Plan: | Langeveen, Hardenbergerweg 153 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0183.BUIBPHARDENBERGERW-VG01 |
Initiatiefnemer is eigenaar van het perceel aan de Hardenbergerweg 153 te Langeveen, in het buitengebied van de gemeente Tubbergen. Op het perceel wordt een landbouwmechanisatiebedrijf geëxploiteerd (Landbouwmechanisatiebedrijf Niemeijer Vastgoed B.V.). De bedrijfsactiviteiten richten zich hoofdzakelijk op de verkoop, onderhoud en reparatie van landbouw- en tuinmachines. Daarnaast is er een winkel waar aanverwante artikelen worden verkocht aan agrariërs en andere bedrijven. De winkel is, in zijn huidige omvang van maximaal 75 m2, al geruime tijd aanwezig en maakt ook onderdeel uit van de in 2007 verleende milieuvergunning. Gelet hierop zal deze groothandel/winkel in voorliggend bestemmingsplan bij recht worden toegestaan.
Door een toenemende verkoop van landbouw- en tuinmachines, het groter worden van het klantenbestand en de toegenomen omvang van landbouw- en tuinmachines is er op het bedrijfsperceel een gebrek aan ruimte. Mede door de toenemende omvang van diverse landbouw- en tuinmachines komt het steeds vaker voor dat er op het bedrijfsperceel niet of nauwelijks gemanoeuvreerd kan worden en er gevaarlijke situaties ontstaan. Het is noodzakelijk om de bedrijfsgebouwen aan te passen en uit te breiden om zo de continuïteit van het bedrijf te waarborgen. Door de aanpassing en uitbreiding van de bedrijfsgebouwen zal de veiligheid binnen het bedrijf sterk verbeteren en kunnen werkruimtes efficiënter worden gebruikt.
Het voornemen is een tweetal opstallen op het perceel te slopen en de huidige loods (werkplaats) uit te breiden. De uitbreiding van de bebouwing kan tot stand worden gebracht door toepassing van de regeling Kwaliteitsimpuls groene omgeving (KGO). Via deze regeling kan een bedrijf in de groene omgeving uitbreiden indien het qua aard en omvang passend is in de omgeving. Als tegenprestatie voor de uitbreiding dient geïnvesteerd te worden in de ruimtelijke kwaliteit. De uitbreiding van de bedrijfsbebouwing wordt landschappelijk ingepast aan de hand van een ruimtelijkkwaliteitsplan.
Voorgenomen ontwikkeling in niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan. Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk om de gewenste ruimtelijke ontwikkeling mogelijk te maken. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin. Daarbij wordt aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling vanuit ruimtelijk en planologische oogpunt verantwoord is en in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Tubbergen, ten zuidoosten van de kern Langeveen. Kadastraal staat het plangebied bekend als gemeente Tubbergen, sectie A, nummers 8415, 8417 en 8089. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de kern Langeveen en de directe omgeving weergegeven. Het plangebied is hierbij indicatief weergegeven met de rode omlijning. Voor de begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.
![]() |
Figuur 1.1 Ligging van het plangebied ten opzichte van Langeveen en de directe omgeving (Bron: ArcGIS) |
Het bestemmingsplan "Langeveen, Hardenbergerweg 153" bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Het plangebied is gelegen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan “Tubbergen Buitengebied 2016” van de gemeente Tubbergen. Het bestemmingsplan is op 13 mei 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Figuur 1.2 bevat een uitsnede van het geldende bestemmingsplan, hierin is het plangebied indicatief aangegeven met de rode contour.
![]() |
Figuur 1.2 Uitsnede bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl) |
In het geldende bestemmingsplan is het plangebied bestemd als 'Bedrijf' (met functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – landbouwmechanisatiebedrijf') en 'Agrarisch - 1'.
Bedrijf
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor bedrijfsgebouwen en overkappingen ten behoeve van een landbouwmechanisatiebedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – landbouwmechanisatiebedrijf'. Per bestemmingsvlak zullen uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van één bedrijf worden gebouwd. Het aantal bedrijfswoningen per bestemmingsvlak bedraagt ten hoogste één. De gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen en overkappingen zal ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding "maximum oppervlakte (m2)" aangegeven oppervlakte bedragen (in voorliggend geval is dit 1.240 m2 exclusief de bedrijfswoning).
Agrarisch – 1
De voor 'Agrarisch – 1' aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor het agrarisch gebruik. Gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd.
Voorgenomen ontwikkeling past niet binnen het huidige bestemmingsplan “Tubbergen buitengebied 2016”, aangezien de beoogde uitbreiding gedeeltelijk buiten het bestemmingsvlak van de bedrijfsbestemming ligt en de maximale bebouwingsoppervlakte wordt overschreden.
Initiatiefnemer sloopt op het bedrijfsperceel twee gebouwen met een oppervlakte van 238 m2 en wenst de bebouwing op het bedrijfsperceel uit te breiden met circa 382,5 m2 aan overkappingen en circa 408,5 m2 uitbreiding van de huidige werkplaats. In totaal bedraagt de uitbreiding aan bedrijfsbebouwing daarmee 791 m2. De netto-toevoeging aan bedrijfsbebouwing bedraagt daarmee 553 m2 (791 m2 - 238 m2).
De op basis van het geldend bestemmingsplan toegestane bebouwingsoppervlakte voor bedrijfsgebouwen en overkappingen bedraagt 1.240 m2. Op basis van een in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid kan deze oppervlakte worden uitgebreid tot 125% van de toegestane oppervlakte. Voor het landbouwmechanisatiebedrijf betekent dit dat het bestemmingsplan, middels een wijzigingsbevoegdheid, de ruimte biedt om uit te breiden tot maximaal 1.550 m2.
In de huidige situatie bedraagt de daadwerkelijk aanwezige oppervlakte aan bedrijfsgebouwen en overkappingen 1.467 m2. De uitbreiding voor bedrijfsgebouwen en overkappingen die op basis van de eerder genoemde wijzigingsbevoegdheid maximaal kan worden toegestaan bedraagt daarmee nog 83 m2 (1.550m2 - 1.467m2). Voor de gewenste uitbreiding betekent dit dat in totaal 470m2 (553 m2 - 83 m2) niet gerealiseerd kan worden op basis van het geldend bestemmingsplan. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de planologische kaders om de gewenste uitbreiding van bedrijf ter plaatse mogelijk te maken.
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat een omschrijving van de gewenste ontwikkeling. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie Overijssel en de gemeente Tubbergen beschreven. In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieu- en omgevingsthema's de revue en hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten. In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid. Tot slot gaat hoofdstuk 9 in op het vooroverleg.
Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Tubbergen. Dit hoofdstuk gaat eerst in op het landschap en de omgeving en de huidige situatie binnen het plangebied.
Het erf aan Hardenbergerweg 153 ligt in het buitengebied van de gemeente Tubbergen, op een afstand van circa 1,5 kilometer ten zuidoosten van de kern Langeveen. De ruimtelijk- functionele structuur van de omgeving bestaat hoofdzakelijk uit verspreid liggende woonerven en (niet-)agrarische bedrijvigheid. De belangrijkste structuurdragers in de nabijheid van het plangebied zijn de Hardenbergerweg (N343), de Broekbeek en de Langeveenseweg.
