Plan: | Buitengebied, Hardenbergerweg 145 Geesteren |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0183.BUIBPHARDENBERW145-VG01 |
Voor de locatie Hardenbergerweg 145 in Geesteren is een plan ontwikkeld. Op de locatie is momenteel De Broekbeke visvijvers gevestigd. De initiatiefnemers hebben plannen om de bedrijfsvoering uit te breiden, onder andere met aangepaste visvijvers, uitbreiding van het horecapaviljoen en het realiseren van camperplaatsen. Deze ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan, waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.
Ligging
Het plangebied ligt aan de Hardenbergerweg 145 in het buitengebied van Geesteren. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Tubbergen, sectie A, nummer 8540, 6473 en 8542. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: PDOK, bewerking Ad Fontem)
Begrenzing
De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). Voor de begrenzing van het plangebied zijn de kadastrale percelen aangehouden. Op de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan is de exacte begrezing van het plangebied aangegeven.
Figuur 1.2: begrenzing plangebied (bron: PDOK, bewerking Ad Fontem)
Het perceel is gelegen binnen grenzen van het bestemmingsplan ‘Tubbergen Buitengebied 2016’. Dit onherroepelijke bestemmingsplan is vastgesteld op 23-05-2016. Het perceel kent de enkelbestemming ‘Sport’ en ‘Agrarisch -1’ en de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 4’. Daarnaast liggen er een tweetal gebiedsaanduidingen op het perceel ‘Overige zone – vestigingsgebied voor boom- en sierteelt’ en ‘reconstructiewetzone – landbouwontwikkelingsgebied’.
Op de gronden met de enkelbestemming ‘Sport’ ligt daarnaast nog een bouwvlak met functieaanduiding voor een bedrijfswoning. Ook geldt voor het noordelijk deel van het perceel een maatvoering van maximum oppervlakte 660 m². Voor het zuidelijke deel van het perceel geldt de bouwaanduiding ‘specifieke bouwaanduiding uitgesloten – gebouwen’.
Naast bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' zijn ook het 'Facetbestemmingsplan parkeren Tubbergen', vastgesteld op 28-05-2016 en 'Tubbergen Buitengebied 2016 Veegplan', vastgesteld op 15-12-2020 van toepassing op het plangebied.
In onderstaande figuur is een fragment van de verbeelding van het bestemmingsplan opgenomen.
Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het geldende bestemmingsplan biedt geen mogelijkheden om de gewenste plannen mogelijk te maken. Een herziening van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk.
Het onderhavige bestemmingsplan 'Buitengebied, Hardenbergerweg 145 Geesteren' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
In de huidige situatie is er aan de Hardenbergerweg 145 in Geesteren sprake van recreatiebedrijf. Het betreft het bedrijf De Broekbeke visvijvers. Het bedrijf bestaat momenteel uit meerdere visvijvers in een parkachtige omgeving inclusief een horecapaviljoen met overdekt terras.
Het perceel wordt ontsloten via de Hardenbergerweg, een provinciale weg tussen Tubbergen en Langeveen. Hier geldt een snelheidsregime van 80 km/u.
Figuur 2.1: huidige situatie horecapaviljoen met uitzicht op de visvijvers (bron: Ad Fontem)
Figuur 2.2: huidige situatie ingang De Broekbeke vanaf de Hardenbergerweg (bron: Ad Fontem)
De eigenaren van De Broekbeke visvijvers zijn voornemens om verder te investeren in hun bedrijf. Het plan voorziet onder andere in een verbouwing en beperkte uitbreiding van de bestaande opstallen (horecapaviljoen en berging/viskweekbakken). In het voorliggende plan worden de bestaande gebouwen met elkaar verbonden. Er komt een ontvangstruimte, de horeca wordt uitgebreid en er komt een aparte ruimte die is af te huren voor feesten en partijen. Bij het horecapaviljoen komt een groot terras en een aantal speeltoestellen voor kinderen.
De visvijvers worden anders ingericht. Daarbij wordt de meest grote visvijver aan de zuidkant ingekort en aan de oostkant juist meer afgegraven. Hierdoor ontstaat een meer bredere visvijver. Tussen de visvijvers worden bomen geplant, die moeten zorgen voor schaduwplekken in de zomer. Ook worden er wandelpaden aangelegd die de visvijvers met elkaar verbinden. Ook de entree vanaf de Hardenbergerweg wordt aangepakt. Er komt een overzichtelijke halfverharde parkeerplaats met circa 100 parkeerplekken voor auto’s en twee parkeerplekken voor touringbussen.
Ten oosten van het perceel heeft de initiatiefnemer het plan om circa 20 ruime camperplaatsen te realiseren. De camperplaatsen worden natuurlijk afgeschermd van de rest van de bedrijfsactiviteiten door middel van bomen en andere natuurlijke begroeiing. Ook aan de kant van Hardenbergerweg worden bomen geplaatst zodat het zicht op de weg wordt afgeschermd. Een deel van de camperplaatsen wordt ingericht rondom een nieuw aan te leggen vijver. Ook wordt een sanitairgebouw met douches, toiletten en afvoer voor chemisch toilet gebouwd naast het horecapaviljoen. Dit sanitairgebouw kan gebruikt worden door de campergasten.
Tot slot wordt er een nieuwe bedrijfswoning bij het bedrijf gebouwd. Deze bedrijfswoning is momenteel reeds mogelijk in het geldende bestemmingsplan. De woning wordt met een natuurlijke inrichting deels afgeschermd van de bedrijfsmatige activiteiten, maar krijgt wel dezelfde in- en uitrit als het bedrijf.
De gehele ontwikkeling zal leiden tot een ruimtelijke kwaliteitsverbetering van de omgeving en een positieve bijdrage leveren aan het toeristische profiel van de gemeente Tubbergen. In onderstaande figuur is een inrichtingsschets van de beoogde toekomstige situatie weergegeven.
Figuur 2.3: Toekomstige situatie De Broekbeke (bron: Building Design Architectuur)
Landschappelijke inpassing
Er worden diverse maatregelen uitgevoerd om het plan landschappelijk in te passen in het kader van de basisinspanning voor de KGO. De concrete maatregelen en benodigde werkzaamheden worden hieronder uiteengezet. In de uiteenzettingen wordt verwezen naar de letters opgenomen in de landschappelijke inpassingsschets.
De huidige inrichting van het terrein heeft zich gevormd binnen de kaders van de in het verleden gevormde kavelstructuren in het landschap. Gebleken is dat het naastgelegen perceel beschikbaar is gekomen voor uitbreiding van de Broekbeke Visvijvers. Deze uitbreiding zal ingepast worden met een robuuste groene omlijsting die conform het rationele landschap zal worden vormgegeven. Daarbij wordt rekening gehouden met de functies binnen het plangebied.
Voor de complete beschrijving betreft de landschappelijke inpassing van het plan wordt verwezen naar het Ruimtelijk kwaliteitsplan opgenomen in Bijlage 1.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Nationale Omgevingsvisie. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.
