Plan: | Buitengebied, Gravendijk 5, Albergen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0183.BUIBPGRAVENDIJK5-VG01 |
Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op de percelen behorende bij de Gravendijk 5 te Albergen, gelegen in het buitengebied van de gemeente Tubbergen. Initiatiefnemer is voornemens de bestaande woning te verplaatsen naar het perceel, aangrenzend aan de huidige woonbestemming. Het betreffen gronden ten zuiden van de bestaande woning. Met het verplaatsen van de woning wil de initiatiefnemer een goed woon- en leefklimaat garanderen, dit mede vanwege de situering van de bebouwing aan de noordzijde en de open vergezichten aan de zuidzijde.
De huidige woning staat nu gepositioneerd gericht op de Gravendijk. De nieuwe locatie van de woning bevindt zich aan de achterzijde van de aldaar aanwezige schuren. Met het verplaatsen van de woning ontstaat een eenduidig erfensemble, hebben de bewoners uitzicht op het Albergse essenlandschap en zijn bewoners beter afgeschermd tegen eventuele overlast afkomstig van de nabijgelegen bedrijvigheid en verkeerswegen. Met het planvoornemen wordt ook de mogelijkheid gecreëerd om het bestaande erf van een kwaliteitsimpuls te voorzien, waarbij de woning overgaat in het omliggende landschap.
Gelet op de situering, kadastrale situatie dan wel het recht van overpad heeft in het voorstadium overleg met omwonenden plaatsgevonden. Dit vanwege een foutieve kadastrale situering ter plaatse van gronden binnen het bestemmingsplan dan wel het delen van een toegangsweg in de beoogde situatie wat buiten het plangebied is gesitueerd.
De nieuwe woonlocatie is in het vigerende bestemmingsplan bestemd met de bestemming 'Agrarisch - 1', de oude woonlocatie is bestemd met 'Wonen'. Om de ontwikkeling mogelijk te maken worden de vigerende bestemmingen van de oude en de nieuwe woonlocatie met elkaar uitgeruild. Hierbij blijft het totaaloppervlakte wat betreftde bestemming 'Wonen' ongewijzigd.
Om de gewenste ontwikkeling planologisch mogelijk te maken is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan toont aan dat de ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en voldoet aan het Rijks-, provinciale- en gemeentelijk beleid.
Het plangebied ligt aan de Gravendijk 5 te Albergen, gelegen in buitengebied van de gemeente Tubbergen. Het plangebied ligt ten westen van de kern Albergen en ten oosten van de kern Almelo. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Tubbergen, sectie H met perceelnummers 5828, 7072 en 7073. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de omliggende kernen weergegeven. Hierbij is het plangebied met een blauwe ster aangeduid. In figuur 1.2 is een uitsnede weergegeven ten opzichte van de nabije omgeving, waarbij het plangebied met een blauwe omlijning is afgekaderd.
![]() |
Figuur 1.1: Ligging van het plangebied ten opzichte van de omliggende kernen (Bron Qgis) |
Figuur 1.2: Ligging en begrenzing plangebied
Bestemmingsplan(nen)
Voorliggend plangebied ligt binnen het bestemmingsplan ''Tubbergen Buitengebied 2016'' en het bestemmingsplan ''Tubbergen Buitengebied 2016 Veegplan''. Deze bestemmingsplannen zijn respectievelijk op 23 mei 2016 en 15 december 2020 door de gemeenteraad van de gemeente Tubbergen vastgesteld.
Tubbergen Buitengebied 2016
Middels dit bestemmingsplan zijn de bestemmingen voor het plangebied vastgelegd. In onderstaande figuur 1.3 is een uitsnede weergegeven van het bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016". Ter plaatse het plangebied is zowel de enkelbestemming 'Agrarisch -1', de enkelbestemming 'Wonen' als de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie -3' en 'Waarde - Archeologie 4' van toepassing.
Voor de gronden ter plaatse van de huidige woonlocatie en de opstallen geldt de enkelbestemming 'Wonen'. De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor onder andere woonhuizen en bijbehorende bouwwerken met ook de daarbij behorende tuinen, erven en terreinen. In het plangebied is bij deze bestemming geen bouwvlak of functieaanduiding(en) van toepassing.
Ter plaatse van de beoogde nieuwe woonlocatie geldt de enkelbestemming 'Agrarisch - 1'. De gronden met deze bestemming zijn voornamelijk bestemd ten behoeve van agrarisch gebruik en het wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering met de daarbij behorende erven.
Het zuidwestelijke deel van het plangebied is bestemd met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden. Hierbij geldt dat voor bouwwerken waarbij grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte groter dan 2.500 m2 en dieper dan 0,40 meter onder het maaiveld plaatsvinden, bij aanvraag omgevingsvergunning moeten worden aangetoond dat mogelijke aanwezige archeologische waarden niet worden geschaad. In het plangebied is bij deze bestemming geen bouwvlak of functieaanduiding van toepassing.
Voor het gehele plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. De gronden met deze bestemming zijn bedoeld voor het behoud van de archeologische waarden. Hierbij geldt dat voor bouwwerken waarbij grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte groter dan 5.000 m2 en dieper dan 0,40 meter onder het maaiveld plaatsvinden, bij aanvraag omgevingsvergunning, moet worden aangetoond dat mogelijke aanwezige archeologische waarden niet worden geschaad. In het plangebied is bij deze bestemming geen bouwvlak of functieaanduiding van toepassing.
Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied' (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Tubbergen Buitengebied 2016 Veegplan
Middels dit bestemmingsplan zijn wijzigingen doorgevoerd die van toepassing zijn op het bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016". Voor de enkelbestemming 'Wonen' zijn enkele wijzigingen doorgevoerd met betrekking tot vrijstaande bijbehorende bouwwerken, het strijdig gebruik en kleinschalig kamperen. Alle wijzigingen zijn niet direct van toepassing voor onderhavig planvoornemen. Er wordt in eerste instantie namelijk geen vrijstaand bijbehorend bouwwerk gerealiseerd, ook zijn er geen plannen voor nevenfuncties. Voor de bestemming 'Agrarisch - 1' is de mogelijkheid toegevoegd voor het eventueel realiseren van capaciteit voor kleinschalige duurzame energiewinning, en zijn er enkele bouwregels en gebruiksregels aangepast. Allen zijn niet direct van toepassing op onderhavig plan. De nieuwe vormgegeven regels van het bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016 Veegplan" zijn opgenomen in dit bestemmingsplan.
Strijdigheid
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het realiseren van een woning op gronden die zijn bestemd als 'Agrarisch-1'. Deze bestemming voorziet niet in bouw- dan wel gebruiksmogelijkheden om een reguliere woning toe te staan. Om ter plaatse van deze gronden een reguliere woning te kunnen realiseren, dient het bestaande bestemmingsvlak 'Wonen' te worden verplaatst. Het bestemmingsvlak voor de gronden bestemd als 'Wonen' staan één woning toe, de gronden ter plaatse van de huidige woonbestemming worden daarom gedeeltelijk gewijzigd naar 'Agrarisch-1', waarbij feitelijk een uitruil plaatsvindt.
Om na sloop de bouwmogelijkheden conform de beoogde situatie vast te leggen en het perceel landschappelijk te borgen dient een bestemmingsplanherziening te worden opgesteld.
Het bestemmingsplan "Buitengebied, Gravendijk 5, Albergen" bestaat uit de volgende stukken:
De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan en moeten in samenhang 'gelezen' worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de omschrijving, motivering en verantwoording van het bestemmingsplan.
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie van het plangebied en de omgeving beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het ruimtelijk beleidskader van het Rijk, de provincie en de gemeente uiteengezet. Hoofdstuk 4 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de regels van de diverse bestemmingen. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan en tot slot in hoofdstuk 7 wordt de procedure beschreven.
Het plangebied ligt aan de Gravendijk 5 te Albergen, ten oosten van de kern Almelo, ten zuiden van de kern Mariaparochie en ten westen van de kern Albergen. Ter plaatse van het plangebied, omgeven door enkele wegen dan wel verschillende functies vinden zowel sloop- danwel bouwwerkzaamheden plaats. Hieronder zal nader op de bestaande situatie van het plangebied worden ingegaan, waarbij vervolgens in 2.2 Toekomstige situatie op de gewenste situatie wordt ingegaan.