Het plangebied betreft grotendeels een bedrijfsperceel en voor een beperkt deel agrarische gronden. Het perceel wordt aan de noordoostzijde begrenst door de Hardenbergerweg en verder omgeven door agrarische gronden. De bebouwing op het bedrijfsperceel bestaat uit een bedrijfswoning en bedrijfsbebouwing. Tevens is een groot deel van het perceel verhard en in gebruik als oplag- en stallingsruimte ten behoeve van de landbouw- en tuinmachines. Het bedrijfsperceel wordt door een drietal in- en uitritten ontsloten op de Hardenbergerweg. In figuur 2.1 is de huidige situatie op luchtfoto's weergegeven.
![]() |
Figuur 2.1 Luchtfoto huidige situatie plangebied (Bron: Provincie Overijssel) |
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op een landbouwmechanisatiebedrijf gevestigd aan de Hardenbergerweg 153 te Langeveen. Op het perceel vinden bedrijfsactiviteiten plaats die hoofdzakelijk betrekking hebben op de verkoop, onderhoud en reparatie van landbouw- en tuinmachines. Daarnaast is er een winkel waar aanverwante artikelen worden verkocht.
Zoals reeds beschreven in de aanleiding kampt het bedrijf met fors ruimtegebrek. Door toenemende verkoop, het groter worden van het klantenbestand en het qua omvang groter worden van landbouw- en tuinmachines is er geen beschikbare ruimte meer aanwezig op het bedrijfsperceel. Het is de wens de bedrijfsgebouwen uit te breiden en aan te passen zodat de continuïteit van het bedrijf gewaarborgd blijft. Door het aanpassen en uitbreiden van de bedrijfsgebouwen zal de veiligheid binnen het bedrijf sterk verbeteren en kunnen werkruimtes efficiënter gebruikt worden.
Concreet bestaat het voornemen uit het slopen van een tweetal opstallen (B: 238 m2) en uitbreiding van de bestaande loods/werkplaats met 791 m2. Hiet gaat het om circa 382,5 m2 aan overkappingen (E en rode strook ten zuidwesten van J en D) en circa 408,5 m2 uitbreiding van de huidige werkplaats (D).
Als gevolg van deze ontwikkeling kan het terrein beter ingedeeld worden, ontstaat er meer stallings- en manoeuvreerruimte en wordt de ruimtelijke kwaliteit verbeterd.
In onderstaand figuur is het vorenstaande weergegeven.
![]() |
Figuur 3.1 Ruimtelijk kwaliteitsplan Hardenbergerweg 153 (Bron: Hannink Landschapsvormgeving) |
Vanuit planologisch oogpunt zal qua bedrijfsbestemming geen sprake zijn van een uitbreiding. Door verschuiving kan de uitbreiding worden gerealiseerd, maar neemt de totale omvang van het bedrijfsperceel niet toe. De gronden die hiermee vrijkomen krijgen aansluitend op de omliggende gronden een agrarische bestemming.
Belangrijk uitgangspunt voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. In voorliggend geval is de KGO van toepassing, omdat sprake is van een verhoging van het maximaal bebouwingsoppervlak. Hannink Landschapsvormgeving heeft in dat kader een ruimtelijk kwaliteitsplan (KGO-plan) opgesteld. Het ruimtelijk kwaliteitsplan is opgenomen als bijlage 1 bij de toelichting.
In het KGO-beleid wordt onderscheid gemaakt tussen een basisinspanning en de kwaliteitsimpuls. Dit onderscheid komt voort uit de omgevingsvisie van de provincie Overijssel.
Basisinspanning
Bij het beschrijven van de basisinspanning wordt, daar waar nodig, verwezen naar de in figuur 3.1 opgenomen kaart met bijhorende legenda.
Het landschap rondom het bedrijf kenmerkt zich door de openheid. Er is daarom gekozen voor een gedeeltelijke inpassing (I) van het bedrijf waarmee het landschap enerzijds open blijft, maar het bedrijf anderzijds ingepast is voor de directe omgeving. Met name de achterzijde (buitenopslag) wordt door de inpassing afgeschermd. Een bestaande haag aan de zijkant (H) blijft behouden. Het toevoegen van landschapselementen bovenop het bestaande (L) is niet gewenst. Met de uitvoering van dit plan is de nieuwe situatie landschappelijk ingepast.
De gedeeltelijke inpassing (I) bestaat uit de aanplant van een houtsingel met 5 zomereiken (Quercus robur) in de maat 14-16 (diameter in centimeters) onregelmatig verdeeld in de houtsingel voor de ontwikkeling van enkel overstaanders. De bomen worden voorzien van twee boompalen. De overige beplanting (bos- en haagplantsoen) bestaat uit hazelaar, Gelderse roos, meidoorn, inlandse vogelkers en lijsterbes. De aanplant is 4 rijig met een plantafstand van 1 meter in en tussen de rijen. In totaal worden er 360 planten aangeplant in een gelijke verhouding, in een driehoeksverband. De maatvoering bedraagt 60-100 (hoogte in centimeters). De aanplant wordt als hakhout beheerd met een periodiek onderhoud van eens per 7 tot 10 jaar.
Kwaliteitsimpuls
Het landschap rondom het bedrijf kenmerkt zich door de openheid. Het is daarom vanuit landschappelijk oogpunt onwenselijk om ter plaatse naast de basisinspanning aanvullende landschapsmaatregelen op of direct rondom het bedrijfsperceel te treffen. Initiatiefnemer maakt gebruik van de mogelijkheid om het bedrag voor de investering in de ruimtelijke kwaliteit in het KGO-fonds van de gemeente Tubbergen te storten.
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersbewegingen die ontstaan door een nieuwe ontwikkeling.
Zoals in de aanleiding staat beschreven kampt het bedrijf aan de Hardenbergerweg 153 op dit moment met ruimtegebrek. Dit ruimtegebrek is ontstaan door enerzijds de toenemende verkoop en groter worden van het klantenbestand en anderzijds de toenemende omvang van diverse landbouw- en tuinmachines. In voorliggend geval zal de bedrijfsopzet gewijzigd worden om zo de continuïteit van het bedrijf te waarborgen. Er is sprake van het efficiënter gebruiken van het bedrijfsperceel waarbij het bedrijfsoppervlakte niet wordt uitgebreid. Verwacht wordt dat de parkeerbehoefte als gevolg van voorliggende ontwikkeling niet zal toenemen. Opgemerkt wordt dat in geval er toch sprake is van een grotere parkeerbehoefte, deze opgevangen kan worden op eigen terrein.
Er is tevens geen sprake van een voornemen dat de capaciteit van de aansluitende wegen, de omliggende wegenstructuur en de verkeersveiligheid op onevenredige wijze aantast. De omliggende wegenstructuur is berekend op het afwikkelen van de huidige en toekomstige verkeersbewegingen. Het initiatief vormt geen aanleiding tot infrastructurele wijzigingen. Het bedrijfsperceel blijft middels de bestaande in- en uitritten ontsloten op de Hardenbergerweg.
Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat er vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaren zijn tegen voorliggende ontwikkeling.
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigt en geoptimaliseerd instrument.
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.
In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:
bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´
Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Wat betreft de “Ladder voor duurzame verstedelijking” wordt opgemerkt dat toetsing noodzakelijk is bij “nieuwe stedelijke ontwikkelingen” (3.1.6 Bro). Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze definitie.
Op voorliggende ontwikkeling is onder andere de overzichtsuitspraak ABRvS 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724 van toepassing. Uit deze uitspraak blijkt dat wanneer een bestemmingsplan voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m2 of in een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte groter dan 500 m2 er in beginsel sprake is van een stedelijke ontwikkeling en er getoetst moet worden aan de Ladder voor Duurzame verstedelijking.