De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Onderhavig plan
Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is geen blauwdruk voor een optimale ruimtelijke inpassing van alle nieuwe ontwikkelingen, maar bewerkstelligt dat de wens om in een nieuwe stedelijke ontwikkeling te voorzien aan de hand van het toetsingskader van dit artikellid nadrukkelijk in de plantoelichting wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied en met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt. Deze bepaling schrijft geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling (uitspraken van 23 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1421 (Hengelo) en van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2579 (Eindhoven).
Onderhavig plan betreft een uitbreiding van een bestaande recreatieve functie. Daarbij worden de visvijvers vergroot, wordt het horecapaviljoen opgewaardeerd en beperkt uitgebreid naar volwaardig zelfstandige horeca en worden er camperplaatsen gerealiseerd. Voor de plannen zal een deel van het plangebied de bestemming 'Agrarisch' gewijzigd worden in een recreatieve bestemming. De bebouwing zal toenemen van 660 m² naar maximaal 950 m². Dit is een toename van 290 m².
Het betreft een kleinschalige ontwikkeling van een bestaande functie gelieerd aan het buitengebied. Daarnaast nemen de bebouwingsmogelijkheden slechts beperkt toe. Gelet op de beperkte bebouwingsmogelijkheden en de niet stedelijke aard van de ontwikkeling voorziet voorliggende ontwikkeling niet in een stedelijke voorziening en daarmee niet in een stedelijke ontwikkeling. Er hoeft daarmee niet toe te lichten of wordt voorzien in een actuele regionale behoefte, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro (uitspraak 21 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1619 (Emmen).
Dit neemt niet weg dat inzichtelijk gemaakt moet worden dat het plan uitvoerbaar is en in zoverre wel moet ingaan op de behoefte aan de nieuwe functies (zelfstandige horeca en camperstandplaatsen).
Zelfstandige horeca
Voor de opwaardering naar zelfstandige horeca is horecatoets opgesteld. Deze is opgenomen in Bijlage 3. In de horecatoets is het initiatief getoetst aan de notitie 'zelfstandige beleidslijn voor horeca in het buitengebied van de gemeente Tubbergen'. De conclusies zijn als volgt:
Camperplaatsen
Ook wanneer de Ladder niet van toepassing is, moet gemotiveerd worden dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaar is. Onderhavig bestemmingsplan en bovengenoemde motivatie voorziet hierin. De Ladder voor duurzame verstedelijking vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling nodig of mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hieronder wordt het plan getoetst aan de van belang zijnde artikelen uit de omgevingsverordening.
Artikel 2.1.2 Principe van concentratie (lid 1)
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen voor lokaal gewortelde bedrijvigheid en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen.
Doorwerking voor voorliggend plan:
Onderhavig plan maakt de uitbreiding van een bestaande recreatieve onderneming in het buitengebied van Geesteren. Daarbij worden de visvijvers anders vormgegeven, wordt het horecapaviljoen opgewaardeerd en beperkte uitgebreid naar een zelfstandige horecavestiging en worden er circa 20 camperplaatsen gerealiseerd. Met de voorliggende plannen wordt voorzien in een (lokale) recreatieve behoefte waarbij tevens het recreatief product van de gemeente wordt versterkt. Het plan is in overeenstemming met artikel 2.1.2 van de Omgevingsverordening Overijssel.
Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
lid 1
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
Doorwerking voor voorliggend plan:
In voorliggend geval wordt (beperkt) extra ruimtebeslag gelegd op de groene omgeving, aangezien het niet mogelijk is om ter plaatse van de bestaande sportbestemming te voorzien. Ook kan binnen bestaand stedelijke gebied niet voorzien worden in de regionale behoefte, aangezien het concept (visvijvers met horeca en camperplaatsen) gelieerd is aan het buitengebied. Daarnaast betreft het een uitbreiding van een reeds bestaand bedrijf. Het is niet wenselijk en haalbaar om de gehele bedrijfsvoering naar elders te verplaatsen. Uitbreiding op de bestaande locatie behoort tot de enige logische en realistische mogelijkheid, waarbij de bedrijfsomvang - vanwege het feit dat een optimale invulling gerealiseerd kan worden - zo beperkt mogelijk blijft.
Geconcludeerd wordt dat in voldoende mate rekening is gehouden met de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.
Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit
Lid 1: In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
Lid 2: In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.
Lid 3: In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.
Lid 5: In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catologus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.
Lid 6: Bestemmingsplannen die betrekking hebben op gebieden waarvoor in de Catalogus Gebiedskenmerken normerende uitspraken worden gedaan voorzien voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen, in een bestemmingsplanregeling conform deze normerende uitspraken.
Lid 7: Bestemmingsplannen die betrekking hebben op gebieden waarvoor in de Catalogus Gebiedskenmerken richtinggevende uitspraken worden gedaan voorzien voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen, in een bestemmingsregeling conform deze richtinggevende uitspraken.
Doorwerking voor voorliggend plan:
In het vervolg van deze toelichting wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkeling die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdraagt aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken. Ook wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel, wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief, wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en wordt duidelijk op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.
Voor voorliggend plan is een Ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld. Deze is opgenomen in Bijlage 1. De toetsing aan de ruimtelijke kwaliteit vindt plaats in 3.3.2 Kwaliteitsimpuls groene omgeving. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening.
Artikel 2.1.6 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3 en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene Omgeving, uitsluitend indien hier sociaal-economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.
Doorwerking voor voorliggend plan:
In het kader van de KGO wordt opgemerkt dat de provincie Overijssel gemeenten de gelegenheid biedt om een eigen beleidsinvulling te gegeven aan het KGO-beleid. De gemeente Tubbergen heeft in voorliggend geval de toepassing van de KGO uitgewerkt in het 'Beleidskader voor de toepassing van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving', welke geaccordeerd is door de provincie. Kortheidshalve wordt dan ook verwezen naar 3.3.2 Kwaliteitsimpuls groene omgeving, waarin de ontwikkeling wordt getoetst aan de beleidslijn. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.
Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is omlijnd
(bron: provincie Overijssel)
Dit ontwikkelingsperspectief omvat gebieden waar verdere modernisering en schaalvergroting van de landbouw in combinatie met verduurzaming de ruimte krijgt. Die ruimte kan verdiend worden door te investeren in kwaliteitsvoorwaarden. Onder verduurzaming verstaan we hier: realisatie van de waterkwaliteitsdoelen, gezondheid en welzijn van mens en dier, bijdrage aan de energietransitie, klimaatbestendigheid en ketenoptimalisatie, en ontwikkelen met aandacht voor – en waar mogelijk in dialoog met – omwonenden. Agrarische ondernemers staan voor de uitdaging om hun – vaak grote – gebouwen en erven zo vorm te geven dat ze passen bij maat en schaal van het landschap en de ruimtelijke en milieukwaliteit versterken.
