Plan: | Tubbergen Haarweg 5-5a |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0183.BPTUBHAARWEG5-VG01 |
Aan de Haarweg 5a in Tubbergen bevindt zich Schröder Carwash, een autowasstraat voor personenauto's en bedrijfswagens. Als gevolg van een toenemende vraag naar het gebruik van de autowasstraat is de initiatiefnemer voornemens om de autowasstraat uit te breiden door een van de bestaande washallen te verlengen en een nieuwe washal te realiseren. De uitbreiding van de bestaande washal valt voor een klein deel buiten het bouwvlak. De nieuw te realiseren washal is deels gelegen binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' zonder bouwvlak en deels binnen de enkelbestemming 'Groen' met dubbelbestemming 'Waterstaat - Beheerszone watergang'.
De gewenste ontwikkeling is niet mogelijk binnen het vigerende bestemmingsplan, waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Voor de uitbreiding wordt de grond met bestemming 'Groen' en dubbelbestemming 'Waterstaat - Beheerszone watergang' door de initiatiefnemer aangekocht en tevens van een passende bestemming voorzien die voorziet in de uitbreidingsmogelijkheden van het bedrijf.
Ligging
Het perceel Haarweg 5a is gelegen op het bedrijventerrein "De Haar" ten zuiden van het centrum van Tubbergen. Het perceel ligt net ten oosten van de provinciale weg N343 die Oldenzaal via Tubbergen en Hardenberg met Slagharen verbindt. Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Tubbergen, sectie L, perceelsnummer 8453. Naast de autowasstraat is op het perceel een autogarage gevestigd (adres Haarweg 5). In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven ten opzichte van de kern Tubbergen. Voorliggend bestemmingsplan ziet enkel in op de uitbreiding van de autowasstraat. Het garagebedrijf aan de Haarweg 5 blijft verder buiten beschouwing. De bestaande rechten blijven voor dat bedrijf gehandhaafd.
Figuur 1.1: Ligging plangebied in Tubbergen (bron: Atlas van Overijssel)
Begrenzing
De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een luchtfoto weergegeven waarop het plangebied aan de Haarweg 5a te zien is. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.
Figuur 1.2: begrenzing plangebied (bron: Atlas van Overijssel)
Ter plaatse van het betreffende perceel aan de Haarweg 5a in Tubbergen geldt het bestemmingsplan 'Tubbergen'. Het bestemmingplan 'Tubbergen' is door de gemeenteraad van Tubbergen vastgesteld op 6 januari 2015. In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.
Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Tubbergen' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Binnen het vigerende bestemmingsplan 'Tubbergen' geldt voor het betreffende perceel de enkelbestemming 'Bedrijventerrein' met functieaanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1'. Deze gronden zijn bestemd voor bedrijven tot en met categorie 3.1 die genoemd zijn in de in bijlage 2 opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten Bedrijventerrein. Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen geldt dat deze uitsluitend binnen een bouwvlak mogen worden gebouwd en het maximale bebouwingspercentage van een bouwperceel ten hoogste 80% mag bedragen.
Daarnaast kent een deel van het plangebied aan de noordzijde de enkelbestemming 'Groen' met dubbelbestemming 'Waterstaat - Beheerszone watergang'. Deze bestemming is onder andere bedoeld voor groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, ten behoeve van afvoer, (tijdelijke) berging en infiltratie van (hemel)water, in- en uitritten, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en verkeersvoorzieningen. In verband met het beheer en de bescherming van enkele waterlopen is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Beheerszone watergang' opgenomen. In de bouwregels is bepaald dat ter plaatse van deze dubbelbestemming, in afwijking van het bepaalde in de overige artikelen, geen gebouwen zijn toegestaan.
Het realiseren van de uitbreiding van de bestaande washal en de realisatie van een nieuwe washal ter plaatse is, vanwege het ontbreken van de gebruik- en bouwmogelijkheden, niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan. Een herziening van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk om het voornemen te kunnen realiseren.
Het onderhavige bestemmingsplan 'Tubbergen Haarweg 5-5a' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
Het plangebied bevindt zich aan de Haarweg 5a op het bedrijventerrein van Tubbergen. Sinds 2001 is er onder de naam Schröder Carwash een autowasstraat op het perceel gevestigd. Ten behoeve van de autowasstraat zijn er twee bedrijfsgebouwen (washallen) aanwezig. In de grootste washal bevindt zich een moderne kettingwasstraat voor personenauto's en kleine bestelbussen en tevens vier doe-het-zelf wasboxen. In de naastgelegen washal bevindt zich een roll-over ten behoeve van bedrijfswagens tot een hoogte van maximaal 3 meter. De autowasstraat wordt ontsloten via de Haarweg en de Nobelstraat. De Haarweg is een vertakking van de N343. De maximaal toegestane snelheid op de Haarweg en de Nobelstraat is 50 km/u. Het perceel wordt aan alle zijden omringd door verschillende bedrijven met verschillende milieucategorieën. Tot slot zijn er aan de rand van het bedrijventerrein nog enkele woningen aanwezig.
Figuur 2.1: Blik op perceel vanaf de Nobelstraat (bron: Google Maps)
In verband met de toenemende drukte is de initiatiefnemer voornemens om de bestaande kettingwasstraat voor personenauto's en kleine bestelbussen circa 15 meter uit te breiden ten behoeve van een voorwaszone en een werkplaats/magazijn ten behoeve van een recyclingbekken voor het hergebruik van waswater. Daarnaast is de initiatiefnemer voornemens om een nieuwe washal te realiseren ten behoeve van de bedrijfswagens. Deze is in figuur 2.2 weergegeven. De bestaande bedrijfswagen wasstraat zal in de nieuwe situatie dienst doen als poets- en wasstraat voor personenauto's en kleine bestelbussen.
