direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, Gravendijk 16-16a Albergen en Veeneggeweg 24 Geesteren
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0183.BUIBPGRAV16VEEN24-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De eigenaar van het woonperceel aan de Gravendijk 16-16a in Albergen is voornemens om de oppervlakte aan schuren op zijn perceel te vergroten met 226 m2 en een nieuwe kapschuur te realiseren. Binnen het geldende bestemmingsplan is er geen ruimte om op dit perceel nog extra bijgebouwen te realiseren. Om dit voornemen mogelijk te maken wordt gebruik gemaakt van het 'schuur voor schuur' beleid van de gemeente Tubbergen. Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken wordt er aan de Veeneggeweg 24 in Geesteren 352 m2 aan schuren met asbest gesloopt.

Deze voorgenomen ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan, waardoor een herziening van het bestemmingsplan voor zowel het perceel Gravendijk 16-16a in Albergen en Veeneggeweg 24 in Geesteren noodzakelijk is. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plan bestaat uit een erf aan de Gravendijk 16-16a in Albergen en een agrarisch bedrijfsperceel aan de Veeneggeweg 24 in Geesteren. De locaties liggen respectievelijk circa 1,75 km ten westeren van Albergen en circa 2,1 km ten zuidwesten van Geesteren. Beide erven liggen in het buitengebied van de gemeente Tubbergen. Het plangebied Gravendijk 16-16a staat kadastraal bekend als gemeente Tubergen, sectie H, perceelnummers 7915 en 7916 en het plandeel Veeneggeweg 24 staat bekend als Tubbergen, sectie K, perceelnummer 9770 en 10309. In figuur 1.1 is de ligging van beide percelen omkaderd in rood en oranje.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPGRAV16VEEN24-VG01_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebieden Gravendijk (rood) en Veeneggeweg (oranje) (bron: Esri, opentopo)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Beide percelen zijn gelegen binnen het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016'. Dit bestemmingsplan is op 23 mei 2016 door de gemeenteraad van Tubbergen vastgesteld. De bouwlocatie aan de Gravendijk 16-16A heeft binnen dit bestemmingsplan de enkelbestemming 'Wonen' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Gronden met de woonbestemming zijn bestemd voor woonhuizen en bijbehorende bouwwerken, al dan niet in combinatie met en in ondergeschikte mate ruimte voor een aan-huis-gebonden beroep of bedrijf dan wel een vrij beroep, mantelzorg en/of een bed and breakfast. Binnen deze bestemming geldt een maximale oppervlakte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken van 100 m², tenzij de bestaande oppervlakte meer bedraagt. Dit is voor de locatie Gravendijk 16-16a het geval.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPGRAV16VEEN24-VG01_0002.png"

Figuur 1.2: uitsnede verbeelding locatie Gravendijk 16-16a (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Het voornemen voor de realisatie van een extra vrijstaand bijgebouw is op basis van het geldende bestemmingsplan niet bij recht toegestaan, omdat de maximale hoeveelheid vierkante meters aan bijgebouwen daarmee wordt overschreden. Om het plan te kunnen realiseren is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

Het perceel van de slooplocatie aan de Veeneggeweg 24 heeft de bestemming 'Agrarisch - 1' met een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4', bijbehorend bouwvlak en gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied'. Binnen dit perceel wordt slechts een landschapsontsierende schuur gesloopt. De bestaande oppervlakte aan bedrijfsgebouwen na de sloop wordt met dit bestemmingsplan als maximum opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPGRAV16VEEN24-VG01_0003.png"

Figuur 1.3: uitsnede verbeelding locatie Veeneggeweg 24 (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Buitengebied, Gravendijk 16-16a Albergen en Veeneggeweg 24 Geesteren' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding (identificatie NL.IMRO.0183.BUIBPGRAV16VEEN24-VG01);
  • Bijlagen bij de toelichting;
  • Regels;
  • Bijlagen bij de regels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

Beide erven bevinden zich in het buitengebied van de gemeente Tubbergen. De erven zijn gelegen in een agrarisch cultuurlandschap met verspreide bebouwing en omliggend agrarische percelen die voornamelijk uit graslanden en maisakkers bestaan. In het gebied liggen verder groenstructuren in de vorm van houtwallen en singels. Het erf aan de Gravendijk bestaat uit een woning met diverse bijgebouwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPGRAV16VEEN24-VG01_0004.png"

Figuur 2.1: luchtfoto uit 2018 locatie Gravendijk 16-16a in Albergen (bron: Atlas van Overijssel)


Het erf aan de Veeneggeweg 24 in Geesteren bestaat uit een woonboerderij met kapschuur en vier stallen. Het erf is voorzien van diverse groenstructuren en bomenrij langs de inrit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPGRAV16VEEN24-VG01_0005.png"

Figuur 2.2: luchtfoto uit 2018 locatie Veeneggeweg 24 in Geesteren (bron: Atlas van Overijssel)

2.2 Toekomstige situatie

De toekomstige situatie omvat een uitbreiding van de bijgebouwen op de locatie Gravendijk 16-16a in Albergen met behulp van schuur voor schuur. Hiermee wordt in het verlengde van de bestaande schuren een nieuwe kapschuur (C in figuur 2.3) opgericht. De bestaande landschappelijke structuren worden benut om de toekomstige erfsituatie op een juiste wijze in te passen. Dit door middel van extra haag- en boomstructuren. Een weergave van de beoogde situatie is onderstaand weergegeven en opgenomen in Bijlage 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPGRAV16VEEN24-VG01_0006.png"