Initiatieven binnen het ontwikkelingsperspectief Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap mogen de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw in principe niet beperken en dienen aan te sluiten bij de bestaande bebouwing, weginfrastructuur en openbaar vervoer (ov)-routes. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de landbouw, rekening houdend met specifieke omstandigheden en de grenzen aan de mogelijkheden van het waterbeheer (onder andere door de klimaatverandering).
De uitbreiding van Broekbeke visvijvers vindt plaats direct aangrenzend aan de huidige bedrijfsvoering. Omliggende agrarische ondernemingen worden niet beperkt in hun bedrijfsvoering. Dit wordt onder andere getoetst in paragraaf 4.2. Er kan geconcludeerd worden dat het voornemen geen afberuek doet aan het karakter van het gebied en een extra belemmeringen oplevert voor de aanwezige functies in de omgeving.
Gebiedskenmerken
Natuurlijke laag
De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'Dekzandvlakte en ruggen' (zie figuur 3.3).
Figuur 3.3: Natuurlijke laag, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
Dekzandvlakten zijn na de ijstijd door de wind gevormde zandlandschappen. Ze beslaan een groot deel van de provincie. De afwisseling van opgewaaide ruggen en uitgesleten beekdalen met bijbehorende hoogteverschillen kenmerken de dekzandvlaktes van Overijssel. Opvallend is de overwegend oost-west georiënteerde richting van ruggen en dalen.
Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dienen ze bij te dragen aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen. Beide zijn uitgangspunt bij (her)inrichting, net als (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen. Dit bestemmingsplan heeft betrekking op uitbreiding van een bestaande recreatieve bestemming. Er worden diverse maatregelen uitgevoerd om het plan landschappelijk in te passen. Uitgangpunten hiervoor zijn: ontwikkelingen dragen bij aan beter beleefbaar maken van reliëf en watersysteem Strekkingsrichting van landschap is uitgangspunt bij ontwikkelingen. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem en door beplanting met ‘natuurlijke’ soorten. In Bijlage 1 worden de landschapsmaatregelen besproken die worden verricht met voorliggende ontwikkeling. Het plan heeft geen negatieve effecten op de kenmerken van de 'dekzandvlakte en ruggen'.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'Jong heide- en broekontginningslandschap' aan het gebied toe. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.
Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie
Overijssel)
De grote oppervlakte aan – voormalige – natte en droge heidegronden was oorspronkelijk functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Na de uitvinding van kunstmest ging deze functie verloren en werden deze gronden grotendeels in cultuur gebracht.
Als ontwikkelingen plaats vinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.
De voorgenomen ontwikkeling doet geen afbreuk aan de fraaie verbinding tussen het landschap, het wonen, de cultuurhistorie en de recreatieve functie van het gebied. De voorgenomen ontwikkeling past derhalve binnen de kenmerken van het jong heide- en broekontginningslandschap.
De 'Stedelijke laag' en de 'Laag van de beleving' hebben binnen het plangebied geen specifieke kenmerken en blijven daarom verder buiten beschouwing.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
De gemeenteraad van de gemeente Tubbergen heeft op 16 maart 2021 'MijnOmgevingsvisie Tubbergen' vastgesteld. Deze visie gaat over de toekomst van de leefomgeving van de gemeente Tubbergen, waarbij wordt ingegaan op diverse thema's (o.a. leefbaarheid, gezondheid, veiligheid en duurzaamheid). De visie geeft aan hoe de gemeente Tubbergen en samenleving willen sturen. Wat moet er behouden worden, wat moet er versterkt worden en wat moet er worden ontwikkeld.
De omgevingsvisie 'MijnOmgevingsvisie Tubbergen' gaat uit van vier kernprincipes. Dit zijn manieren van werken: werkwijzen die altijd gelden. De vier principes zijn:
De gemeente Tubbergen wil een economische sterk buitengebied met veel verschillende functies, waarin alle bewoners en gebruikers aan hun trekken komen. Het Twentse landschap van Tubbergen is een uniek coulisselandschap met houtwallen, singels, essen, ontginningen, natuurgebieden en landgoederen. Dit landschap draagt in grote mate bij aan de identiteit van de streek. De houtwallen en singels vormen verbindingen van natuurgebied naar natuurgebied die voor veel planten en dieren belangrijk zijn. Kortom zowel mensen als dieren voelen zich hier thuis. Het is voor iedereen belangrijk om een sterk en mooi buitengebied te behouden.
In het buitengebied van Tubbergen komen veel verschillende functies voor die allemaal ruimte nodig hebben. Zoals landbouw, natuur, toerisme en bedrijvigheid, recreatie en ook wonen. Daarnaast vragen nieuwe functies om ruimte. Dit zijn bijvoorbeeld de hernieuwbare opwekking van energie en de vraag naar voldoende waterberging.
Al deze functies leggen samen veel druk op het buitengebied. Daarom het uitgangspunt: de goede functies op de goede plek. Combinaties van functies zullen nodig zijn, om alles aan bod te laten komen. De gemeente Tubbergen streeft naar een buitengebied met een mooie balans tussen het landgebruik, de leefbaarheid en de kwaliteit van landschap, bodem, water en lucht. Dat maakt het buitengebied sterker en is gunstig voor de leefbaarheid. Dit wordt gedaan samen met de inwoners, partners en de gebruikers.
De speerpunten voor het buitengebied zijn:
Specifiek voor toerisme heeft gemeente Tubbergen de volgende speerpunten geformuleerd.
Kwalitatief toerisme
De gemeente wil werken aan kwalitatief toerisme door middel van toerismespreiding en het behouden van een vitaal verblijfsaanbod. Dit doet de gemeente door:
Toerisme betekent het elders overnachten met een recreatief of zakelijk doel. Denk hierbij aan een weekendje weg, een vakantie of het bezoek aan een beurs of conferentie. Toerisme zorgt voor bezoekers aan een dorp, stad, gemeente of regio. De toestroom van deze bezoekers heeft gevolgen voor de economie, de leefomgeving van inwoners en het landschap. Wanneer het toerisme bijdraagt aan een prettige leef- en werkomgeving voor inwoners en ondernemers, en tevens het landschap niet teveel belast, dan spreken wij over kwalitatief toerisme. Kwalitatief toerisme waarbij groei mogelijk is met respect voor de leefomgeving van inwoners, landschap en natuur wordt ook wel duurzaam toerisme genoemd.
De gemeente wil werken aan een goede balans tussen de hoeveelheid toeristen en dagbezoekers, de economische voordelen, de druk op het landschap en het woonplezier voor inwoners.
Toets
Figuur 3.5: gemeentelijke waardenkaart (bron: gemeente Tubbergen)
Met voorliggende ontwikkeling wordt het toeristisch-recreatief product van De Broekbeke visvijvers versterkt. De visvijvers worden anders ingericht, het horecapaviljoen wordt verbouwd en beperkt uitgebreid naar een meer kwalitatieve uitstraling en er worden camperplaatsen gerealiseerd. Op deze manier kan De Broekbeke een bijdrage leveren aan het kwalitatief toerisme in de gemeente Tubbergen. Middels de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving wordt het gehele plan landschappelijk inpast, wat de ruimtelijke kwaliteit van het gebied ten goede komt. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de ‘Omgevingsvisie Tubbergen' en de gemeentelijke waardenkaart.