In de toekomstige situatie zal, in afwijking van de bestaande situatie, het bestemmingsverkeer voor de autowasstraat op eigen terrein worden afgewikkeld. Er wordt een nieuwe inrit aangelegd voor het opstellen van de wachtrij ten behoeve van de kettingwasstraat voor personenauto's en kleine bestelbussen. De bestaande inrit wordt gebruikt als in- en uitrit voor bedrijfswagens in de nieuw te bouwen bedrijfswagen autowasstraat.
In figuur 2.2 is de stedenbouwkundige schets van de gewenste ontwikkeling weergegeven.
Figuur 2.2: Stedenbouwkundige schets toekomstige situatie (bron: Stuyt Architecten)
In figuur 2.3 worden de schetsen van de uitbreiding en realisatie van de washallen weergegeven. De uitbreiding van de bestaande washal en de realisatie van de nieuwe washal sluiten aan bij de bestaande bedrijfsbebouwing. Er wordt gebruik gemaakt van dezelfde materialen en kleuren als de bestaande bedrijfsgebouwen. Op deze wijze moeten de bestaande bedrijfsgebouwen en het nieuw te realiseren bedrijfsgebouw qua uitstraling en vormgeving één geheel vormen. Met de uitbreiding en nieuwbouw van de washallen wordt in totaal 293,48 m² aan bedrijfsgebouwen toegevoegd.
Figuur 2.3: Schets uitbreiding bestaande (boven) en nieuw te realiseren washal (onder) (bron: Stuyt Architecten)
Tot slot wordt als gevolg van onderhavig plan de bestaande waterloop (met nummer 14-3-2-7) verlegd en over een lengte van 70 meter beduikerd. Het waterschap heeft op 8 maart 2012 een Watervergunning (kenmerk 12.02600) verleend voor het aanbrengen van deze verduikering over een lengte van 70 meter. Voorwaarde is dat boven deze aan te leggen duiker een strook grond ter breedte van vijf meter obstakelvrij dient te blijven. Onderhavig plan houdt rekening met deze obstakelvrije zone. De obstakelvrije zone is niet voorzien van een bouwvlak waardoor het niet mogelijk is bedrijfsgebouwen binnen de obstakelvrije zone op te richten. Daarnaast hebben de gemeente Tubbergen en de initiatiefnemer in de koopovereenkomst (privaatrechtelijk) vastgelegd dat het binnen de obstakelvrije zone verboden is om bouwwerken op te richten, ontgrondingen te verrichten, riolering, kabels of andere leidingen aan te leggen, bomen of diepwortelende struiken aan te planten en te ploegen of voorwerpen de grond in drijven tot een grotere diepte dan 50 cm.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit deze Structuurvisie heeft het Rijk op basis van de Wet ruimtelijke ordening, twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig):
Mede gelet op de ligging van het plangebied, zijn er geen directe raakvlakken met de hiervoor beschreven Nationale belangen. Voor wat betreft het Hoofdenergienetwerk (380 kV) richting Duitsland wordt opgemerkt dat het tracé ten zuiden van Enschede is geprojecteerd. Van enige belemmering of aantasting van dat tracé is eveneens vanwege de ligging van het plangebied dan ook geen sprake.
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
Artikel 3.1.6, leden 2 t/m 4 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijven voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.
De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Onderhavig plan
Onderhavig bestemmingsplan maakt de realisatie van 293,48 m² aan bedrijfsgebouwen mogelijk. Gezien de grootte van de ontwikkeling (aantal m² en ruimtebeslag) en de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State die hierover is ontstaan, is deze ontwikkeling niet aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Op de uitbreiding en realisatie van een nieuwe washal is ondermeer de uitspraak van ABRvS 23 april 2014; ECLI:NL:RVS:2014:1442 van toepassing. Uit deze uitspraak blijkt dat de uitbreiding van een bedrijfsgebouw met 400 m² niet kan worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in de bepaling van het Bro.
Gelet op het feit dat het onderhavige plan sprake is van een aanvaardbare ontwikkeling, die in het kader van een 'goede ruimtelijke ordening' aanvaardbaar is, kan gesteld worden dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking achterwege kan blijven. Overigens is het plangebied onderdeel van het bestaand stedelijk gebied. Het is gelegen op het bedrijventerrein binnen de bebouwde kom van Tubbergen en geheel omsloten door stedelijke functies.
De Omgevingsvisie Overijssel 2017 geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie is op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei 2017 in werking getreden.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur.
De ambitie van de provincie Overijssel is dat elk project bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en dat nieuwe initiatieven worden verbonden met bestaande kwaliteiten. De Catalogus Gebiedskenmerken, die per gebiedstype beschrijft welke kwaliteiten behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden, is daarbij een instrument om te sturen op ruimtelijke kwaliteit. Ten aanzien van sociale kwaliteit is het koesteren en het gebruik maken van 'noaberschap' de ambitie, evenals het stimuleren van culturele identiteit van de provincie Overijssel, zowel lokaal als regionaal. Duurzame ontwikkeling van cultureel erfgoed (bijv. herbestemmen/hergebruik monumenten en karakteristieke bebouwing) hoort hier bij. Het realiseren van sociale kwaliteit wordt gedaan door het actief betrekken van bewoners bij projecten en het bieden van ruimte aan initiatieven van onderop.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
Artikel 2.1.3 'Zuinig en zorgvuldig ruimtegrebuik' regelt dat bestemmingsplannen uitsluitend voorzien in stededelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaand bebouwd gebied en die ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie. In onderhavig plan wordt op een bedrijventerrein binnen bestaand bebouwd gebied de uitbreiding van een bestaand bedrijf mogelijk gemaakt. Het plan legt weinig tot geen extra ruimtebeslag op de Groene omgeving. Er wordt een kleine groenstrook met een watergang aangekocht en verhard ten behoeve van de uitbreiding van het bedrijf.
