direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bestemmingsplan Bossenstrategie Tubbergen, Kampweg, Molenbinnenweg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0183.BUIBPBOSSENSTRTG-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer is voornemens om op verschillende plekken binnen de gemeente Tubbergen bosgebieden aan te leggen. De gebieden worden in de huidige situatie gebruikt als agrarische grond. Het aanleggen van bospercelen komt voort uit de landelijke bossenstrategie uit 2020 en de regeling "Meer bos in Overijssel".

Op basis van het geldende bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016" is de bestemming "Bos" ter plaatse van het plangebied niet toegestaan. Een herziening van het bestemmingsplan is dan ook noodzakelijk.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch planologische kaders. Aangetoond wordt dat het voornemen in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op verschillende (delen van) percelen in het buitengebied van de Gemeente Tubbergen. In afbeelding 1.1 is globaal weergegeven welke percelen het betreft. Voor de locatie aan de Kampweg gaat het om de percelen die kadastraal bekend staan onder de gemeentenaam Tubbergen sectie H perceelnummers 774, 5705, 7972, 7974, 7977 en 7969. Voor de locatie aan de Molenbinnenweg gaat het om de percelen die kadastraal bekend staan onder de gemeentenaam Tubbergen sectie H perceelnummers 8232, 8233 en sectie G perceelnummer 3004.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPBOSSENSTRTG-VG01_0001.png"

Afbeelding 1.1 Globale ligging plangebied (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)

1.3 Huidig bestemmingsplan

1.3.1 Geldende planologische kaders

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het geldende bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016" en "Tubbergen Buitengebied 2016 Veegplan". Deze bestemmingsplannen zijn door de gemeenteraad van Tubbergen vastgesteld op respectievelijk 23 mei 2016 en 15 december 2020.

In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding behorend bij het geldende bestemmingsplan opgenomen. Met de rode sterren is het plangebied globaal aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPBOSSENSTRTG-VG01_0002.png"  
Afbeelding 1.2 Uitsnede verbeelding bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016" (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)  

De voor "Agrarisch - 1" aangewezen gronden zijn bestemd voor het agrarisch gebruik en de uitoefening van een agrarisch bedrijf, ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak", waarbij uitsluitend ter plaatse van de aanduidingen "intensieve veehouderij" of "reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied" tevens agrarische bedrijfsvoering in de vorm van intensieve veehouderij mag worden uitgeoefend. Daarnaast zijn de gronden bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden.

De voor 'Waarde - Archeologie 4" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden. Voor bouwwerken waarbij grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte groter dan 5.000 m² en dieper dan 0,40 m onder het maaiveld plaatsvinden moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, zijn aangetoond dat:

  • a. geen archeologische waarden aanwezig zijn; dan wel
  • b. dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; dan wel
  • c. dat de archeologische waarden door bouwactiviteiten kunnen worden verstoord.

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden. Voor bouwwerken waarbij grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte groter dan 2.500 m² en dieper dan 0,40 m onder het maaiveld plaatsvinden moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, zijn aangetoond dat:

  • a. geen archeologische waarden aanwezig zijn; dan wel
  • b. dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; dan wel
  • c. dat de archeologische waarden door bouwactiviteiten kunnen worden verstoord.

De voor "Vrijwaringszone - radarverstoringsgebied" aangeduide gronden zijn mede bestemd voor het vrijhouden van een goed radarbeeld van het luchtruim. Op deze gronden zal de bouw- of tiphoogte van bouwwerken binnen de ter plaatse voorkomende bestemmingen ten hoogste 115 m ten opzichte van NAP bedragen.

1.3.2 Strijdigheid

Initiatiefnemer is voornemens om verschillende percelen in het buitengebied van Tubbergen met de bestemming 'Agrarisch - 1' te veranderen naar 'Bos - Natuur'.

Het is op basis van het geldende bestemmingsplan niet mogelijk om deze bospercelen te realiseren, aangezien de gronden zijn bestemd voor agrarisch gebruik. Om de percelen te voorzien van bos moet het bestemmingsplan worden herzien.

