Plan: | Broekdijk 58 Mander |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0183.BUIBPBROEKDIJK58-VG01 |
Aan de Broekdijk 58 in Mander is een voormalig agrarisch bedrijfsperceel gelegen. Hoewel er nu sprake is van een woonbestemming zijn de voormalige agrarische opstallen nog wel aanwezig. Voor de locatie is een plan ontwikkeld, waarbij op basis van het rood voor rood-beleid de bestaande opstallen worden gesaneerd en er één compensatiewoning gerealiseerd mag worden.
Het voornemen past niet binnen het vigerende bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016', waardoor het bestemmingsplan voor perceel Broekdijk 58 moet worden herzien. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.
Ligging
Het plangebied bestaat uit het erf aan de Broekdijk 58 in Mander, een voormalig agrarisch bouwperceel. Het plangebied ligt op circa 1,5 kilometer ten noorden van Vasse en staat kadastraal bekend als Tubbergen, sectie C, perceelnummers 2279 en 2536. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven. Aan de noordoostzijde wordt het erf begrensd door de Broekdijk. Aan de overige zijden grenst het erf aan agrarische gronden. Zie figuur 2.2 voor een meer ingezoomde luchtfoto van het plangebied en zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.
Figuur 1.1: Ligging plangebied (gebaseerd op atlasvanoverijssel.nl)
De gronden aan de Broekdijk 58 in Mander maken deel uit van het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016'. In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.
Figuur 1.2: Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016'; plangebied rood omlijnd (gebaseerd op atlasvanoverijssel.nl)
Aan het grootste deel van het plangebied is de bestemming 'Wonen' toegekend. Hierbinnen mag één woning worden gebouwd (één hoofdgebouw met één woning).
Standaard mag er 100 m2 aan vrijstaande bijbehorende bouwwerken worden gebouwd bij een hoofdgebouw tenzij de bestaande oppervlakte meer bedraagt (met max van 350 m²) of er een aanduiding is opgenomen die een hogere maximale oppervlakte toestaat.
Een klein gedeelte van het plangebied heeft nu de bestemming 'Agrarisch 1'. Dit is bestemd voor agrarische doeleinden en beidt geen bouwmogelijkheden voor gebouwen.
Het oostelijk deel van het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' en het westelijk deel 'Waarde - Archeologie 4'. Het noordoostelijke randje (langs de weg) heeft de dubbelbestemming 'Leiding - Riool'. Verder is het plangebied voorzien van diverse gebiedsaanduidingen:
De realisatie van een nieuwe vrijstaande woning ter compensatie van de sanering van voormalige agrarische stallen past derhalve niet bij recht binnen de geldende bestemmingen. Een herziening van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk.
Het onderhavige bestemmingsplan 'Broekdijk 58 Mander' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de relevante omgevingsaspecten behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
Het perceel Broekdijk 58 is een voormalig agrarisch bouwperceel dat gelegen is in Mander, in het buitengebied van de gemeente Tubbergen. Het perceel wordt omgeven door agrarische gronden. Een aanzicht is onderstaand weergegeven.
In figuur 2.2 staat is het plangebied rood omlijnd weergegeven. Het voormalige agrarische erf strekt zich uit tot iets buiten het plangebied (en dus ook buiten de huidige woonbestemming). Het heeft één inrit aan de Broekdijk. Vooraan het erf staat de woning met aan de noordzijde (rechterzijde vanuit de weg bezien) van het erf een carport en bijgebouw (eveneens voormalige schuur). Achter de woning staan de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen. De opstallen hebben de volgende oppervlakten (o.b.v. taxatierapport):
1. Voormalige stal/ carport: 49 m²
2. Voormalige varkensstal: 383 m²
3. Voormalige rundveestal: 404 m²
4. Voormalige varkensstal: 375 m²
5. Schuurtje: 41 m²
Totale oppervlakte: 1.252 m²
Figuur 2.2: luchtfoto huidige situatie Broekdijk 58; plangebied rood omlijnd (atlasvanoverijssel.nl)
In het weiland achter het erf staat een kleine veldschuur met een oppervlakte van 47 m2 (nr 6 in figuur 2.2).
Op het erf is geen sprake meer van agrarische bedrijfsactiviteiten. Daarmee is het gebruik van de opstallen komen te vervallen. Om verder verval van de leegstaande opstallen te voorkomen is het wenselijk dat deze worden gesloopt.
Initiatiefnemers zijn voornemens om gebruik te maken van de 'rood voor rood regeling Tubbergen 2015' (hierna: rood voor rood regeling), waarbij alle landschapsontsierende bedrijfsgebouwen op het erf worden gesloopt met een totale oppervlakte van 1.252 m². De veldschuur, aangeduid met nummer 6 in figuur 2.2, blijft behouden aangezien het Kwaliteitsteam behoud van deze schuur waardevol acht. Deze kleine schuur zal opgeknapt worden.
Naast de opstallen wordt ook een groot deel van de aanwezige erfverharding verwijderd, waaronder de betonnen kuilvoerplaat aan de zuidoostkant van het erf. Na sanering van deze landschapsontsierende elementen en andere investeringen in de ruimtelijke kwaliteit ontstaat er de mogelijkheid om een nieuwe compensatiewoning met bijgebouw te realiseren. Deze woning wordt gerealiseerd aan de westzijde van het erf. Een klein deel van de bestemming 'Agrarisch-2' zal daarbij worden omgezet naar een bestemming 'Wonen' om de compensatiewoning binnen deze bestemming te laten vallen.
De nieuwe bebouwing, het aangepaste erf en de te handhaven bestaande woning worden landschappelijk ingepast. Ten behoeve van de nieuwe erfinrichting is een ruimtelijke kwaliteitsplan opgesteld met daarin een erfinrichtingsplan. Onderstaand is een weergave van de toekomstige situatie weergegeven volgens het erfinrichtingsplan. Het complete ruimtelijke kwaliteitsplan opgenomen als Bijlage 1.
Figuur 2.3: toekomstige erfsituatie en landschappelijke inpassing (bron: Hannink landschapsvormgeving)
De compensatiewoning (C op de tekening) wordt aan de achterzijde van het erf gesitueerd, ter hoogte van de voormalige rundveestal. Ten noorden van deze woning komt het bijbehorende bijgebouw (D op de tekening).