Het plangebied grenst aan de noordzijde aan de Gravendijk. Hierbij bevindt de vrijstaande woning zich aan de noordzijde binnen het plangebied, waarbij eveneens één van de twee ontsluitingen aanwezig is. Naast erfverharding ten behoeve van de ontsluiting wordt de woning omgeven door een tuin naast dat aan de noordwestzijde van het plangebied een kleine schapenweide aanwezig is. Dit betreft een onbewerkt stuk grasland omheind met een hekwerk. Achter de woning en het woonerf bevindt zich een drietal schuren, twee ruime schuren en één kleine en enige verharding. Aan de westzijde is eveneens een ontsluiting aanwezig. Deze ontsluiting is in gebruik voor het bereiken van de bijgebouwen dan wel het bereiken van de woning op nr. 7. In het verleden hebben deze gronden tot de woning op nr. 5 behoord. Echter, aangezien de toegangsweg met name in gebruik is ten behoeve van de woning op nr 7. is in het verleden kadastraal geregeld dat deze gronden bij de woning op nr. 7 behoren. De gronden ten zuiden van de bebouwing zijn in gebruik als agrarisch grasland.
Aan de noordzijde van de Gravendijk bevindt zich het Landhotel 't Elshuys, waarbij in het verlengde meerdere bedrijfsbestemmingen en woonbestemmingen zijn gesitueerd.. Aan de westzijde grenst het plangebied aan een kleine verharde weg. Deze weg dient als inrit voor de nabijgelegen woonbestemming. Aan de oostzijde en de zuidzijde wordt het plangebied begrenst door een sloot. In het verlengde van deze gronden liggen agrarische gronden.
Met de huidige erfopzet hebben de bewoners niet direct toegang tot de achterliggende schuren, de ingang van deze schuren bevindt zich namelijk aan de westzijde.
Onderstaande figuur 2.1 toont het vooraanzicht, gezien vanaf de Gravendijk, van de bestaande situatie weer.
![]() |
Figuur 2.1: Straatbeeld huidige situatie (Bron: Google Maps) |
Beoogde inrichting plangebied
Het planvoornemen betreft het planologisch mogelijk maken van een verplaatsing van de woning. De bestaande woning wordt gesloopt en er wordt een nieuwe vervangende woning gerealiseerd, De kleinschaligheid en de compactheid van het erf blijft in de nieuwe situatie behouden. De nieuwe woning wordt gerealiseerd aan de achterzijde van de schuren, waardoor ook een directe toegang tot de schuren wordt verkregen. De schuren worden eveneens gerenoveerd en gaan dienen als tuinschuur en opslagschuur. De schuren worden voorzien van Zweeds rabat en/of een andersoortig materiaal. Het uiteindelijke materiaal wordt gekozen in overleg met de welstand. In het verlengde van het woonerf wordt een nieuwe houtwal aangeplant, ook worden er enkele bomen geplant rondom het erf. Het erf krijgt een groen karakter, geheel passend bij het groene karakter van het buitengebied.
Het voorerf wordt landschappelijk ingericht. Ter plaatse van de voormalige tuin en woning wordt een weiland aangelegd. De verharding van het voormalige erf wordt ook verwijderd. De nieuwe begrenzing aan de Gravendijk wordt gemarkeerd door een nieuw aan te leggen houtopstand. Op onderstaande figuur is ook te zien dat het hekwerk aan de voorkant van het erf wordt verwijderd, hiermee ontstaat een eenduidig en groen vooraanzicht. Een dergelijk aanzicht past ook beter bij de verblijfsfunctie in de vorm van 't Landhotel Elshuys.
Door de voorgenomen ontwikkeling ontstaat een landschapsgerichte erfopzet in plaats van een op de weg georienteerde structuur. Hierdoor komen de waarden van het buitengebied beter tot haar recht in combinatie met de beoogde woonfunctie. Hierbij moet gedacht worden aan rust, vergezichten en een omgeving omgeven door groen. Hierdoor wordt de ligging van het plangebied, in het buitengebied versterkt waarbij een kwaliteitsverbetering plaatsvindt in het buitengebied.
Daarnaast resulteert de voorgenomen ontwikkeling in een zelfstandig erf. Door de beoogde bomenrij aan de oostzijde zal er een passende afscherming plaatsvinden met de ten oosten gelegen open gronden naast dat de doodlopende weg resulteert in een splitsing tussen nr. 5 en nr. 7. Hierbij vindt een kadastrale splitsing plaats waarbij de weg in de beoogde situatie bij de woning op nr. 7 zal gaan behoren.
Ontsluiting en parkeren
Het nieuwe erf is met een inrit verbonden aan de westelijk aangrenzende weg. Via deze weg kan het bestemmingsverkeer van de woning ontsloten worden op de Gravendijk. De verkeersgeneratie blijft ongewijzigd ten opzichte van de bestaande situatie, idem voor de parkeerbehoefte. Gelet op de inrichting dienen drie parkeerplaatsen op eigen terrein te worden gerealiseerd. Hierbij zijn ruimvoldoende mogelijkheden aanwezig.
Figuur 2.2: Uitsnede ruimtelijk kwaliteitsplan (Bron: N+L Landschapsontwerpers) |
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee moet ingespeeld worden op de grote uitdagingen die te wachten staan. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste op regionaal niveau worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. In de NOVI benoemt het Rijk 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid, inclusief de opgaven en de rol van het Rijk in het realiseren van deze opgaven. Deze opgaven komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is om combinaties te maken en win-win situaties te creëren. In sommige gevallen moeten belangen worden afgewogen en scherper keuzes worden gemaakt. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
In voorliggende situatie is er sprake van een lokale ontwikkeling waarmee geen Rijksbelangen zijn gemoeid. Er is dan ook geen sprake van strijd met het Rijksbeleid zoals verwoord in de NOVI.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere planologische kernbeslissingen (pkb's) met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden.
De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
Het Barro bevat geen regels die van toepassing zijn voor het onderhavige plan. Het Barro heeft dan ook geen invloed op dit bestemmingsplan.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), artikel 3.1.6., tweede lid, zijn eisen opgenomen waaraan een bestemmingsplan moet voldoen als dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zoals een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen kunnen ingrijpende gevolgen hebben voor de omgeving. Daarom is het noodzakelijk dat in een bestemmingsplan, maar ook in een inpassingsplan van rijk of provincie of bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van een bestemmingsplan, nadrukkelijk wordt stilgestaan bij de vraag of er behoefte is aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of er sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Inmiddels heeft jurisprudentie reeds bepaald bij welke minimale omvang sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'.
Uit Afdelingsjurisprudentie blijkt dat de vraag wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in grote mate casuïstisch wordt beantwoord. Zo heeft de Afdeling uitgemaakt dat de bouw van 11 woningen niet als stedelijke ontwikkeling wordt gezien. De raad is van oordeel dat gelet op het aantal woningen dat het plan mogelijk maakt, het plan niet voorziet in een woningbouwlocatie of andere stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1 eerste lid, aanhef en onder i van het Bro. Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is dan ook niet van toepassing (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921).
In voorliggend plan is niet sprake van een stedelijke ontwikkeling, maar gaat om het enkel om de sloop van een woning en de nieuwbouw van een woning. Per saldo worden geen extra woningen mogelijk gemaakt maar enkel een verplaatsing van een bestaand woonrecht.
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
In voorliggend plan wordt enkel een woning verplaatst en wordt het erf landschappelijk ingericht. Gelet op de jurisprudentie welke de omvang van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' heeft bepaald, wordt gesteld dat in dit geval geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing. Daarnaast voorziet de voorgenomen ontwikkeling in een uitruil van bestemmingen waarbij per saldo geen toename plaatsvindt. De ladder vormt geen belemmering voor onderhavig plan.
In de Omgevingsvisie schetsen Provinciale Staten hun visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie. Het vizier is daarbij gericht op 2030. Zij geven aan wat volgens hen de ambities en doelstellingen van provinciaal belang zijn en hoe zij Gedeputeerde Staten opdragen deze te realiseren.
Het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving staat primair in dienst van de sociaaleconomische ontwikkeling van Overijssel. Dit betekent dat de provincie ruimte wil bieden voor de ontwikkeling van werkgelegenheid en hoogwaardige woonmilieus tot stand willen brengen. Dynamiek ziet de provincie als een kans om de ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid te versterken. Dit wordt gedaan door in te zetten op een evenwichtige afweging van beleidsambities waaronder waterveiligheid, een gezond milieu en goede volksgezondheid. Daarnaast wordt ook gestuurd op het versterken van de waardevolle en karakteristieke kenmerken van het landschap.
Om de omgevingsvisie tot uitvoering te brengen bevat deze een uitvoeringsmodel. In dat model staan de stappen 'of', 'waar' en 'hoe' centraal. Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing. Soms is deze sturing normstellend, maar meestal is de sturing richtinggevend of inspirerend.