De gemeenten Tubbergen en Dinkelland hebben gezamenlijk de uitwerking van de omgevingsvisie opgepakt. De gemeente hanteert voor ontwikkelingen in het buitengebied het beleid Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. Bij elke ontwikkeling dient geïnvesteerd te worden in de omgevingskwaliteit. Bij een grootschalige ontwikkeling dient men naast een basisinspanning een extra investering aan te bieden ten behoeve van de omgevingskwaliteit. Op deze manie wordt aantasting van de omgevingskwaliteit en een verlies aan ecologisch en landschappelijk kapitaal als gevolg van de nieuwe ontwikkeling voorkomen of gecompenseerd.
Men onderscheidt een aantal stappen:
In het proces van het stappenplan wordt er, net als bij de omgevingsvisie gebruik gemaakt van de vier lagen benadering; de natuurlijke, de agrarische, de stedelijke en de lust en leisure laag. De voorgenomen kwaliteitsimpuls zal een bijdrage leveren aan een stevig en robuust landschappelijk raamwerk. Onder andere kunnen verdwenen landschapselementen, kenmerkd voor het gebied teruggebracht worden. Het plangebied ligt, evenals het overgrote gedeelte van de gemeente Tubbergen, in het jong heideontginningslandschap. Er wordt gestreefd naar het versterken en ontwikkelen van robuuste en heldere landschappelijke structuren.
Bepaling investering
Toets
Er worden diverse maatregelen uitgevoerd om het plan landschappelijk in te passen in het kader van de basisinspanning voor de KGO. De concrete maatregelen en benodigde werkzaamheden worden uiteengezet in de Ruimtelijk kwaliteitsplan inclusief landschappelijke inpassingsschets, opgenomen in Bijlage 1.
Bij het bepalen van de hoogte van de kwaliteitsimpuls voor de groene omgeving wordt uitgegaan van de waardevermeerdering van de gronden die door de planologische verandering zal ontstaan. Normaliter wordt uitgegaan van basisbedragen conform de standaardtabel als opgenomen in het KGO beleid van de gemeente, echter vanwege de vergroting van het bestemmingsvlak, een wijziging van de bestemming en een toename van de bouw, dan wel gebruiksmogelijheden, wordt middels een taxatie de toegenomen waarde bepaald.
Er is een taxatierapport opgesteld om de waardesprong te kunnen bepalen. Dhr. Weusthuis (taxatie- en makelaarskantoor) heeft een taxatie uitgevoerd. De waardevermeerdering betreft € 167.933,50.
De voorgenomen ontwikkeling is functioneel aan het buitengebied verbonden. 25% van de waardevermeerdering zal ingezet worden voor de compensatie ten goede van de ruimtelijke kwaliteit. Daarnaast kunnen de kosten voor het KGO plan (met een maximum van 10%) worden afgetrokken, evenals de kosten voor het kwaliteitsteam. De bijdrage voor een investering in de ruimtelijke kwaliteit bedraagt daardoor afgerond € 37.785,00.
Er is nadrukkelijk gezocht naar mogelijkheden voor een investering in de ruimtelijke kwaliteit nabij het plangebied. Overleg met heeft niet geleid tot investeringsmogelijkheden en derhalve maakt de initiatiefnemer gebruik van de mogelijkheid om het (rest)bedrag in het groenfonds van de gemeente Tubbergen te storten.
De volgende voorwaarden zijn van toepassing:
Met deze bedragen wordt de verkregen ontwikkelinsgruimte voldoende gecompenseerd. Voor meer informatie over de projecten en de wijze van het investeren van deze bedragen wordt verwezen naar Bijlage 1. Geconcludeerd wordt dat het voornemen voldoet aan het gemeentelijke KGO-beleid.
De gemeente Tubbergen heeft de beleidsnota 'De casco-benadering in Noordoost-Twente' vastgesteld. Het Nationaal Landschap Noordoost Twente is een gebied met zeldzame en unieke landschapskwaliteiten. Het is een gebied met stuwwallen, bronnen, beken en fraaie cultuurlandschappen. Kernkwaliteit is het waardevolle cultuurlandschap met een variatie in open en een kleinschalig besloten landschap. Schaalvergroting in de grondgebonden landbouw staat op gespannen voet met deze kleinschaligheid. Het verdwijnen van landschapselementen op perceelsgrenzen tast het kleinschalige groene karakter aan en leidt tot een afname van landschapsdiversiteit. De gemeente Dinkelland heeft samen met de provincie Overijssel en de gemeenten Dinkelland, Losser en Oldenzaal de ambitie uitgesproken om de tendens van schaalvergroting in de grondgebonden landbouw zodanig vorm te geven dat deze niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap.
Om vorm en inhoud te geven aan deze ambitie is een generieke methode ontwikkeld: de casco benadering. Voor de gemeente is de casco-benadering te gebruiken als beoordelingskader voor ingrepen in het landschap. Aan de hand van de casco-kaart (figuur 3.5) kan bezien worden of landschappelijke structuren deel uitmaken van het casco.
Figuur 3.5: Fragment casco-kaart (bron: www.overijssel.nl/cascokaart)
Op basis van de casco-kaart kan vastgesteld worden of het landschapselement tot het casco behoort of niet; daaruit volgen drie mogelijk aanvragen op basis van het casco, dit zijn:
Toets
Voorgenomen ontwikkelingen hebben geen consequenties voor de casco kaart (zie figuur 3.5). In alle gevallen worden bestaande landschapselementen niet aangetast. Gelet op vorenstaande en de beoogde ontwikkeling zijn geen belemmeringen ten aanzien van de casco-benadering en worden geen nadere voorwaarden gesteld.
Het ruimtelijk kwaliteitsplan met bijbehorend landschapsplan is opgesteld met inachtneming van de landschapskaraktistieken en goedgekeurd door het gemeentelijk kwaliteitsteam. Hiermee is de landschappelijke inpassing voldoende geborgd. Het plan doet geen afbreuk aan het landschappelijk casco van de gemeente Tubbergen.
Doel van de nota is kaders weergeven waarbinnen de verschillende vormen van verblijfsrecreatie zich in de toekomst kunnen blijven ontwikkelen binnen de regio Noordoost Twente. Per verblijfsvorm is er beleidslijn opgesteld.
Voor kleinschalige kampeerterreinen (tot maximaal 25 kampeermiddelen) en camperplaatsen zijn de volgende uitgangspunten voor toekomstige ontwikkelingen geformuleerd:
Voor nieuwe ontwikkelingen heeft de regio een toetsingscriteria opgesteld. Centrale doelstelling vormt de versterking van de verblijfsrecreatieve sector. Plannen van ondernemers die hieraan bijdragen, worden met een positieve insteek behandeld. Het volgende is van belang:
Toets
Voorliggend plan betreft de verbetering en uitbreiding van de bedrijfsvoering van De Broekbeke visvijvers. De gemeente Tubbergen streeft in verschillende beleidsstukken naar een vitale, duurzame economie. Een belangrijke kans ziet de gemeente in het versterken van de sector toerisme en recreatie. De gemeente ziet het als een motor voor de lokale economie.