Tussen de compensatiewoning en de bestaande woning komt een bijgebouw ten behoeve van de bestaande woning (B op de tekening). Voor de exacte invulling met betrekking tot de landschappelijke inpassing (onderbouwing, typen beplanting etc) wordt verwezen naar Bijlage 1. Het inrichtingsplan is goedgekeurd door het Kwaliteitsteam van gemeente Tubbergen.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit deze Structuurvisie heeft het Rijk op basis van de Wet ruimtelijke ordening, twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig):
Toetsing
Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruime is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Het doel van deze ladder is het bevorderen van een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte én het voorkomen van overprogrammering. Om dit te bereiken is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, artikel 3.1.6, tweede lid). Dit betekent dat bij ruimtelijke besluiten (zoals het vaststellen van een bestemmingsplan) moet worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik. De procesvereiste is alleen van toepassing op ruimtelijke besluiten die voorzien in een stedelijke ontwikkeling. In het Bro is een stedelijke ontwikkeling gedefinieerd als: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Toets
Uit jurisprudentie is inmiddels gebleken dat de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is voor zeer kleinschalige ontwikkelingen. Uit de uitspraken (ECLI:NL:RVS:2014:4720 & ECLI:NL:RVS:2015:2921)) blijkt namelijk dat de ontwikkeling van respectievelijk acht en elf woningen niet wordt gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid Bro. Onderhavig plan betreft de realisatie van één woning en is daarmee veel kleinschaliger.
De compensatiewoning wordt gerealiseerd op een bestaand erf. De woning wordt gesitueerd nabij bestaande bebouwing. In ruil daarvoor wordt landschapsontsierende bebouwing gesloopt, waardoor op dit perceel sprake is van transformatie en herinvulling.
Gelet op het geringe aantal van één woning én de vermindering van de bebouwde oppervlakte is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening. De ladder van duurzame ontwikkeling is daarom niet van toepassing op het voorliggende plan.
De Omgevingsvisie Overijssel 2017 geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie is op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei 2017 in werking getreden.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur.
Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is daarbij van belang, waarbij een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit wordt ontwikkeld. Ook de ontwikkeling van een continu en beleefbaar watersysteem, het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen en het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken, zijn ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Het zorgvuldig inpassen van nieuwe initiatieven heeft als doel om de samenhang in en de identiteit van een gebied te versterken en nieuwe kwaliteiten te laten ontstaan. Een zichtbaar en beleefbaar landschap en het behouden en waar mogelijk verbreden van het bestaande aanbod aan woon-, werk- en mixmilieu's betreffen ruimtelijke kwaliteitsambities.
De ambitie van de provincie Overijssel is dat elk project bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en dat nieuwe initiatieven worden verbonden met bestaande kwaliteiten. De Catalogus Gebiedskenmerken, die per gebiedstype beschrijft welke kwaliteiten behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden, is daarbij een instrument om te sturen op ruimtelijke kwaliteit. Ten aanzien van sociale kwaliteit is het koesteren en het gebruik maken van 'noaberschap' de ambitie, evenals het stimuleren van culturele identiteit van de provincie Overijssel, zowel lokaal als regionaal. Duurzame ontwikkeling van cultureel erfgoed (bijv. herbestemmen/hergebruik monumenten en karakteristieke bebouwing) hoort hier bij. Het realiseren van sociale kwaliteit wordt gedaan door het actief betrekken van bewoners bij projecten en het bieden van ruimte aan initiatieven van onderop.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017 (Bron: Provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel 2009
Indien het concrete initiatief aan de Broekdijk 58 in Mander wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling nodig of mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hierbij is onder andere het principe van 'zuinig en zorgvulig ruimtegebruik' (artikel 2.1.3) van belang die er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing en stedelijk gebied wordt benut, voordat er nieuwbouw in de groene omgeving plaatsvindt.
De bestaande (agrarische) bebouwing op het erf aan de Broekdijk 58 in Mander heeft geen toekomstperspectief vanwege de woonbestemming. Om te voorkomen dat de bebouwing in verval treedt en een ongewenste situatie ontstaat, wordt ervoor gekozen de bebouwing te saneren. In het kader van rood voor rood mag er een compensatiewoning gerealiseerd worden.
Het voornemen draagt bij aan zorgvuldig ruimtegebruik. Het zorgt ervoor dat voormalige agrarische bebouwing gesloopt wordt. In ruil hiervoor mag een woonfunctie worden opgericht. Het voornemen is daarmee passend binnen de generieke beleidskeuzes.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.
Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is aangeduid (bron: provincie Overijssel)
Het plangebied valt binnen het ontwikkelingsperspectief 'Buitengebied – accent veelzijdige gebruiksruimte/ mixlandschap'. Hier wordt ruimte geboden aan een mix/verweving van verschillende functies. Binnen dit perspectief is ruimte voor landbouw, landschapsontwikkeling, natuur, cultuurhistorie, vrijetijd, wonen en overige bedrijvigheid. Het onderhavig plan geeft invulling aan dit perspectief; landschapsontsierende bebouwing wordt gesloopt en er mag naast de bestaande woning, één compensatiewoning met bijbehorende bouwwerken worden teruggebouwd. Het geheel wordt landschappelijk ingepast.
Voor de aangrenzende gronden geldt 'Zone ondernemen met Natuur en Water (buiten de EHS) en aan de noordzijde (overzijde van de weg) 'Natuur'. Het nieuwe plan zorgt niet voor aantasting van omliggende natuurwaarden. Zie ook paragraaf 4.8.
Gebiedskenmerken
Natuurlijke laag
De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'dekzandvlakte en ruggen'. In deze gebieden is er afwisseling van opgewaaide ruggen en uitgesleten beekdalen. De daarbij horende hoogteverschillen kenmerken de dekzandvlaktes van Overijssel.