De gemeente Tubbergen is bereid om medewerking te verlenen aan het initiatief, en wil door middel van een herziening van het bestemmingsplan de ontwikkeling mogelijk maken.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 betreft een beschrijving en analyse van de bestaande situatie. Hoofdstuk 3 bevat de planbeschrijving van de voorgenomen ontwikkeling. In hoofdstuk 4 wordt het relevante beleid dat als basis dient voor dit bestemmingsplan besproken. De verschillende milieuaspecten die van belang zijn voor elk bestemmingsplan worden besproken in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 wordt aandacht besteed aan de juridische planbeschrijving. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 en respectievelijk 8 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan aangetoond.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

Het plangebied bestaat uit verschillende (delen van) percelen met een agrarische bestemming in het buitengebied van Tubbergen. Het plangebied is in voorliggend geval in de bestaande situatie daarom ingericht als agrarische cultuurgrond. In het inrichtingsplan voor Kampweg en de Molenbinnenweg staat informatie over de verschillende percelen. Hieronder wordt kort ingegaan op de informatie uit de inrichtingsplannen met betrekking tot de afzonderlijke locaties. Voor de volledige inrichtingsplannen wordt verwezen naar bijlage 1, 2 en 3.

Kampweg

Het perceel aan de Kampweg sectie H perceelnummers 774, 5705, 7972, 7974, 7977 en 7969 is bestemd als agrarische grond. In de huidige situatie wordt het gebruikt als grasland/wei. In afbeeldingen 2.1 en 2.2 is met een situatietekening en een foto de bestaande situatie weergegeven. In het perceel zijn bodemboringen uitgevoerd en is de pH gemeten. Het perceel heeft een indicatieve pH tussen de 5 & 5,5. Het perceel is gelegen op veldpodzol, het perceel bevat tevens lemig zand.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPBOSSENSTRTG-VG01_0003.png"

Afbeelding 2.1 Bodemboring perceel 774, 5705, 7972, 7974, 7977 en 7969 aan de Kampweg (Bron: Initiatiefnemer)

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPBOSSENSTRTG-VG01_0004.png"

Afbeelding 2.2 Luchtfoto locatie aan de Kampweg (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)

Molenbinnenweg

De percelen aan de Molenbinnenweg zijn opgedeeld in twee inrichtingsplannen. Bijlage 2 heeft betrekking op de percelen die kadastraal bekend staan onder de gemeentenaam Tubbergen sectie H nummer 8233 en sectie G 3004. Deze percelen zijn tevens bestemd als agrarische grond en worden gebruikt als weiland. In afbeeldingen 2.3 en 2.4 is met een situatietekening en een foto van de bodemboringen weergegeven. De bodems van de percelen lopen uiteen van veldpodzol- tot beekeerdgronden. Beekeerdgronden komen veelal voor in beekdalen en zijn opgebouwd uit een dekzand met een humusrijke toplaag. Het dekzand bestaat uit zwak tot sterk lemig fijn zand. De hogere terreindelen bestaan uit veldpodzolen. Deze bodem heeft een licht zichtbare inspoelingslaag onder de bouwvoor. De bodem bestaat uit zwak tot sterk lemig fijn zand en is goed waterdoorlatend. Beide bodems behoren tot de hydrozandgronden wat wil zeggen dat ze onder invloed staan van wisselende grondwaterstanden.

Grondwaterstanden hebben in het betreffende gebied invloed op het aan te planten bos, omdat de meeste terreindelen onder invloed van grondwater staan tijdens de natste periode van het jaar. Door het jaar heen fluctueren de grondwaterstanden. De GHG treedt op in natte periodes, in de praktijk is dit in de winter en vroege voorjaar. De GLG treedt op in droge perioden. Op de lagere terreindelen varieert de GHG tussen de 40 en 60 cm onder maaiveld. Op de hogere terreindelen zakt het grondwater in de zomer weg naar een niveau van 100 tot 120 onder maaiveld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPBOSSENSTRTG-VG01_0005.png"

Afbeelding 2.3 Bodemboring sectie H perceel 8233 en sectie G perceel 3004 en bodemboring sectie H perceel 8232 (Bron: Initiatiefnemer)

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPBOSSENSTRTG-VG01_0006.png"

Afbeelding 2.4 Luchtfoto sectie H perceel 8233 en sectie G 3004 aan de Molenbinnenweg (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)

Het overige perceel staat bekend onder de kadastrale naam Tubbergen sectie H nummer 8232. In bijlage 3 staat het inrichtingsplan met betrekking tot deze locatie. Dit perceel is tevens bestemd als agrarische grond en worden gebruikt als weiland. De kern van de aanplant bestaat uit een veldpodzolgrond, waarbij het aan weerszijden overgaat in een beekeerdgrond. De laagstgelegen terreindelen worden geclassificeerd als een beekeerdgrond. Beekeerdgronden komen veelal voor in beekdalen en zijn opgebouwd uit een dekzand met een humusrijke toplaag. Het dekzand bestaat overwegend uit zwak lemig zand.