Op 1-1-2024 is de Omgevingsverordening Overijssel 2024 in werking getreden.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie Overijssel te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die ruimtelijke onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. De Omgevingsverordening richt zich dan ook - net zo breed als de Omgevingsvisie Overijssel - uitsluitend op de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel. Dit betekent dat regels worden gesteld op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook op het gebied van mobiliteit, milieu, natuur, water en bodem. Het uitgangspunt 'decentraal wat kan, centraal wat moet' is toegepast bij de flexibiliteitsbepalingen in de verordening. Waar mogelijk zijn afwijkingsmogelijkheden toegepast in plaats van ontheffingsbepalingen. Voorliggend plan is getoetst aan de relevante beleidsregels uit de provinciale verordening en worden in de navolgende hoofdstukken beschreven.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus. Aan de hand van de drie niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling passend is binnen het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving. In navolgende afbeelding wordt het uitvoeringsmodel weergegeven.
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
De betreffende niveaus worden hierna toegelicht waarbij het plan wordt getoetst aan het betreffende niveau uit het uitvoeringsmodel.
Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van EU, Rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Als deze beleidskeuzes het gevolg zijn van provinciale keuzes zijn ze verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
Bij de afwegingen in de eerste fase 'generieke beleidskeuzes' zijn met name artikelen 4.5 en 4.9 van de Omgevingsverordening Overijssel van belang ten aanzien van zorgvuldig ruimtegebruik. Hieropvolgend wordt aan de artikelen getoetst.
4.5 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik)
Lid
Toetsing van het initiatief aan artikel 4.5 van de Omgevingsverordening Overijssel
Het initiatief voorziet in het verplaatsen van een bestaande woning waarbij enerzijds agrarische gronden worden omgezet in een woonbestemming en anderzijds de woonbestemming wordt omgezet naar agrarische gronden. Hierbij vindt geen extra belasting op de Groene Omgeving plaats. Daarnaast kan wegens de landschappelijke inpassing geconcludeerd worden dat er een verbetering plaatsvindt ten opzichte van de huidige situatie. Met het verplaatsen van de woning ontstaat een eenduidig en geconcentreerd erfensemble, waarbij de kleinschaligheid en compactheid van het erf behouden blijft. Geconcludeerd wordt dat het initiatief niet strijdig is met het in het artikel bepaalde.
Artikel 4.9 (Ruimtelijke kwaliteit)
Lid
Toetsing van het initiatief aan artikel 4.9 van de Omgevingsverordening Overijssel
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een nieuwe landschappelijke inpassing van de gronden. Hierbij zal wegens de landschappelijke inpassing een passend woonerf worden gerealiseerd. Tevens dient te worden opgemerkt dat er sprake is van een zeer kleinschalige ontwikkeling waarbij de belasting gering is, maar wel wordt aangesloten op de gebiedskenmerken. In paragraaf 3.2.2.4 wordt nader op de gebiedskenmerken ingegaan. Op dit punt wordt geconcludeerd dat het initiatief niet strijdig is met bovenstaand artikel. Voor de gehele inpassing wordt verwezen naar Bijlage 1 Landschappelijk inpassingsplan.
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.
Voor het voorliggende plan is het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' van toepassing. Hierna wordt nader op dit ontwikkelingsperspectief ingegaan.
'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'
Het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. De ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, maar ook die voor de andere sectoren, wil de provincie Overijssel in dit ontwikkelingsperspectief nadrukkelijk verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de lokaal aanwezige functies, rekening houdend met de klimaatopgave en de kenmerken van het watersysteem.
Toetsing aan het ontwikkelingsperspectief
In voorliggende situatie voorziet in het verplaatsen van een woning. Middels enkele landschappelijke inpassingen worden de gebiedskenmerken zowel behouden dan wel versterkt. Hierbij wordt geen extra functie toegevoegd maar enkel een passende verplaatsing van een bestaande functie en gebruik. Gelet op de voorgenomen ontwikkeling vindt een kwalitatieve meerwaarde plaats aangezien er een nieuwe woningg op een passende Gelet op de kleinschaligheid van het voornemen wordt geconcludeerd dat het voornemen in overeenstemming is met de ontwikkelingsperspectieven.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De kwaliteitsopgaven en –voorwaarden op basis van gebiedskenmerken kunnen te maken hebben met landschappelijke -inpassing, infrastructuur,- milieuaspecten, bodemaspecten, cultuurhistorie, toeristische en recreatieve aantrekkingskracht, natuur, water, etc. De gebiedskenmerken zijn over het algemeen richtinggevend of inspirerend.
De provincie onderscheidt de volgende vier lagen:
Gelet op de ligging van het plangebied in combinatie met het voornemen wordt de 'Stedelijke Laag' en de 'Lust en leisurelaag;' buiten beschouwing gehouden. Dit aangezien er geen gebiedskenmerken van de 'Stedelijke Laag' van toepassing is naast dat het voornemen geen toename oplevert wat betreft het kunstlicht. Hierna wordt nader op de 'Natuurlijke Laag' en de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' ingegaan.
Natuurlijke laag
De natuurlijke laag is de laag van de bodem, het reliëf, het watersysteem en de natuur die zich hier ‘van nature’ op vestigt. Deze natuurlijke laag is het resultaat van de wisselwerking tussen abiotische (fysische) en biotische factoren en processen. Zo zorgden ijs-, wind- en waterstromen in Overijssel voor het ontstaan van een afwisselend landschap van stuwwallen, dekzandgronden, beekdalen en natte laagtes en bepaalden de stroomsnelheden van IJssel, Vecht, Regge of Dinkel waar het fijne (komgronden) en waar het grovere sediment (oeverwallen) werd afgezet. En ontwikkelde veen zich daar, waar het water maar moeilijk weg kon.
Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkeling op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bijvoorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in de stad en dorp.
Het plangebied ligt binnen het gebiedskenmerk 'Dekzandvlakte en ruggen'. In figuur 3.2 is een uitsnede van de Omgevingsvisie opgenomen. Hierna wordt nader op het gebiedskenmerk ingegaan.
![]() |
Figuur 3.2: Uitsnede 'Natuurlijke laag'(Bron: ruimtelijkeplannen.nl) |
'Dekzandvlakte en ruggen'
De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk, door de wind gevormd, zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied.
Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting. Bij ontwikkelingen is de (strekkingsrichting) van het landschap, gevormd door afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.
Toetsing aan de gebiedskenmerken van de natuurlijke laag
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het verplaatsen van een bestaande woning, ook wordt het plangebied opnieuw landschappelijk ingepast. Ter plaatse van de huidige woning wordt een weiland gerealiseerd met een nieuwe landschappelijke inpassing. Met de landschapsmaatregelen wordt ingezet op beplanting dat past bij de voormalige natuurlijke ondergrond. Tevens is het reliëf ter plaatse, gedurende de bewerking door de jaren heen reeds gewijzigd en is deze zichtbaarheid verdwenen. Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de 'Natuurlijke laag'.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
De tweede laag beschrijft het palet van agrarische cultuurlandschappen met hun dragende structuren en nederzettingsvormen. Deze laag is het resultaat van de wisselwerking tussen verschillen in de natuurlijke ondergrond en de manier waarop gebieden in cultuur werden, en worden, gebracht. Door de eeuwen heen is een geschakeerd patroon van akkers, weiden, hooiland en bebouwing (hoeven, kernen en dorpen) gegroeid. Vanouds kennen de nederzettingen een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omliggende landschap. Het agrarisch cultuurlandschap is bij uitstek een gebruikslandschap. Bij de ontwikkeling ervan hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we het agrarisch cultuurlandschap in de loop van de tijd gaan waarderen. Het heeft als ‘consumptielandschap’ voor bewoners, recreanten en toeristen nieuwe betekenis gekregen. Veel mensen hechten aan de rust, de ruimte, de mogelijkheden om te fietsen, wandelen, etc. En aan de kwaliteit: vooral de herkenbaarheid, de contrasten en de afwisseling van verschillende landschapstypen worden gewaardeerd. De landschappelijke structuren zijn belangrijke dragers van de biodiversiteit.
In figuur 3.3 is een uitsnede van de Omgevingsvisiekaart Overijssel weergegeven. Het plangebied ligt binnen het gebiedskenmerk 'Oude Hoevenlandschap'.
![]() |
Figuur 3.3: Uitsnede 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' (Bron: ruimtelijkeplannen.nl) |
'Oude Hoevenlandschap'
Het oude hoevenlandschap betreft een landschap met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen 'bezet' waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat dezelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond. Het landschap is contrastrijk met veel variatie op de korte afstand.
Als ontwikkelingen plaatsvinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen.