In voorliggend geval wordt de situering van een bestaand bedrijfsperceel gewijzigd. De oppervlakte van het bedrijfsperceel neemt als gevolg van voorliggende ontwikkeling niet toe. Hiermee is er dus geen sprake van nieuw ruimtebeslag en geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Echter voorziet voorliggend bestemmingsplan ook in een netto-toevoeging van meer van 500 m2 (553 m2) aan bedrijfsbebouwing waardoor in beginsel sprake is van nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Behoefte
In voorliggend geval is sprake van een uitbreiding van bouwmogelijkheden van een bestaand bedrijfsperceel met 553 m2 om de continuïteit van het landbouwmechanisatiebedrijf ter plaatse te waarborgen. Door toenemende verkoop, groter worden van het klantenbestand en het qua omvang groter worden van landbouw- en tuinmachines is deze uitbreiding noodzakelijk. Door voorgenomen ontwikkeling kunnen de gronden en bijhorende bebouwing efficiënter worden gebruikt en ontstaat er een meer toekomstbestending bedrijf.
Het betreft een lokaal geworteld bedrijf welke, gelet op de bedrijfsactiviteiten (verkoop, onderhoud en reparatie van landbouw- en tuinmachines), als passend kan worden beschouwd in het buitengebied van de gemeente Tubbergen. De uitbreiding is noodzakelijk om de continuïteit van het landbouwmechanisatiebedrijf ter plaatse te waarborgen. Er is in voorliggend geval dan ook sprake van concrete behoefte aan de uitbreiding van bouwmogelijkheden.
Binnen of buiten bestaand stedelijk gebied
Het plangebied ligt buiten bestaand stedelijk gebied. Het is niet wenselijk en realistisch de benodigde uitbreiding elders te realiseren. Volledige verplaatsing naar een locatie elders (bijv. een bedrijventerrein) is eveneens niet realistisch, dit vanwege de goede staat van de bedrijfsbebouwing en de forse investeringen die de afgelopen jaren op de locatie zijn gepleegd. Verplaatsing van het bedrijf betekent gelet hierop kapitaalvernietiging en brengt onevenredige bedrijfseconomische gevolgen met zich mee. Gezien de opzet van het bedrijf in relatie tot het beoogde doel van de uitbreiding is uitbreiding van de bouwing op de huidige locatie het meest voor de hand liggend. Het uitbeiden van de bouwmogelijkheden op het bestaande bedrijfsperceel betreft de enige realistische mogelijkheid.
Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel, welke is verankerd in de Omgevingsverordening.
De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.
De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn verwerkt in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. Deze beleidsthema's worden benaderd vanuit de overkoepelende rode draden duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een maatschappelijke opgave. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Andere generieke beleidskeuzes betreffen het voorkomen van overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantoorlocaties.
Ook wordt in deze fase de zgn. Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking gehanteerd. Deze Overijsselse ladder geeft een nadere invulling aan de vraag hoe de behoefte moet worden bepaald, zowel in de stedelijke als in de groene omgeving, en op welke wijze de regionale afstemming vorm gegeven moet worden. Integraliteit, toekomstbestendigheid, concentratiebeleid, (boven)regionale afstemming en zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zijn beleidskeuzes die invulling geven aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking.
Voor specifieke gebieden in Overijssel geldt dat niet alle initiatieven mogelijk zijn. Dit heeft te maken met zwaarwegende publieke belangen, Gebiedsspecifieke beleidskeuzes om de zwaarwegende publieke belangen te borgen, zijn: reservering voor waterveiligheid en beperking wateroverlast, drinkwater/grondwaterbeschermingsgebieden, het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS)), de Nationale Landschappen en het provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen.
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Figuur 4.1 geeft dit schematisch weer.
![]() |
Figuur 4.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Bij de afwegingen in de eerste fase “generieke beleidskeuzes” zijn met name de artikelen 2.1.3 (lid 1), 2.1.5 en 2.1.6 van belang. Op de betreffende artikelen wordt hierna nader ingegaan.
Artikel 2.1.3 Principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (lid 1)
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening
Voorliggend plan voorziet in een uitbreiding van een bestaand bedrijf met een oppervlakte van per saldo 553 m2. De uitbreiding is noodzakelijk ten behoeve van de continuïteit van het bedrijf. Het bestemmingsvlak wordt verschoven en per saldo niet vergroot. Feitelijk is van extra ruimtebeslag op de groene omgeving dan ook geen sprake. Geconcludeerd wordt dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling voldoet aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening.
Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit (leden 1, 2, 3 en 5)
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening
Zoals blijkt uit de beschrijving in hoofdstuk 3 worden diverse investeringen in de ruimtelijke kwaliteit verricht. Naast de basisinspanning vindt er tevens een extra kwaliteitsimpuls in het kader van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving plaats (KGO-fonds). De beplantingskeuze en de locatie van de aanplant is mede gebaseerd op de geldende gebiedskenmerken, één en ander blijkt onder meer uit het vervolg van dit hoofdstuk. Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met artikel 2.1.5, lid 1, 2, 3 en 5.
Artikel 2.1.6 Kwaliteitsimpuls Groene omgeving
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3 en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene Omgeving, uitsluitend indien hier sociaal-economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening
De provincie Overijssel biedt gemeenten de gelegenheid om een eigen beleidsinvulling te gegeven aan het KGO-beleid. De gemeente Tubbergen heeft in voorliggend geval de toepassing van de KGO uitgewerkt in het ‘Beleidskader voor de toepassing van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving’, welke geaccordeerd is door de provincie. Opgemerkt wordt dat de uitvoering van het gemeentelijke KGO-beleid in lijn is met artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening Overijssel. In paragraaf 4.3.3 wordt ingegaan op dit beleid. Kortheidshalve wordt verwezen naar de betreffende paragraaf waarin de ontwikkeling wordt getoetst aan het gemeentelijk KGO-beleid. Hier wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling in overeenstemming is met het het gemeentelijke KGO-beleid.
Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap'. Figuur 4.2 is een uitsnede van de overzichtskaart ontwikkelingsperspectieven met daarbij het plangebied omcirkeld met de rode belijning.
![]() |
Figuur 4.2 Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap'
Het ontwikkelingsperspectief Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap biedt ruimte aan concurrerende en innovatieve vormen van landbouw en aan opwekking van hernieuwbare energie. Denk daarbij aan zonnepanelen, maar ook aan windenergie en biovergisters. Wat betreft windenergie liggen vanuit de optiek van rendement de beste (wind)kansen in het noorden en noordwesten van de provincie: daar waait het het hardst.
Initiatieven binnen het ontwikkelingsperspectief Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap mogen de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw in principe niet beperken en dienen aan te sluiten bij de bestaande bebouwing, weginfrastructuur en openbaar vervoer (ov)-routes. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de landbouw, rekening houdend met specifieke omstandigheden en de grenzen aan de mogelijkheden van het waterbeheer (onder andere door de klimaatverandering).