De hogere terreindelen bestaan uit een veldpodzol. Deze bodem heeft een licht zichtbare inspoelingslaag onder de bouwvoor. De bodem bestaat uit lemig fijn zand en is goed waterdoorlatend.

Beide bodems behoren tot de hydrozandgronden wat wil zeggen dat ze onder invloed staan van wisselende grondwaterstanden.

Grondwaterstanden hebben in het betreffende gebied invloed op het aan te planten bos, omdat de meeste terreindelen onder invloed van grondwater staan tijdens de natste periode van het jaar. Door het jaar heen fluctueren de grondwaterstanden. De GHG treedt op in natte periodes, in de praktijk is dit in de winter en vroege voorjaar. De GLG treedt op in droge perioden. De GHG varieert tussen de 40 en 80 cm onder maaiveld. Op de lagere terreindelen varieert de GLG tussen de 80 cm en 100 cm onder maaiveld. Op de hogere terreindelen zakt het grondwater in de zomer weg naar een niveau van 100 cm tot 150 cm onder maaiveld. In afbeelding 2.5 en 2.6 is met een situatietekening en een foto van de bodemboringen van de bestaande situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPBOSSENSTRTG-VG01_0007.png"

Afbeelding 2.5 Bodemboring sectie H perceel 8232 (Bron: Initiatiefnemer)

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPBOSSENSTRTG-VG01_0008.png"

Afbeelding 2.6 Luchtfoto sectie H 8232 aan de Molenbinnenweg (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Gewenste ontwikkeling

Initiatiefnemer is voornemens verspreid over het buitengebied van Tubbergen een aantal bospercelen te realiseren. Dit naar aanleiding van de strategie "Meer bos in Overijssel". Op de verschillende percelen wordt bosplantsoen geplant bestaande uit kleinere (jonge) bomen. Bij de aanplant wordt gekozen voor een menging van inheemse loofboomsoorten in het opgaand bos en struiksoorten in de bosrand. Daarnaast wordt er gewerkt naar een multifunctioneel bos waar ruimte is voor natuur, recreatie en houtoogst. Op iedere locatie wordt er gewerkt met een plantmachine. Hierbij worden de boomsoorten zowel groepsgewijs als individueel gemengd. Er worden zeer jonge bomen en struiken geplant waardoor enkel de bovenste laag van de bodem, de aanwezige graszode, gefreesd hoeft te worden. De onderliggende bodemlagen worden niet verstoord door de aanplant. Hieronder wordt kort ingegaan op de ingrepen per locatie.

3.1.1 Kampweg

Op de percelen aan de Kampweg sectie H perceelnummers 774, 5705, 7972, 7974, 7977 en 7969 wordt 0,50 hectare beplant. Hiervan wordt 0,32 ha bos en 0,18 hectare wordt struweel. Voor het volledige inrichtingsplan wordt verwezen naar bijlage 1. Het perceel zal worden beplant met de volgende soorten:

  • Zoete kers
  • Wintereik
  • Gladde iep
  • Hazelaar
  • Gewone vogelkers
  • Wilde kardinaalsmuts

Op afbeelding 3.1 is de situatieschets uit het inrichtingsplan voor de locatie aan de Kampweg weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPBOSSENSTRTG-VG01_0009.png"

Afbeelding 3.1 Situatieschets inrichtingsplan Kampweg (Bron: Initiatiefnemer)

3.1.2 Molenbinnenweg perceel H8233 en G3004

Op de percelen sectie H 8233 en sectie G 3004 wordt 1,33 hectare bos beplant. Daarnaast wordt er een struweelrand aangeplant van circa 0,68 hectare. Aan de hand van het bodemtype, hoogteligging en grondwatertrappen is het bostype en de daarbij horende boomsoorten bepaald. Er wordt gekozen voor boomsoorten van droge (tot matig vochtige) terreinomstandigheden. Daarnaast is langs de watergang aan de zuidzijde en langs de westzijde van het plangebied gekozen om een onderhoudspad van 3 meter aan te houden. Voor het volledige inrichtingsplan wordt verwezen naar bijlage 2. De percelen zullen worden beplant met de volgende soorten:

  • Tweestijlige meidoorn
  • Vlier
  • Gelderse roos
  • Hazellaar
  • Krent
  • Wilde kardinaalsmuts
  • Zomereik
  • Walnoot
  • Zoete kers
  • Winterlinde
  • Accacia
  • Tamme kastanje

Op afbeelding 3.2 is de situatieschets uit het inrichtingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPBOSSENSTRTG-VG01_0010.png"

Afbeelding 3.2 Situatieschets inrichtingsplan Molenbinnenweg percelen H8233 en G3004 (Bron: Initiatiefnemer)

3.1.3 Molenbinnenweg perceel H8232

Op het perceel sectie H 8232 wordt 1,47 hectare bos beplant. Daarnaast wordt er een houtsingel aangeplant van 0,53 hectare. Aan de hand van het bodemtype, hoogteligging en grondwatertrappen is het bostype en de daarbij horende boomsoorten bepaald. Er wordt gekozen voor boomsoorten van droge (tot matig vochtige) terreinomstandigheden. Voor het volledige inrichtingsplan wordt verwezen naar bijlage 3. De percelen zullen worden beplant met de volgende soorten:

  • Zomereik
  • Robinia
  • Haagbeuk
  • Winterlinde
  • Zoete kers
  • Gladde iep
  • Hazelaar
  • Wilde kardinaalsmuts
  • Gelderse roos
  • Vlier
  • Lijsterbes
  • Sleedoorn

Op afbeelding 3.3 is de situatieschets uit het inrichtingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPBOSSENSTRTG-VG01_0011.png"

Afbeelding 3.3 Situatieschets inrichtingsplan Molenbinnenweg perceel H8232 (Bron: Initiatiefnemer)

3.2 Verkeer en parkeren

3.2.1 Algemeen

Het CROW heeft parkeerkencijfers en verkeersgeneratie cijfers geformuleerd en opgenomen in de publicatie 381 “Toekomstbestendig parkeren” (CROW, december 2018). Dit betreffen ervaringscijfers die als hulpmiddel dienen om tijdens een ontwerpproces rekening te houden met een indicatie van het aantal benodigde parkeerplaatsen en de verkeersgeneratie binnen een ontwerp.

Voorliggende ontwikkeling voorziet in het aanleggen van bos op gronden die voormalig gebruikt werden voor agrarische doeleinden. Om deze reden heeft de beoogde ontwikkeling geen invloed op het aspect 'verkeer en parkeren'.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid- en provinciaalbeleid

4.1.1 Bos voor de toekomst
4.1.1.1 Algemeen

In de Bossenstrategie geven het Rijk en de provincies aan wat het streefbeeld is voor het bos in Nederland tot 2030. Begin 2020 zijn de ambities en doelen voor de Bossenstrategie geformuleerd. Deze zijn verder uitgewerkt in acties ter ondersteuning van de doelen.

Bos zal voor toekomstige generaties relevanter zijn dan ooit tevoren. Het bos is belangrijk voor het behalen van natuurdoelen en klimaatdoelen en de betekenis van bos voor mensen is groot. Aan het begin van de 20ste eeuw vonden we bos vooral belangrijk vanwege de productie van hout voor de mijnbouwindustrie of om in te jagen op wild. In de verdere toekomst zal er misschien ook ander gekeken worden naar de functies van het bos. Deze wensen zijn nu nog niet bekend. Daarom bestaat de wens om het bos op zo'n manier door te geven zodat toekomstige generaties daar eigen keuzes in kunnen maken.

4.1.2 Bossenstrategie

Bomen zijn een belangrijk onderdeel van de leefomgeving en de natuur. Veel planten en dieren leven in en rondom bomen. Het Rijk en de provincies hebben in 2020 een bossenstrategie gemaakt. Daarin is de ambitie opgenomen dat er in 10 jaar 37.000 hectare bos bij komt in Nederland; dat is 10% extra bos. Met meer bomen wordt er meer CO2 vastgelegd en wordt de biodiversiteit bevorderd. Onderdeel van de bossenstrategie is ook dat er voor de bomen die gekapt worden in Natura 2000-gebieden ergens anders nieuwe bomen geplant worden. Bomen of delen van een bos kappen is soms nodig voor bijzondere planten en dieren die alleen in open gebieden leven, zoals heidevelden of hoogveen. Door het kappen van bomen wordt het leefgebied voor deze soorten versterkt en vergroot.