Het onderhavig plan betreft de sloop van (voormalig agrarische) opstallen en gedeeltelijke 'herbouw' op het erf in de vorm van een compensatiewoning met bijgebouwen. Daarnaast vindt landschappelijke inpassing plaats waarbij rekening wordt gehouden met de (natuurlijke) omgeving. Het plan heeft geen relevante invloed op de kenmerken uit de 'natuurlijke laag'.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'Jonge heide- en broekontginngingslandschap' aan het plangebied toe. Kenmerkend voor het jonge heide- en broekontginningslandschap waren oorspronkelijk de grote oppervlakte aan – voormalige – natte en droge heidegronden. Deze waren functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemestte plaggen dienden als structuur verbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Na de uitvinding van kunstmest ging deze functie verloren en werden deze gronden grotendeels in cultuur gebracht. Vanaf 1750 zijn vanuit de landgoederen en buitens ook veel van de voormalige heidegronden voor de jacht en houtproductie bebost.
De kleinschalige ontwikkelingen in het onderhavig plan doen geen afbreuk aan de kenmerken van het jonge heide- en broekontginningslandschap. Door de landschappelijke inpassing wordt recht gedaan aan de bestaande structuren en opbouw van het landschap. Het onderhavig plan is daarmee passend binnen het gebiedskenmerk.
Laag van de beleving: donkerte
Lichte gebieden geven een beeld van de economische dynamiek van de provincie: de steden en dorpen, de autosnelwegen, de kassengebieden, de attractieparken, de grote bedrijventerreinen en de gebieden met veel bebouwing. De donkere gebieden geven een indicatie van de 'buitengebieden' van Overijssel. De natuurcomplexen en de grote landbouwgebieden. De donkere gebieden zijn de gebieden waar het 's nachts nog echt donker is, waar je de sterrenhemel kunt waarnemen. Het zijn de relatief 'luwe' dun bewoonde gebieden met een lage gebruiksdruk. Donkerte wordt een te koesteren kwaliteit. De ambitie is de huidige 'donkere' gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken.
Met dit plan wordt op een bestaand erf een compensatiewoning mogelijk gemaakt. De extra lichtuitstoot als gevolg van het plan is verwaarloosbaar ten opzichte van het huidige gebruik en doet geen afbreuk aan het knemerk 'donkerte'.
Stedelijke laag
Deze laag heeft binnen het plangebied geen specifieke kenmerken.
Conclusie
Het plan is in overeenstemming met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
De beleidsnotitie 'rood voor rood met gesloten beurs 2014' is door de gemeenteraad vastgesteld op 15 december 2014.
Dit beleid biedt het toetsingskader voor rood voor rood plannen binnen de gemeente.
Aanleiding voor het vaststellen van het beleid is dat steeds meer agrarische bedrijven veranderen in hobbymatige agrarische activiteiten of volledig stoppen met hun agrarische activiteiten. Het gevolg hiervan is een toename van leegstaande landschapsontsierende bedrijfsgebouwen. Middels Rood voor Rood is het mogelijk om deze gebouwen te slopen en er een woning voor terug te bouwen. Centrale doelstelling is om een ruimtelijke kwaliteitsverbetering te realiseren.
Uitgangspunt van beleid is dat een oppervlakte van minimaal 1.000 m2 landschapsontsierende bebouwing of 5.400 m2 aan kassen dient te worden gesloopt om een compensatiekavel (woning) te kunnen verkrijgen. Daarnaast dient een erfplan te worden ontwikkeld waaruit blijkt dat wordt geinvesteerd in ruimtelijke kwaliteit. De deelnemer aan Rood voor Rood zal uit de opbrengst van de bouwkavel het slopen van de bedrijfsgebouwen en de bijdrage voor de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit moeten bekostigen. De deelnemer mag 30% van de gecorrigeerde vervangingswaarde van de te slopen gebouwen behouden.
In het beleid zijn verschillende uitgangspunten voor de sloop- en herbouwlocatie opgenomen, waaraan het plan in principe dient te voldoen. In het beleid is ook de mogelijkheid tot maatwerk opgenomen.
Toets
Met dit plan zal, zoals aangegeven in paragraaf 2.2, ca. 1.252 m² aan landschapsontsierende bebouwing (alle bebouwing op de bestaande woning na) worden gesloopt. Daarmee wordt voldoende gesloopt om in aanmerking te komen voor een woningbouwkavel. Bovendien is de initiatiefnemer bereid om ook de andere onderdelen van het voormalig agrarische erf te saneren, zoals erfverhardingen en sleufsilo's. Voorliggend plan voldoet voor wat betreft de sloopopgave daarmee volledig aan de uitgangspunten van het beleid.
Er is een 'ruimtelijk kwaliteitsplan' opgesteld dat als Bijlage 1 bij de toelichting van dit bestemmingsplan is gevoegd. Hierin is de beoogde inrichting van het erf opgenomen met de te slopen bebouwing, de nieuwe bebouwing en de inpassing daarvan in het landschap. De woning wordt op het bestaande erf gesitueerd en sluit goed aan bij de bestaande erfstructuur. Bovendien leidt de gewenste woning niet tot een onevenredige aantasting van agrarische en andere belangen in de omgeving.
De erfinirichting is tot stand gekomen op basis van de beeldkwaliteitsprincipes Rood voor Rood, het landschapsontwikkelingsplan (LOP), het Cascobeleid en Kwaliteitskader Gebiedskenmerken van de gemeente (een uitwerking van de gebiedskenmerken uit de Omgevingsvisie Overijssel) en is goedgekeurd door het Kwaliteitsteam.
Ten behoeve van de vormgeving van de woning geldt een algemeen beeldkwaliteitsplan voor Rood voor Rood plannen. Deze is bijgevoegd als Bijlage 2 bij de toelichting. Het ontwerp van de woning zal hier aan voldoen.
Op basis van het ruimtelijk kwaliteitsplan is met de initiatiefnemer een Rood voor Rood-overeenkomst gesloten waarin alle afspraken zijn vastgelegd.
Het plan voldoet daarmee aan de criteria van het gemeentelijk Rood voor Rood-beleid.
Op 13 juli 2016 heeft de gemeenteraad van Tubbergen de Woonvisie 2016+ vastgesteld. In deze Woonvisie wordt de gemeentelijke visie op het wonen in Tubbergen tot 2020 geschetst, met een doorkijk naar 2025. De visie vormt de basis voor strategische afwegingen op het gebied van wonen. Het vergroten van de woonaantrekkelijkheid staat centraal.