Met de ontwikkeling van De Broekbeke visvijvers vindt er een kwaliteitsverbetering en upgrading plaats van een bestaand recreatiebedrijf binnen de regio Noordoost Twente. Dit draagt bij aan het toeristisch-economische profiel van de gemeente Tubbergen. De gemeente Tubbergen nodigt ondernemers uit om investeringen te ontplooien die leiden tot een kwaliteitsimpuls. De voorliggende ontwikkeling is hier een mooi voorbeeld van aangezien de bestaande bedrijfsactiviteiten van De Broekbeke vijsvijvers heel goed gecombineerd kunnen worden met de beoogde verblijfsrecreatie (camperplaatsen). Bezoekers kunnen gebruik maken van de reeds aanwezige – te versterken – faciliteiten en hebben bovendien de gelegenheid om de omgeving (gemeente Tubbergen en regio) te verkennen, wat bijdraagt aan het versterken van de toeristische sector.
Met de ontwikkeling van De Broekbeke wordt primair ingezet op de 'Plezierzoekers' en 'Harmoniezoekers':
De huidige plannen voldoen daarnaast aan de randvoorwaarden en uitgangspunten die de gemeente stelt aan recreatie en toerisme. De kwaliteitsverbetering leidt tot meer diversiteit, de upgrade van het horecapaviljoen is een aanvulling op het bestaande aanbod, de bestaande locatie wordt zoveel mogelijk benut en er vindt geen onevenredige hinder plaats voor de omgeving. Het plan voldoet aan de beleidsregels 'Nota Verblijfsrecreatie Noordoost Twente 2018'.
Voor horecavoorzieningen in het buitengebied is een interne beleidslijn uitgewerkt op basis waarvan verzoeken voor zelfstandige horeca in het buitengebied kunnen worden beoordeeld. De beleidslijn gaat uit van de gedachte om ontwikkelingen op het gebied van horecavoorzieningen in het buitengebied meer aan de markt over te laten. Wel zijn enkele voorwaarden geformuleerd, deze voorwaarden luiden:
Toets
Ad Fontem heeft gezamenlijk met Bureau Stedelijke Planning een horecatoets uitgevoerd. Deze is opgenomen in Bijlage 3. De conclusies van de horecatoets zijn als volgt:
A: Voldoende marktvraag en geen ruimtelijk relevante negatieve effecten op de omgeving
B: Horecavoorziening heeft een toegevoegde waarde t.o.v. bestaande aanbod
De upgrading naar zelfstandige horecavestiging heeft een toegevoegde waarde ten opzichte van het bestaande aanbod aangezien:
De ontwikkeling naar zelfstandige horecavestiging, in combinatie met visvijvers en camperplaatsen, is voldoende onderscheidend en een aanvulling op het bestaande aanbod.
C: Nadere afweging betreft feesten en partijen (locatie en aard en omvang)
Bij De Broekbeke is het tevens mogelijk om feesten en partijen te organiseren. Veelal in combinatie met het recreatief product (visvijvers en campers). Daarbij kan gedacht worden aan personeelsfeesten, vrijgezellenfeesten, familie- en vriendenfeesten. De feesten en partijen vinden zoveel mogelijk inpandig plaats, in de daarvoor te realiseren zaal. Door de ligging in het buitengebied is het effect op de omgeving beperkt. De dichtstbijzijnde burgerwoning (vanaf het horecapand) bevindt zich op 85 meter. Voor bijvoorbeeld discotheken en muziekcafés geldt een richtafstand van 30 meter. Aan deze afstand wordt ruimschoots voldaan. De zelfstandige horecavestiging van De Broekbeke is ruimtelijk goed inpasbaar.
Slotsom
De opwaardering naar zelfstandige horecavestiging bij De Broekbeke Visvijvers voldoet aan de voorwaarden van de interne beleidslijn zelfstandige horeca in het buitengebied van de gemeente Tubbergen.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.
Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.
Toets
Het plan betreft beperkte uitbouw van het horecapaviljoen. De bebouwing zal toenemen van 660 m² naar maximaal 1.000 m². Dit is een toename van 290 m². Daarnaast wordt de parkeerplaats uitgebreid, worden de visvijvers anders aangelegd en uitgebreid en worden er 20 camperplaatsen gerealiseerd. Ter compensatie wordt het gehele plangebied landschappelijke ingepast en wordt er een bedrag gestort middels het gemeentelijke KGO beleid. De ontwikkeling is concreet beschreven in paragraaf 2.2. Het huidige gebruik van het plangebied is deels 'Sport' en deels 'Agrarisch-1'.
De m.e.r.- plicht geldt bij projecten van een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden. Het ruimtebeslag van het onderhavige project ligt ruimschoots beneden de drempelwaarde. Conclusie die op grond hiervan getrokken kan worden is dat het onderhavige project niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is. In de nota van toelichting op het Besluit mer wordt het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' geduid. Hier wordt het volgende over gezegd:
“Bij een stedelijk ontwikkelingsproject kan het gaan om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. Er kan overigens geen misverstand over bestaan dat ook «dorpen» hieronder vallen. Wat «stedelijke ontwikkeling» inhoudt kan van regio tot regio verschillen. Van belang hierbij is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn. Indien bijvoorbeeld een woonwijk wordt afgebroken en er komt een nieuwe voor in de plaats, zal dit in de regel per saldo geen of weinig milieugevolgen hebben. Bij een uitbreiding zal er eerder sprake kunnen zijn van aanzienlijke gevolgen.”
Uit voorgaande volgt dat de voorliggende ontwikkeling in algemene zin niet te kwalificeren is als stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. De kwalificatie is wel afhankelijk van specifieke omstandigheden van een project en de ruimtelijke gevolgen die het project met zich meebrengt. In die gevallen is het Besluit m.e.r. niet van toepassing en hoeft geen aanmeldnotitie te worden opgesteld.
In onderhavige situatie is sprake van beperkte uitbreiding van de bouwmogelijkheden, de aanleg van visvijvers, een parkeerplaats en camperplaatsen. De ontwikkeling wordt daarbij op passende wijze in het landschap opgenomen. De ruimtelijke uitstraling/de verandering die de ontwikkeling per saldo op de omgeving heeft is daardoor beperkt. Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als in de zin van het Besluit m.e.r.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets
Het plangebied ligt in het buitengebied van Geesteren en behoort daarmee tot omgevingstype 'rustige woonwijken/buitengebied'. Bij de realisatie van een nieuwe functie/bestemming dient te worden gekeken naar de omgeving waarin de voorgenomen ontwikkeling gerealiseerd wordt. Daarbij gaat het om de externe werking en de interne werking:
Externe werking
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden onevenredig wordt aangetast.