4.1.3 Meer bos in Overijssel

Bomen horen bij veel van de Overijsselse landschappen, zoals het coulissenlandschap in Twente en Salland of de historische landgoederen. Daarnaast hebben we graag bomen om ons heen op de plekken waar wordt gewoond en gewerkt. Voor grondeigenaren die grond willen omvormen naar bos is er een subsidieregeling bij de provincie. Die geldt voor de afwaardering van de grond en de kosten voor aanleg van het bos. De subsidie regeling 'Meer bos in Overijssel' is voor het realiseren van bos, houtwallen of erfbos. Dit is inclusief het opstellen van een inrichtingsplan, beplantingsplan en een beheerplan. Specifiek kunnen de volgende activiteiten in aanmerking komen voor een subsidie:

A: de realisatie van bos, inclusief het opstellen van een inrichtingsplan, beplantingsplan en een beheerplan;

B: de realisatie van houtwallen of erfbos, inclusief het opstellen van een inrichtingsplan, beplantingsplan en een beheerplan;

C: functieverandering, waarbij bos of houtwal gerealiseerd wordt op grond die de bestemming natuur, houtwal of bos krijgt. Functieverandering komt niet voor subsidie in aanmerking als er sprake is van gronden gelegen binnen Natura 2000 of Natuurnetwerk Nederland.

4.1.4 Toetsing van het initiatief aan het rijksbeleid

In voorliggend geval wordt er aangesloten bij de nationale bossenstrategie en Meer bos in Overijssel. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van functieverandering. De gronden hebben in de huidige situatie de bestemming 'Agrarisch - 1' dit zal worden omgezet naar 'Bos - Natuur'. De geprojecteerde locaties vallen niet onder Natura 2000 of Natuurnetwerk Nederland. Een en ander brengt met zich mee dat de voorgenomen ontwikkeling niet in strijd is met het geldende rijks- en provinciale beleid.

Geconcludeerd wordt dat geen sprake is van strijd met het rijks- en provinciaal beleid.

4.1.5 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het relevante ruimtelijkeordeningsbeleid op rijks- en provinciaal niveau de in voorliggend bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet in de weg staat.

4.2 Gemeentelijk beleid

Gezien de aard en omvang heeft de voorgenomen ontwikkeling geen raakvlakken met gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 5 Onderzoek/verantwoording

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bedrijven en milieuzonering, bodem, archeologie & cultuurhistorie, water, ecologie, luchtkwaliteit, externe veiligheid, geur en belemmeringen/leidingen.

In voorliggend geval zijn de thema's geluid, bedrijven en milieuzonering, bodem, water, luchtkwaliteit, externe veiligheid, geur en belemmeringen/leidingen minder van belang. Dit vanwege het feit dat:

  • er geen geluidgevoelig object wordt toegevoegd, tevens wordt geen geluidsbron gerealiseerd (geluid);
  • de bestemming "Bos - Natuur" betreft geen milieubelastende activiteit voor de omgeving. Bovendien zijn er in de nabijheid van het plangebied geen milieubelastende bedrijven gevestigd (bedrijven en milieuzonering);
  • er geen sprake is van bodemingrepen. Daarnaast wordt er binnen het plangebied geen langdurig menselijk bedrijf toegestaan (bodem);
  • Met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake is van een toevoeging van verhard oppervlak, danwel de aanleg van oppervlaktewater.
  • het plan 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Daarnaast wordt de ontwikkeling niet aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen' (luchtkwaliteit);
  • er in de nabijheid van het plangebied geen Bevi- en Brzo inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit aanwezig zijn, daarnaast valt het plangebied niet onder een gebied waar een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is. Verder is het plangebied niet gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen of van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (externe veiligheid);
  • er in voorliggend geval geen geurgevoelig of geurbelastend object wordt toegevoegd (geur);
  • er in voorliggend geval geen bovengrondse hoogspanningslijnen of leidingen in de nabijheid van het plangebied aanwezig zijn (belemmeringen/leidingen).