Figuur 2.3: Toekomstige situatie Gravendijk 16-16a in Albergen (bron: N+L landschapsontwerpers)

Aan de Veeneggeweg wordt conform het schuur voor schuur-beleid een (voormalig) agrarische opstal gesaneerd. Dit betreft de stal in figuur 2.4 aangeduid met de letter C. Het bestaande erf kent reeds een groene inpassing en het saneren van de bestaande bebouwing heeft een positieve invloed op de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. Het erfinrichtingsplan is tevens opgenomen in Bijlage 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPGRAV16VEEN24-VG01_0007.png"

Figuur 2.4: Toekomstige situatie Veeneggeweg 24 in Geesteren (bron: N+L landschapsontwerpers)

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS (inmiddels NNN), inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit deze Structuurvisie heeft het Rijk op basis van de Wet ruimtelijke ordening, twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig):

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk beleid te borgen.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij verschillende overheden.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Onderhavig plan

Onderhavig plan heeft betrekking op de sloop van schuren aan de Veeneggeweg 24 in Geesteren en de realisatie van een schuur aan de Gravendijk 16-16a in Albergen. Gelet op het feit dat er in het onderhavige plan eerst bebouwing zal worden gesloopt, alvorens er een nieuwe schuur wordt gebouwd, kan gesteld worden dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. De oppervlakte aan bebouwing in het buitengebied van de gemeente Tubbergen zal niet toenemen. Volgens de Nota van Toelichting behorende bij het besluit tot wijziging van de Bro worden ontwikkelingen die geen extra verstedelijking tot gevolg hebben maar bebouwing reduceren of verplaatsen, zoals bijvoorbeeld de Ruimte-voor-Ruimte regelingen, niet gezien als stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder. Derhalve kan gesteld worden dat toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking daarom achterwege kan blijven.

Echter, op grond van de uitspraak van de Raad van State van 16 september 2015 ECLI:NL:RVS:2015:2921) geldt dat ook wanneer de Ladder niet van toepassing is, gemotiveerd moet worden dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaar is. De toelichting van dit bestemmingsplan toont aan dat er als gevolg van onderhavig plan sprake is van een goede ruimtelijke ordening en het plan uitvoerbaar is.

3.2 Provinciaal beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

Op 13 november 2019 is door de Provinciale Staten van Overijssel de Actualisatie Omgevingsvisie Overijssel 2018/2019 vastgesteld. De aanpassingen van de Omgevingsvisie die met de Actualisatie 2018/2019 zijn doorgevoerd zijn op 1 december 2019 in werking getreden. Met de Actualisatie 2018/2019 is de Omgevingsvisie weer bij de tijd gebracht.

De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Actualisatie Omgevingsverordening Overijssel 2018/2019 van de provincie Overijssel. De Provinciale Staten van Overijssel hebben de Actualisatie Omgevingsverordening Overijssel 2018/2019 op 13 november 2019 vastgesteld en is op 1 december 2019 in werking getreden. Met de vaststelling van de Actualisatie 2018/2019 is de Omgevingsverordening weer bij de tijd gebracht.

De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Actualisatie Omgevingsvisie Overijssel 2018/2019 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken 

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPGRAV16VEEN24-VG01_0008.png"

Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hierbij is onder andere het principe van 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik' (artikel 2.1.3) van belang die er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing en stedelijk gebied wordt benut, voordat er nieuwbouw in de groene omgeving plaatsvindt.

In onderhavig plan gaat het om het saneren van voormalige agrarische bebouwing op een bestaand erf aan de Veeneggeweg 24, waarbij de bebouwing niet langer de beoogde voormalige bedrijfsfunctie vervult. De bebouwing wordt gesaneerd en de 'Agrarische' bestemming blijft - behoudens het instellen van een oppervlaktebeperking in bedrijfsbebouwing - intact. In de bouwregels van dit bestemmingsplan wordt daarom geborgd dat de gesloopte gebouwen niet kunnen worden teruggebouwd.

Aan de Gravendijk 16 wordt, ter compensatie van de gesloopte bebouwing, een nieuwe schuur gerealiseerd. De beide erven worden op een juiste wijze landschappelijk ingepast door een erfinrichitngsplan. Het voornemen geeft hiermee invulling aan een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse (artikel 2.1.5, Omgevingsverordening Overijssel) en daarmee past binnen de generieke beleidskeuzes.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPGRAV16VEEN24-VG01_0009.png"

Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is omlijnd (bron: provincie Overijssel)

Het plangebied Gravendijk valt binnen het ontwikkelperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. Dit perspectief richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.

De locatie Veeneggeweg ligt binnen het perspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap'. Dit ontwikkelingsperspectief omvat gebieden waar verdere modernisering en schaalvergroting van de landbouw in combinatie met verduurzaming de ruimte krijgt. Die ruimte kan verdiend worden door te investeren in kwaliteitsvoorwaarden. Onder verduurzaming verstaat de provincie hier: realisatie van de waterkwaliteitsdoelen, gezondheid en welzijn van mens en dier, bijdrage aan de energietransitie, klimaatbestendigheid en ketenoptimalisatie, en ontwikkelen met aandacht voor – en waar mogelijk in dialoog met – omwonenden. Agrarische ondernemers staan voor de uitdaging om hun – vaak grote – gebouwen en erven zo vorm te geven dat ze passen bij maat en schaal van het landschap en de ruimtelijke en milieukwaliteit versterken.