Het beoogde plan betreft onder andere de verbouwing en beperkte uitbreiding van het horecapaviljoen en het mogelijk maken van camperplaatsen. Voor de functie ‘restaurant, café of kantine’ geldt op grond van de VNG-uitgave milieucategorie 1 waarvoor een maximale richtafstand geldt van 10 meter in verband met het aspect geluid. Voor de functie ‘kampeerterrein’ geldt milieucategorie 3.1 waarvoor een maximale richtafstand geldt van 50 meter ook in verband met geluid. Aan deze richtafstand wordt ruimschoots voldaan. Zowel voor het horeca- als kampeeronderdeel liggen de dichtstbijzijnde percelen op circa 85 meter afstand. Het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt derhalve niet aangetast door de voorgenomen ontwikkeling.
Interne werking
Hierbij gaat het om de vraag of de beoogde recreatieve functie hinder ondervindt van bestaande milieubelastende functies in de omgeving.
Op een afstand van circa 200 meter (gemeten vanaf het horecapaviljoen) is een agrarisch bedrijf met kippen gelegen (Bothofweg 15). Op basis van de VNG-handreiking ‘Bedrijven en milieuzonering’ geldt er voor het fokken en houden van kippen een richtafstand van 200 meter met betrekking tot het aspect geur. Overigens moet het bedrijf aan de Bothofweg 15 momenteel al rekening houden met een goed woon- en leefklimaat van het horecapaviljoen aan de Hardenbergerweg 145.
De camperplaatsen zijn voorzien op een afstand van circa 150 meter. Camperplaatsen worden niet gezien als geurgevoelige objecten aangezien camperplaatsen niet aan te merken zijn als gebouwen. Ook wordt er niet permanent verbleven. De wet Geurhinder en veehouderij beschermt alleen mensen tegen langdurige blootstelling aan geurhinder. Aanvullend geuronderzoek wordt derhalve niet noodzakelijk geacht. Het bedrijf aan de Bothofweg 15 wordt dan ook niet (verder) beperkt in zijn bedrijfsvoering. Tot slot bevinden zich twee (voormalige) agrarische bedrijven (Bovenbroeksweg 2 en Hardenbergerweg 142). De afstand tot het huidige bouwperceel en het perceel van De Broekbeke bedraagt in beide gevallen circa 100 meter. Ook hier geldt dat de bedrijfsvoering van beide bedrijven niet (verder) beperkt worden in de bedrijfsvoering.
Geconcludeerd kan worden dat omliggende bedrijven als gevolg van de gebruikswijziging niet in hun functioneren worden beperkt. Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.
Toets
De dichtstbijzijnde milieubelastende functie betreft een agrarisch perceel aan de Bothofweg 15. Dit betreft pluimveebedrijf. Voor de categorie ‘Fokken en houden van pluimvee (legkippen) geldt categorie 4.1. met een richtafstand van 200 meter in verband met aspect geur. Het bedrijf aan de Bothofweg 15 moet momenteel al rekening houden met een goed woon- en leefklimaat van de huidige bedrijfsvoering (visvijvers en horecapaviljoen). Het horecapaviljoen ligt overigens op een afstand van 200 meter, waardoor voldaan wordt aan de richtafstand.
Voor de nieuwe functies (camperplaatsen) heeft een toets plaatsgevonden in paragraaf 4.2. De camperplaatsen zijn voorzien op een afstand van circa 150 meter. Camperplaatsen worden niet gezien als geurgevoelige objecten aangezien camperplaatsen niet aan te merken zijn als gebouwen. Ook wordt er niet permanent verbleven. De wet Geurhinder en veehouderij beschermt alleen mensen tegen langdurige blootstelling aan geurhinder. Aanvullend geuronderzoek wordt derhalve niet noodzakelijk geacht. Het bedrijf aan de Bothofweg 15 wordt dan ook niet (verder) beperkt in zijn bedrijfsvoering. Tot slot bevinden zich twee (voormalige) agrarische bedrijven (Bovenbroeksweg 2 en Hardenbergerweg 142). De afstand tot het huidige bouwperceel en het perceel van De Broekbeke bedraagt in beide gevallen circa 100 meter. Ook hier geldt dat de bedrijfsvoering van beide bedrijven niet (verder) beperkt worden in de bedrijfsvoering.
Het aspect 'geur' vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Toets
Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een verkennend bodemonderzoek [kenmerk: 21036110, d.d. 27 augustus 2021] om ter plaatse de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 2.
De nieuwbouwlocatie is momenteel onbebouwd en verhard en het weiland is onbebouwd en onverhard en begroeid met gras. De aanleiding van dit onderzoek is de geplande nieuwbouw en de bestemmingsplanwijziging ter plekke van het weiland. Voorafgaande aan het bodemonderzoek heeft een vooronderzoek plaatsgevonden op basis van norm NEN5725 “Aanleiding A: Opstellen hypothese over de bodemkwaliteit ten behoeve van uit te voeren bodemonderzoek”. Uit de resultaten van dit vooronderzoek is gebleken dat de onderzoekslocatie ter plekke van het weiland en de geplande nieuwbouw als onverdacht kan worden beschouwd. De resultaten zijn als volgt:
Resultaten veldwerk
In totaal zijn er 38 boringen verricht, waarvan er 12 zijn doorgezet in de diepere ondergrond. Er zijn 4 diepe boringen afgewerkt tot peilbuizen. Gebleken is dat de bodem globaal bestaat uit matig fijn tot matig grof zwak siltig zand. In de boven- en ondergrond zijn oer- en roesthouden de lagen aangetroffen. Er zijn geen bodemvreemde materialen waargenomen. Door de veldwerkers zijn visueel geen asbestverdachte materialen op het maaiveld of in de bodem waargenomen. Het freatische grondwater is in de peilbuizen gemiddeld aangetroffen op 0.98 m-mv.
Resultaten analyses
Op basis van de resultaten van de analyses kan het volgende worden geconcludeerd:
Bestemmingsplanwijziging weiland
Geplande nieuwbouw
Hypothese
De hypothese "onverdachte locatie" dient te worden verworpen aangezien er overschrijdingen van de streefwaarden zijn aangetoond.
Conclusies en aanbevelingen
In het grondwater (PB 1, PB 2 en PB 41) zijn enkele lichte verontreinigingen aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4. In de bovengrond (BG I, BG II, BG III, BG IV en BG V), de ondergrond (OG I, OG II, OG III en OG IV) en in het grondwater (PB 3) zijn geen verontreinigingen gemeten. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren.