Artikel 2.3.2 'Nieuwe bedrijventerreinlocaties' bepaalt dat bestemmingsplannen uitsluitend voorzien in de totstandkoming van nieuwe bedrijventerreinen indien de nieuwe bedrijventerreinen naar aard, omvang en locatie in overeenstemming zijn met de gemeentelijke bedrijventerreinvisie waarover overeenstemming is bereikt met de buurgemeenten en met Gedeputeerde Staten. Onderhavig plan voorziet enkel in de uitbreiding van een bestaand bedrijf op een bestaand bedrijventerrein in Tubbergen. Er wordt dan ook geen nieuwe bedrijventerreinlocatie mogelijk gemaakt.
Op basis van voorgaande kan geconcludeerd worden dat onderhavig plan in overeenstemming is met het in de Omgevingsverordening Overijssel verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017 (Bron: Provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling nodig of mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hierbij is onder andere het principe van 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik' (artikel 2.1.3) van belang die er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing en stedelijk gebied wordt benut, voordat er nieuwbouw in de groene omgeving plaatsvindt.
Het plangebied ligt niet in één van de genoemde reserveringsgebieden uit het provinciale beleid. Conform de begripsbepalingen in de provinciale omgevingsverordening maakt het project deel uit van bestaand bebouwd gebied "de gronden die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen". Dit omdat het plangebied al de bestemming 'Bedrijventerrein' heeft en een bedrijfsfunctie wordt gezien als een stedelijke functie. Daarnaast wordt de bestemming 'Groen' binnen het plangebied gewijzigd in de bestemming 'Bedrijventerrein'. Er wordt in zeer beperkte mate extra ruimtebeslag gelegd op een gebied dat in gebruik is als stedelijk groen. Gezien de ligging midden op een bestaand bedrijventerrein en daarmee binnen het bestaand stedelijk gebied , en het feit dat er in zeer geringe mate extra ruimtebeslag wordt gelegd op dit stedelijke groen, wordt voldaan aan het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (artikel 2.1.3 uit de verordening). Geconcludeerd wordt dat het plan niet in strijd is met de generieke beleidskeuzes.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving van belang. De gehele bebouwde kom van Tubbergen, en dus ook het plangebied, is gelegen binnen het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'. De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd.
De plannen van de initiatiefnemer voor de uitbreiding van een bestaande washal en de realisatie van een nieuwe washal binnen de kern Tubbergen draagt bij aan het ontwikkelingsperspectief voor woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt. Het plangebied is gelegen binnen stedelijk gebied. In het stedelijk gebied zijn de kenmerken van de 'Natuurlijke laag' en de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' niet meer aanwezig. Daarom kan toetsing van het plan aan deze gebiedskenmerken achterwege blijven. Binnen de 'Laag van de beleving' heeft het plangebied geen bijzondere eigenschappen. Deze kan daarom buiten beschouwing worden gelaten.
Stedelijke laag
Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart voor de 'Stedelijke laag' aangeduid met de gebiedstypen 'Bedrijventerreinen' en 'Informele trage netwerk'.
De bedrijventerreinen zijn georganiseerd op basis van uitgegeven kavels aan bedrijven. Het zijn meestal monofunctionele werkgebieden met een 'no nonsense' karakter en vaak krappe openbare ruimtes. De gebieden zijn ingericht en bebouwd op basis van een beperkte set aan kwaliteitsregels. Als ontwikkelingen plaats vinden op of rond bedrijventerreinen, dan dragen deze bij aan versterking van het vitale karakter en de kwaliteit van bedrijventerreinen, aan het verbinden van het terrein met de omgeving en aan versterking van de profilering gericht op onderlinge differentiatie, met respect voor het verstedelijkingspatroon.
Het informele trage netwerk is het 'langzame' netwerk (wandelpaden, fietspaden, ruiterpaden, vaarroutes) van de provincie, dat delen van het agrarisch cultuurlandschap en het natuurlijke laag toegankelijk en ervaarbaar maakt. Als ontwikkelingen plaats vinden in de gebieden die in de directe invloedssfeer van stad en dorp liggen (b.v. bedrijventerreinen, woonwijken), dan dragen deze ontwikkelingen bij aan behoud en verkleining van de maaswijdte van het padennetwerk. Nieuwe mogelijkheden voor lange afstands-, wandel- en fietsroutes worden benut.