Initiatieven binnen het ontwikkelingsperspectief Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap mogen de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw in principe niet beperken en dienen aan te sluiten bij de bestaande bebouwing, weginfrastructuur en openbaar vervoer (ov)-routes. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de landbouw, rekening houdend met specifieke omstandigheden en de grenzen aan de mogelijkheden van het waterbeheer (onder andere door de klimaatverandering).

Initiatiefnemers zijn voornemens om middels de beleidsnota 'Schuur voor schuur gemeente Tubbergen' aan de Gravendijk in Albergen 226 m2 aan extra bijgebouwen te realiseren. In ruil voor de mogelijkheid om extra bebouwing te kunnen realiseren zal er aan de Veeneggeweg in Geesteren 352 m2 aan schuren (met asbest) gesloopt worden. Het gewenste voornemen leidt niet tot negatieve effecten voor nabijgelegen agrarische bedrijven. Derhalve doen de plannen van de intiatiefnemer geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied.

Gebiedskenmerken

Voor wat betreft de gebiedskenmerken voor de verschillende deelgebieden wordt onderstaand een opsomming verricht van de van toepassing zijnde kenmerken.

Gravendijk 16-16a, Albergen

  • Natuurlijke laag: Dekzandvlakte en ruggen
  • Laag van het agrarisch cultuurlandschap: Jonge heide- en broekontginningslandschap
  • Stedelijke laag: n.v.t.
  • Laag van de beleving: Donkerte

Veeneggeweg 24, Geesteren

  • Natuurlijke laag: Dekzandvlakte en ruggen
  • Laag van het agrarisch cultuurlandschap: Jonge heide- en broekontginningslandschap
  • Stedelijke laag: n.v.t.
  • Laag van de beleving: n.v.t.

Het onderhavig plan betreft de sloop van agrarische opstallen, waarvoor in ruil conform het schuur voor schuur beleid een nieuw bijgebouw wordt gerealiseerd op de locatie Gravendijk 16-16a in Albegen. Het gaat daarom niet om een grote impact op het landschap bij de desbetreffende locaties. Daarnaast worden de ontwikkelingen zoveel mogelijk landschappelijk ingepast door middel van een erfinrichtingsplan, waarbij de nadruk ligt op het behouden van de waardevolle kenmerken in de verschillende deelgebieden. De ontwikkelingen doen daarmee geen afbreuk aan de aanwezige gebiedskenmerken.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Tubbergen

Op 14 maart 2016 heeft de gemeenteraad van Tubbergen de structuurvisie 'Op en top Tubbergen' vastgesteld. Het is een actueel strategisch beleidsdocument, waarin belangen worden gedefinieerd en ruimtelijke keuzes worden uitgewerkt, die gebaseerd zijn op sociaal-maatschappelijke, demografische - en ruimtelijke ontwikkelingen en trends. In een groot aantal documenten en visies voor thema's en gebieden, is het beleid van de gemeente Tubbergen uitgewerkt. De structuurvisie vormt hiervoor de koepel. De structuurvisie omvat daarnaast de hoofdlijnen van actueel beleid.

Economie en werken in het buitengebied

De gemeente Tubbergen heeft van oorsprong een sterk agrarisch karakter. Veel Tubbergse agrarische ondernemers richten zich als gevolg van economische trends op andere (aanvullende) bronnen van inkomsten, zoals recreatie en toerisme. Hiervoor wil de gemeente Tubbergen nadrukkelijk de mogelijkheden bieden. De landbouw is een belangrijke economische sector en kan een rol spelen bij de omschakeling naar een zogenaamde 'biobased economy' als alternatief voor fossiele brandstoffen. De ontwikkeling van de multifunctionele landbouw ondersteund de gemeente actief. De gemeente ziet een belangrijke kans voor de (economische en sociale) vitaliteit in het versterken van de sector toerisme en recreatie. Hierbij is de gemeente met name ondersteunend en faciliterend aan particuliere initiatieven. Nieuwe economische dragers in het buitengebied zouden ook moeten zorgen voor duurzaam behoud van de gebiedseigen kwaliteiten. Initiatieven worden proactief opgepakt en in gezamenlijk overleg wordt de toekomstbestendigheid en kwaliteit ervan bekeken. Hiervoor is ook het KGO-beleid en de cascobenadering van belang.

Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

In het verlengde van het vereiste van een goede landschappelijke inpassing (de basisinspanning) geldt voor een aantal type ontwikkeling de noodzaak voor een extra kwaliteitsversterking. Dit vloeit voort uit de beleidslijn 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving van de provincie Overijssel. De gemeente Tubbergen heeft een gemeentelijke uitwerking van het KGO-beleid opgesteld. Dit beleid is echter niet van toepassing op locaties met een woonbestemming en op VAB-locaties waarop het KGO-beleid niet van toepassing is. Ontwikkelingsmogelijkheden voor deze locaties kunnen worden geboden op basis van de Schuur voor Schuur regeling. Voor iedere ontwikkeling op basis van het Schuur voor Schuur beleid geldt overigens wel de inspanningsverplichting tot een goede landschappelijke inpassing.