Toetsing van het initiatief aan de 'Ontwikkelingsperspectieven'
Het gebied rondom het plangebied kenmerkt zich door een menging van meerdere functies (wonen, agrarische bedrijvigheid en niet-agrarisch bedrijvigheid). In voorliggend geval is sprake van een kleinschalige uitbreiding van een bestaand lokaal geworteld bedrijf. Het bedrijf zorgt voor de nodige werkgelegenheid in Langeveen en omstreken en draagt bij aan de sociale vitaliteit van het buitengebied. Zoals uit hoofdstuk 5 blijkt is er geen sprake van beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling passend is binnen de structuur van de omgeving en in totaliteit (incl. investering KGO-fonds) zorgt voor een forse verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Geconcludeerd wordt dat de in voorliggend bestemmingsplan besloten ontwikkeling in lijn is met het ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap'.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Bij toetsing van het ruimtelijke initiatief aan de gebiedskenmerken in vier lagen is van belang dat de locatie is gelegen in het landelijk gebied. Dit betekent dat de 'stedelijke laag' buiten beschouwing kan blijven. Vanwege het ontbreken van bijzondere eigenschapen binnen de 'laag van de beleving', wordt ook deze laag buiten beschouwing gelaten.
1. De 'Natuurlijke laag'
Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bijvoorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp.
Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart van de “Natuurlijke laag” aangeduid met het gebiedstype 'Hoogveengebieden (in cultuur gebracht)'. Onderstaand figuur betreft een uitsnede van de gebiedskenmerkenkaart van de “Natuurlijke laag”. De ligging van het plangebied is weergegeven met de rode cirkel.
![]() |
Figuur 4.3 Natuurlijke laag (Bron: Provincie Overijssel) |
'Hoogveengebieden (in cultuur gebracht)'
Op waterhuishoudkundig geïsoleerde plekken (waar het regenwater wordt vastgehouden) ontwikkelde zich in het zandgebied op kleine en grote schaal hoogveen; onder invloed van regenwater ontstonden veenmoerassen. Deze groeiden als een dikke spons van veenmossen steeds verder omhoog, los van het grondwater. De extreme zure en voedselarme omstandigheden leidden tot natte, slecht toegankelijke moerasgebieden, waar vrijwel geen boom kon groeien. De hoogveenrestanten worden gekenmerkt door een hoge waterkwaliteit, een hoge waterstand en een hoge natuurkwaliteit. Lokaal is sprake van “levend hoogveen” (veenaangroei).
De ambitie is de hoogveenrestanten in stand te houden en op een aantal plekken het hoogveen opnieuw tot groei te brengen. Het open natte karakter is hierbij een belangrijke kwaliteit. De inzet is op de randen tussen de hoogveenrestanten en de hoogveenontginningsgebieden de hoogveenontginningsgebieden landschappelijk leesbaar te maken als ontgonnen deel van het oorspronkelijk veenlandschap. Zo ontstaat een samenhangend en leesbaar landschap in de hoogveengebieden en een overgang naar heide en schaalgraslanden eromheen.
Toetsing van het initiatief aan de 'Natuurlijke laag'
Binnen het plangebied zijn de kenmerken van het oorspronkelijke landschap nauwelijks meer waarneembaar. Dit komt hoofdzakelijk doordat gronden rondom het plangebied in cultuur zijn gebracht ten behoeve van de landbouw. Het plangebied zelf betreft een bedrijfsperceel, ook hiervoor geldt dat de kenmerken van het oorspronkelijke landschap niet meer aanwezig zijn. Geconcludeerd wordt dat de 'Natuurlijke laag' geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
2. De 'Laag van het agrarische cultuurlandschap'
De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart van de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap” aangeduid met het gebiedstype 'Hoogveenontginningen'. Figuur 4.4 is een uitsnede van de gebiedskenmerkenkaart van de “Laag van het agrarische cultuurlandschap”. De ligging van het plangebied is indicatief weergegeven met de rode cirkel.
![]() |
Figuur 4.4 Laag van het agrarisch cultuurlandschap (Bron: Provincie Overijssel) |
'Hoogveenontginningen'
Vanuit linten werd het omliggende hoogveengebied middels opstrekkende verkavelingen, vrij kleinschalig, grotendeels ontgonnen. Dit was het gevolg van de wens tot vergroting van het landbouwareaal (boekweit brand cultuur). Diepe afwateringskanalen werden niet gegraven zodat veel veen onder het grondwater bleef zitten. Een groot deel van dit landschapstype is dan ook later alsnog afgegraven, verder ontwaterd en weer als landbouwgrond in cultuur gebracht. En daarmee onderdeel geworden van het veenkoloniaal landschap. Andere delen zijn door landinrichtingswerken minder herkenbaar geworden. De hoogveenontginningslandschappen zijn te herkennen aan de opstrekkende verkavelingen, een min of meer grillig patroon van wegen en paden en de vele elzensingels. Reliëfrijk, vanwege het niet vergraven van delen, waar de veenpakketten dun waren. Het landschapstype is afwisselend meer of minder open.
De ambitie voor de resterende oude hoogveenontginningslandschappen is deze als ruimtelijk zelfstandige eenheden, herkenbaar en beleefbaar te maken. Als er ruimtelijke ontwikkelingen plaats vinden dan bieden de kleinschalige linten met kavelbeplantingen kans voor een afwisselend woon- en werkmilieu, waar op kleinschalige en behoedzame wijze aan voortgebouwd kan worden. Met dubbele lintstructuren voor bijvoorbeeld langzaam verkeer kunnen deze linten nog aan woon- en recreatieve kwaliteiten winnen.
Toetsing van het initiatief aan de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap”
In het geval van voorliggend initiatief is geen sprake van onevenredige aantasting van de landschapswaarden. De voorgenomen ontwikkeling wordt voor zover landschappelijk verantwoord, ingepast in de omgeving. Gezien het vorenstaande is de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming met de ter plekke geldende gebiedskenmerken van de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap”.
Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het provinciaal beleid zoals genoemd in de Omgevingsvisie Overijssel, die is verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Het gemeentelijk beleid is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste beleidsdocumenten die van toepassing zijn op de voorgenomen ontwikkeling worden hieronder in willekeurige volgorde behandeld.
Op 14 maart 2016 heeft de gemeenteraad van Tubbergen de structuurvisie gemeente Tubbergen 'Op en top Tubbergen' vastgesteld. Het is een actueel strategisch beleidsdocument, waarin belangen worden gedefinieerd en ruimtelijke keuzes worden uitgewerkt, die gebaseerd zijn op sociaal-maatschappelijke, demografische - en ruimtelijke ontwikkelingen en trends. In een groot aantal documenten en visies voor thema's en gebieden, is het beleid van de gemeente Tubbergen uitgewerkt. De structuurvisie vormt hiervoor de koepel. De structuurvisie omvat daarnaast de hoofdlijnen van actueel beleid.
Wonen en werken in het buitengebied is aantrekkelijk. Dit mag echter niet ten koste gaan van de kwaliteiten en de belangrijkste functies in het gebied: landbouw, natuur en recreatie. Het gemeentelijk beleid voor nieuwe bebouwing en functies is daarom terughoudend.
Kwaliteit door dynamiek is daarbij het motto. Voorwaarde is dat elke ontwikkeling goed landschappelijk ingepast wordt, gebaseerd op de gebiedskenmerken. Wat echter voor een specifieke ontwikkeling op een specifieke locatie, een goede inpassing is, is maatwerk. Belangrijke instrumenten zijn net als voor de kernen het bestemmingsplan en de welstandsnota. Voor het buitengebied zijn daarnaast van belang ‘de beleidslijn rood-voor- rood‘, ‘het VAB+-beleid’, 'het ‘cascobeleid’ en de ‘Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving’.