Om de woonaantrekkelijkheid van Tubbergen te vergroten zijn drie ambities benoemd: 1. aantrekkingskracht kernen versterken:
2. Het zoveel als mogelijk bieden van woningen in de eigen kern:
3. Minder betalingsproblemen door effectieve inzet van goedkope woningen:
Bij het opstellen van het kader zijn verschillende ontwikkelingen meegenomen. Zo is er sprake van een aantrekkende woningmarkt en toegenomen vertrouwen van de consument. Daarnaast zijn hypotheekeisen verscherpt en is vraaggestuurd ontwikkelen van belang (juiste plan op juiste moment). Daarnaast speelt extramuralisering en vergrijzing een rol. Het aantal oudere huishoudens zal de komende jaren flink gaan toenemen. De veranderingen in de zorgwetgeving zorgen ervoor dat mensen geen intramurale zorg meer ontvangen, maar de zorg in de eigen woonomgeving of in beschutte woonomgeving wordt gegeven. Aanpassing van woningen is daarbij nodig. Naast de vergrijzing is er sprake van ontgroening. Het aantal jonge huishoudens neemt af, waardoor ook de woningbehoefte de komende jaren afneemt.
Consumenten en ontwikkelaars vragen om meer ‘ontwikkel-vrijheid’, meer maatwerk en mogelijkheden om eigen ideeën te kunnen vormgeven. Een nieuwbouwprogramma moet flexibel zijn naar type woning, prijsklassen, eigendomsvormen en woonconcepten. De gemeente volstaat in de Woonvisie met een prioritering voor welke doelgroepen het bestemmingsplan geschikt is.
Voor de kleine kernen wordt de woningdifferentiatie op andere wijze bepaald, omdat het erg moeilijk is om inzicht te krijgen in de woonwensen van verschillende doelgroepen. Daarom worden er bestemmingsplannen gerealiseerd met een flexibele woningdifferentiatie. Verder wordt aan marktpartijen en corporatie gevraagd om concrete bouwplannen te ontwikkelen. Bij het niet voldoende op gang komen van de bouwproductie in een bepaalde kern worden de verschillende doelgroepen die actief zijn op de woningmarkt betrokken en worden concrete woonwensen geinventariseerd.
Toets
Het plan past, zoals de gemeente heeft bevestigd in haar brief van 11-10-2016 (docnr U16.020357), in de Woonvisie 2016+ en de actuele woonprogrammering.
Op 14 maart 2016 heeft de gemeenteraad van Tubbergen de structuurvisie gemeente Tubbergen 'Op en top Tubbergen' vastgesteld. Het is een actueel strategisch beleidsdocument, waarin belangen worden gedefinieerd en ruimtelijke keuzes worden uitgewerkt, die gebaseerd zijn op sociaal-maatschappelijke, demografische - en ruimtelijke ontwikkelingen en trends. In een groot aantal documenten en visies voor thema's en gebieden, is het beleid van de gemeente Tubbergen uitgewerkt. De structuurvisie vormt hiervoor de koepel. De structuurvisie omvat daarnaast de hoofdlijnen van actueel beleid.
Met nieuwe verzoeken voor woningen in het buitengebied gaat de gemeente Tubbergen terughoudend om: landschappelijke kwaliteiten staan hier voorop en leegstand van oudere woningen willen we voorkomen. Onder voorwaarden zijn er beperkte mogelijkheden voor nieuwe burgerwoningen, wanneer gebruik gemaakt wordt van de ‘rood-voor-rood-regeling’ of bijvoorbeeld de ‘regeling nieuwe landgoederen’.
Kwaliteit door dynamiek is daarbij het motto. Voorwaarde is dat elke ontwikkeling goed landschappelijk ingepast wordt, gebaseerd op de gebiedskenmerken. Wat echter voor een specifieke ontwikkeling op een specifieke locatie, een goede inpassing is, is maatwerk. Belangrijke instrumenten zijn net als voor de kernen het bestemmingsplan en de welstandsnota. Voor het buitengebied zijn daarnaast van belang ‘de beleidslijn rood-voor- rood‘, ‘het VAB+-beleid’, 'het ‘cascobeleid’ en de ‘Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving’.
Toetsing
De ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt in het onderhavige plan betreft de realisatie van een extra woning op basis van het zogenoemde rood voor rood beleid. Zoals benoemd in de structuurvisie is dit beleid gericht op een verbetering van de ruimtelijk kwaliteit, waarmee onder voorwaarden het toevoegen van een extra woning in het buitengebied van de gemeente Tubbergen is toegestaan. Dit plan is hiermee in lijn met de structuurvisie Tubbergen.
De Nota Omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen 2016 bevat het welstandsbeleid voor de gemeente Dinkelland. In de nota is het grondgebied opgedeeld in deelgebieden voor de kernen en het buitengebied. Voor elk deelgebied is een waarderingsblad en een ambitiekaart gemaakt. Ieder blad bestaat uit een kaartje van het gebied, een toelichting, en een weergave van de beoogde omgevingskwaliteit dat bij de welstandstoets voor de omgevingsvergunning (onderdeel bouwen) van toepassing is. Het welstandsbeleid van de gemeentes bestaan uit drie niveau’s van omgevingskwaliteit:
Het niveau dat van toepassing is geldt voor de algemeen heersende karakteristiek van een gebied. De waarde is dus door de bestaande omgeving bepaald. Het komt voor dat binnen een gebied een gebouw of complex ligt dat zich door de bijzondere kwaliteit onderscheidt. Deze wordt apart genoemd.
Toetsing
Het plangebied ligt in een gebied dat het niveau 'Buitengebied - Niveau Midden' toegekend heeft gekregen. De welstandsbeoordeling in deze gebieden is gericht op het behouden en versterken van de basiskwaliteiten van de gebieden. Bij de welstandsbeoordeling wordt vooral gekeken of het bouwplan bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving (van hoofdvorm tot materiaal en detail). Afhankelijk van het soort bouwwerk komen de volgende beoordelingsmodellen voor:
De beoogde erfinrichting (zie Bijlage 1) is al beoordeeld en akkoord bevonden door het Q-team. Toetsing op welstand vindt uiteindelijk plaats bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de extra woning. Daarbij zal worden voldaan aan het standaard Beeldkwaliteitsplan, zoals opgenomen in Bijlage 2 bij de toelichting. Er worden geen belemmeringen verwacht vanuit de Nota Omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen 2016.