Toets

Op basis van de Structuurvisie Tubbergen is voor wat betreft de economische ontwikkelingen in het buitengebied een aantal randvoorwaarden gesteld. Het onderhavige plan voorziet in een uitbreiding van de maximum oppervlakte bijgebouwen op het erf aan de Gravendijk 16 in Albergen.

Het voornemen is passend in de visie zoals geschetst in de Structuurvisie Tubbergen. Er wordt een compensatie geleverd in de sloop van een veelvoud aan landschapsontsierende bebouwing. Bovendien worden de nieuwe erfsituaties landschappelijk verantwoord ingepast. Hiermee wordt met de ontwikkeling in ruimtelijk opzicht een kwaliteitsslag beoogd, blijft de economische vitaliteit van het buitengebied behouden en versterkt en vindt een extra investering in de omgeving plaats. Het voornemen voldoet daarmee aan de uitgangspunten.

3.3.2 Beleid schuur voor schuur gemeente Tubbergen

De gemeente Dinkelland en Tubbergen hebben in april 2019 het Schuur voor schuur beleid vastgesteld (eerste herziening). Door middel van het schuur voor schuur beleid wordt de mogelijkheid geboden om bij erven in het buitengebied de oppervlakte aan bijgebouwen te vergroten. In ruil hiervoor moet elders binnen de gemeente Dinkelland of Tubbergen schuren gesloopt worden.

Het doel van de schuur voor schuur-regeling is meervoudig. Enerzijds is het bedoeld om de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren door de sloop van leegstaande schuren. Anderzijds is het de bedoeling om ontwikkeling van economische activiteiten (bij zowel bedrijfslocaties als particuliere locaties) te faciliteren en te voorzien in uitbreidingsbehoefte bij particuliere erven. Bovendien willen de gemeenten graag stimuleren/faciliteren dat asbesthoudende schuren worden verwijderd.

Het schuur voor schuur-beleid is van toepassing op locaties waar een woonbestemming geldt (en de aangrenzende gronden) en op VAB-locaties waarop het KGO-beleid niet van
toepassing is. Voor het plangebied geldt dat sprake is van een woonbestemming.

Met dit beleid kan extra oppervlakte aan vrijstaande bijgebouwen gerealiseerd worden.
Zonder alle spelregels te beschrijven worden hierna de belangrijkste regels aangehaald.
In ruil voor de mogelijkheid om extra bebouwing te kunnen realiseren, moet elders een veelvoud aan schuren worden gesloopt. Hierbij geldt de volgende sloopverhouding:

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPGRAV16VEEN24-VG01_0010.png"

Figuur 3.3: Werkwijze staffel (bron: gemeente Tubbergen en Dinkelland)

De tabel met de bouw-sloopverhouding dient als volgt toegepast te worden:

Allereerst wordt bepaald welke oppervlakte aan bebouwing gerealiseerd dient te worden. Vervolgens wordt van de eerste 100 m² van die te bouwen oppervlakte de verhouding van de eerste trede toegepast: 1:1 (bij asbest) of 1:2 (bij geen asbest). Bij de volgende 400m² wordt de verhouding van de tweede trede toegepast: 1:2 (bij asbest) of 1:4 (bij geen asbest).

Uitgangspunten beleid en spelregels

Bij de totstandkoming van het schuur voor schuur-beleid is een aantal uitgangspunten gehanteerd:

  • Leegstaande schuren zijn een primaire verantwoordelijkheid van de eigenaren;
  • Het gaat om een extra mogelijkheid voor leegstaande schuren, naast bestaand instrumentarium als rood voor rood en functieverandering;
  • De gewijzigde economische omstandigheden, de gewijzigde rol, functie en omvang van de agrarische sector leiden tot meer functiemenging in het buitengebied
  • Ontstening: er moet vanaf een toename bebouwing van meer dan 100 m² een veelvoud gesloopt worden dan er elders wordt teruggebouwd;
  • Stimulans om vooral asbestschuren te slopen
  • Er wordt geen rekening gehouden met de aanwezigheid van kelders.
  • Sloop- en bouwlocaties die betrekking hebben op hetzelfde plan, bevinden zich in de
  • gemeente Dinkelland of Tubbergen, in het buitengebied.
  • Sloop van een deel van het erf is mogelijk.
  • Schuren moeten in het geheel worden ingezet in de Schuur voor schuur-regeling. Enkel schuren waarvoor vergunning voor bouwen is verleend en welke daadwerkelijk aanwezig zijn, komen in aanmerking voor deelname aan de schuur voor schuur-regeling.
  • In afwijking van het vorige komen ook schuren zonder bouwvergunning in aanmerking indien aangetoond is dat deze op 31 december 1997 reeds aanwezig waren.
  • Schuren met een cultuurhistorische waarde komen niet in aanmerking voor deelname aan de schuur voor schuur-regeling.
  • De planologische bouwmogelijkheden op alle betrokken locaties worden aangepast aan de nieuwe situatie. Gedeeltelijke/gefaseerde beëindiging van het (agrarisch) bedrijf is mogelijk.
  • In afwijking van het VAB+-beleid geldt de voorwaarde dat bebouwing minimaal 5 jaar moet zijn opgericht en zoals vergund in gebruik zijn, niet voor schuren die middels de schuur voor schuur-regeling worden opgericht.
  • In afwijking van het VAB+-beleid geldt het VAB+-beleid ook voor locaties (o.a. met een woonbestemming) die nooit agrarisch zijn geweest. Op deze locaties kan derhalve ook functieverandering plaatsvinden zoals beoogd met het VAB+-beleid, ook wanneer extra bebouwingsmogelijkheden zijn gecreëerd door middel van het schuur voor schuur-beleid.