Toetsing van het initiatief aan de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'
De voorgenomen ontwikkeling heeft een positieve invloed op het voormalige essen- en oude hoevenlandschap'. Dit aangezien er een passend woonperceel wordt verkregen. Tevens zal het plangebied conform de bijbehorende gebiedskenmerken, zichtbaar in Bijlage 1 Landschappelijk inpassingsplan worden ingericht. Er wordt gesteld dat de gewenste ontwikkeling in overeenstemming is met de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'.
Geconcludeerd kan worden dat de in het voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling niet strijdig is met de uitgangspunten van het provinciale beleid. Het initiatief is in overeenstemming met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en het in de Omgevingsverordening Overijssel verankerde beleid.
De gemeenteraad van de gemeente Tubbergen heeft op 16 maart 2021 'MijnOmgevingsvisie Tubbergen' vastgesteld. Deze visie gaat over de toekomst van de leefomgeving van de gemeente Tubbergen, waarbij wordt ingegaan op diverse thema's (o.a. leefbaarheid, gezondheid, veiligheid en duurzaamheid). De visie geeft aan hoe de gemeente Tubbergen en samenleving willen sturen. Wat moet er behouden worden, wat moet er versterkt worden en wat moet er worden ontwikkeld.
De omgevingsvisie 'MijnOmgevingsvisie Tubbergen' gaat uit van vier kernprincipes. Dit zijn manieren van werken: werkwijzen die altijd gelden. De vier principes zijn:
De gemeente Tubbergen wil een economisch sterk buitengebied met veel verschillende functies, waarin alle bewoners en gebruikers aan hun trekken komen. Het Twentse landschap is een uniek coulisselandschap met houtwallen, singels, essen, ontginningen, natuurgebieden en landgoederen. Dit landschap draagt in grote mate bij aan de identiteit van de streek. De houtwallen en singels vormen verbindingen van natuurgebied naar natuurgebied die voor veel planten en dieren belangrijk zijn. Kortom zowel mensen als dieren voelen zich hier thuis. Het is voor iedereen belangrijk om een sterk en mooi buitengebied te behouden.
In het buitengebied van Tubbergen komen veel verschillende functies voor die allemaal ruimte nodig hebben. Zoals landbouw, natuur, toerisme en bedrijvigheid, recreatie en ook wonen. Daarnaast vragen nieuwe functies om ruimte. Dit zijn bijvoorbeeld de hernieuwbare opwekking van energie en de vraag naar voldoende waterberging.
Al deze functies leggen samen veel druk op het buitengebied. Daarom het uitgangspunt: de goede functies op de goede plek. Combinaties van functies zullen nodig zijn, om alles aan bod te laten komen. De gemeente Tubbergen streeft naar een buitengebied met een mooie balans tussen het landgebruik, de leefbaarheid en de kwaliteit van landschap, bodem, water en lucht. Dat maakt het buitengebied sterker en is gunstig voor de leefbaarheid. Dit wordt gedaan samen met de inwoners, partners en de gebruikers.
De speerpunten voor het buitengebied zijn;
Daarnaast is wat betreft wonen het volgende van belang;
De gemeente werkt aan de juiste woning op de juiste plek. Dat gebeurt door;
Toetsing van het initiatief aan mijnOmgevingsvisie
Toets
Het plangebied is op de Waardenkaart aangeduid met het kernmerk 'lichtgroen - gericht op ontwikkeling door lage waarde en hoge dynamiek'. De omgevingsvisiekaart geeft het volgende weer;
Waarden:
Speel in op:
In voorliggende situatie wordt een woning gesloopt en vindt herbouw op een nieuwe locatie plaats. Ook wordt het erf voorzien van een kwaliteitsimpuls in de vorm van onderhoud en versterking en wordt het plangebied landschappelijk ingericht. Met de situering van de nieuwe woning ontstaat een heldere erfstructuur en is de bebouwing meer geclusterd ten opzichte van de bestaande situatie. Aan de noordzijde van het erf wordt een nieuwe houtopstand aangeplant. Met het realiseren van de houtopstand wordt aangesloten bij de gebiedswaarde, namelijk wegen met bomenrijen. Als gevolg van de ontwikkeling wordt ook gesteld dat het plangebied meer wordt opgeruimd. Aan de voorkant van het erf wordt namelijk een eenduidig weiland gerealiseerd, waarbij het bestaande hekwerk wordt verwijderd en de discrepantie tussen de bestaande tuin en het naastgelegen grasland wordt opgeheven. Tenslotte wordt ook gesteld dat met de ontwikkeling de biodiversiteit in het plangebied toeneemt. Het plangebied wordt landschappelijk opnieuw ingericht en er wordt een diversiteit aan groen aangeplant, waaronder bomen in de vorm van Linden, Eiken en Beuken.
Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met mijnOmgevingsvisie Tubbergen en een positieve bijdrage levert aan de omgeving.
Het buitengebied van Tubbergen kenmerkt zich door een mix van functies als landbouw, natuur, toerisme en bedrijvigheid, recreatie en wonen. Al deze functies vragen om ruimte. Daarnaast vragen nieuwe functies om ruimte. Al deze functies leggen samen veel druk op het buitengebied. Daarom wordt ook voor de toepassing van de beleidsregel het uitgangspunt gehanteerd; de goede functies op de goede pek. Combinaties van functies zullen nodig zijn, om alles aan bod te laten komen. De gemeente Tubbergen streeft naar een aantrekkelijk en vitaal buitengebied waar een goede balans is tussen landgebruik, ruimtelijke kwaliteit, leefbaarheid en economische activiteiten.
Om dit te kunnen bereiken beschikt de gemeente over diverse beleidsregelingen zoals bijvoorbeeld Rood voor Rood, Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving, Schuur voor Schuur en het VAB+ beleid. Alle beleidsregelingen hebben de afgelopen jaren op hun eigen wijze een bijdrage geleverd aan een aantrekkelijk en vitaal buitengebied en de doelstellingen van deze regelingen sluiten nog prima aan bij de speerpunten voor het buitengebied zoals geformuleerd in mijnOmgevingsvisie Tubbergen.
Doelstelling
Het doel van deze beleidsregel is meervoudig. Enerzijds is deze beleidsregeling bedoeld om de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied in stand te houden en te verbeteren. Anderzijds is het doel van deze beleidsregeling om (economische) ontwikkelingen in het buitengebied mogelijk te maken om zo een bijdrage te leveren aan een vitaal en leefbaar buitengebied.
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
Ter plaatse van het plangebied is reeds een woonbestemming van toepassing, waarbij wegens het verplaatsen van een woning en nieuwe landschappelijke inrichting een kwaliteitsverbetering ter plaatse plaatsvindt, passend bij de gebiedskenmerken. Hierbij zal de totale omvang van de woonbestemming ongewijzigd blijven, maar wel passend worden neergelegd waarbinnen de bebouwing wordt gerealiseerd. Per saldo neemt het oppervlakte aan woonbestemming niet toe, naast dat er geen sloopmeters benodigd zijn, aangezien binnen de woonbestemming reeds een woning mogelijk is. Gelet op de kleinschaligheid van het voornemen en het beoogde resultaat wordt gesteld dat er sprake is van overeenstemming met het beleidsstuk Buitengebied met kwaliteit.
De Nota Omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen 2016 bevat het welstandsbeleid voor de gemeenten Dinkelland en Tubbergen. In de nota is het grondgebied opgedeeld in deelgebieden voor de kernen en het buitengebied. Voor elk deelgebied is een waarderingsblad en een ambitiekaart gemaakt. Ieder blad bestaat uit een kaartje van het gebied, een toelichting, en een weergave van de beoogde omgevingskwaliteit dat bij de welstandstoets voor de omgevingsvergunning (onderdeel bouwen) van toepassing is. Het welstandsbeleid van de gemeentes bestaan uit drie niveaus van omgevingskwaliteit:
Het niveau dat van toepassing is geldt voor de algemeen heersende karakteristiek van een gebied. De waarde is dus door de bestaande omgeving bepaald. Het komt voor dat binnen een gebied een gebouw of complex ligt dat zich door de bijzondere kwaliteit onderscheidt. Deze wordt apart genoemd. De welstandsbeoordeling in deze gebieden is gericht op het behouden en versterken van de basiskwaliteiten van de gebieden. Bij de welstandsbeoordeling wordt vooral gekeken of het bouwplan bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving (van hoofdvorm tot materiaal en detail). Afhankelijk van het soort bouwwerk komen de volgende beoordelingsmodellen voor:
Doorwerking op het plan en conclusie
Het plangebied ligt in 'Buitengebied - Niveau basis' dat is aangeduid met de licht groene kleur. Hiervoor dient een basisinspanning te worden gedaan zoals nader onderbouwd in Bijlage 1 Landschappelijk inpassingsplan waarbij rekening wordt gehouden bij de structuur uit de omgeving. Met de landschappelijke inpassing wordt voorzien in de benodigde basisinspanning. Het plan ligt in lijn met de Nota omgevingskwaliteit.