Figuur 3.2: stedelijke laag, omgevingsvisie Overijssel (bron: Atlas van Overijssel)
Met de uitbreiding van de bestaande washal en de nieuw te realiseren washal is rekening gehouden met de omliggende functies en de bestaande bebouwingsstructuren. Qua uitstraling en vormgeving wordt er aansluiting gezocht bij de bestaande bedrijfsgebouwen op het perceel. Wat betreft de bouwmogelijkheden voor de nieuw te realiseren washal wordt er aangesloten bij de bouwregels van het geldende bestemmingsplan. De invulling van het plangebied met een nieuw bedrijfsgebouw en de uitbreiding van een bestaand bedrijfsgebouw is in overeenstemming met het ter plekke geldende gebiedskenmerk van de 'Stedelijke laag'.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
Op 14 maart 2016 heeft de gemeenteraad van Tubbergen de structuurvisie gemeente Tubbergen 'Op en top Tubbergen' vastgesteld. Het is een actueel strategisch beleidsdocument, waarin belangen worden gedefinieerd en ruimtelijke keuzes worden uitgewerkt, die gebaseerd zijn op sociaal-maatschappelijke, demografische - en ruimtelijke ontwikkelingen en trends. In een groot aantal documenten en visies voor thema's en gebieden, is het beleid van de gemeente Tubbergen uitgewerkt. De structuurvisie vormt hiervoor de koepel. De structuurvisie omvat daarnaast de hoofdlijnen van actueel beleid.
De rode door de structuurvisie wordt gevormd door de samenhang tussen de begrippen 'sociaal', 'vitaliteit' en 'ruimte'. De gemeente streeft naar een vitale samenleving met een goed woon- en leefklimaat, met voldoende woningen voor de inwoners en met goede mogelijkheden voor het starten van een bedrijf. Burgers en bedrijven krijgen de ruimte om samen met de gemeente te werken aan een duurzame samenleving met ruimtelijke kwaliteit. Dit is vertaald in drie hoofdkeuzen:
Daarnaast wordt in de structuurvisie op hoofdlijnen de uitgangspunten en afwegingskaders voor initiatieven en ontwikkelingen vanuit de thema's Wonen, Werken, Voorzieningen, Recreatie en toerisme, Landschap en ruimtelijk karakter, Verkeer en infrastructuur, Milieu en duurzaamheid beschreven. Daarbij is het beleidsthema 'Economie' voor de voorgenomen ontwikkeling van belang.
Economie
Het streven naar een vitale, duurzame economie staat centraal in het beleid. Behoud, (kwaliteits) versterking en verbreding van lokale bedrijvigheid is daarbij van groot belang. De gemeente Tubbergen wil daarom waar mogelijk ruimte bieden voor dynamiek. Initiatieven die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van de lokale economie en de werkgelegenheid, wil de gemeente Tubbergen zoveel mogelijk faciliteren. Wanneer een initiatief zich aandient, welke niet past binnen het bestemmingsplan, worden de volgende aspecten meegenomen in de afweging:
Voor alle ontwikkelingen geldt, dat een goede landschappelijke/stedenbouwkundige inpassing van groot belang is. Ieder gebied stelt hieraan weer andere eisen. Binnen de kern Tubbergen zijn mogelijkheden op het gebied van werken. Wanneer er behoefte is, is uitbreiding van het bedrijventerrein in Tubbergen mogelijk in zuidelijke richting direct aansluitend op het bestaande bedrijventerrein. Aandachtspunt vormt de ligging nabij een landschappelijk waardevol gebied en het feit dat het de zuidelijke entree vormt van Tubbergen. Dit vraagt om een hoogwaardige beeldkwaliteit.
Figuur 3.3: Structuurvisie Tubbergen (bron: Structuurvisie Tubbergen)
In figuur 3.3 is de structuurvisiekaart voor Tubbergen weergegeven. Op de structuurvisiekaart is het plangebied aangemerkt als 'bestaand bedrijventerrein'.
Toets
De voorgenomen ontwikkeling betreft de uitbreiding van een bestaande autowasstraat met 293,48 m². Het voorgenomen initiatief past niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Het plan wordt daarom getoetst aan de aspecten die die gemeente Tubbergen heeft opgesteld om een initiatief wat niet binnen het vigerende bestemmingsplan past te faciliteren.
De bestaande autowasstraat is sinds 2001 gevestigd aan de Haarweg 5a te Tubbergen. Het betreft een lokale ondernemer die door een toenemende vraag naar het gebruik van de wasstraat voor auto's en bedrijfswagens (busjes) voornemens is om uit te breiden. Het plangebied is gelegen op het bedrijventerrein 'De Haar' in Tubbergen. De gewenste ontwikkeling heeft geen onevenredige invloed op het woon- en leefklimaat van de directe omgeving. Er wordt voldaan aan de richtafstanden van de VNG-brochure bedrijven en milieuzonering (zie hoofdstuk 4.2 Milieuzonering) waardoor er geen sprake is van onevenredige extra overlast.
Hoewel de uitbreiding en realisatie van een nieuwe washal een verkeeraantrekkende werking heeft, kan door middel van deze ontwikkeling de afwikkeling van de toename van het verkeer op het eigen terrein plaatsvinden. Door de aanleg van een nieuw inrit kan het bestemmingsverkeer voor de autowasstraat zich op het eigen terrein opstellen in plaats van de Nobelstraat, waar het in de huidige situatie veelal plaatsvindt. Derhalve kan geconcludeerd worden dat de verkeersveiligheid in de nabijheid van het plangebied door de voorgenomen ontwikkeling toeneemt.
Geconcludeerd kan worden dat het initiatief geen onevenredige negatieve invloed heeft op de directe omgeving, waardoor gesteld kan worden dat het plan in overeenstemming is met de Structuurvisie Tubbergen.
De provincie Overijssel heeft in de Omgevingsvisie nieuw beleid geformuleerd ten aanzien van de (her)ontwikkeling van bedrijventerreinen. Hierin is sprake van een versterkte inzet op de herstructurering van verouderde terreinen en een zorgvuldige planning en programmering van eventuele nieuwe terreinen.