Toets

In het onderhavige plan gaat het om een totaal oppervlak van 352 m² aan te slopen schuren met asbesthoudende golfplaten op een woonerf in het buitengebied van de gemeente Tubbergen. Dit is ook geinventariseerd in de rapportage zoals opgenomen in Bijlage 3. Aan de Gravendijk 16-16A wordt 226 m² teruggebouwd. Voor de eerste 100 m² te bouwen schuren geldt een verhouding van (1:1). Hiervoor zal 100 m² worden gesloopt aan de Veeneggeweg. Dit betekent dat er nog 252 m² aan sloopmeters beschikbaar is. Hiervoor geldt de verhouding 1:2 (asbesthoudende golfplaten). Dit betekent dat er nog 126 m² gebouwd mag worden aan de Gravendijk 16-16A in Albergen.

Voor het overige wordt op voorhand voldaan aan de voorwaarden die binnen de schuur voor schuur regeling gesteld worden. De schuren hebben geen betekenisvolle cultuurhistorische waarde en er is in dit geval sprake van een gedeeltelijke sloop van de opstallen op het perceel in Geesteren. Het resterende erf is door middel van een landschapsplan (zie Bijlage 1) landschappelijk ingepast. De bestemming 'Agrarisch -1' blijft hierbij overigens gehandhaafd, wel worden de bouwmogelijkheden ingeperkt. Middels dit bestemmingsplan wordt de resterende oppervlakte bijbehorende bouwwerken vastgelegd als maximum.

3.3.3 Nota 'De casco benadering in Noordoost-Twente'

De gemeente Dinkelland heeft de beleidsnota 'De casco-benadering in Noordoost-Twente' vastgesteld. Het Nationaal Landschap Noordoost Twente is een gebied met zeldzame en unieke landschapskwaliteiten. Het is een gebied met stuwwallen, bronnen, beken en fraaie cultuurlandschappen. Kernkwaliteit is het waardevolle cultuurlandschap met een variatie in open en een kleinschalig besloten landschap. Schaalvergroting in de grondgebonden landbouw staat op gespannen voet met deze kleinschaligheid. Het verdwijnen van landschapselementen op perceelsgrenzen tast het kleinschalige groene karakter aan en leidt tot een afname van landschapsdiversiteit. De gemeente Dinkelland heeft samen met de provincie Overijssel en de gemeenten Tubbergen, Losser en Oldenzaal de ambitie uitgesproken om de tendens van schaalvergroting in de grondgebonden landbouw zodanig vorm te geven dat deze niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap.

Om vorm en inhoud te geven aan deze ambitie is een generieke methode ontwikkeld: de casco benadering. Voor de gemeente is de casco-benadering te gebruiken als beoordelingskader voor ingrepen in het landschap. Aan de hand van de casco-kaart (figuur 3.4) kan bezien worden of landschappelijke structuren deel uitmaken van het casco.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPGRAV16VEEN24-VG01_0011.png"

Figuur 3.4: Fragment casco-kaart, (L) Veeneggeweg en (R) Gravendijk (bron: www.overijssel.nl/cascokaart)

Op basis van de casco-kaart kan vastgesteld worden of het landschapselement tot het casco behoort of niet; daaruit volgen drie mogelijk aanvragen op basis van het casco, dit zijn:

  • 1. Regulier casco: het te verwijderen element is geen casco en de initiatiefnemer compenseert op een lijn uit de cascokaart.
  • 2. Afwijking van de compensatie: het te verwijderen element is geen casco, maar de initiatiefnemer wil compenseren op een andere plek dan aangegeven op de cascokaart.
  • 3. Afwijking van het casco: het te verwijderen element behoort tot het casco en het te compenseren element ligt of op de cascokaart, zo niet dan is de een aanvraag een combinatie met situatie 2 (afwijking compensatie).

Toets
Voor beide locaties geldt dat omliggend aan de deelgebieden onderdelen van het casco aanwezig zijn. De bestaande onderdelen van het casco worden niet aangetast en de erfinrichtingsplannen zorgen voor een goede landschappelijke inpassing. Het casco-beleid vormt geen belemmering voor de plannen.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.

Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.

Toets

Er wordt middels dit bestemmingsplan extra bijgebouwen mogelijk gemaakt. De ontwikkeling is concreet beschreven in hoofdstuk 2. Het huidige gebruik van het plangebied is wonen en agrarisch.

Woonbebouwing wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject. De m.e.r.- plicht geldt bij projecten van een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

De kwalificatie of er sprake is van een een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit is afhankelijk van specifieke omstandigheden van een project en de ruimtelijke gevolgen die het project met zich meebrengt. Voorliggende ontwikkeling betreft de bouw van een bijbehorend bouwwerk met een oppervlakte van 226 m2 ten behoeve van het woonerf. Gelet op de aard en de beperkte omvang van deze ontwikkeling die op zichzelf geen extra verkeersaantrekkende werking heeft is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeing als bedoeld in het Besluit. In die gevallen is het Besluit m.e.r. niet van toepassing en hoeft geen aanmeldnotitie te worden opgesteld.