De gemeente Dinkelland heeft de beleidsnota 'De casco-benadering in Noordoost-Twente' vastgesteld. Het Nationaal Landschap Noordoost Twente is een gebied met zeldzame en unieke landschapskwaliteiten. Het is een gebied met stuwwallen, bronnen, beken en fraaie cultuurlandschappen. Kernkwaliteit is het waardevolle cultuurlandschap met een variatie in open en een kleinschalig besloten landschap. Schaalvergroting in de grondgebonden landbouw staat op gespannen voet met deze kleinschaligheid. Het verdwijnen van landschapselementen op perceelsgrenzen tast het kleinschalige groene karakter aan en leidt tot een afname van landschapsdiversiteit. De gemeente Dinkelland heeft samen met de provincie Overijssel en de gemeenten Tubbergen, Losser en Oldenzaal de ambitie uitgesproken om de tendens van schaalvergroting in de grondgebonden landbouw zodanig vorm te geven dat deze niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap.
Om vorm en inhoud te geven aan deze ambitie is een generieke methode ontwikkeld: de casco benadering. Voor de gemeente is de casco-benadering te gebruiken als beoordelingskader voor ingrepen in het landschap. Aan de hand van de casco-kaart kan bezien worden of landschappelijke structuren deel uitmaken van het casco.
Op basis van de casco-kaart kan vastgesteld worden of het landschapselement tot het casco behoort of niet; daaruit volgen drie mogelijk aanvragen op basis van het casco, dit zijn:
Doorwerking op het plan en conclusie
In voorliggende situatie wordt enkel een bestaande woning gesloopt en nieuwgebouwd waarbij vervolgens middels een landschappelijke inpassing een passend erf overblijft. Hierbij vindt geen ontwikkeling plaats binnen de zone die vanuit de Nota 'De casco benadering in Noordoost-Twente' is aangeduid. Op basis van vorenstaande kan geconcludeerd worden dat het voornemen in overeenstemming is met het casco-beleid.
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de in dit kader van belang zijnde milieu- en omgevingsaspecten.
Bij de verkenning van mogelijkheden om nieuwe functies in een gebied te realiseren dient de bodemkwaliteit te worden betrokken. Inzicht in eventuele beperkingen aan het bodemgebruik (i.v.m. milieuhygiënische risico's voor mens, plant en dier) is noodzakelijk om te beoordelen of de grond geschikt is voor de beoogde functie. Er mogen namelijk geen nieuwe gevoelige functies op een zodanig verontreinigd terrein worden gerealiseerd, dat schade is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu.
Dumea heeft in oktober 2023 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Hieronder wordt op de samenvatting en conclusie van het bodemonderzoek ingegaan. Voor de gehele rapportage wordt verwezen naar Bijlage 2 Bodemonderzoek.
Op een locatie gelegen aan de Gravendijk 5 te Albergen, kadastraal bekend gemeente: Tubbergen, Sectie: H, nummer(s): 5828 is op 21 september 2023 een verkennend bodemonderzoek conform NEN5740 uitgevoerd.
De locatie betreft een woning met enkele schuren. De onderzoekslocatie bestaat uit een perceel landbouwgrond. De initiatiefnemer is voornemens de bestemming te wijzigen en een woning te realiseren.
In het bovengrondmengmonster BM1 en in het ondergrondmengmonster OM1 zijn geen verhogingen aangetroffen.
In het grondwatermonster Pb1wm1 zijn lichte verhogingen kobalt en barium aangetroffen, alsmede een matige verhoging nikkel.
Naar aanleiding van deze verhoging is de bestaande peilbuis opnieuw bemonsterd. Uit het analysecertificaat van het her-monster Pb1wm2 blijkt dat er een lichte verhoging nikkel is aangetroffen in het grondwater.
Zware metalen worden vaker verhoogd aangetroffen in het grondwater en kunnen van nature verhoogd voorkomen. Tevens kunnen zware metalen in concentratie sterk fluctueren.
Nader onderzoek naar de verhoging nikkel wordt niet zinvol geacht. Op basis van onderhavig onderzoek wordt een nader bodemonderzoek voor deze locatie niet noodzakelijk geacht.
De onderzoekslocatie wordt vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het beoogde gebruik.
Het aspect bodem volstaat.. Het uitvoeren van aanvullend onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht..
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. De waterkwaliteit van alle oppervlaktewateren in een stroomgebied moeten vanaf 2015 aan bepaalde eisen voldoen. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de NOVI en het Waterbeheerprogramma 2022-2027.
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het algemeen bestuur van het waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 22 december 2021 het 'Waterbeheerprogramma 2022-2027' vastgesteld.
Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 laat zien welke resultaten het waterschap op strategisch en tactisch niveau in zes jaar wil behalen. In het Waterbeheerprogramma wordt aangegeven welke maatregelen en voorzieningen daarvoor getroffen worden en wanneer. De maatregelen in het programma zijn een aanvulling op en uitwerking van maatregelen die al in de waterprogramma’s van het Rijk en de regio zijn opgenomen. Dit Waterbeheerprogramma geeft aan wat de inhoudelijke strategie is om de doelen van het waterschap te verwezenlijken. Deze strategie volgt uit de waarden die het waterschap centraal zet. Deze zijn gericht op het:
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater en lozingen op het oppervlaktewater).
Watersysteem
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe 'eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren' is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Afvalwaterketen
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe 'eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren' een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.
Wateraspecten plangebied
Waterhuishouding
Het voornemen loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De plandelen bevinden zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.
Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer
In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater behandeld via een gescheiden stelsel: hemelwater wordt geïnfiltreerd in de grond waarvoor ruimvoldoende infiltratiemogelijkheden binnen de plandelen aanwezig zijn en het afvalwater is aangesloten op de bestaande riolering ter plaatse.
Watertoetsproces
Lycens B.V. heeft het waterschap Vechtstromen geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft ertoe geleid dat de normale procedure van de watertoets van toepassing is. Hierdoor dient overleg met het waterschap plaats te vinden. Hieronder wordt op de reactie van het waterschap ingegaan. Voor de gehele watertoets wordt verwezen naar Bijlage 3 Watertoets.
Reactie waterschap
De watertoets geeft aan dat de normale procedure moet worden gevolgd.
Het waterschap ziet graag dat de riolering van het gebouw gescheiden wordt aangelegd tot aan de perceelsgrens en dat het daar later kan worden gekoppeld op het gescheiden stelsel. Hiieraan dient dan ook invulling te worden gegeven.
Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat het aspect water geen belemmering vormt voor de uitvoering van het onderhavige plan. Dit aangezien er een verbetering plaatsvindt wat betreft de infiltratiemogelijkheden.
Algemeen
Wet op de archeologische monumentenzorg
In de Wet op de archeologische monumentenzorg (2007) zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta (1992) binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen, waarbij in beginsel geldt: "de veroorzaker betaalt". Het belangrijkste doel van de wet is het behoud van het bodemarchief "in situ" (ter plekke), omdat de bodem de beste garantie biedt voor een goede conservering van de archeologische waarden. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor overweging van archeologie vriendelijke alternatieven.
Sinds 1 juli 2016 bundelt de Erfgoedwet bestaande wet- en regelgeving voor het behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Zolang de Omgevingswet nog niet in werking is getreden, vallen de artikelen waarin de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving zijn vastgelegd, nog in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.
Onderzoek
Voor het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Voor gronden met deze bestemming geldt dat voor bouwwerken waarbij grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte groter dan 2.500m2 en 5.000m2 en dieper dan 0,40 meter onder het maaiveld plaatsvinden, bij aanvraag omgevingsvergunning, moet worden aangetoond dat:
Een toetsing aan deze voorwaarden is met de beoogde ontwikkeling niet van toepassing. De grondroerende werkzaamheden overschrijden namelijk niet de gegeven grenswaarden. In de regels van het bestemmingplan is de huidige bestemming 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4' ongewijzigd overgenomen.
Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Gelet op de omvang van de werkzaamheden wordt een archeologisch bodemonderzoek niet noodzakelijk geacht. Indien bij de (sloop)werkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen, dient op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zo spoedig mogelijk melding te worden gedaan van de vondsten bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Algemeen
In de visie erfgoed en ruimte 'Kiezen voor karakter' (juni 2011) zet het Rijk uiteen hoe cultureel erfgoed wordt geborgd in de ruimtelijke ordening voor de periode 2011-2015. De moderne monumentenzorg is ontwikkelings- en gebiedsgericht. Bovendien vindt het Kabinet samenwerking met publieke en private partijen van belang.