Om de doelstellingen uit de Omgevingsvisie te verwezenlijken heeft de provincie een samenhangende aanpak bepaald voor de (her)ontwikkeling van bedrijventerreinen. Het beleid betekent enerzijds een ruimtelijke beleidsintensivering en anderzijds het stimuleren van herstructurering van bestaande bedrijventerreinen. De laatste inzet wordt ondersteund met nieuwe provinciale instrumenten, zoals de Herstructureringsmaatschappij bedrijventerreinen Overijssel, het Kwaliteitsscoresysteem bedrijventerreinen en de wijziging van het Uitvoeringsbesluit subsidies voor herstructurering van bedrijventerreinen.
In de 'Integrale ontwikkelingsvisie bedrijventerreinen gemeente Tubbergen' zijn de volgende doelstellingen geformuleerd:
Toets
Onderhavig plan betreft de uitbreiding van een bestaande wasstraat op het bedrijventerrein van Tubbergen. In de 'Integrale ontwikkelingsvisie bedrijventerreinen gemeente Tubbergen' wordt onder doelstelling twee - streven naar profielversterkende bedrijvigheid - aangegeven dat het primaire uitgangspunt het zoveel mogelijk faciliteren van (uitbreidingswensen van) lokale, plaatsgebonden bedrijvigheid is. Onderhavig plan betreft de uitbreiding van een lokaal bedrijf die al jaren in de gemeente Tubbergen gevestigd is. Dit bestemmingsplan maakt de realisatie van één nieuwe washal en de uitbreiding van een bestaande washal mogelijk. Geconcludeerd kan worden dat onderhavig plan in overeenstemming is met de Integrale ontwikkelingsvisie bedrijventerreinen gemeente Tubbergen.
De Nota Omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen 2016 bevat het welstandsbeleid voor de gemeente Dinkelland. In de nota is het grondgebied opgedeeld in deelgebieden voor de kernen en het buitengebied. Voor elk deelgebied is een waarderingsblad en een ambitiekaart gemaakt. Ieder blad bestaat uit een kaartje van het gebied, een toelichting, en een weergave van de beoogde omgevingskwaliteit dat bij de welstandstoets voor de omgevingsvergunning (onderdeel bouwen) van toepassing is. Het welstandsbeleid van de gemeentes bestaan uit drie niveau’s van omgevingskwaliteit:
Het niveau dat van toepassing is geldt voor de algemeen heersende karakteristiek van een gebied. De waarde is dus door de bestaande omgeving bepaald. Het komt voor dat binnen een gebied een gebouw of complex ligt dat zich door de bijzondere kwaliteit onderscheidt. Deze wordt apart genoemd. De welstandsbeoordeling in deze gebieden is gericht op het behouden en versterken van de basiskwaliteiten van de gebieden. Bij de welstandsbeoordeling wordt vooral gekeken of het bouwplan bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving (van hoofdvorm tot materiaal en detail). Afhankelijk van het soort
bouwwerk komen de volgende beoordelingsmodellen voor:
Toets
Het plangebied ligt in een gebied dat het niveau 'Basis omgeving' heeft. Voor het aspect 'Waardering & ambitie' wordt het gekenmerkt als 'overige bebouwing'. Deze gebieden met een woonfunctie en bedrijfsbebouwing, vaak aan of tussen invalswegen, zijn minder bepalend voor de karakteristiek van Tubbergen. De kwaliteit van de bebouwing in woongebieden en het bedrijventerrein varieert en vormt een doorsnee van de stedenbouwkundige stromingen en de Nederlandse architectuur van de periode 1940 tot heden.
Op voorhand worden er geen belemmeringen verwacht vanuit de Nota Omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen 2016. Toetsing op welstand vindt uiteindelijk plaats bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de uitbreiding van de bestaande washal en de realisatie van de nieuwe washal.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.
Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.
Toets
Het voorliggend plan voorziet in de uitbreiding van een bestaande washal en de realisatie van een nieuwe washal bij een bestaand bedrijf. De beoogde activiteit wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Het onderhavige project wordt niet gezien als een m.e.r.- plichtige activiteit omdat deze pas geldt bij gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden, waar het onderhavige project ruimschoots onder blijft. Het milieubelang is in dit bestemmingsplan zorgvuldig afgewogen in de plantoelichting.
Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen en dat belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten. Het plan is niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied gelegen en heeft ook geen belangrijke nadelige milieugevolgen voor de omgeving, waardoor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is.
Per 16 mei 2017 is een aanmeldnotitie nodig wanneer sprake is van een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Dit geldt voor alle ruimtelijke ontwikkelingen die voorkomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. maar onder de drempelwaarden blijven (en daarmee niet planMER-plichtig zijn). Er is geen ondergrens wat betreft het plan zelf, dus ook bij de ontwikkeling van onderhavig plan. De gemeenteraad van de gemeente Tubbergen heeft op 18 juni 2018 besloten dat voor de herontwikkeling van de locatie aan de Haarweg 5 in Tubbergen geen m.e.r-procedure doorlopen hoeft te worden. Het raadsvoorstel en raadsbesluit van de aanmeldnotitie m.e.r. zijn in Bijlage 1 opgenomen.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets
Onderhavig plan voorziet in de uitbreiding van een bestaande autowasstraat. De activiteiten vallen in de VNG-uitgave onder 'autowasserijen' met milieucategorie 2. De grootste afstand die hierbij geldt is een richtafstand van 30 meter, in verband met het aspect geluid. Het plangebied ligt op een bedrijventerrein waar verschillende bedrijven zijn gevestigd. Het plangebied kan derhalve aangemerkt worden als 'gemengd gebied'.