Zoals aangegeven in paragraaf 1.3 heeft de gemeenteraad van Tubbergen op 23 mei 2016 het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' vastgesteld. Het plan is inmiddels in werking getreden en geldt als basis voor de regels voor dit bestemmingsplan Broekdijk 58 Mander.
Toets
Belangrijk in deze zijn vooral de bouwmogelijkheden binnen de bestemming 'Wonen'.
Hoofdgebouwen
Per bestemmingsvlak mag standaard één woning worden gebouwd (één hoofdgebouw met één woning). Uitzondering hierop vormen onder andere bestemmingsvlakken met de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - twee hoofdgebouwen". in dat geval mag het aantal hoofdgebouwen ten hoogste twee bedragen. Met voorliggend plan wordt een extra woning mogelijk gemaakt binnen het bestemmingsvlak 'Wonen' aan de broekdijk 58. Daarom wordt het bestemmingsvlak voorzien van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - twee hoofdgebouwen". De extra woning past zoals gezegd niet bij recht binnen de geldende bestemming. Deze wordt mogelijk gemaakt via het Rood voor Rood beleid van de gemeente (zie par 3.3.1) middels voorliggend bestemmingsplan.
Een hoofdgebouw zal uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de situering van het bestaande hoofdgebouw dan wel ter plaatse van een bouwvlak in welk geval een hoofdgebouw binnen een bouwvlak zal worden gebouwd. De bestaande woning blijft staan op de huidige locatie. Voor de locatie van de nieuwe woning wordt een bouwvlak opgenomen op de verbeelding.
Vrijstaande bijbehorende bouwwerken
Standaard mag er 100 m2 aan vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw (woning) worden gebouwd tenzij de bestaande oppervlakte meer bedraagt (met max van 350 m²) of er een aanduiding is opgenomen die een hogere maximale oppervlakte toestaat. Bij de nieuwe woning wordt een nieuw vrijstaand bijbehorend bouwwerk gebouwd van 100 m2.
Bij de bestaande woning wordt een bouwwerk van 200 m2 gebouwd. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid uit het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' voor het vergroten van de oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken (art 37.3.5), de zogenaamde 'hobbyboerregeling'. Daarbij mag de gezamenlijke oppervlakte van de vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw worden vergroot tot ten hoogste 200 m², mits het bouwperceel, eventueel in combinatie met de daaraan grenzende en daarmee een eigendomseenheid vormende gronden, een gezamenlijke oppervlakte heeft van ten minste 5.000 m². Aan deze vereiste wordt voldaan. Het bestemmingsvlak wordt dan ook voorzien van de aanduiding "maximum oppervlakte (m²)", waarbij de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste de op de verbeelding aangegeven gezamenlijke maximale oppervlakte zal bedragen. In dit geval 300 m2 (100m2 + 200m2).
Vrijstaande bijbehorende bouwwerken zullen (afgezien van de afwijkingsmogelijkheden) ten hoogste op een afstand van 30,00 m vanuit het dichtstbijzijnde punt van het hoofdgebouw worden gebouwd. Hier voldoet de beoogde erfinirchting aan.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, flora & fauna, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In het voorliggende geval is er sprake van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets
Voor het onderhavig plan is gekeken naar mogelijke hinder van en voor omliggende functies als het gaat om milieuzonering. De dichtstbij het plangebied gelegen milieubelastende functie is het agrarisch bedrijf aan de Drieschichtsweg 6. Dit grondgebonden bedrijf (grens bouwvlak) ligt op circa 120 meter van de bestaande woning aan de Broekdijk 58 en op circa 180 meter van de nieuw te bouwen woning. Het grondgebonden bedrijf aan de Broekdijk 55 ligt wat verder van het plangebied, maar dichter bij de nieuw te bouwen woning, namelijk op circa 140 meter afstand. Voor dergelijke veehouderijen gelden richtafstanden van 100 m voor geur (in de Wet geurhinder en veehouderij onerscheid gemaakt voor gevoelige bestemmingen binnen en buiten bebouwde kom; zie paragraaf 4.2), 30 m voor stof en 30 m voor geluid. Hier wordt aan voldaan, zowel voor de bestaande als de nieuw te bouwen woning. Zie figuur 4.2 voor de ligging van de bedrijven in de omgeving ten opzichte van Broekdijk 58.
Figuur 4.2 Ligging bedrijven in de omgeving van Broekdijk 58
Op grotere afstand van de nieuw te bouwen woning ligt een kleine intensieve veehouderij, Plasdijk 25 (ca 280 meter tot bouwvlak veehouderij). De maximale standaard richtafstand voor een intensieve veehouderij bedraagt 200 meter (indien het bedrijf bijv. kippen of varkens houdt). Dit bedrijf kent geen/zeer beperkte uitbreidingsmogelijkheden. Het heeft namelijk de functie-aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bestaand erf'. Dit betekent dat het is bedoeld voor 'de uitoefening van een kleinschalig agrarisch bedrijf met beperkte ontwikkelingsmogelijkheden'. Ook is de maximum oppervlakte aan bedrijfsbebouwing vastgelegd op de huidige aanwezige oppervlakte (286 m2; dit is zeer weinig voor een veehouderij) en ligt dit bedrijf op korte afstand (50 m) van een bestaande burgerwoning. De ontwikkelingsmogelijkheden van het kleine bedrijf worden geenszins beperkt door de nieuwe woning aan Broekdijk 58.
Het plan leidt niet tot mogelijke hinder van omliggende functies en is niet beperkend voor ontwikkelmogelijkheden van bedrijvigheid in de omgeving.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening ten aanzien van geurhinder van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht (OU/m3) mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 OU/m3.