In de visie wordt het karakter van Nederland gevat in vier kenmerkende eigenschappen: waterland, stedenland, kavelland en vrij land. De gebiedsgerichte omgang met erfgoed vergt dat deze karakteristieken worden verbonden met opgaven uit andere sectoren en dat de economische, sociaal-culturele en ecologische kracht van het erfgoed beter wordt uitgebaat.
Veranderingen in de monumentenzorg en de ruimtelijke ordening geven burgers en bedrijven meer ruimte en geven decentrale overheden meer vrijheden en verantwoordelijkheden. Iedere overheidslaag staat voor de taak zijn belangen zo veel mogelijk vooraf kenbaar te maken en waar nodig met regels te borgen. Het rijk is daarnaast verantwoordelijk voor een goed functionerend stelsel. Provincies krijgen een centrale rol in de gebiedsgerichte belangenafweging en gemeenten verbinden gevolgen aan een gebiedsgerichte analyse van erfgoedwaarden bij het opstellen van ruimtelijke plannen.
Het Rijk heeft gekozen voor vijf prioriteiten van het gebiedsgerichte erfgoedbeleid in de komende jaren:
Onderzoek
Uit de Cultuurhistorische kaart van KICH (Kennisinfrastructuur Cultuurhistorie) en de provinciale cultuurhistorische waardenkaart blijkt dat er geen cultuurhistorische waarden in de nabijheid van het plangebied aanwezig zijn waarmee rekening dient te worden gehouden. In het plangebied zelf zijn geen monumenten aanwezig. Ook volgens de gemeentelijk waardenkaart bevat het plan geen waardevolle cultuurhistorie. Het initiatief doet geen afbreuk aan het aspect cultuurhistorie.
Conclusie
Er worden geen cultuurhistorische waarden geschaad als gevolg van het planvoornemen. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Wet natuurbescherming
De natuurwetgeving voor Nederland is per 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Binnen de wet zijn de beschermingsregimes voor Natura 2000-gebieden, soortbescherming en houtopstanden opgenomen als afzonderlijke hoofdstukken, waardoor de wet via duidelijke en eenvoudige regels voorziet in een heldere implementatie van de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen. Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken.
Natura 2000
De wetgeving met betrekking tot Natura 2000-gebieden is vastgelegd in Hoofdstuk 2 van de Wet Natuurbescherming. Natura 2000-is de overkoepelende naam voor gebieden die op Europees niveau worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Vanuit deze richtlijnen worden specifieke diersoorten en hun habitat beschermd om de biodiversiteit te behouden, te herstellen of uit te breiden. Het ondernemen van projecten, plannen of activiteiten in en in de omgeving van een Natura 2000-gebied kan mogelijkerwijs leiden tot (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen. Indien het niet mogelijk is om negatieve effecten op voorhand uit te sluiten, dan is er sprake van een vergunningsplicht en moet een habitattoets uitgevoerd worden. In een habitattoets worden de projecten, plannen of activiteiten getoetst op hun invloed op de instandhoudingsdoelstellingen en of (onder bepaalde voorwaarden) toestemming voor de uitvoering kan worden verleend.
Soortbescherming
De Wet natuurbescherming kent naast het beschermingsregime voor Natura 2000-gebieden drie beschermingscategorieën onder het hoofdstuk 'soortbescherming':
De Soortbescherming is alleen (met uitzondering van de zorgplicht) van toepassing op soorten genoemd onder deze drie beschermingscategorieën.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken. Het NNN is ruimtelijk in de Provinciale Structuurvisie vastgelegd. Het vormt een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen deze gebieden.
Ook de beheersgebieden voor agrarisch natuurbeheer behoren tot het NNN. De planologische verankering van het NNN vindt plaats in (gemeentelijke) bestemmingsplannen. Wanneer bij ruimtelijke ontwikkelingen een bestemmingsplan wijziging moet worden doorgevoerd dient altijd een 'Nee, tenzij'- toets te worden uitgevoerd. Hierin wordt beoordeeld of er als gevolg van de voorgenomen maatregelen significante effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het netwerk optreden.
Het plangebied is geen onderdeel van Natura 2000-gebied of Natuurnetwerk Nederland. In de bestaande situatie is het plangebied ingericht met een woning, tuin, enkele bijgebouwen en een bomenrij. In voorliggende situatie wordt enkel een woning gesloopt er herbouwd. Hieronder wordt nader op soortenbescherming, stikstofdepositie ten behoeve van Natura 2000-gebieden en Natuurnetwerk Nederland ingegaan.
Soortenbescherming
In september 2023 heeft Natuurbank Overijssel een Quickscan flora/fauna uitgevoerd voor het plangebied ter plaatse van het perceel aan de Gravendijk 5. In Bijlage 4 Quickscan flora/fauna is het gehele onderzoek bijgevoegd. Hierna wordt op de conclusie van het onderzoek ingegaan.
Conclusie quickscan flora/fauna
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Het plangebied wordt door beschermde diersoorten uitsluitend benut als foerageergebied. Er nestelen geen vogels en amfibieën en grondgebonden zoogdieren bezetten geen vaste (winter)rust- of voortplantingsplaats in het plangebied. Vleermuizen bezetten mogelijk wel een verblijfplaats in de woning. Het plangebied is geen essentieel foerageergebied voor vleermuizen.
Vleermuizen en hun vaste verblijfplaatsen zijn beschermd en mogen alleen met een ontheffing negatief beïnvloed worden. Als gevolg van het slopen van de woning wordt mogelijk een vleermuis verstoord of gedood en een vaste rust- en voortplantingsplaats verstoord, beschadigd en vernield. Voorafgaand aan de sloop dient een onderzoek conform het vleermuisprotocol uitgevoerd te worden om de functie van de woning voor vleermuizen vast te kunnen stellen. Dit onderzoek dient uitgevoerd te worden in de periode half mei-half september (half oktober). Op basis van nader onderzoek kunnen de wettelijke consequenties bepaald worden.
Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor verschillende voorkomende soorten tijdelijk af. Deze functie is niet beschermd en dit leidt niet tot wettelijke consequenties.
Stikstofdepositie
Het plangebied ligt op 8,4 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied; Springendal en Dal van de Mosbeek. Het initiatief voorziet niet in de bouw van gebouwen welke gas verbruiken. Het plan voorziet enkel in de sloop van een bestaande woning en de herbouw hiervan. Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling in relatie tot de afstand ten opzichte van het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied wordt aangenomen dat er geen sprake is van mogelijke negatieve effecten op het Natura 2000-gebied. Tevens voorziet het voornemen in geen directe negatieve effecten op geluid en lichthinder. Het uitvoeren van een stikstofberekening wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.
Natuurnetwerk Nederland
Het dichtstbijzijnde gebied, aangewezen als Natura 2000-gebied ligt op circa 2900 meter afstand. Gezien de ligging buiten het NNN en de aard en omvang van het voornemen wordt geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.
Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.
Een woning is op basis van de Wet geluidhinder aangemerkt als geluidsgevoelig object. In voorliggende situatie wordt de woning ter hoogte van de Gravendijk 5 gesloopt en verplaatst. De woning wordt circa 50 meter in zuidelijke richting verplaatst en wordt gesitueerd achter de bestaande schuren. Met de nieuwe situering bevindt de woning zich op grotere afstand van de wegen Gravendijk en de Ootmarsumseweg. De Gravendijk is een 60km/uur weg en de Ootmarsumseweg is een 80km/uur weg, daarmee vormen zij toetsingsplichtige wegen in het kader van de Wet Geluidhinder aangezien de woning binnen de wettelijke geluidszones vallen. Met het plan wordt de afstand tot deze wegen ten opzichte van de huidige situatie vergroot, daarmee wordt dan ook aangenomen dat het woon- en leefklimaat ter plaatse van de beoogde woning wordt verbeterd. Ook bevindt de nieuwe woonlocatie zich achter bestaande schuren, de schuren zijn van zodanige omvang dat deze als extra geluidswering dienen.
Gesteld wordt dat als gevolg van het planvoornemen het woon- en leefklimaat van de woning wordt verbeterd omdat de nieuwe woning zich op een grotere afstand bevindt van potentiële geluidshinderlijke functies en wegen naast dat de woning aan de nieuwste bouwvereisten zal voldoen
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
De 'Wet milieubeheer' is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:
De paragraaf luchtkwaliteit in de 'Wet milieubeheer' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
NIBM-grens woningbouwlocatie, 3% criterium:
Met het planvoornemen wordt een bestaande woning verplaatst. Er wordt geen object toegevoegd dat een negatieve inlvoed heeft op de luchtkwaliteit. Tevens zal de verkeersgeneratie in het kader van de voorgenomen ontwikkeling niet wijzigen. Een nadere uitwerking van het aspect luchtkwaliteit is daarom niet noodzakelijk.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) in de directe omgeving van zogenoemde milieuhinder gevoelige bestemmingen (zoals wonen) kunnen hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals het uitgangspunt van de Wro, dient te worden aangetoond dat ter plaatse van milieuhinder gevoelige bestemmingen sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat'.