Het streven naar een vitale, duurzame economie staat centraal in het gemeentelijke beleid. Behoud, (kwaliteits) versterking en verbreding van lokale bedrijvigheid is daarbij van groot belang. Daarom wil de gemeente waar mogelijk ruimte bieden voor dynamiek. Niet alleen op de bedrijventerreinen, maar ook in de kernen en het buitengebied. Er is echter geen sprake van een ‘grenzeloze groei’: de (doorgroei)mogelijkheden van activiteiten zijn per gebied verschillend. Initiatieven die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van de lokale economie en de werkgelegenheid, wil de gemeente zoveel mogelijk faciliteren. Voor alle ontwikkelingen geldt, dat een goede landschappelijke / stedenbouwkundige inpassing van groot belang is. Ieder gebied stelt hieraan weer andere eisen.
Voorliggende ontwikkeling gaat uit van een uitbreiding van de bouwmogelijkheden ter plaatse van het bestaande bedrijfsperceel Hardenbergerweg 153. Hierbij zal een deel het van bestemmingsvlak verplaatst worden, uitgangspunt hierbij is dat het bestemmingsvlak niet wordt vergroot. De betreffende ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt op basis van de gemeentelijke KGO-instrumentarium, dit is een uitwerking van de provinciale beleidslijn Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. Kortheidshalve wordt voor de toetsing van voorliggende ontwikkeling aan het gemeentelijk KGO-beleid verwezen naar paragraaf 4.3.3. Voorgenomen ontwikkeling is hiermee in lijn met de structuurvisie Tubbergen.
In het bestemmingsplan "Buitengebied 2016" zijn de gemeentelijke beleidsuitgangspunten per sector verwoord. In voorliggend geval is het thema ‘Agrarische bedrijven’ van belang.
In het buitengebied van de gemeente Tubbergen komen diverse niet-agrarische bedrijven voor. Bestaande niet-agrarische bedrijven worden aangeduid met het feitelijke huidige gebruik. Bij afwijking kan gelijkwaardige of lichtere bedrijvigheid worden toegestaan. Uitbreiding van bedrijfsbebouwing moet voldoen aan een goede landschappelijke inpassing.
In de regels van het bestemmingsplan is de maximaal toegestande bebouwingsoppervlak voor bedrijfsgebouwen en overkappingen bij niet-agrarische bedrijven vastgelegd middels de aanduiding "maximum oppervlakte (m2)". Tevens is er een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarbij de gezamelijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen en overkappingen ten hoogste 125% van de ter plaatse geldende maximum oppervlakte mag bedragen, mits:
De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit de uitbreiding van de bedrijfsbebouwing van een bestaand niet-agrarisch bedrijf in het buitengebied van de gemeente Tubbergen. Ter plaatse van het landbouwmechanisatiebedrijf aan de Hardenbergerweg 153 bedraagt op basis van het geldend bestemmingsplan de toegestane bebouwingsoppervlakte voor bedrijfsgebouwen en overkappingen 1.240 m2. Op basis van een in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid kan deze oppervlakte worden uitgebreid tot 125% van de toegestane oppervlakte. Voor het landbouwmechanisatiebedrijf betekent dit dat het bestemmingsplan, middels een wijzigingsbevoegdheid, de ruimte biedt om uit te breiden tot maximaal 1.550 m2.
In de huidige situatie bedraagt de daadwerkelijk aanwezige oppervlakte aan bedrijfsgebouwen en overkappingen 1.467 m2. De uitbreiding voor bedrijfsgebouwen en overkappingen die op basis van de eerder genoemde wijzigingsbevoegdheid maximaal kan worden toegestaan bedraagt daarmee nog 83 m2 (1.550m2 - 1.467m2). Voor de gewenste uitbreiding betekent dit dat in totaal 470 m2 (553 m2 - 83 m2) niet gerealiseerd kan worden op basis van het geldend bestemmingsplan.
Door middel van een ruimtelijk kwaliteitsplan (KGO) wordt het bedrijfsperceel landschappelijk ingepast. In de regels van het voorliggende bestemmingsplan is het feitelijke en huidige gebruik vastgelegd door middel van een aanduiding.
In de Omgevingsvisie Overijssel en de Omgevingsverordening Overijssel is een nieuw instrument geïntroduceerd, namelijk de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO). Op basis van het provinciaal beleid ten aanzien van dit instrument is het mogelijk om gemeentelijk niveau beleidskaders op te stellen. De gemeente Tubbergen en de gemeente Dinkelland hebben gezamenlijk een nieuw beleidsdocument genaamd ‘Beleidskader voor de toepassing van de kwaliteitsimpuls groene omgeving’. Het doel van dit document is om bij aangevraagde ontwikkelingen in het landelijk gebied een toetsingskader te hebben voor het beoordelen van het voornemen op basis van de kwaliteitsimpuls. Daarnaast biedt het beleidskader voor de aanvragers handvatten om bij een aanvraag de kwaliteitimpuls vorm te geven.
Er is een basis gevonden voor het bereiken en meten van het evenwicht tussen ontwikkelingsruimte en kwaliteitsprestaties. Bij elke ontwikkeling hoort een basisinspanning in de vorm van een goede ruimtelijke (landschappelijke) inpassing: vorm en situering van gebouwen, erfbeplantingen. Bij ontwikkelingen met een grote impact is een extra investering in de groene omgeving noodzakelijk.
Kleinschalige impact
In de gevallen waarbij medewerking kan worden verleend aan ontwikkelingen welke in het bestemmingsplan zijn geregeld, hetzij bij recht, hetzij met toepassing van een afwijking, geldt deze ontwikkeling in principe als een ontwikkeling met een kleinschalige impact en hoeft er geen kwaliteitsimpuls in de groene omgeving te worden geleverd en kan worden volstaan met de basisinspanning.
Grootschalige impact
Is er wél een bestemmingsplanprocedure nodig (bijv. ten behoeve van een verruiming van een bestemmingsvlak) dan is er sprake van een ontwikkeling met een grootschalige impact. Dit geldt ook voor een partiële herziening in de vorm van een verandering van de bestemming of een aanduiding. Op dat moment moet er naast de basisinspanning een kwaliteitsimpuls van de groene omgeving plaatsvinden.
Voor de in het bestemmingsplan Buitengebied opgenomen wijzigingsbevoegdheden geldt een uitzondering. In sommige gevallen is de impact zo kleinschalig dat er geen sprake is van een noodzaak voor een kwaliteitsimpuls in de groene omgeving.
Bijvoorbeeld
In deze gevallen is KGO niet van toepassing, maar moet er wel sprake zijn van een goede landschappelijke inpassing en situering van de gebouwen.
In geval er sprake is van een locatie waar een ontwikkeling wordt voorgestaan welke als passend in het buitengebied kan worden beschouwd en waarbij een uitbreiding van de bebouwing is toegestaan, dan dient de waardevermeerdering bepaald te worden aan de hand van de bouwkosten van die uitbreiding. In deze gevallen moet 25% van de bouwkosten opgevoerd worden als investering in ruimtelijke kwaliteit.