5.1 Archeologie & cultuurhistorie

5.1.1 Archeologie
5.1.1.1 Algemeen

Voor archeologie geldt de Erfgoedwet op rijksniveau als wettelijke basis. In de Erfgoedwet zijn de uitgangspunten opgenomen in het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer, voorafgaand aan bodemingrepen, archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

In voorliggend geval gaat het om een aantal percelen verspreidt over het buitengebied van Tubbergen. Voor elke locatie is gekeken naar de onderliggende archeologische waarde op basis van het bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016".

5.1.1.2 Situatie plangebied

De gemeente Tubbergen heeft binnen het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' archeologische dubbelbestemmingen vastgelegd. In de volgende paragrafen worden de relevante archeologische dubbelbestemmingen benoemd en wordt er gekeken naar de mogelijke gevolgen door de beoogde ontwikkeling. Binnen het plangebied zijn de volgende archeologische waarden aanwezig:

Waarde - Archeologie 3'

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden. Voor bouwwerken waarbij grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte groter dan 2.500 m² en dieper dan 0,40 meter onder het maaiveld plaatsvinden moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen worden verleend. In de vergunning moet worden aangetoond dat:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg.

Waarde - Archeologie 4'

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden. Voor bouwwerken waarbij grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte groter dan 5.000 m² en dieper dan 0,40 meter onder het maaiveld plaatsvinden moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen worden verleend. In de vergunning moet worden aangetoond dat:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg.

Plangebied

De beoogde ontwikkeling ziet toe op het toevoegen van bosplantsoen op verschillende (delen van) percelen gelegen in het buitengebied van Tubbergen. Het gaat in voorliggend geval om het planten van jonge bomen en struiken. De bodemingrepen die gepaard gaan met het planten zijn gezien de aard en omvang van de te planten bomen daarom zeer gering. De ingrepen zullen de maximale diepte van 40 cm daarom niet overschrijden. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

5.1.2 Cultuurhistorie
5.1.2.1 Algemeen

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

5.1.2.2 Situatie plangebied

In het plangebied zelf en in de directe omgeving zijn geen monumenten of karakteristieke gebouwen, die als gevolg van het voornemen worden aangetast, aanwezig. Gesteld wordt dat cultuurhistorie geen belemmering vormt voor dit plan.

5.1.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat geen archeologisch onderzoek benodigd is en geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.

5.2 Wet natuurbescherming

5.2.1 Kader

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en het Natuur Netwerk Nederland (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

5.2.2 Soortenbescherming
5.2.2.1 Algemeen

Wat betreft de soortbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

5.2.2.2 Situatie plangebied

In voorliggend geval gaat het om verschillende gebieden in het buitengebied van Tubbergen waar bos wordt aangeplant. Alle gebieden hadden voorheen de bestemming 'Agrarisch - 1'. De huidige inrichting en het beheer maken het plangebied tot een ongeschikt leefgebied voor beschermde soorten. Het plangebied is onbebouwd en bestaat volledig uit grasland/agrarische cultuurgrond. Daarnaast wordt dit grasland intensief onderhouden (maaien).

Door uitvoering van de voorgenomen activiteit wordt verwacht dat er geen beschermde soorten verstoord, beschadigd of gedood worden en er wordt geen beschermd functioneel leefgebied van bepaalde soorten zoals bijvoorbeeld vleermuizen aangetast. Daarnaast wordt gesteld dat het plangebied, mede gelet op de terreingesteldheid en het onderhoud en gebruik hiervan, ongeschikt is voor beschermde flora.

Het is om voorgenoemde redenen niet te verwachten dat de ontwikkeling negatieve effecten zou kunnen hebben op flora- en fauna die de wet beoogd te beschermen. Overigens wordt benadrukt dat rekening wordt gehouden met de in artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming opgenomen zorgplichtbepaling.

5.2.3 Gebiedsbescherming
5.2.3.1 Algemeen

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

Het Natuur Netwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de NNN geldt het 'nee, tenzij' - principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten

5.2.3.2 Situatie plangebied

Natura 2000-gebieden

Het plangebied is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied “Lemselermaten” ligt op een afstand van circa 7,6 kilometer.