VNG-publicatie 'Bedrijven & milieuzonering"
Om niet alle ontwikkelingen bij voorbaat te onderwerpen aan een onnodig langdurig en kostbaar onderzoek is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uitgebracht. Deze uitgave maakt gebruik van het principe 'functiescheiding'. Door voldoende afstand aan te houden tussen nader bepaalde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen kan eenvoudigweg in veel gevallen worden aangetoond dat sprake is een 'goed woon- en leefklimaat'. De VNG-publicatie betreft zgn. pseudowetgeving (geen wetgeving maar een algemeen door de rechter aanvaarde methode).
De VNG-publicatie maakt gebruik van een basiszoneringslijst waarin voor nader gedefinieerde bedrijfscategorieën richtafstanden zijn bepaald. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimaal aan te houden afstand tussen een milieubelastende activiteit en de milieuhinder gevoelige bestemming waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van milieubelastende (bedrijfs)activiteiten betreffende geluid, geur, stof en gevaar redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De genoemde maten zijn indicatief; met een goede motivering kan hiervan worden afgeweken.
Naast de gegeven richtafstanden hanteert de VNG-publicatie twee omgevingstypen, namelijk: een rustige woonwijk/buitengebied en een gemengd gebied. In een rustige woonwijk of buitengebied (omgevingstype 1) wordt functiescheiding nagestreefd. Tussen milieuhinder gevoelige functies en bedrijven dient de minimaal aan te houden 'richtafstand' in acht te worden genomen. In geval van een gemengd gebied (omgevingstype 2), waar sprake is van functiemenging, kan een verkleinde richtafstand worden gehanteerd. In tegenstelling tot rustige woongebieden worden in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van milieuhinder gevoelige functies acceptabel geacht. De richtafstand mag in deze gebieden met één afstandsstap worden verkleind (10 meter behorende bij milieucategorie 1 wordt 0 meter, 30 meter van milieucategorie 2 wordt 10 meter van milieucategorie 1, etc.).
Relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype
Milieucategorie | Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk en buitengebied | Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied | |
1 | 10 m | 0 m | |
2 | 30 m | 10 m | |
3.1 | 50 m | 30 m | |
3.2 | 100 m | 50 m | |
4.1 | 200 m | 100 m | |
4.2 | 300 m | 200 m | |
5.1 | 500 m | 300 m | |
5.2 | 700 m | 500 m | |
5.3 | 1.000 m | 700 m | |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
De gegeven richtafstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen. Ze moeten daarom gemotiveerd worden toegepast. Dit betekent dat geringe afwijkingen in de lokale situatie mogelijk zijn.
Het plangebied en de omgeving wordt getypeerd als 'rustige woonwijk' in voorliggende situatie 'buitengebied'.
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen.
Zoals reeds hiervoor genoemd, wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.
De functie ‘Wonen’ betreft geen milieubelastende functie en is daarom niet opgenomen in de VNG-uitgave ‘Bedrijven en Milieuzonering’. Vorenstaande betekent dat er geen sprake is van onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van omliggende bebouwing.
Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functie binnen het plangebied hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving en andersom of de nieuwe functie(s), de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven aantasten.
Ten noorden van het plangebied ligt aan de Gravendijk 6 het Landhotel 't Elshuys. Hierbij is zowel sprake van een hotel als een restaurant. Op basis van de VNG uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' behoort bij een een hotel/restaurant milieucategorie 1 waarbij een richtafstand van 10 meter van toepassing is. Hierbij ligt het plangebied op circa 15 meter van de bestemming van het landhotel en bevindt de woning op circa 65 meter. Aangezien ruimschoots aan de richtafstand van 10 meter wordt voldaan, vormt de aanwezigheid van het landhotel geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
In het verlengde van het landhotel is aan de noordzijde een bedrijf gesitueerd gericht op zand- en grindhandel. Hierbij is het plandeel op circa 45 meter gesitueerd en de beoogde woning op circa 100 meter. Op basis van de aard en omvang van de zand- en grindbedrijf geldt milieucategorie 2 waarbij een richtafstand van 30 meter van toepassing is. Hierbij dient te worden opgemerkt dat op kortere afstand meerdere woningen zijn gesitueerd waardoor een nuancering dient te worden aangemaakt. Aangezien het plangebied op circa 45 meter ligt ten opzichte van de milieugevoelige functie, de woning op circa 100 meter ligt, vormt de aanwezigheid van het zand en grindbedrijf geen belemmering voor het beoogde voornemen.
Op circa 175 meter ten noordoosten van het plangebied is een bedrijf gesitueerd gespecialiseerd in bouwmaterialen en houtbewerking. Het betreft Ootmarsumseweg 42 te Albergen. Op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijf en Milieuzonering' geldt in het uiterste geval milieucategorie 3.2 met een grootste afstand van 100 meter. Het gaat om het aspect geluid. Aangezien het plangebied op meer dan 100 meter is gesitueerd vormt de aanwezigheid van dit bedrijf geen belemmering voor het planvoornemen.
Op een afstand van circa 240 meter afstand ten zuidwesten van het plangebied is een intensieve veehouderij gesitueerd. Het betreft het adres Looweg 4 te Albergen en betreft een pluimveebedrijf. Op basis van van de VNG-uitgave geldt voor een pluimveebdrijf milieucategorie 4.1. Hierbij behoort een grootste richtafstand voor het aspect geur. Deze afstand bedraagt 200 meter. Wanneer het aspect geur buiten beschouwing wordt gelaten is er sprake van een afstand van 50 meter. Aan deze richtafstand wordt ruimschoots voldaan.
Voor het aspect Geur wordt verwezen naar 4.9 Geur
Het aspect Bedrijven- en milieuzonering vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.
De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odeur units per kubieke meter lucht.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Zoals in de voorgaande paragraaf is aangegeven ligt de dichtstbijzijnde intensieve veehouderij op circa 240 meter ten zuidwesten van het plangebied. Op basis van bovenstaande regelgeving ligt het milieugevoelige object, de woning buiten de bebouwde kom waarvoor 50 meter aangehouden dient te worden. Hiermee wordt voldaan aan de vaste afstand van 50 meter en kan redelijkerwijs verwacht worden dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Tevens dient te worden opgemerkt dat in de nabije omgeving van de intensieve veehouderij, te weten een afstand van circa 30 meter ten westen enkele woningen zijn gesitueerd. Het aspect geur vormt, gelet op de afstand dan wel de aard en omvang geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
In figuur 4.1 is een uitsnede van de risicokaart van de Atlas Leefomgeving weergegeven. Het plangebied is omlijnd met een blauwe lijn.
![]() |
Figuur 4.1: Uitsnede Atlas Leefomgeving (Bron: Atlas Leefomgeving) |
In de omgeving van het bestemmingsplan zijn geen risico's als ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde aanwezig.
In zuidelijke en westelijke richting van het plangebied liggen twee gasleidingen op respectievelijk 740 meter en 800 meter. De gasleidingen zijn beide van dezelfde categorie. De gasleidingen hebben een uitwendige buisdiameter van 212 mm en een maximale werkdruk van 40 bar. Voor dergelijke aardgasleidingen geldt een richtafstand van 100 meter, deze wordt ruimschoots niet overschreden.
Verder zijn in de omgeving van het plangebied geen risico's als ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde aanwezig.
Uit de inventarisatie blijkt dan ook dat het plangebied:
Het aspect externe veiligheid is daarmee geen belemmering voor de ontwikkeling.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
De voorgenomen ontwikkeling heeft geen invloed op de verkeersgeneratie. De Gravendijk betreft een overzichtelijke en verkeersveilige weg met een lage intensiteit. Het nieuwe woonerf is met een inrit verbonden aan de Gravendijk, ontsluiting van het plangebied verloopt via deze inrit.
Voor een vrijstaande woning in het buitengebied in de gemeente Tubbergen geldt een parkeernorm van 2,3, afgerond 3 parkeerplaatsen. De parkeerbehoefte van de vrijstaande woning kan volledig op het eigen erf worden opgevangen. Het aspect Verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor het voornemen.
Conclusie
Het aspect Verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse planologisch relevante leidingen (hoofdtransportleidingen). Indien daartoe aanleiding bestaat dient rondom een leiding een zone te worden aangegeven waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
Aardgastransportleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen aardgastransportleidingen.
Hoogspanningsleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen hoogspanningsleidingen.
Rioolleidingen
De rioolleidingen leiden voor dit plan leidt dit niet tot enige belemmering.
Watertransportleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen watertransportleidingen.
Straalverbindingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen straalverbindingen.
In en nabij het plangebied van dit bestemmingsplan zijn geen planologisch relevante leidingen en/of verbindingen aanwezig, met uitzondering van de rioolleiding van de zuidzijde van het perceel. Er zijn daarom geen belemmeringen te verwachting gelet op het feit dat er enkel sloopwerkzaamheden plaatsvinden. Bij eventuele bodemwerkzaamheden op het terrein tijdens de sloop dient wel rekening te worden gehouden met eventueel aanwezige kabels en niet-planologische leidingen. In dat geval kan middels een Klic-melding inzicht worden verkregen in de aanwezigheid van dergelijke kabels en leidingen.
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffect-rapportage in aanraking komen:
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). In het geval dat een activiteit wel genoemd staat in de D-lijst maar onder de genoemde drempelwaarde blijft, is mogelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.
De voorgenomen ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt door het partieel herzien van het geldende bestemmingsplan. Dit betekent dat voorliggende ontwikkeling m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.
In dit geval is er sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en is daarom niet direct m.e.r.-plichtig. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' (onderdeel D 11.2 besluit m.e.r.).
De ontwikkeling in dit bestemmingsplan is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien de volgende drempelwaarden worden overschreden:
De in dit kader relevante vraag die eerst beantwoord dient te worden is, is of met de voorgenomen ontwikkeling sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Besluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (o.a. ABRvS 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2414) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aan de hand van aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.
De in het voorliggende bestemmingsplan besloten ontwikkeling gaat uit van het realiseren van een vrijstaande woning middels een verplaatsing van een bestaand woonrecht. Gelet op de aard en omvang van het plan is er geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject. Weliswaar is er een geringe toename van de bebouwingsmogelijkheden, maar dat betekent dat hetgeen waarin het plan voorziet niet wordt aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject aangezien ruimschoots onder de drempelwaarden wordt gebleven.
Gelet op het vorenstaande, wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Er hoeft geen vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd (ABRvS 11 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:729).
Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkeling en de verwachte milieuhinder, de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bevestigd in de in Hoofdstuk 4 opgenomen milieu- en omgevingsaspecten en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken.
Er is geen sprake van de ontwikkeling waardoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het afwijken met een omgevingsvergunning, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.
Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.
De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene afwijkings- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels. Tenslotte komt in hoofdstuk 4 het overgangsrecht en de slotbepaling aan bod.
Bevoegdheid
Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan echter incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk dan wel de provincie het bevoegd gezag is.
Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.
Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten.
De gronden binnen het kadastrale perceel zijn bestemd ten behoeve van 'Wonen'. Ter plaatse van deze gronden is een woonhuis en bijbehorende bouwwerken, al dan niet in combinatie met een ondergeschikte mate ruimte voor onder andere een aan-huis-gebonden beroep of bedrijf dan wel een vrij beroep, en bed and breakfast toegestaan.
Ter plaatse van deze bestemming is één woning toegestaan naast dat de huidige maatvoering aan bijgebouwen ter plaatse is toegestaan.
De gronden met de bestemming 'Agrarisch - 1' zijn bedoeld voor agrarisch gebruik en het behoud, herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden en enkele nevenactiviteiten. Er is op deze gronden geen bebouwing toegestaan met de uitzondering van terreinafscheidingen.
De gronden binnen het kadastrale perceel hebben de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Deze bestemming dient voor het behoud van de archeologische waarden. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' is zonder wijzigingen in het geldend bestemmingsplan worden overgenomen.
De gronden binnen het kadastrale perceel hebben de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Deze bestemming dient voor het behoud van de archeologische waarden. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' is zonder wijzigingen in het geldend bestemmingsplan worden overgenomen.
Het doel van de anti-dubbeltelregel is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het overgebleven terrein dan wel plandeel nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
In dit artikel worden regels opgenomen ten behoeve van het strijdig gebruik van gronden en bouwwerken. Hierbij geldt onder meer dat het gebruik en laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor verblijfsrecreatie dan wel een seksinrichting.
In dit artikel zijn algemene afwijkingsregels opgenomen waarbij met een omgevingsvergunning afgeweken kan worden.
In dit artikel zijn regels opgenomen ten behoeve van het verwijderen van de aldaar geldende dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 4' als de realisatie van een zend- en antennemast.
In dit artikel zijn regels opgenomen met betrekking tot parkeren.
Voor de overgangsregels is onderscheid gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. Zowel de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken als de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik gelden vanaf inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties. De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.
De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:
Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (onder andere in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijken van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.
Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.
Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:
In dit bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.
Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijke procedure dient op grond van artikel 3.1.6 lid f van het Bro onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Met de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 is de gemeente verplicht, op grond van artikel 6.12 lid 1 van die wet, tot kostenverhaal bij grondexploitatie. Deze verplichting houdt in dat als de gemeente er bij een ruimtelijke ontwikkeling niet in slaagt met alle particuliere eigenaren in het gebied een overeenkomst te sluiten over grondexploitatie, de gemeente publiekrechtelijk de kosten moet verhalen bij alle eigenaren in het exploitatiegebied waarmee niet is gecontracteerd. Gemaakte kosten (limitatief opgesomd in artikelen 6.2.3 tot en met 6.2.5 van het Bro) zoals plankosten, onderzoekskosten, kosten van inrichting van de openbare ruimte etc. kunnen worden verhaald door middel van een exploitatieplan dat gelijktijdig met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.
De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan is opgenomen in artikel 6.2.1 Bro (o.a. bouw van 1 of meer woningen, bouw van 1 of meer hoofdgebouwen). Het bestemmingsplan voorziet in een verplaatsing van een woning en de nieuwbouw daarvan. Deze ontwikkeling maakt daarmee een bouwplan mogelijk in de zin van artikel 6.2.1 Bro.
De gemeente heeft met de initiatiefnemer een overeenkomst gesloten over grondexploitatie (een anterieure overeenkomst). Hierin zijn afspraken gemaakt over de betaling van de gemeentelijke kosten; waaronder leges en planschadekosten komen voor rekening van de aanvrager. De kosten van grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden zijn hiermee anderszins verzekerd. Het maken van een exploitatieplan is niet nodig.
De procedures voor de vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
Wettelijk (voor)overleg
In het Bro is in artikel 3.1.1 opgenomen dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
Inspraak
In het kader van inspraak wordt het bestemmingsplan 6 weken ter inzage gelegd. Tijdens deze perioden kan één ieder zijn of haar reacties indienen.
In dit hoofdstuk is de procedure van het bestemmingsplan beschreven. In de eerste plaats is een toelichting gegeven van de verschillende stappen die in het algemeen in een bestemmingsplanprocedure onderscheiden kunnen worden. Vervolgens zijn de resultaten van de doorlopen stappen in de procedure van bestemmingsplan 'Buitengebied, Gravendijk 5, Albergen'.
Een bestemmingsplan kent de volgende procedurestappen:
Het ontwerp bestemmingsplan wordt behandeld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders. Een ontwerp bestemmingsplan ligt vervolgens gedurende zes weken ter inzage met de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen bij de gemeenteraad.
De gemeenteraad stelt het bestemmingsplan vast. De ingediende zienswijzen kunnen leiden tot een gewijzigde vaststelling ten opzichte van het ontwerp.
Nadat de raad het bestemmingsplan heeft vastgesteld, wordt het besluit tot vaststelling bekend gemaakt. Daarna bestaat nog de mogelijkheid tot het indienen van een beroepsschrift bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Daarom is het bestemmingsplan naar diverse instanties gestuurd.
De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt onder categorie B onder 4 'Nieuwe ontwikkelingen en uitbreiding met KGO', waardoor vooroverleg niet nodig is.
Het Waterschap Vechtstromen is middels de Digitale Watertoets over de ontwikkeling geïnformeerd, omdat de korte procedure van toepassing is wordt gesteld dat met de ontwikkeling geen waterschapsbelangen gemoeid zijn. Een vooroverleg is daarom niet noodzakelijk geacht.
Het ontwerp van het bestemmingsplan 'Buitengebied, Gravendijk 5, Albergen' heeft vanaf 20 december 2023 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn twee zienswijzen ingediend. In Bijlage 5 Reactienota zienswijzen zijn de zienswijzen en afhandeling ervan opgenomen. Mede naar aanleiding van de zienswijzen zijn wijzigingen in het bestemmingsplan doorgevoerd. De zienswijzen hebben niet geleid tot het niet vaststellen van het bestemmingsplan.