De autowasstraat betreft een activiteit in milieucategorie 2 (SBI-code 45205). Voor deze activiteit geldt op basis van het omgevingstype gemengd gebied een (gecorrigeerde) richtafstand van 10 meter. Binnen deze afstand bevinden zich geen milieugevoelige functies.
Conclusie
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Toets
Onderhavig plan maakt geen nieuwe milieu gevoelige functies mogelijk binnen het plangebied. Voor de realisatie van de nieuwe washal en de uitbreiding van de bestaande washal zal wel een nulsituatieonderzoek moeten worden uitgevoerd. Deze dient bij de aanvraag omgevingsvergunning te worden aangeleverd. Doel van een nulsituatie bodemonderzoek is het vastleggen van een referentiekader met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem op plaatsen waar potentieel verontreinidgde activiteiten plaats (gaan) vinden. Als de potentieel verontreinigde activiteiten beëindigd worden, wordt een eindsituatie bodemonderzoek uitgevoerd. Aan de hand van de resultaten van het nul- en eindsituatie onderzoek kan worden vastgesteld of de activiteiten hebben geleid tot bodemverontreiniging.
Voor het aspect bodem worden geen belemmeringen verwacht die de voorgenomen ontwikkeling onmogelijk maken.
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Toets
Er worden geen nieuwe geluidsgevoelige objecten in het kader van de Wet geluidhinder gerealiseerd. Daarmee is er geen sprake van belemmeringen door weg- en of/spoorweglawaai. Er is daarnaast geen sprake van een gezoneerd industrieterrein. Daarmee is ook geen sprake van belemmeringen vanuit het aspect industrielawaai en de Wgh. Voor het aspect geluid kan geconcludeerd worden dat het voldoet aan een goede ruimtelijke ordening.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
Het bestemmingsplan beoogt de uitbreiding van een bestaande autowasstraat. Deze functie heeft een verkeersaantrekkende werking en valt niet onder de Regeling. Er is een NIBM-berekening uitgevoerd op basis van de NIBM-tool van Infomil (zie figuur 4.2). Uit deze berekening blijkt dat zelfs bij een toename van 1000 personenauto's per dag de ontwikkeling niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.
Figuur 4.2: Worst-case berekening bijdrage extra verkeer van plan op luchtkwaliteit
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor voor de uitvoering van het plan.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In figuur 4.3 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied (blauwe cirkel) en de omgeving weergegeven.
Figuur 4.3: Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl)
Toets
Uit de inventarisatie blijkt dat op een afstand van 463 meter een bedrijf is gevestigd welke onder de werkingssfeer van de Bevi valt. Het betreft een benzineservicestation. Binnen een straal van 463 meter zijn geen bedrijven gevestigd die onder de werkingssfeer van de Bevi vallen. Derhalve geldt voor het plangebied dat deze:
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.
Waterbeheerplan 2016-2021
Watersysteem
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Afvalwaterketen
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.
Watertoetsproces
Op 6 maart 2018 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 2. Naar aanleiding van de Watertoets geldt de normale procedure. In de nabijheid van het plangebied, ligt aan de oostzijde van het perceel een duiker onder de naam DK 13321 van waterschap Vechtstromen. Deze duiker heeft een belangrijke aan-, af-, en doorvoer functie. Voor het onderhoud van dit watersysteem is een obstakelvrije zone van 5 meter opgenomen. In deze obstakelvrije zone mag niet zonder toestemming van het waterschap worden gebouwd.
Als gevolg van de uitbreiding van Schröder Carwash wordt de bestaande waterloop (14-3-2-7) verlegd naar de zijde van de Nobelstraat 30 en verduikerd over een lengte van 70 meter. Het waterschap Regge en Dinkel heeft op 8 maart 2012 de Watervergunning (kenmerk 12.02600) verleend voor het mogen aanbrengen en hebben van een gronddam met duiker ter lengte van 148 meter in de waterloop 14-3-2-7 (de bestaande verduikering met kunstwerknummer 0.00 wordt hiertoe met 70 meter verlengd). Als voorwaarde is in de Watervergunning opgenomen dat boven de verduikering een strook grond ter breedte van vijf meter obstakelvrij dient te blijven.
Op 27 maart 2018 heeft het waterschap Vechtstromen middels correspondentie aan de gemeente Tubbergen kenbaar gemaakt geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling te hebben, mits aan de voorwaarden zoals omschreven in de watervergunning waterloop 14-3-2-7 behorende bij aanvraag 12.01906 met kenmerk 12.02600 van het waterschap Regge en Dinkel (nu Vechtstromen) wordt voldaan.