Toets
Op basis van de Wet geurhinder en veehouderij geldt voor een grondgebonden agrarisch bedrijf een afstand van ten minste 50 m ten opzichte van een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom. Zoals aangegeven in paragraaf 4.2 bedraagt de afstand tussen de nieuwe woning (gelegen buiten de bebouwde kom) en grondgebonden bedrijven ind e omgeving meer dan 100 meter. Daarmee wordt dus ook ruimschoots voldaan aan de aan te houden afstand van 50 meter. Zoals aangegeven is de afstand van de nieuw te bouwen woning tot de zeer kleine 'intensieve' veehouderij aan de Plasdijk 25 circa 280 meter. Dit bedrijf heeft geen relevante uitbreidingsmogelijkheden en ligt op circa 50 meter van een bestaande burgerwoning. De daadwerkelijke geurcirkel van het bedrijf zal minder zijn dan de standaard richtafstand van 200 meter. Overschrijding van de toegestane geurbelasting als gevolg van dit bedrijf ter hoogte van de nieuw te bouwen woning is uitgesloten. Ook worden de ontwikkelmogelijkheden geenszins beperkt door de nieuwe woning.
Gezien de ruime afstand tot bedrijven in de omgeving zal daarnaast ook geen overschrijding plaatsvinden van de doorgaans als maximaal gewenste cumulatieve geurhinder van, eveneens, 14 OU/m3.
Geur vormt geen belemmering voor het plan, zowel bezien vanuit hinder voor de nieuwe woning als vanuit de 'omgekeerde werking' (belemmering van mogelijkehden voor bedrijven in de omgeving).
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Bij een ruimtelijk plan moet worden bepaald of de bodemkwaliteit van het betreffende gebied geschikt is voor het beoogde gebruik. Hiervoor is er sprake van een wettelijke verplichting om informatie over de bodemkwaliteit te inzichtelijk te maken. Hierbij is het van belang te weten of er mogelijk sprake is van een bodemverontreiniging, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen.
Toets
Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd om ter plaatse de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 3.
Uit het bodemonderzoek blijkt dat er geen verontreinigingen zijn aangetroffen in zowel de boven- als ondergrond. Nader onderzoek is niet noodzakelijk. Er heeft geen grondwateronderzoek plaatsgevonden, vanwege het ontbreken van grondwater tot op een diepte van 5 meter onder het maaiveld. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).
In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Toetsing
Het plangebied ligt niet in de nabijheid van spoorwegen en/of gezoneerde industrieterreinen. Daarmee is vanuit het aspect geluid alleen 'wegverkeerslawaai' relevant. De voorkeursgrenswaarde op de gevel van woningen als gevolg van wegverkeerslawaai bedraagt 48 dB (etmaalwaarde). Deze toetsing aan de grenswaarde gebeurt volgens de Wgh per weg.
Alvorens de geluidbelasting te toetsen aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB mag de (berekende) geluidwaarde op grond van de Wet geluidhinder (art 110g) vanwege het stiller worden van motorvoertuigen worden verminderd met 5 dB voor wegen met een wettelijke maximumsnelheid tot 70 km/uur. Voor wegen waar de representatieve snelheid voor lichte motorvoertuigen 70 km/uur of meer bedraagt, is de aftrek (art. 3.4, lid 1):
De Broekdijk betreft een rustige, smalle 60 km/uur weg. De nieuwe woning wordt achter op het erf gerealiseerd, op circa 75 meter van de weg. Tussen de nieuwe woning en de weg liggen de bestaande woning en bijgebouwen (te slopen en te herbouwen). Op basis van de geluidscontourenkaart kan geconcludeerd worden dat voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde van 48dB.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
In de toekomstige situatie neemt het aantal verkeersbewegingen niet of nauwelijks toe ten opzichte van de huidige situatie. De omvang van de ontwikkeling (1 nieuwe woning) betreft een fractie van de omvang van de activiteiten die in de regeling NIBM als NIBM zijn aangeduid. Het eventuele (en zeer beperkte) extra verkeer draagt niet in betekende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.
Ook is er geen sprake van een nieuwe (extra) gevoelige bestemming volgens 'besluit gevoelige bestemmingen'.
Daarnaast is er nu en in de toekomst geen sprake van overschrijdingen van de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit (geldt voor heel Oost-Nederland).
Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is niet nodig. Voor het aspect luchtkwaliteit is sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Per 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor transport van gevaarlijke stoffen geldt per 1 april 2015 het beleid Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de Regeling Basisnet. De circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRNVGS) is daarmee vervallen. Het Basisnet geldt alleen voor het grootste deel van de rijkswegen, rijkswateren en spoorwegen. Op transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
In het Bevi zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Toets
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Uit de inventarisatie blijkt dat er geen risicobronnen aanwezig zijn in de wijde omtrek van het plangebied. Derhalve geldt dat het plan in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.
Waterbeheerplan 2016-2021
Het waterschap laat in het waterbeheerplan zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke (bestuurlijke) accenten zij in de samenwerking met partners willen leggen. Van daar uit wordt vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor de primaire taakgebieden:
Waterveiligheid
Ingezet wordt op meerlaagsveiligheid: het op orde brengen van de waterkeringen, proberen te bereiken dat in de ruimtelijke ordening meer rekening wordt gehouden met waterveiligheid en eventuele gevolgen van een overstroming. En om adequaat te kunnen optreden bij hoog water zorgt het waterschap er voor dat de crisisbeheersing op orde is.
De regionale waterkeringen worden in de planperiode opnieuw getoetst waarbij gekeken wordt of daarbij gebruik gemaakt kan worden van nieuwe normen gebaseerd op de risicobenadering. Tevens gaat het waterschap extra aandacht schenken aan de vele kilometers overige keringen die bescherming bieden op lokale schaal.
Voldoende Water
De doelen voor 'Voldoende Water' zijn uitgewerkt voor drie situaties:
De beleidsmatige kern voor voldoende water onder normale omstandigheden vormt de GGOR; het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater-Regiem. In de planperiode wordt dit GGOR omgevormd en uitgebreid tot het 'Voorzieningenniveau'. Daarmee wil het waterschap aan de (grond)gebruikers helder aangeven op welke wijze de landgebruik-functies bedient gaan worden, onder zowel normale, als onder droge en natte omstandigheden. Knelpunt is nog steeds de verdroging van vele natuurgebieden. Voor de maatregelen richt het waterschap zich primair op de uitvoering van de maatregelen voor Natura2000-gebieden.