Dit bestemmingsplan voorziet in de planologische kaders om een bestaand niet-agrarisch bedrijf dat de 25%-regeling overschrijd toe te staan. Opgemerkt wordt dat er geen sprake is van een uitbreiding van het bedrijfsperceel maar van de toegestane bedrijfsbebouwing. Dit betekend dat er, naast de basisinspanning, 25% van de bouwkosten van de uitbreiding geïnvesteerd dient te worden in de ruimtelijke kwaliteit. In voorliggend geval is dus naast de basisinspanning een aanvullende investering in de groene omgeving noodzakelijk. Voor de uitwerking van de landschappelijke inpassing wordt verwezen naar het ruimtelijk kwaliteitsplan zoals opgenomen in bijage 1 van deze toelichting. Ten aanzien van de benodigde aanvullende investering is gezocht naar mogelijkheden voor een ruimtelijke investering, deze is niet gevonden. Daarom zal de benodigde aanvullende investing gestort worden in het gemeentelijke KGO-fonds. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met het gemeentelijke KGO-beleid.
Op 25 juni 2008 heeft de gemeenteraad van Tubbergen het landschapsontwikkelingsplan (LOP) voor de gemeente vastgesteld. Het LOP is een toetsend en sturend beleidsstuk dat aangeeft wat de gemeente in welke landschappen kan en wil ontwikkelen.
Het plangebied is op basis van het landschapsontwikkelingsplan gelegen in het deelgebied 'Weitermanslanden'. In figuur 4.5 is een uitsnede van het landschapsontwikkelingsplan opgenomen.
![]() |
Figuur 4.5 Uitsnede Landschapsontwikkelingsplan (Bron: Gemeente Tubbergen) |
De Weitemanslanden ligt in een hoogveenontginningslandschap. Het landschap is hier grootschalig, waarvan het zuidelijk deel (nabij de Weitemansweg) zeer grootschalig. Dit hoogveenontginningslandschap heeft een zeer open karakter en rationele structuur van sloten en wegen. Het open karakter zorgt dat Weitemanslanden een waardevol gebied zijn voor weidevogels. De bebouwing is bijzonde karakteristiek voor het gebied. De identiteit van de open, grootschalige en rationele ontginningsstructuur wordt waar mogelijk behouden.
Met de landschapschappelijke inpassing is rekening gehouden met de landschapskenmerken behorend bij het aanwezige landschap. Kortheidshalve wordt verwezen naar paragraaf 3.1 en het in bijlage 1 opgenomen Ruimtelijk kwaliteitsplan. Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met het landschapsontwikkelingsplan.
In het Ontwikkelingsperspectief voor het Nationale Landschap Noordoost-Twente hebben de hierbij betrokken partijen de ambitie uitgesproken om de tendens van schaalvergroting in de grondgebonden landbouw zodanig vorm te geven dat deze niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap. Zowel gemeenten als provincie hadden behoefte aan een praktisch concept om in de dagelijkse praktijk invulling te geven aan deze ambitie. Voor het bereiken van deze ambitie is het, het meest wenselijk om de belangen van initiatiefnemers die elementen willen verwijderen te koppelen aan grondeigenaren die bereid zijn nieuwe elementen te plaatsen om zo het landschap te versterken. Alle individuele aanvragen zullen dan uiteindelijk moeten leiden tot een beter functionerend en herkenbaar landschap. Om dit te bereiken is de casco-benadering ontwikkeld.
Met de casco-benadering beschikken de provincie Overijssel en de deelnemende gemeenten van Noordoost-Twente over een generieke methode om vorm te geven aan de doelen voor het Nationaal Landschap: behoud en ontwikkeling van het landschap inclusief al haar functies. In relatie tot het provinciaal beleid is de cascobenadering een middel om invulling te geven aan het fenomeen 'ruimtelijke kwaliteit' en uitvoering aan de kwaliteitsagenda van de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel.
De landschapstypen van Noordoost-Twente vormen, samen met de ontwikkeling die deze landschappen hebben doorgemaakt (dynamiek), het uitgangspunt van de casco-benadering. Elk landschapstype heeft een eigen kenmerkende structuur van opgaande beplantingen. Deze structuur is het casco van het landschap. Het kan daarbij gaan om bomenrijen, houtwallen, houtsingels en (kleinere) bosjes. Het beleid is er op gericht om dit casco te versterken. Toepassing van de casco benadering leidt op termijn tot versterking van het 'kleinschalige groene karakter' van het landschap in totaliteit.
De regels van de casco-benadering gelden niet voor:
Voor bovenstaande elementen en het beheer van casco elementen geldt het reguliere beleid van elke afzonderlijke gemeente. De basis voor initiatieven is de cascokaart. Hierop staan drie typen elementen weergegeven, zie de navolgende tabel.
Landschapstype | Opmerking |
Elementen die tot het casco behoren | Mogen in principe niet verplaatst worden |
Elementen die niet tot het casco behoren | Mogen verplaatst worden, als aan de regels van de casco-benadering wordt voldaan |
Te compenseren elementen | Locaties waar de initiatiefnemer de elementen heen kan verplaatsen |
Aan de hand van de casco-kaart wordt beoordeeld of het landschapselement tot het casco behoort of niet. Uit de beoordeling hiervan volgen drie mogelijke opties:
Zoals blijkt uit de in figuur 4.6 opgenomen uitsnede van de casco-kaart behoren enkele bestaande groenstructuren rond het plangebied tot het Casco. Binnen het plangebied zijn geen groenstructuren aanwezig die tot het Casco behoren.
![]() |
Figuur 4.6 Uitsnede Casco-kaart (Bron: Provincie Overijssel) |
De aanwezige groenstructuren blijven behouden met dit plan, ook de onderdelen die niet onder het Casco-beleid vallen. Zoals beschreven in hoofdstuk 3 wordt de locatie landschappelijk ingepast waarmee de ruimtelijke kwaliteit verder wordt versterkt. Geconcludeerd wordt dat met de uitvoering van het Ruimtelijk kwaliteitsplan volledig wordt voldaan het Casco-beleid.
Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling goed past binnen de gemeentelijke beleidskaders.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en Besluit milieueffectrapportage.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.
De uitbreiding van de bedrijfsbebouwing wordt in het kader van de Wgh niet aangemerkt als een geluidgevoelig object. De aspecten wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai zijn dan ook niet van toepassing.
In paragraaf 5.5 (milieuzonering) wordt aan de hand van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' nader ingegaan op de milieubelasting van het project op de omgeving.
De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.
De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling gaat uit van een uitbreiding van een bestaand niet-agrarisch bedrijf in het buitengebied van de gemeente Tubbergen. Hierbij wordt de bestaande werkplaats uitgebreid en worden er op het terrein overkappingen gerealiseerd. Opgemerkt wordt dat daar waar beoogd wordt overkappingen te realiseren de bestemming niet wijzigt. In het kader van voorliggend bestemmingsplan is op de betreffende locaties daarom geen bodemonderzoek vereist. Ten tijde van de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van de overkappingen dienen de betreffende gronden te zijn onderzocht.
Ter plaatse van de beoogde uitbreiding van de werkplaats en de gronden die bij de bedrijfsbestemming worden betrokken heeft Kruse Milieu B.V. een verkennend bodemonderzoek verricht. De resultaten en de conclusies van dit onderzoek zijn hierna opgenomen. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar de onderzoeksrapportage welke is opgenomen in bijlage 2 van deze toelichting.
Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan het volgende worden geconcludeerd:
Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor voorliggend plan.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer.
In bijlage 2 van de Wet milieubeheer staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Op grond van de Wet milieubeheer, gelet op artikel 5.16 lid 4 Wet Milieubeheer geldende de volgende regelingen:
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet milieubeheer vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet milieubeheer nodig.