De ontwikkeling wordt daarbij op passende wijze in het landschap opgenomen. De ruimtelijke uitstraling/de verandering die de ontwikkeling per saldo op de omgeving heeft is daardoor beperkt. Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als in de zin van het Besluit m.e.r.

Conclusie

Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen. Gelet op de kenmerken van het onderhavige project (zoals het feit dat de omvang ruimschoots beneden de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. ligt), de plaats van het onderhavige project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Alternatieven hoeven dan ook niet te worden afgewogen. Het onderhavige project is niet m.e.r.-plichtig. Bij de beoordeling is rekening gehouden met de in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling aangegeven criteria.

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPGRAV16VEEN24-VG01_0012.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets

Zowel het plangebied aan de Gravendijk 16-16a als het perceel aan de Veeneggeweg 24 zijn gelegen in het omgevingstype 'rustig buitengebied'. Bij het realiseren van een nieuwe bestemming danwel nieuwe functie dient gekeken te worden of de nieuwe functie past in de omgeving (externe werking) en of de omgeving de nieuwe functie toelaat (interne werking).

Als gevolg van onderhavig plan wordt het mogelijk om aan de Gravendijk 16-16a extra bebouwing bij het bestaande woonerf te realiseren. Hierbij wordt het bestaande woonerf aan de noordzijde vergroot, aan deze zijde is echter geen bedrijvigheid aanwezig welke mogelijk in de mogelijkheden geschaad kunnen worden. De woongronden en bebouwing worden in de toekomstige situatie gebruikt voor de opslag van eigen voertuigen. Het gebruik ten behoeve van het wonen kent geen milieubelasting. Er liggen verder tevens geen milieubelastende functies in de omgeving van locatie Gravendijk 16-16a, waardoor geen sprake is van hinder.

Aan de Veeneggeweg 24 in Geesteren wordt enkel bestaande bebouwing gesloopt. Er wordt geen nieuw milieugevoelig of milieubelastend object opgericht. Gelet op de interne werking en de externe werking van de bedrijven en milieuzonering kan geconcludeerd worden dat het perceel Veeneggeweg 24 in Geesteren geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'bedrijven en milieuzonering' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.3 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen;
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

Toets

Als gevolg van voorliggende planvorming wordt geen geurgevoelig object toegevoegd. Er is dan ook geen sprake van enige hinder voor omliggende erven dan wel van aantasting van een goed woon- en leefklimaat.

Voor wat betreft het aspect geur blijft sprake van een goede ruimtelijke ordening als gevolg van de plannen.

4.4 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets

Gravendijk 16 te Albergen

Onderhavig plan heeft betrekking op de realisatie van extra bebouwing op het perceel aan de Gravendijk 16-16a in Albergen. De extra bebouwing wordt gebruikt voor de stalling van voertuigen en opslag.

Als gevolg van dit bestemmingsplan wordt de bestemming 'Wonen' uitgebreid op onbebouwde agrarische gronden. Er wordt geen nieuwe (milieu)gevoelige functie mogelijk gemaakt. Op basis van de Woningwet, de Wabo en bijbehorende regelgeving gelden de volgende uitzonderingen voor de bodemonderzoekplicht:

  • als het gaat om bouwwerken die de grond niet raken of het bestaande, niet wederrechtelijke gebruik wordt gehandhaafd;
  • het bouwwerk een te verwezenlijken bebouwingsoppervlakte heeft van ten hoogste 50 m²;
  • als het gaat om het bouwen van bouwwerken waarin niet (nagenoeg) voortdurend mensen zullen verblijven (Woningwet, artikel 8, derde lid). Hierbij wordt een verblijftijd van minder dan 2 uur gehanteerd;
  • als B&W vrijstelling verlenen omdat er al voldoende gegevens met betrekking tot de bodemkwaliteit bekend zijn, bijvoorbeeld op basis van een reeds eerder uitgevoerd bodemonderzoek (maximaal 5 jaar oud en waarbij het gebruik sindsdien niet is gewijzigd).

Onderhavig bestemmingsplan heeft betrekking op de realisatie van een bouwwerk waarin niet (nagenoeg) voortdurend mensen zullen verblijven. De nieuwe bebouwing wordt gebruikt voor de stalling en opslag van goederen en voertuigen. Daarnaast gaat het om een minimale uitbreiding van de bestemming Wonen en wordt het object niet als gevoelig object beschouwd waardoor bodemonderzoek niet vereist is.

Veeneggeweg 24 te Geesteren

Op de locatie gelegen aan de Veeneggeweg 24 te Geesteren, kadastraal bekend gemeente: Tubbergen, Sectie: K, nummer(s): 9771 is op 19 maart 2020 een asbest in bodemonderzoek
conform NEN5707 uitgevoerd. De rapportage is opgenomen in Bijlage 4. Omdat de huidige bestemming niet wordt gewijzigd en geen nieuwbouw wordt gerealiseerd is verder bodemonderzoek van het perceel niet noodzakelijk.

De onderzoekslocatie van het verkennend asbestonderzoek bestaat uit één druppelzone. De opdrachtgever is voornemens de schuur te slopen.