Als gevolg van de klimaatontwikkeling nemen droge periodes toe. Het waterschap speelt daarop in door de maatregelen uit te voeren die in het kader van de Zoetwatervoorziening Oost Nederland zijn afgesproken. Het betreft een pakket aan maatregelen om de beschikbaarheid van zoetwater voor gebieds- en oppervlaktewaterfuncties zo lang mogelijk op peil te houden en om schade door droogte te beperken Het waterschap spaart water door het vasthouden van grond- en oppervlaktewater in het gebied. Het waterschap voert water aan waar nodig en mogelijk.
Kern van het waterbeheer onder natte omstandigheden vormen de werknormen voor regionale wateroverlast. Het waterschap gaat de komende jaren opnieuw toetsen of het gebied nog aan deze normen voldoet en zullen maatregelen nemen waar dat niet het geval is. Het streven is om de toetsingsmethodiek in Rijn Oost te harmoniseren. En het waterschap stelt een strategie op over hoe de organisatie wil omgaan met verdere klimaatontwikkeling en de gevolgen daarvan voor wateroverlast (en droogte).
Schoon water
De doelen voor een gezond en schoon watersysteem zijn een goede ecologische en chemische kwaliteit van het oppervlaktewater. Vanuit de Kaderrichtlijn Water zijn voor de grotere waterlichamen doelen en maatregelen vastgesteld in factsheets. De meest voorkomende maatregelen zijn beekherstel, aanleg van natuurvriendelijke oevers, aanleg van vistrappen en aanpassing van het onderhoud. De maatregelen zijn uitgesmeerd over de hele KRW periode tot 2027. Naast de aandacht voor de KRW waterlichamen wil het waterschap in de planperiode ook meer aandacht geven aan doelen voor overige oppervlaktewateren zoals stedelijk water, kleine waardevolle wateren en diepe plassen: het waterschap is immers beheerder van al het oppervlaktewater.
Op veel plaatsen worden de normen voor diverse chemische stoffen overschreden. Ook maakt het waterschap zich zorgen over verontreinigingen waar tot voor kort weinig aandacht voor was zoals medicijnresten en microplastics. In de planperiode wordt een emissiebeheerplan opgesteld waarin het waterschap aangeeft welke stoffen een probleem zijn of kunnen worden en welke maatregelen we daar als waterschap tegen kunnen nemen. Ook gaat het waterschap na of we aanvullende maatregelen moeten nemen op onze rwzi's om effecten van de effluentlozingen terug te dringen.
Waterketen
Als beheerder van de rioolwaterzuiveringen werkt het waterschap aan een effectieve en efficiënte behandeling van het afvalwater. Dat doet het waterschap in nauwe samenwerking met de belangrijkste partners op dat gebied: de gemeenten. Riolering en zuivering worden in samenhang bekeken waarbij het waterschap er op blijft inzetten dat relatief schoon water, zoals neerslag en grondwater, niet via de riolering wordt afgevoerd. In het beheer van de zuiveringen gaat het waterschap nauw samenwerken met de andere waterschappen in Rijn Oost om te zorgen voor efficiënt en doelmatig beheer. Bijzondere aandacht is er voor energiebesparing, terugwinnen van energie en het nuttig toepassen van rioolslib door bijvoorbeeld het terugwinnen van fosfaat.
Watertoetsproces
Op 10 april 2017 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De herziening van het bestemmingsplan heeft een zeer geringe invloed op de waterhuishouding. Zie Bijlage 4 voor de volledige tekst van de 'standaard waterparagraaf'.
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt enerzijds ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden: Natuurnetwerk Nederland (NNN; voorheen EHS genoemd) en Natura 2000-gebieden. Anderzijds gaat het om soortenbescherming. De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet Natuurbescherming; Wnb) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toetsing
Om mogelijke effecten in beeld te brengen is een Quickscan Natuurwaarden-onderzoek uitgevoerd (Natuurbank Overijssel, maart 2017). De rapportage van dit onderzoek is bijgevoegd in Bijlage 5. De resultaten zijn in het navolgende samengevat.
Beschermde gebieden
Het plangebied behoort niet tot het NNN en grenst aan Natura 2000-gebied. De voorgenomen activiteiten hebben een zeer lokale invloedsfeer en daarmee geen negatieve effecten op het NNN of op de instandhoudingsdoelen van het Natura2000-gebied. In het Natura 2000-gebied wordt een veldschuur opgeknapt (in weiland). In het rapport van de Quickscan Natuurwaarden werd nog uitgegaan van sloop van deze veldschuur (daar 'weidestal' genoemd). Op advies van het Kwaliteitsteam van de gemeente blijft de veldschuur echter behouden. Ook bij sloop van de veldschuur is de conclusie overigens hetzelfde: geen negatief effect op de instandhoudingsdoelen van het Natura2000-gebied.
Er is geen nader onderzoek nodig in het kader van gebiedsbescherming en er hoeft geen ontheffing van de Omgevingsverordening Overijssel of Wet natuurbescherming aangevraagd te worden.
Beschermde soorten
Het plangebied behoort vermoedelijk tot het functionele leefgebied van sommige grondgebonden zoogdier-, amfibieën-, vogel-, en vleermuissoorten.
Amfibieën en vleermuizen benutten het plangebied uitsluitend als foerageergebied. Ze bezetten er geen vaste rust- of voortplantingslocaties en de functie van het plangebied als foerageergebied blijft behouden voor deze soorten. De voorgenomen activiteiten leiden niet tot wettelijke consequenties.
Grondgebonden zoogdiersoorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar sommige soorten bezetten er ook vaste rust- en/of voortplantingslocaties. Voor de soorten die in het plangebied een vaste rust- of voortplantingslocatie bezetten geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen (vangen, doden, verwonden en het opzettelijk beschadigen en vernielen van de vaste voortplantings- en rustplaatsen) als gevolg van handelingen die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd. De voorgenomen activiteiten leiden niet tot wettelijke consequenties.
Het is aannemelijk dat er ieder voortplantingsseizoen vogels in de te slopen gebouwen nestelen. Van deze soorten zijn de bezette nesten strikt beschermd. Werkzaamheden die leiden tot het verstoren/vernielen van bezette nesten, dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. Voor het vernielen/verstoren van bezette vogelnesten kan in voorliggend geval geen ontheffing van de verbodsbepalingen verkregen worden.