In paragraaf 5.3.1.1 is een lijst met categorieën van gevallen beschreven, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van voorliggende ontwikkeling in vergelijking met voorgenoemde voorbeelden van categorieën, kan worden aangenomen, temeer omdat er geen onevenredige toename van het aantal verkeersbewegingen te verwachten is, dat voorliggende ontwikkeling 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Tevens wordt opgemerkt dat deze ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In figuur 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven.
![]() |
Figuur 5.1 Uitsnede Risicokaart Overijssel (Bron: Risicokaart Overijssel) |
Uit de inventarisatie blijkt dan ook dat het plangebied:
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Volgens de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een 'rustige woonwijk' of een 'gemengd gebied'.
Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot het omgevingstype 'rustige woonwijk'.
Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Tubbergen waar geen sprake is van matige of sterke functiemenging. Daarom wordt in voorliggend geval uitgegaan van het omgevingstype “rustige woonwijk”.
Milieucategorie | Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk | Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Hierbij spelen twee vragen een rol:
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.
Op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' is het gevestigde landbouwmechanisatiebedrijf het meest te vergelijken met een 'verhuurbedrijf voor machines en werktuigen' en 'dienstverlening ten behoeve van de landbouw > 500 m2' met beide een milieucategorie van 3.1. Voor dergelijke bedrijven geldt een grootste richtafstand van 50 meter voor het aspect geluid. Binnen een straal van 50 meter zijn geen milieugevoelige functies aanwezig.
Gelet op het vorenstaande is geen sprake van enige vorm van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.
Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. In voorliggend geval worden geen milieugevoelige functies toegevoegd
Geconcludeerd wordt dat van een beperking van de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven is in het kader van milieuzonering geen sprake is.
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmeringen voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader vergunningverlening, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odeur units per kubieke meter lucht. De Wgv heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging voor een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad. Dit wordt 'de omgekeerde werking' genoemd.
Vanaf 1 januari 2013 is het Activiteitbesluit ook van toepassing op agrarische activiteiten. Het Besluit landbouw milieubeheer is tegelijkertijd komen te vervallen. Agrarische bedrijven hebben geen vergunning meer nodig als al hun activiteiten onder de reikwijdte van het Activiteitenbesluit vallen. Dit zijn type B-bedrijven, zoals veehouderijen, kinderboerderijen (en andere bedrijven die kleinschalig dieren houden), glastuinbouwbedrijven, bedrijven met teelt in gebouwen, bedrijven met open teelt, agrarische loonwerkers en losse opslagen (bijvoorbeeld mest).
Voor geurhinder is in het Activiteitenbesluit een soortgelijk beoordelingskader opgenomen als in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Zo gelden binnen en buiten de bebouwde kom dezelfde normen als in de Wgv. Ook de geurbelasting wordt bepaald volgens het bepaalde in de Wgv. Hetzelfde geldt voor het meten van de afstanden.
In de nabije omgeving van het plangebied zijn twee agrarische bedrijven aanwezig waar zowel grondgebonden als intensieve veehouderijen mogen worden geëxploiteerd (Langeveenseweg 152 en Hardenbergerweg 148). Als gevolg van voorliggend bestemmingsplan wijzigt de situering van het bedrijfsperceel. Opgemerkt wordt dat door de gewijzigde situering het bedrijfsperceel niet dichter bij omliggende agrarische bedrijven komt te liggen. De planologische mogelijkheid tot het oprichten van bebouwing, zijnde geurgevoelige objecten, komt dus ook niet dichter bij de omliggende agrarische bedrijven te liggen waardoor de bedrijven door dit plan niet extra belemmerd worden. Daarnaast zal, gelet op de afstand (ten minste 130 meter) tot de genoemde veehouderijen voor wat betreft geurhinder sprake blijven van een goed werk- en verblijfsklimaat.
Op basis van de Wgv en een goede ruimtelijke ordening zijn er geen belemmeringen voor de realisatie van het plan.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuur Netwerk Nederland (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.
In voorliggend geval heeft Natuurbank Overijssel ter plaatse van het plangebied een quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. Hierna zijn de resultaten van het onderzoek opgenomen. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar bijlage 3 van deze toelichting.
In de Wet natuurbescherming heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van EZ.
Het plangebied ligt niet binnen of nabij een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op minimaal 3,7 kilometer afstand van het plangebied. Gezien de afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, de aard en omvang van de ontwikkeling en de invulling van het tussenliggende gebied met infrastructuur en bebouwing (barrièrewerking), wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlands natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Het dichtstbijzijnde gebied dat is aangewezen als NNN is gelegen op minimaal 3 kilometer afstand. Gezien de onderlinge afstand, de aard en omvang van de ontwikkeling en de invulling van het tussenliggende gebied met infrastructuur en bebouwing (barrièrewerking), wordt gesteld dat er geen sprake is van aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Het is verboden om alle soorten die beschermd zijn volgens de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn, evenals de in paragraaf 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming genoemde soorten te doden en te verwonden, evenals het beschadigen en vernielen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden.
Het plangebied behoort vermoedelijk tot het functionele leefgebied van sommige grondgebonden zoogdier-, amfibieën-, vleermuis- en vogelsoorten. Deze soorten benutten het onderzoeksgebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk bezetten sommige grondgebonden zoogdiersoorten er rust- en voortplantingslocaties en nestelen er vogels in het plangebied.
Van de vogelsoorten die in het plangebied nestelen zijn uitsluitend de bezette nesten beschermd, niet de oude nesten of de nestplaats. Werkzaamheden die leiden tot het beschadigen/vernielen van vogelnesten, dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. De meest geschikte periode om deze werkzaamheden uit te voeren is augustus-februari.
Voor de grondgebonden zoogdiersoorten die een rust- en/of voortplantingslocatie in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden’ en het ‘beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties’ of zijn niet beschermd (bruine rat, mol, huismuis). De functie van het plangebied als foerageergebied voor deze soorten is niet beschermd. Door het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten worden geen vleermuizen verwond of gedood, worden geen verblijfplaatsen van vleermuizen verstoord en wordt functie van het plangebied als foerageergebied voor vleermuizen niet aangetast.
De voorgenomen activiteiten leiden niet tot wettelijke consequenties in het kader van soort- of gebiedsbescherming. Er is geen nader onderzoek vereist en er hoeft geen ontheffing van de Wet natuurbescherming (Wnb) aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten in overeenstemming met de Wnb uit te mogen voeren. Door uitvoering van de quickscan natuurwaardenonderzoek heeft initiatiefnemer voldaan aan de zorgplicht zoals vermeld in Art. 1.11 van de Wnb.
Er worden geen negatieve effecten op de NNN en Natura 2000-gebieden verwacht. Daarnaast zijn er geen negatieve effecten op beschermde soorten te verwachten.
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze (naar verwachting) in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
De gemeente Tubbergen beschikt over een archeologische verwachtings- en advieskaart. Een uitsnede van de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart is opgenomen in figuur 5.2. Het plangebied is weergegeven met de rode cirkel.
![]() |
Figuur 5.2 Archeologische verwachtings- en advieskaart (Bron: Gemeente Tubbergen) |
Het plangebied ligt in de gebiedstypen “Beekdalen en overige laagten” en “Dekzandwelvingen en -vlakten”. In voorliggend geval vinden de beoogde bouwwerkzaamheden plaats binnen het gebiedstype “Dekzandwelvingen en –vlakten”. Bij dit gebiedstype geldt dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij plangebieden groter dan 5000 m2 bij bodem ingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 5000 m2 geldt vrijstelling voor archeologisch onderzoek. Omdat de oppervlakte van de gronden waar beoogd wordt te bouwen kleiner is dan 5000 m² wordt een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk geacht.