In voorliggend geval wordt bosplantsoen aangelegd. Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling en de ruime afstand tot de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden worden er geen negatieve effecten met betrekking tot de Natura 2000-gebieden verwacht. Er wordt daarom geconcludeerd dat het project in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig is.

Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur)

Het plangebied valt niet onder en grenst niet direct aan gebied dat is aangewezen als NNN. Aangezien het plangebied niet valt onder het NNN wordt geconcludeerd dat de beoogde ontwikkeling geen negatieve effecten heeft op het Natuurnetwerk Nederland en kan worden gesteld dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN als gevolg van voorliggende ontwikkeling.

5.2.4 Conclusie

Er hoeft geen vergunning Wet natuurbescherming of ontheffing aangevraagd te worden. Nader onderzoek naar gebieds- en soortenbescherming is dan ook niet noodzakelijk.

5.3 Besluit Milieueffectrapportage

5.3.1 Algemeen

In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport (MER) opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r. Een bestemmingsplan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn op de volgende manieren:

  • Een plan kan m.e.r.-plichtig zijn indien een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming noodzakelijk is;
  • Een plan kan m.e.r.-plichtig zijn indien sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit deonderdelen C en D overschrijden en waarbij het plan wordt genoemd in kolom 3 (plannen).
  • Een plan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn indien het plan wordt genoemd in kolom 4 (besluiten) en ersprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit onderdeel C en D overschrijden. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel C is in dit geval sprake van een m.e.r.-plicht. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel D is het plan m.e.r.-beoordelingsplichtig.

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.

Het komt er op neer dat voor een bestemmingsplan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen in onderdeel D en beneden de drempelwaarden vallen, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.
5.3.2 Situatie plangebied
5.3.2.1 Artikel 2.8 van de Wet-natuurbescherming

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied “Lemselermaten” ligt op een afstand van circa 7,6 kilometer. In voorliggend geval wordt bosplantsoen aangelegd. Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling en de ruime afstand tot de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden worden er geen negatieve effecten met betrekking tot de Natura 2000-gebieden verwacht. Er wordt daarom geconcludeerd dat het project in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig is.

Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk. Daarom is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

5.3.2.1.1 Dempelwaarden Besluit m.e.r.

Voor wat betreft het gehele plangebied wordt voorzien in directe eindbestemmingen waardoor, indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden, sprake is van een m.e.r-beoordelingsplichtig plan.

In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D 27 van het Besluit m.e.r., namelijk: 'De eerste bebossing of de ontbossing dan wel de wijziging of uitbreiding daarvan met het oog op een andere ruimtelijke functie van de grond.'

Aangezien hier in dit geval sprake van is dient te worden getoetst of sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D 27 overschrijden:

  • 1. gronden met een agrarische bestemming en een oppervlakte van 100 hectare of meer, of
  • 2. gronden met een andere dan een agrarische bestemming en een oppervlakte van 10 hectare of meer.

In voorliggend geval wordt op verschillende percelen in het buitengebied van de gemeente Tubbergen bos aangeplant. Het bos is geprojecteerd op voormalige agrarische gronden. De drempelwaarden uit onderdeel D 27 worden niet overschreden.

Gelet op het vorenstaande, wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van bebossing van een oppervlakte groter dan of gelijk aan 100 hectare als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Er hoeft geen vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Inleiding

De in deze toelichting beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die (digitaal) bindend is voor overheid en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

6.2 Opbouw van de regels

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet.

De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012.

Navolgend wordt de systematiek, opbouw en indeling van de regels kort toegelicht.

6.2.1 Inleidende regels

Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Wijze van meten:
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

6.2.2 Bestemmingsregels

In het tweede hoofdstuk komen bestemmingen aan de orde. Het onderhavige bestemmingsplan bevat evenals op basis van het geldende bestemmingsplan bestemmingen, te weten; 'Bos - Natuur', 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4'.