Druppelzone 1

Ter plaatse van druppelzone 1 zijn 2 inspectiesleuven gegraven. In inspectiesleuf 1 is asbestverdacht materiaal aangetroffen. Samen gewogen met de grond komt de concentratie asbest op 598 mg/kg ds. Het gewogen gehalte overschrijdt de interventiewaarde (100mg/kg ds).

In de inspectiesleuf 2 is analytisch geen asbest aangetroffen.

In de uitgevoerde analyses zijn in de zeeffractie <0,5mm geen asbestverdachte vezels aangetroffen.

Formeel geeft de verhoging ter plaatse van druppelzone 1 aanleiding tot nader asbestonderzoek volgens de NEN5707+C2 moeten worden uitgevoerd om aard en omvang van de verontreiniging in beeld te brengen. Omdat met deze bestemmingsherziening de huidige bestemming niet wordt gewijzigd, maar enkel toeziet op het beperken terugbouwmogelijkheden, is een nader asbestonderzoek voor de bestemmingsplanherziening echter niet noodzakelijk.

Het nader onderzoek volgens de NEN5707 + c2 is wel noodzakelijk als men ter plaatse werkzaamheden gaat uitvoeren waarbij de asbestverontreiniging in de bodem (mogelijk) wordt bewerkt en/of verplaatst. Gezien de voorgenomen sloop van de schuur zal voorafgaand aan de sloop nader asbestonderzoek uitgevoerd moeten worden en het rapport hiervan bij de sloopmelding ingediend moeten worden.

Conclusie:

De aangetroffen asbestverontreiniging op het perceel Veeneggeweg 24 in Geesteren is geen belemmering voor de bestemmingsplanherziening. Er zal voorafgaand aan de sloop wel een nader asbestonderzoek volgens de NEN 5707+C2 moeten worden uitgevoerd om de aard en omvang van de asbestverontreiniging te bepalen als men ter plaatse van de verontreiniging (grond)werkzaamheden gaat uitvoeren.

Voor het perceel Gravendijk 16-16a in Albergen is een bodemonderzoek niet noodzakelijk en is de bodemkwaliteit voor deze herziening van het bestemmingsplan geen belemmering.

4.5 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toets

Als gevolg van onderhavig plan wordt geen nieuw geluidsgevoelig object opgericht. Het bestemmingsplan maakt enkel de realisatie van een bijgebouw ten behoeve van de stalling en opslag van goederen mogelijk. Akoestisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk. Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'geluid' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.6 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen 

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

Onderhavig plan heeft betrekking op de realisatie van een nieuw bijgebouw in het kader van de 'Schuur voor schuur' regeling. Er wordt geen nieuw milieugevoelig object opgericht. Gelet op de aard en omvang van dit project, in verhouding tot categorieën van gevallen zoals hierboven zijn beschreven, kan worden gesteld dat voorliggend plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

4.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

Toets

Onderhavig plan maakt een schuur voor schuur project mogelijk. Het betreft niet het toevoegen van (beperkt) kwetsbare objecten.

Uit de inventarisatie blijkt bovendien dat binnen een straal van 270 m van het plangebied aan de Gravendijk 16-16a in Albergen geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen, derhalve geldt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Voor de locatie Veeneggeweg 24 geldt dat er enkel een voormalig bedrijfsgebouw gesaneerd gaat worden. Dit zorgt niet voor consequenties aangaande externe veiligheid.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

4.8 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Waterbeheerplan 2016-2021

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

Watertoetsproces

Op 3 juli 2020 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 5 en 6. Op beide locaties is de de standaard waterparagraaf van toepassing. Met inachtneming van de standaard uitgangspunten van het waterschap geldt voor onderhavig plan een positief advies.

4.9 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toetsing 

Het voornemen bestaat een nieuwe kapschuur te bouwen op een erf aan de Gravendijk 16 te Albergen. Deze schuur kan gebouwd worden in het kader van het zogenaamde ‘schuur-voor-schuur-beleid’ van de gemeente Tubbergen. Ter compensatie voor de bouw van de nieuwe schuur wordt overtollige agrarische bebouwing op een erf aan de Veeneggeweg 24 te Geesteren gesloopt. Omdat overtreding van de Wet natuurbescherming op voorhand niet uitgesloten kan worden, is Natuurbank Overijssel gevraagd de wettelijke consequenties van de wenselijke ontwikkeling, in het kader van soort- en gebiedsbescherming, in beeld te brengen. In het rapport (Bijlage 7) worden de bevindingen van het uitgevoerde onderzoek gepresenteerd. Naast een beschrijving van het onderzoeksgebied, de onderzoeksopzet en de resultaten van het onderzoek, worden de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten weergegeven.

Het plangebied is op 24 maart 2020 onderzocht op de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten en dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingsplaatsen en andere beschermde functies, zoals foerageergebied en vliegroutes van vleermuizen. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op beschermd (natuur)gebied zoals het Natuurnetwerk Nederland en Natura2000.

Wettelijke consequenties m.b.t. gebiedsbescherming:

Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties, omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking kent in Overijssel. De beperkte ontwikkelingen in voorliggend plan hebben naar alle waarschijnlijheid geen negatief effect op instandhoudingsdoelen van Natura2000-gebied, derhalve is een stikstofberekening in dit geval niet uitgevoerd.