In dit plan wordt de dubbelbestemming voor het behoud van archeologische waarden overgenomen van het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016'.
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.
In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.
Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Overijssel, in het plangebied zelf geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten. In het plangebied of in de directe nabijheid van het plangebied is er geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor dit plan.
Geconcludeerd kan worden dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Om te bepalen of een vormvrije m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk is, dient in dit geval allereerst bepaald te worden of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject'. Of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' (of de wijziging daarvan) hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Onder andere de aard en de omvang van de voorziene stedelijke ontwikkeling spelen daarbij een rol. Of de ontwikkeling per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kan hebben, is daarbij niet relevant.
De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling voorziet in een (beperkte) uitbreiding van de bouwmogelijkheden (bebouwingsoppervlak) van een bestaand niet-agrarisch bedrijf in het buitengebied van de gemeente Tubbergen (planologische uitbreiding van 470 m2). Hierbij zal het bestemmingsvlak gedeeltelijk worden gewijzigd, de oppervlakte van het bestemmingsvlak blijft gelijk. Gelet op de aard en omvang van voorliggende ruimtelijke ontwikkeling wordt gesteld dat er geen sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in categorie 11.2, onderdeel D van bijlage 2 van het Besluit milieueffectrapportage.
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn, zoals uit voorgaande paragrafen is gebleken, geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).
In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.
Het algemeen bestuur van waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld.
In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op:
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (http://www.dewatertoets.nl). De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde 'korte procedure' van de watertoets van toepassing is. De standaard waterparagraaf behorende bij de korte procedure is opgenomen in bijlage 4 van deze toelichting. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:
In paragraaf 7.3 worden de bestemmingen nader toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen.
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.
In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.
In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven ter plaatse van het plangebied ligt alleen de aanduidingen 'overige zone - vestigingsgebied voor boom- en sierteelt'.
In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.
In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om onderdelen van het bestemmingsplan te wijzigen.
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.
'Agrarisch – 1' (Artikel 3)
Voorliggend plan voorziet in het verplaatsen van een deel bedrijfsbestemming. Het deel waar de bedrijfsbestemming komt te vervallen krijgt, overeenkomstig de omliggende gronden, de bestemming 'Agrarisch - 1'.
De bestemming ‘Agrarisch – 1’ omvat de agrarische gebieden waar landbouw en landschap nevengeschikt zijn. De gronden zijn bestemd voor het agrarisch gebruik. De bestemming 'Agrarisch - 1' is tevens gericht op het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden. Het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke waarden alsmede doeleinden van agrarisch natuurbeheer zijn binnen deze agrarische gebiedsbestemming van ondergeschikt belang. Tevens is ondermeer extensief dagrecreatief medegebruik toegestaan. Het gaat dan om medegebruiksvormen als wandelen, fietsen, paardrijden en kanoën. Vis- of picknickplaatsen worden ook gerekend tot extensief dagrecreatief medegebruik.
Het bouwen van gebouwen en overkappingen is niet toegestaan. Voor andere bouwwerken, zoals erf- en terreinafscheidingen, is een maximale bouwhoogte vastgesteld. In de bestemming zijn een aantal specifieke gebruiksregels en afwijkingsbevoegdheden opgenomen. Tevens is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen voor werken en werkzaamheden.
Bedrijf' (Artikel 4)
Het bestemmingsvlak van de bestemming 'Bedrijf' wordt als gevolg van voorliggende ontwikkeling een deel verschoven. Uitgangspunt hierbij is dat de oppervlakte van het bestemmingvlak gelijk blijft. Binnen de bestemming is de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - landbouwmechanisatiebedrijf' opgenomen. Uitsluitend ter plaatse van deze aanduiding is een landbouwmechanisatiebedrijf toegestaan. Ondergeschikt aan de bedrijfsvoering zijn kleinschalige duurzame energiewinning, water, wegen en paden. Tevens is door het opnemen van een aanduiding het maximaal toegestane oppervlakte van de bedrijfsgebouwen en overkappingen gewaarborgd.
De bouwregels zijn opgesplitst in bouwregels voor:
In de bestemming zijn een aantal specifieke gebruiksregels, afwijkingsbevoegdheden en wijzigingsbevoegdheden opgenomen. In de specifieke gebruiksregels van deze bestemming is de voorwaardelijke verplichting opgenomen. De voorwaardelijke verplichting voorziet in een borging van de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen zoals opgenomen in het ruimtelijk kwaliteitsplan (bijlage 1 van de regels).
'Waarde - Archeologie 4' (Artikel 5)
De gebieden met een lage en middelmatige archeologische verwachtingswaarde hebben de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' gekregen. De gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze dubbelbestemming is gekoppeld aan een plicht van een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden alsmede aan bouwwerkzaamheden.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
In het voorliggende geval zijn er geen te verhalen kosten, zodat er geen exploitatieovereenkomst is afgesloten. De gemeentelijke kosten, waaronder leges, komen voor rekening van de aanvrager. Met de aanvrager wordt daarnaast een overeenkomst gesloten waarin tevens de planschade is afgedekt.
Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat de gewenste ontwikkeling geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Op basis van artikel 3.1.1, lid 2 van de Bro heeft de provincie de mogelijkheid om plannen aan te wijzen waarvoor geen vooroverleg is vereist. De provincie Overijssel heeft van deze mogelijkheid gebruikt gemaakt en een zogenoemde ‘Vooroverleglijst ruimtelijke plannen’ opgesteld.
Voor plannen in de groene omgeving/ buitengebied is in deze lijst onder B, lid 4 opgenomen:
4. Nieuwe ontwikkelingen en uitbreiding met KGO
Plannen/omgevingsvergunningen waarvoor de KGO van toepassing is, wanneer deze passen binnen een gemeentelijk beleidskader (vastgesteld door de raad) dat door de provincie is beoordeeld als zijnde in overeenstemming met de Omgevingsvisie Overijssel, Omgevingsverordening en Werkboek KGO. In dit beleidskader staat in ieder geval:
De goede werking van dit beleidskader moet zich bewezen hebben bij een aantal casussen waarover de provincie positief advies heeft uitgebracht.
Voor plannen en besluiten die (tevens) andere provinciale belangen raken (zoals NNN, waterveiligheid en verblijfsrecreatie) blijft vooroverleg noodzakelijk.
De in voorliggend bestemmingsplan besloten ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt op basis van het 'Beleidskader voor de toepassing van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' van de gemeente Tubbergen. Dit betreft een gemeentelijke beleidsinvulling van het provinciale KGO-beleid. Zoals uit paragraaf 4.3.3 blijkt is de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming met het gemeentelijke KGO-beleid. Gelet op vorenstaande is vooroverleg met de provincie Overijssel niet noodzakelijk.
In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. De uitkomsten van deze watertoets hebben geleid tot de 'korte procedure'. Het waterschap geeft een positief wateradvies. De beantwoording van de vragen heeft er niet toe geleid dat er nader overleg met het waterschap moet worden gevoerd.
Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Gezien de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, is afgezien van een voorontwerpbestemmingsplan.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 21 maart 2018 tot en met 1 mei 2018 voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze inzagetermijn heeft eenieder de kans gekregen om zienswijzen in te dienen. Gedurende de inzagetermijn zijn geen zienswijzen ingediend.