Zoals beschreven geldt boven de verduikering een obstakelvrije zone van 5 meter (2,5 meter aan weerszijden). In onderhavig plan is het bouwvlak tot aan de obstakelvrije zone gesitueerd. Dit houdt in dat er binnen de obstakelvrije zone geen bedrijfsgebouwen kunnen worden opgericht. Daarnaast heeft de gemeente Tubbergen met de initiatiefnemer (Schröder Carwash) een koop(privaatrechtelijke)overeenkomst gesloten waarbij de obstakelvrije zone is opgenomen ten behoeve van de aan te leggen duiker. In de koopovereenkomst is het volgende geregeld: "Het is verboden om binnen het rood gearceerde perceel met een oppervlakte van 396 m2, bouwwerken op te richten, ontgrondingen te verrichten, riolering, kabels of andere leidingen aan te leggen zonder eerst de revisietekening te raadplegen. bomen of diepwortelende struiken of planten aan te planten en te ploegen of voorwerpen de grond in te drijven tot een grotere diepte dan 50 cm". In onderstaande figuur is de verlegging van de watergang (die wordt verduikerd) en de obstakelvrije zone weergegeven zoals deze in de koopovereenkomst is vastgelegd. De verduikering zal zoveel mogelijk aan de zijde van de Nobelstraat 30 worden geplaatst waardoor de uitbreiding van Schröder Carwash kan plaatsvinden.
Figuur 4.4: Uitsnede verkooptekening (bron: gemeente Tubbergen)
Geconcludeerd kan worden dat het onderhavig plan voldoende rekening houdt met de obstakelvrije zone ten behoeve van de verduikering. Binnen de 5-meter zone is het niet toegestaan om bouwwerken en obstakels op te richten. Het bouwvlak voor de bedrijfsgebouwen is gelegen buiten de obstakelvrije zone waardoor het niet mogelijk is om binnen de obstakelvrije zone bouwwerken op te richten.
Daarnaast is binnen dit bestemmingsplan voor de obstakelvrije zone de dubbelbestemming 'Waterstaat - Beheerszone watergang' opgenomen. In de bouwregels is bepaald dat ter plaatse van deze dubbelbestemming, in afwijking van het bepaalde in de overige artikelen geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan.
Om een goede kwaliteit van water te realiseren moet worden voorkomen dat milieubelastende stoffen in het oppervlaktewater terecht komen. Het is wenselijk dat er geen gebruik gemaakt wordt van uitlogende (bouw)materialen.
Derhalve kan geconcludeerd worden dat onderhavig plan voldoet aan de eisen van het waterschap Vechtstromen. Het plan is niet in strijd met de voorschriften van de verleende watervergunning met kenmerk 12.02600 van het waterschap Vechtstromen.
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toetsing
Natura 2000-gebied
Het plangebied behoort niet tot Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op minimaal 4 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura-2000 gebied Springendal & Dal van de Mosbeek.
Figuur 4.5: Ligging plangebied ten opzichte van Natura-2000 gebieden (bron: provincie Overijssel)
Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied ligt niet in het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De dichtstbijzijnde gronden van de NNN liggen op circa 180 meter ten zuidoosten van het plangebied.
Vanwege de lokale invloedsfeer hebben de voorgenomen activiteiten geen negatieve effecten op deze gebieden. Er is geen nader onderzoek nodig in het kader van gebiedsbescherming en er hoeft geen ontheffing van de Omgevingsverordening Overijssel of Wet natuurbescherming aangevraagd te worden.
Figuur 4.6: Ligging plangebied ten opzichte van het NNN (bron: provincie Overijssel)
Soortenbescherming
De gronden in het plangebied zijn voornamelijk verhard en voorzien van bedrijfsgebouwen. Een klein deel van het plangebied betreft in de huidige situatie openbaar groen met een watergang. Het groen betreft een gebied dat intensief beheerd (gemaaid) wordt waardoor de waarde voor flora en fauna laag is. Op basis hiervan lijkt van aantasting van het leefgebied voor beschermde flora en fauna geen sprake. Daarnaast is de invloedssfeer van de voorgenomen ontwikkeling lokaal. Op basis van deze gegevens wordt nader onderzoek op basis van de Wet natuurbescherming niet noodzakelijk geacht.
Conclusie
Het plangebied betreft een voornamelijk verhard terrein zonder wezenlijke opgaande begroeiing. Dit terrein ligt op voldoende afstand van beschermde natuurgebieden. Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Archeologie
Op 14 juni 2010 heeft de raad van de gemeente Tubbergen de archeologisch verwachtings- en advieskaart voor de gemeente Tubbergen vastgesteld. De archeologische verwachtingskaart is voor het overgrote deel gebaseerd op de opbouw van het landschap en de landschappelijke ligging van bekende archeologische vindplaatsen. Binnen het grondgebied van de gemeente kan op basis van geomorfologie en de bodemgesteldheid onderscheid gemaakt worden in twee grootschalige, landschappelijke zones met een eigen karakter: het (glooiende) dekzandlandschap en het (reliëfrijke) stuwwallenlandschap.
Figuur 4.7: Uitsnede archeologische verwachtingenkaart (bron: gemeente Tubbergen)
Toets
Beekdalen en overige laagten kennen een lage verwachting voor archeologische resten uit alle perioden. Archeologisch onderzoek is enkel noodzakelijk in plangebieden groter dan 5.000 m² en bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 5.000 m² geldt vrijstelling voor archeologisch onderzoek. Het plangebied en de nieuw te bouwen gebouwen bevinden zich ruim onder de oppervlakte van 5.000 m².
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Toets
Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat er geen monumenten in het plangebied aanwezig zijn. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.
Conclusie
De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Het plangebied wordt ontsloten via de Haarweg en de Nobelstraat. De Haarweg is een aftakking van de provinciale weg N343 (Oldenzaalseweg). De toename van verkeersbewegingen als gevolg van de uitbreiding van de bestaande autowasstraat kan eenvoudig via de huidige weg worden afgewikkeld. In de toekomstige situatie kan een deel van het verkeer op eigen terrein worden afgewikkeld, in tegenstelling tot de huidige situatie. De wachtrij met personenauto's ten behoeve van de autowasstraat vindt in de huidige situatie veelal op de Nobelstraat plaats. In de toekomstige situatie zal dit op eigen terrein plaats gaat vinden. Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.