Wettelijke consequenties m.b.t. soortbescherming:

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied tot een ongeschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar tot een geschikt functioneel leefgebied voor verschillende algemene- en weinig kritische beschermde diersoorten. Verschillende beschermde diersoorten benutten de buitenruimte van het plangebied als foerageergebied. Mogelijk bezet de veldmuis er een vaste verblijf- en voortplantingsplaats en nestelen er vogels in de schuur en scheerhaag. Vleermuizen en amfibieën bezetten geen vaste verblijf- of voortplantingsplaats in het plangebied.

Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Uitvoering van de werkzaamheden dient afgestemd te worden op de voortplantingsperiode van vogels.

Voor de veldmuis, die een vaste verblijf- of voortplantingsplaats in het plangebied bezet, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden’ en het ‘beschadigen en vernielen van vaste verblijf- of voortplantingsplaats’. Deze vrijstelling is van toepassing omdat er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling.

Het aantasten van de functie van het plangebied als foerageergebied voor vogels, leidt niet tot wettelijke consequenties. Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

4.10 Archeologie en Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie

Voor beide deellocaties geldt op basis van de gemeentelijke archeologische verwachtings- en advieskaart het kenmerk 'dekzandwelvingen en - vlakten'. Voor deze gronden is een middelmatige verwachting voor archeologische resten uit alle perioden. Archeologisch onderzoek is noodzakelijk in plangebieden groter dan 5.000 m2. Voor onderhavig plan geldt dat de ontwikkelingen c.q. bodemingrepen ruimschoots onder de 5.000 m2 blijven. Het aspect archeologie vormt dan ook geen belemmering voor de plannen.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat in de nabijheid van de deellocaties geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig zijn die als gevolg van de plannen kunnen worden gehinderd. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.

4.11 Verkeer / parkeren

De Gravendijk 16-16a wordt ontsloten via de Gravendijk, de Veeneggeweg 24 wordt ontsloten via de Veeneggeweg. Beide wegen betreffen 60 km/u wegen in het buitengebied van de gemeente Tubbergen. De ontwikkeling aan de Gravendijk brengt geen toename van het aantal verkeersbewegingen met zich mee, doordat er enkel sprake zal zijn van extra stalling en opslagruimte ten behoeve van het woonerf. Door het beperken van de planologische mogelijkheden voor het perceel Veeneggeweg 24 neemt mogelijk het (landbouw)verkeer voor het agrarisch bedrijf af. Het aspect 'verkeer' levert dan ook geen belemmeringen op voor dit plan.

Het parkeren vindt plaats op eigen erf, waar voldoende ruimte is om in parkeerplaatsen te voorzien. De benodigde ruimte voor parkeren neemt bovendien niet toe. De ontwikkelingen voorzien niet in uitbreiding van het personeelsbestand of in het toevoegen van een verkeersaantrekkende functie, maar met name in de stallingsmogelijkheden. De bestaande parkeergelegenheden op het eigen erf zijn daarom ook in de toekomstige situatie toereikend. Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Planopzet en systematiek

De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Toelichting op de regels

5.2.1 Opbouw

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

Inleidende regels

  • Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

  • Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving:

De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;

  • bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);

  • afwijken van de bouwregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;

  • specifieke gebruiksregels:

In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;

  • afwijken van de gebruiksregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;

  • wijzigingsregels

In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

Algemene regels

  • Anti-dubbeltelregel:

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;

  • Algemene bouwregels:

In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;

  • Algemene gebruiksregels:

Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;

  • Algemene aanduidingsregels:

In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;

  • Algemene afwijkingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Algemene wijzigingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Overige regels:

Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht:

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;

  • Slotregel: 

Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2.2 Bestemmingen

Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:

Enkelbestemmingen

  • 'Wonen'

De bestaande woonbestemming aan de Gravendijk 16-16a blijft gehandhaafd. Op het adres wordt het bestemmingsvlak iets vergroot om de oppervlakte aan vrijstaande bijbehorende bouwwerken op gepaste wijze te positioneren. De woonbestemming ondergaat verder slechts de wijziging met betrekking tot de vergroting van de ter plaatse maximale oppervlakte aan vrijstaande bijbehorende bouwwerken naar 797 m2.

  • 'Agrarisch - 1'

De bestaande agrarische bestemming aan de Veeneggeweg 24 blijft gehandhaafd. Op het adres wordt slechts de maximale oppervlakte aan bedrijfsgebouwen vastgelegd op 1.026 m².

Dubbelbestemmingen

  • 'Waarde - Archeologie 4'

De gebieden met een lage en middelmatige archeologische verwachtingswaarde hebben de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' gekregen. De gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze dubbelbestemming is gekoppeld aan de plicht van een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden alsmede aan bouwwerkzaamheden.

Ingrepen in de bodem zijn in deze gebieden in principe niet toegestaan bij bodemingrepen over een oppervlakte groter dan 5000 m2 en dieper dan 0,40 m onder het maaiveld. Alleen als aangetoond is dat er geen archeologische waarden meer zijn, deze niet onevenredig worden geschaad of er maatregelen worden getroffen om de waarden te beschermen, is het mogelijk hier bodemroerende werkzaamheden uit te voeren. De omgevingsvergunningen worden alleen verleend wanneer er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de voorkomende archeologische en cultuurhistorische waarden. De omgevingsvergunning is niet nodig voor werkzaamheden die gerekend worden tot het normale onderhoud.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt onder categorie b onder 1, waardoor vooroverleg niet nodig is.

Waterschap Vechtstromen
Op 3 juli 2020 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 24 februari 2021 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.