Slotconclusie
Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de bestemmingsplanwijzing en nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico’s voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik. Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Toets
Wegverkeerslawaai
Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:
Deze zonering geldt niet:
Het plangebied is gelegen aan de Hardenbergerweg in het buitengebied van Geesteren. Het betreft een weg met twee rijstrook, waar een maximale snelheid van 80 km/u is toegestaan. Voor dergelijke wegen geldt een geluidszone van 250 meter aan weerszijden van de Hardenbergerweg. De camperplaatsen zullen gerealiseerd worden binnen deze geluidszone. Camperplaatsen worden echter niet gezien als geluidgevoelige objecten. Toetsing van deze ontwikkeling aan de Wet geluidhinder is derhalve niet noodzakelijk. Mede hierdoor kan geconcludeerd worden dat het aspect 'wegverkeerslawaai' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Daarnaast zijn er in de directe omgeving van het plangebied geen spoorwegen en/of geluidsgezoneerde bedrijventerreinen aanwezig. Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'geluid' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
Er zijn geen gegevens beschikbaar van het aantal verkeersbewegingen voor visvijvers met horecagelegenheid. Om een indicatie te hebben zijn daarom het aantal parkeerplaatsen aangehouden. Er worden 100 parkeerplaatsen gerealiseerd. Als worst-case scenario wordt uitgegaan dat deze elke dag volledig bezet zijn. Dit komt neer op 200 verkeersbewegingen. In praktijk zal dit niet het geval zijn, aangezien op werkdagen de bezetting fors lager zal zijn en op drukke weekenddagen een parkeerplaats mogelijk wel meerdere keren bezit zijn. Een gemiddelde van 200 verkeersbewegingen geeft een meer dan realistisch beeld.
Voor de camperplaatsen is eenzelfde rekenmethode aangehouden. Er worden 20 camperplaatsen gerealiseerd. Uitgaande dat de camperplaatsen volledig bezit zijn, komt dat neer op 40 verkeersbewegingen.
In totaal gaat het om 240 verkeersbewegingen licht verkeer. Er zal slechts beperkt sprake zijn van vrachtverkeer (aanvoer van goederen), waardoor het percentage vrachtverkeer op 5% kan worden gezet. Dit betreft een worst-case benadering, aangezien er in de huidige bedrijfsvoering ook al sprake is van verkeersbewegingen. In onderstaand figuur is de worst-case berekening weergegeven met het aantal voertuigbewegingen.
Figuur 4.2: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)
Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Toets
Figuur 4.3: uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl).
Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van 2,3 kilometer van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen, derhalve geldt dat het plangebied:
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.
Watervisie 2050
Het Waterschap Vechtstromen heeft op 14 april 2021 de Watervisie 2050 vastgesteld. In deze Watervisie staat de drie belangrijkste opgaven waaraan Vechtstromen volgens zeven hoofdlijnen wil werken met partners en inwoners.
De drie belangrijkste opgaves zijn:
De Watervisie zal worden doorvertaald naar een Waterbeheerprogramma waarin wordt bepaald hoe het Waterschap in de periode 2022-2028 gaat werken aan haar opgaves. In het beheerprogramma zal het beleid en de maatregelen worden opgenomen.
Totdat het beheerprogramma is uitgewerkt, gelden nog de beleidskaders van rijk en provincie die nader zijn uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021.
Waterbeheerplan 2016-2021
Watersysteem
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Afvalwaterketen
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.
Watertoetsproces
Op 6 augsutus 2021 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 4 Watertoets. Hieruit volgt de 'normale procedure', aangezien binnen het plangebied de verharding met meer dan 1.500 m² toeneemt. De plannen zijn, naar aanleiding van het invullen van de watertoets, voorgelegd aan Waterschap Vechtstromen.
Het Waterschap heeft de volgende opmerkingen.
Voor de toename in half open verharding worden compenserende maatregelen in de vorm van de aanleg van extra vijvers. Deze vijvers kunnen, naast het recreatief gebruik, ook worden gebruikt voor waterberging. Daarbij wordt het regenwater van de daken (o.a. het horecapaviljoen) afgekoppeld naar oppervlakte water (visvijvers en naast gelegen sloot). De beperkte extra belasting van de 20 camperplaatsen (o.a. chemische toiletten) zal aangesloten worden op de bestaande septic-tank. Op deze manier wordt voldaan aan de eerste opmerking van het Waterschap. Betreft de tweede opmerkingen. Er wordt met voorliggend plan niet gebouwd binnen de obstakelvrije zone van Waterloop WL 01693. Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan de uitgangspunten van het Waterschap. Het aspect 'water' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend plan.
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toetsing
Bij dit bestemmingsplan wordt hiervoor gebruik gemaakt van een quickscan natuurwaarden [3507 versie 1.0], zie ook Bijlage 5 Quickscan natuurwaardenonderzoek. Het plangebied is op 17 juni 2021 onderzocht op de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten, dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingslocaties. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op beschermd (natuur)gebied, zoals Natura 2000 en het Natuurnetwerk Nederland. De resultaten zijn in de volgende alinea's opgenomen.
Wetteli jke consequenties m.b.t. gebiedsbescherming:
Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties, omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking kent in Overijssel. Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen activiteiten, toename verkeer in gebruiksfase en de afstand tussen het plangebied en Natura 2000-gebied, is het niet aannemelijk dat uitvoering van de voorgenomen activiteiten zal leiden tot een negatief effect op Natura 2000-gebied. Nader onderzoek, zoals het opstellen van een stikstofberekening, wordt niet noodzakelijk geacht. Los van een eventuele toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebied, geldt een vrijstelling van de vergunningplicht voor toename van stikstofdepositie, veroorzaakt gedurende de ontwikkelfase.
Wettelijke consequenties m.b.t. soortbescherming:
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Beschermde diersoorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er vogels en bezetten veldmuizen er een vaste rust- of voortplantingsplaats. Vleermuizen en amfibieën bezetten geen vaste rust- of voortplantingsplaats in het plangebied maar gebruiken het wel als foerageergebied.
Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet verstoord, beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Indien een deel van het intensief beheerd agrarisch cultuurland wordt bebouwd en halfverhard en de beplanting verwijderd wordt tijdens de voortplantingsperiode, wordt geadviseerd vooraf een broedvogelscan uit te voeren om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te kunnen sluiten.
Als gevolg van de voorgenomen activiteiten worden mogelijk veldmuizen gedood en wordt mogelijk een vaste rust- en/of voortplantingsplaats van een veldmuis beschadigd of vernield. Voor de veldmuizen vaste rust- en voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen het `beschadigen/vernielen van vaste rust- en voortplantingsplaatsen’. Er geldt geen vrijstelling voor het doden van veldmuizen.
Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de functie van het plangebied als foerageergebied voor beschermde dieren niet af.
Wettelijke consequenties samengevat:
Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend plan.
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Archeologie
Figuur 4.4: uitsnede archeologische verwachtingenkaart (bron: gemeente Tubbergen)
Toets
Het plangebied bestaat uit het dekzandlandschap. Voor een deel betreft het 'dekzandwelvingen en -vlakten' en voor een deel 'beekdalen en overige laagten'.