Onderhavig plan maakt de uitbreiding van een bestaande autowasstraat mogelijk. Het parkeren vindt plaats op eigen terrein, waar voldoende ruimte is om in parkeerplaatsen te voorzien. Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.
De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.
Inleidende regels
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;
In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Algemene regels
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;
Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
Overgangs- en slotregels
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:
Bestemmingen
Aan de bedrijven op het bedrijventerrein de Haar is de bestemming 'Bedrijventerrein' toegekend. Op deze bedrijventerreinen wordt gebruik gemaakt van milieuzonering om zodoende voldoende afstand tot milieugevoelige objecten in acht te houden. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor bedrijven genoemd in de in Bijlage 1 van de regels opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten Bedrijventerrein, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1' uitsluitend een bedrijf tot en met categorie 3.1 is toegestaan.
Aan gronden die op basis van de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart zijn aangemerkt als 'historische kern', 'terrein van (hoge en zeer hoge) archeologische waarde' en de zones met een hoge en middelhoge archeologische verwachting wordt in dit bestemmingsplan een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' toegekend.
In de regels van deze dubbelbestemming is bepaald dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - middelhoge archeologische verwachting' bij plangebieden groter dan 5.000 m2 en een diepte van 40 centimeter archeologisch vooronderzoek moet worden uitgevoerd. Afhankelijk van de resultaten van het onderzoek kunnen de bodemingrepen doorgang vinden, dienen aanvullende maatregelen te worden getroffen of dient aanvullend archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
In verband met het beheer en bescherming van de waterloop is deze dubbelbestemming opgenomen. In de bouwregels is bepaald dat ter plaatse van deze dubbelbestemming, in afwijking van het bepaalde in de overige artikelen geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan.
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening 2008 (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Rijksdiensten
Op 1 januari 2012 is de Vrom-Inspectie samengevoegd met de Inspectie V&W tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De ILT heeft in het nieuwe toezichtbeleid geen adviserende en coördinerende rol meer met betrekking tot de advisering over gemeentelijke ruimtelijke plannen. Dit betekent onder meer dat geen plannen voor vooroverleg naar de ILT gestuurd hoeven te worden. Omdat de coördinatierol vervalt, reageren andere rijksdiensten (Rijkswaterstaat, Defensie en Economische Zaken, Landbouw en Innovatie) afzonderlijk.
Rijkswaterstaat
Bij brief van 2 februari 2016 heeft Rijkswaterstaat aangegeven graag vroegtijdig betrokken te worden bij de opstelling van ruimtelijke plannen. In de publicatie 'Rijkswaterstaat en ruimtelijke plannen van gemeenten'(oktober 2015) staan de onderwerpen die voor Rijkswaterstaat belangrijk zijn. Aangezien geen van de belangen van Rijkswaterstaat in het plan betrokken zijn, is vooroverleg met deze dienst niet vereist.
Defensie
Bij brief van 16 februari 2012 wordt aangegeven dat binnen het Ministerie van Defensie de behartiging van ruimtelijke uitgevoerd door de Dienst Vastgoed Defensie. Het gaat hierbij om militaire terreinen (direct ruimtebeslag), het beheer van diverse zoneringen, brandstofleidingen, verstoringsgebieden, laagvliegroutes en -gebieden (indirect ruimtebeslag). De belangen die door het Ministerie van Defensie worden bewaakt, spelen in het voorliggend plan geen rol. Vooroverleg met de Dienst Vastgoed Defensie (Directie noord) is niet vereist.
Ministerie van Economische Zaken
Bij brief van 6 maart 2012 wordt aangegeven dat gemeentelijke bestemmingsplannen die een relatie hebben met rijksinpassingsplannen op het terrein van energie-infrastructuur gemeld moeten worden bij het Ministerie van Economische Zaken (destijds nog het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie). Het onderhavige bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de energie-infrastructuur, waardoor vooroverleg met dit ministerie niet vereist is.
Provincie Overijssel
Conform het door de provincie Overijssel gehanteerde beleid is het plan voor vooroverleg verzonden aan de provincie. De provincie heeft aangegeven dat het plan geen reden biedt om Gedeputeerde Staten te adviseren een zienswijze in te dienen.
Waterschap Vechtstromen
Op 6 maart 2018 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. Naar aanleiding van de Watertoets geldt de normale procedure. In de nabijheid van het plangebied ligt een duiker van waterschap Vechtstromen. Deze duiker heeft een belangrijke aan-, af-, en doorvoer functie. Voor het onderhoud van dit watersysteem is een obstakelvrije zone van 5 meter vanaf de insteek noodzakelijk. In deze obstakelvrije zone mag niet zonder toestemming van het waterschap worden gebouwd. Deze obstakelvrije zone is in dit bestemmingsplan opgenomen. Om een goede kwaliteit van water te realiseren moet worden voorkomen dat milieubelastende stoffen in het oppervlaktewater terecht komen. Het is wenselijk dat er geen gebruik gemaakt wordt van uitlogende (bouw)materialen. Voor alle ingrepen in de waterhuishouding moet tijdig een vergunning worden aangevraagd of een melding worden ingediend in kader van de Waterwet.
Ter zijner tijd zal voor deze activiteiten een Watervergunning worden aangevraagd. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 25 juli 2018 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.