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving: de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
  • Bouwregels: in de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd;
  • Nadere eisen (indien van toepassing): in deze bepaling wordt een opsomming gegeven van de regels waaraan burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen stellen. Alleen daar waar het wenselijk is om bij de vergunningverlening sturend te kunnen optreden, heeft de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen toegevoegde waarde. De bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen dient objectief begrensd te zijn en duidelijke criteria te bevatten;
  • Afwijken van de bouwregels (indien van toepassing): in deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels in het plan;
  • Specifieke gebruiksregels (indien van toepassing): in dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
  • Afwijken van de gebruiksregels (indien van toepassing): in dit onderdeel is aangegeven dat met een omgevingsvergunning afgeweken kan worden ten behoeve van functies, die inherent zijn aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies. Via deze afwijkingsmogelijkheid kunnen geen 'nieuwe' functies worden toegestaan. Met andere woorden: de afwijkingsregeling kan worden opgenomen voor kleinere, planologisch minder ingrijpende, onderwerpen. Functiewijzigingen en grotere, ingrijpende ruimtelijke ingrepen worden geregeld via een wijzigingsbevoegdheid;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (indien van toepassing): werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die niet mogen worden uitgevoerd zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van bevoegd gezag;
  • Wijzigingsbevoegdheid (indien van toepassing): in deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen.
6.2.3 Algemene regels
  • Anti-dubbeltelregel: deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, gronden waarvoor al een toestemming geld van een bouwplan opnieuw worden meegenomen in toekomstige plannen.
  • Algemene gebruiksregels: deze bepaling bevat handelingen en functies die tot een stijdig gebruik van gronden en bouwwerken worden gerekend;
  • Algemene aanduidingregels: deze bepalings omvat een aanduiding. Het betreft de aanduiding 'Vrijwaringszone - radarverstoringsgebied'. De omschrijving, bouwregels en afwijkingsmogelijkheid zijn aangegeven;
  • Algemene afwijkingsregels: in deze bepaling is aangegeven dat met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van bepaalde, in het wijzigingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
  • Algemene wijzigingsregels: in deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
  • Overige regels: in dit artikel zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van parkeren.
6.2.4 Overgangs- en slotregels
  • Overgangsrecht: 
    - Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid; Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro;
    - Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
  • Slotregel: deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

6.3 Bestemmingen

In voorliggend bestemmingsplan zijn de bestemmingen uit het geldende bestemmingsplan zo goed als opgenomen, waarbij de bestemming 'Agrarisch -1' is aangepast in verband met de gewenste ontwikkeling.

Hieronder wordt kort ingegaan op de bestemmingen in voorliggend bestemmingsplan.

Bos - Natuur

De voor 'Bos - Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor natuur, bosbouw en houtproductie. Daarnaast zijn de gronden bestemd voor het behoud, het herstel, en de ontwikkeling van de cultuurhistorische, de natuurlijke en de landschappelijke waarden van de bos- en natuurgebieden.


Waarde - Archeologie 3

Conform het bestemmingsplan “Tubbergen Buitengebied 2016” (en rekening houdend met het veegplan), zijn delen van het plangebied voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'.

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van te verwachten archeologische waarden.

Binnen deze bestemming worden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn. Bouwwerken ten behoeve van de andere voor deze gronden aangewezen bestemmingen, zijn zonder archeologisch onderzoek toelaatbaar, indien het een bodemingreep betreft van minder dan 2.500 m² en niet dieper is dan 40 cm.

Waarde - Archeologie 4

Conform het bestemmingsplan “Tubbergen Buitengebied 2016” (en rekening houdend met het veegplan), zijn delen van het plangebied voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'.

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van te verwachten archeologische waarden.

Binnen deze bestemming worden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn. Bouwwerken ten behoeve van de andere voor deze gronden aangewezen bestemmingen, zijn zonder archeologisch onderzoek toelaatbaar, indien het een bodemingreep betreft van minder dan 5.000 m² en niet dieper is dan 40 cm.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In voorliggend geval is er een overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hierin is verzekerd dat het risico van planschade voor rekening van de initiatiefnemer komt. De gemeentelijke kosten worden verhaald middels de legesverordening, waardoor het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 8 Overleg en inspraak

8.1 Inleiding

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties, waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

8.2 Vooroverleg

8.2.1 Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke plannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

8.2.2 Provincie Overijssel

Het plan wordt in het kader van het vooroverleg naar de provincie toegezonden.

8.2.3 Waterschap Vechtstromen

Het plan wordt in het kader van het vooroverleg naar het waterschap toegezonden

8.3 Inspraak

De Wro bevat geen verplichting tot het geven van de mogelijkheid tot inspraak. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen, bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.

In het voorliggende geval wordt geen inspraak verleend.

8.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn na overleg ingetrokken.