Voor dekzandwelvingen en -vlakten geldt een middelmatig archeologische verwachting voor resten uit alle perioden. Een verhoogde kans op archeologische resten uit de Steentijd op de hoogste delen van dekzandwelvingen en op resten uit de Late Middeleeuwen langs randen van dekzandhoogten en ruggen met een plaggendek. Archeologische resten vlak onder het maaiveld daardoor kwetsbaar voor bodemingrepen. Archeologische resten hierdoor vaak minder goed geconserveerd.
Voor beekdalen en overige laagten geldt een lage archeologische verwachting voor resten uit alle perioden. Hoofdzakelijk archeologische resten die in verband staan met beekdalgebonden activiteiten, zoals bruggen, voordes, watermolens etc. en mogelijk archeologische resten, bijvoorbeeld afvaldumps, die in verband staan met bewoning op nabij gelegen, hoge gronden. Verder diverse categorieën losse vondsten
Voor beiden landschappen geldt dat archeologisch onderzoek noodzakelijk in plangebieden groter dan 5000 m² bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 5000 m² geldt vrijstelling voor archeologisch onderzoek.
Met voorliggende ontwikkeling wordt het horecapaviljoen uitgebreid. De bebouwing zal toenemen van 660 m² naar maximaal 950 m². Dit is een toename van 290 m².
Daarnaast worden er twee nieuwe vijvers gegraven en krijgt één vijver een andere vorm. In totaal gaat het om indicatief maximaal 3.000 m² graafwerkzaamheden ten behoeve van de vijvers. Voor het realiseren van de parkeerplaats en camperplaats wordt niet dieper dan 40 cm afgegraven.
In totaal bedragen de graafwerkzaamheden die dieper zijn dan 0,40 cm indicatief maximaal 3.500 m². Daarmee blijft het plangebied onder de grens van 5.000 m². Archeologisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk. Het aspect 'archeologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Toets
Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat er geen monumenten in het plangebied aanwezig zijn. Derhalve wordt geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.
Verkeer
Het plangebied wordt ontsloten via de Hardenbergerweg, een provinciale weg (80 km/u) tussen Tubbergen en Langeveen. Het betreft daarmee een hoofd ontsluitingsweg voor het gebied en de verbinding tussen de omliggende kernen.
Een (beperkte) toename van verkeersbewegingen als gevolg van de bedrijfsontwikkelingen bij De Broekbeke kan eenvoudig via de huidige weg worden afgewikkeld. Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.
Parkeren
Het parkeren vindt plaats op eigen terrein waar voldoende ruimte is om in parkeerplaatsen te voorzien. In totaal wordt een nieuw parkeerterrein aangelegd voor 100 parkeerplaatsen en twee parkeerplekken voor touringcars. Er is volledigheidshalve tevens getoetst aan de 'Beleidsnotitie Bouwen en Parkeren 2018' van de gemeente Tubbergen. In de beleidsnotitie zijn de parkeernormen gebaseerd op de publicatie 317 van het CROW.
In publicatie 317 CROW worden de parkeerkencijfers onderscheiden in diverse categorieën. Uit de parkeerkencijfers kunnen parkeernormen bepaald worden. De meest gebruikte parkeernormen zijn in de tabellen in de beleidsnotitie opgenomen. Voor gebruiksfuncties in het buitengebied en voor andere functies dan opgenomen in de tabellen wordt naar deze publicatie verwezen.
De Broekbeke ligt in het buitengebied waardoor de ontwikkeling getoetst is aan de publicatie van het CROW. Daarbij gaan we uit van de categorie 'niet stedelijk' en 'buitengebied'. Voor de visvijvers zijn geen concrete parkeernormen bekend. De ontwikkeling is daarom getoetst op basis van de parkeernormen behorende bij een zelfstandig restaurant. Uitgaande dat het overgrote deel van de bezoekers van de visvijvers ook gebruik maken van het horecapaviljoen.
Er kan geconcludeerd worden dat 100 parkeerplekken bij De Broekbeke ruim voldoende is om in de parkeerbehoefte te voorzien. Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.
Figuur 4.5: parkeersituatie bij De Broekbeke
De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.
Inleidende regels
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;
In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Algemene regels
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;
Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
Overgangs- en slotregels
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:
Bestemmingen
'Agrarisch - 1' (Artikel 3)
De voor 'Agrarisch - 1' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor het agrarisch gebruik. Ter plaatse mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
'Gemengd' (Artikel 4)
De gronden behorende bij deze bestemming hebben een gemengd gebruik waarbij sprake is van meerdere functies . In onderhavig plan is gekozen voor het toepassen van een gemengde bestemming, aangezien er sprake is van meerdere functies binnen het plangebied. Naast de visvijvers, is er sprake van een zelfstandige horecavestiging, camperplaatsen en kleinschalige verkoop. Vanwege deze bredere gebruiksmogelijkheden is gekozen voor een gemengde bestemming.
Binnen deze bestemming mogen de gebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. De maximale bouwhoogte van het gebouw is op de verbeelding aangegeven. Naast gebouwen mogen er ook bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd. De maatvoeringseisen van deze bouwwerken zijn in de regels opgenomen.
'Groen' (Artikel 5)
De bestemming 'Groen' is toegekend aan de grotere en structurerende groenvoorzieningen. Gronden met deze bestemming zijn onder meer bedoeld voor groen- en speelvoorzieningen, kunstwerken, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, voet- en fietspaden.
Binnen deze bestemming zijn geen gebouwen toegestaan. Uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen mogen worden gebouwd, met inachtneming van de aangegeven maatvoeringseisen.
'Waarde - Archeologie 4' (Artikel 6)
Deze bestemming is uit het geldende bestemmingsplan Tubbergen Buitengebied 2016 overgenomen.
De gebieden met een lage en middelmatige archeologische verwachtingswaarde hebben de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' gekregen. De gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze dubbelbestemming is gekoppeld aan een plicht van een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden alsmede aan bouwwerkzaamheden.
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Overijssel
Op basis van artikel 3.1.1, lid 2 heeft de provincie de mogelijkheid om plannen aan te wijzen waarvoor geen vooroverleg is vereist. De provincie Overijssel heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt en een zogenoemde 'Uitzonderingslijst vooroverleg ruimtelijke plannen' opgesteld. Hierin is opgenomen dat indien de gemeente over een eigen kwaliteitskader beschikt dat in lijn is met het Werkboek KGO en de Omgevingsvisie er geen vooroverleg gevoerd hoeft te worden.
Voorliggend voornemen wordt mogelijk gemaakt op basis van het KGO-beleid van de gemeente Tubbergen, dat in lijn is met de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (artikel 2.1.6) van de provincie. Geconcludeerd wordt dat voorliggende ontwikkeling passend is binnen het gemeentelijke kwaliteitskader, waarbij voor het overige geen provinciale belangen worden geraakt. Provinciaal vooroverleg is dan ook niet noodzakelijk.
Waterschap Vechtstromen
Op 06-08-21 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. Na aanleiding van de watertoets heeft er contact plaatsgevonden met het Waterschap. Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan de uitgangspunten die het waterschap stelt aan het plan. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 20 april voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.