Mits bezette vogelnesten beschermd worden, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van de Wnb.
Conclusie
De Wnb en de Omgevingsverordening Overijssel vormen geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen activiteiten. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing aangevraagd te worden. Door het uitvoeren van de quickscan natuurwaardenonderzoek is voldaan aan Art. 1.11 (zorgplicht) van de Wnb.
Archeologie
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), een wijziging op de Monumentenwet 1988, van kracht geworden en inmiddels opgenomen in de Erfgoedwet (en het overgangsrecht daarbinnen dat naar huidig inzicht in 2019 wordt overgeheveld naar de Omgevingswet). De wijziging van de Monumentenwet heeft ervoor gezorgd dat gemeenten een archeologische zorgplicht krijgen en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Figuur 4.3 Uitsnede archeologische verwachtings- en advieskaart (bron: RAAP Archeologisch Adviesbureau, 2008); plangebied indicatief rood omkaderd
Toets
Gemeente Tubbergen beschikt over een eigen archeologische verwachtings- en advieskaart(RAAP Archeologisch Adviesbureau, 2008). Deze kaart maakt voor het grondgebied van de gemeente inzichtelijk waar archeologische resten zich (kunnen) bevinden. In figuur 4.3 is een uitsnede van de archeologische verwachtings- en advieskaart opgenomen. Het plangebied is indicatief rood omkaderd.
Het perceel is grotendeels aangemerkt als 'dekzandhoogten en -ruggen met een plaggendek' en verder als 'dekzandwelvingen en -vlakten'. In deze gebieden is archeologisch onderzoek noodzakelijk indien het gebied waar een bodemingreep van meer dan 40 centimeter diep plaatsvindt groter is dan respectievelijk 2500m2 en 5000 m2 .
Er wordt circa 1250 m2 aan bebouwing gesloopt. Op nagenoeg dezelfde plek wordt een deel van deze oppervlakte teruggebouwd in de vorm van een nieuwe woning en nieuwe bijgebouwen. De oppervlakte van (mogelijk) relevante bodemingrepen is daarmee kleiner dan 2500 m2. Archeologisch onderzoek is niet vereist.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Erfgoedwet. Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Toets
Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van provincie Overijssel blijkt dat in en nabij het plangebied geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig zijn. De te slopen gebouwen zijn niet aangemerkt als gemeentelijk of rijksmonument en hebben geen cultuurhistorische waarde. Het plan heeft geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.
De percelen worden ontsloten via de Broekdijk. Het betreft een rustige weg in het buitengebied. Het plan heeft geen (of een te verwaarlozen) toename van verkeersbewegingen tot gevolg. Het verkeer kan eenvoudig via de huidige weg worden afgewikkeld. Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.
Het parkeren vindt plaats op eigen terrein, waar voldoende ruimte is om eventueel in (extra) parkeerplaatsen te voorzien. Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.
De hiervoor beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
Het plan kent als enige enkelbestemming 'Wonen'. Dat is nu ook zo, op een klein stukje 'Agrarisch 1' na. Binnen de bestemming 'Wonen' mogen als gevolg van de planherziening twee woningen worden gebouwd. De nieuwe woning mag daarbij alleen binnen het bouwvlak worden gebouwd zoals aangegeven op de verbeelding.
De oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken bedraagt (de standaard) 100 m2 bij de 'compensatiewoning' en 200 m2 bij de bestaande woning. Deze laatste oppervlakte is 200 m2, omdat er gebruik wordt gemaakt van de 'hobbyboerregeling' (zie paragraaf 3.3.5).
Verder gelden dezelfde dubbelbestemmingen en aanduidingen als in het nu nog vigerende plan. Dubbelebestemmingen:
Gebiedsaanduidingen:
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening 2008 (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Rijksdiensten
Op 1 januari 2012 is de Vrom-Inspectie samengevoegd met de Inspectie V&W tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De ILT heeft in het nieuwe toezichtbeleid geen adviserende en coördinerende rol meer met betrekking tot de advisering over gemeentelijke ruimtelijke plannen. Dit betekent onder meer dat geen plannen voor vooroverleg naar de ILT gestuurd hoeven te worden. Omdat de coördinatierol vervalt, reageren andere rijksdiensten (Rijkswaterstaat, Defensie en Economische Zaken, Landbouw en Innovatie) afzonderlijk.
Rijkswaterstaat
Bij brief van 10 februari 2012 heeft Rijkswaterstaat aangegeven dat zij tijdig betrokken wenst te worden bij plannen die betrekking hebben op de drie netwerken die bij Rijkswaterstaat in beheer zijn: het hoofdwegennet, het hoofdvaarwegennet en het hoofdwatersysteem. Aangezien geen van de belangen van Rijkswaterstaat in het plan betrokken zijn, is vooroverleg met deze dienst niet vereist.
Defensie
Bij brief van 16 februari 2012 wordt aangegeven dat binnen het Ministerie van Defensie de behartiging van ruimtelijke uitgevoerd door de Dienst Vastgoed Defensie. Het gaat hierbij om militaire terreinen (direct ruimtebeslag), het beheer van diverse zoneringen, brandstofleidingen, verstoringsgebieden, laagvliegroutes en -gebieden (indirect ruimtebeslag). De belangen die door het Ministerie van Defensie worden bewaakt, spelen in het voorliggend plan geen rol. Vooroverleg met de Dienst Vastgoed Defensie (Directie noord) is niet vereist.
Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
Bij brief van 6 maart 2012 wordt aangegeven dat gemeentelijke bestemmingsplannen die een relatie hebben met rijksinpassingsplannen op het terrein van energie-infrastructuur gemeld moeten worden bij het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Het onderhavige bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de energie-infrastructuur, waardoor vooroverleg met dit ministerie niet vereist is.
Provincie Overijssel
De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt onder categorie B onder 4, waardoor vooroverleg niet nodig is.
Waterschap Vechtstromen
Op 10 april 2017 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat de 'korte procedure' geldt. Daarmee geeft het waterschap Vechstromen een positief advies over dit plan. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 11 oktober 2017 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.