direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kerkstraat 8-10 Reutum
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0183.BPREUKERKSTR810-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor de locatie Kerkstraat 8-10 in Reutum is een plan ontwikkeld. De initiatiefnemers willen een vrijstaande woning realiseren ter vervanging van de helft van een twee-onder-één-kap woning. De vrijstaande woning komt vervolgens naast de al bestaande woning te staan. In de toekomst zal er daardoor sprake zijn van twee vrijstaande woningen. Bij beide woningen wordt een bijgebouw op het achterf gerealiseerd.

Om de realisatie van bijgebouwen op het achtererf mogelijk te maken dient de groenbestemming achter de woning te worden omgezet naar een woonbestemming. Daarnaast bevindt zich op de beoogde locatie van de nieuwe vrijstaande woning geen bouwvlak. Het bouwen van een vrijstaande woning op het perceel is daarom in strijd met het geldende bestemmingsplan 'Kleine kernen'.

Deze ontwikkeling past daarom niet binnen het geldende bestemmingsplan, waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Ligging

Het plangebied bestaat uit het erf aan de Kerkstraat 8-10 in Reutum. Het plangebied ligt op ca. 400 meter ten noorden van het centrum van Reutum. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Tubbergen, sectie Q, perceelsnummers 347 en 1387. De gezamenlijke oppervlakte van beide percelen bedraagt 1.880m2. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BPREUKERKSTR810-VG01_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: PDOK; bewerking Ad Fontem)

Begrenzing

De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een luchtfoto weergegeven waarop het plangebied aan de Kerkstraat te zien is.

De locatie van de nieuwe woning wordt gerealiseerd binnen de woonbestemming, maar is niet voorzien van een bouwvlak. De beoogde bijgebouwen worden gerealiseerd op het gedeelte dat nu voorzien is van een groenbestemming. Om deze reden dient deze bestemming naar een bestemming wonen te worden omgezet. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BPREUKERKSTR810-VG01_0002.png"

Figuur 1.2: begrenzing plangebied (bron: Kadasterdata, bewerking Ad Fontem)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor de Kerkstraat 8-10 in Reutum gelden de bestemmingsplannen 'Kleine Kernen' en het veegbestemmingsplan 'kernen gemeente Tubbergen'. Laatsgenoemd plan heeft betrekkingen op het bestemmingsplan 'Kleine Kernen' en voert enkele wijzigingen door met betrekking tot de bouw- en gebruiksregels.

Het bestemmingplan 'Kleine Kernen' is door de gemeenteraad van Tubbergen op 14-03-2016 onheroepelijk vastgesteld. In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BPREUKERKSTR810-VG01_0003.png"

Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Kleine Kernen' (bron: ruimtelijkeplannen.nl, bewerking Ad Fontem)

Aan het plangebied is de bestemming 'wonen' toegekend met een bouwvlak ter plaatse van de dubbelwoning en een maatvoering voor maximale bouwhoogte: 8m en maximale goothoogte: 4m. De gronden zijn daarmee in eerste instantie bestemd voor wonen. Ook beschikt de locatie over een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van en onderzoek naar aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden. Voor de planlocatie geldt tevens de functieaanduiding 'speciefieke vorm van waarde - hoge archeologische verwachting'. Het plangebied achter de woning waarop de bijgebouwen gerealiseerd dienen te worden beschikt over de bestemming 'Groen' en is daarmee in eerste instantie geschikt voor groenvoorzieningen.

Initiatiefnemers wensen een gedeelte van de twee-onder-één-kap woning te slopen en hiervoor in de plaats een vrijstaande woning terug te bouwen. De overgebleven twee-onder-één-kap woning blijft behouden en wordt verbouwd tot vrijstaande woning. Hiernaast komt de nieuwe vrijstaande woning te staan. De locatie waarop de nieuwe vrijstaande woning is beoogd beschikt niet over een bouwvlak. Het gedeelte waarop de bijgebouwen voor de woningen moeten komen heeft de bestemming 'groen'. Op deze bestemming mogen geen bijgebouwen worden gebouwd.

Het geldende bestemmingsplan biedt daarmee geen mogelijkheden om de vrijstaande woning en de realisatie van de bijgebouwen mogelijk te maken. Een herziening van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Kerkstraat 8-10 Reutum' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding (identificatie NL.IMRO.0183.BPREUKERKSTR810-VG01);
  • Bijlagen bij de toelichting;
  • Regels;
  • Bijlagen bij de regels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Ontstaansgeschiedenis en landschapstypologie

Het plangebied ligt in het essenlandschap. Het essenlandschap bestaat uit een samenhangend systeem van essen, flanken, lager gelegen maten en fliergronden – voormalige – heidevelden en kenmerkende bebouwing rond de es (esdorpen en verspreide erven).

Het landschap is geordend vanuit de erven en de essen, de eeuwenoude akkercomplexen die op de hogere dekzandkoppen en flanken van stuwwallen werden aangelegd. Eeuwenlange bemesting - met heideplaggen en stalmest - heeft geleidt tot een karakteristiek reliëf met soms hoge stijlranden. Op figuur 2.1 zijn topografische kaarten weergeven die de verandering van het gebied door de jaren heen laten zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BPREUKERKSTR810-VG01_0004.png" Figuur 2.1 Historische topografische kaarten omgeving (Bron: Topotijdreis.nl)

2.2 Huidige situatie

In de huidige situatie is er aan de Kerkstraat 8-10 in Reutum sprake van een woonerf, met daarachter gelegen een groenbestemming. Op het woonerf is een twee-onder-één-kap woning gevestigd met daarnaast een schuur behorende bij de woning. Het gedeelte achter de woning wordt gebruikt als tuin, dit geldt ook voor de groenbestemming. Parkeergelegenheid wordt geboden op eigen terrein. De twee-onder-één-kap woning wordt onsloten door de Kerkstraat.

De omgeving bestaat overwegend uit woonerven. Tegenover de locatie bevindt zich een akkerbouw- en lanschapsonderhoudsbedrijf. In de omgeving liggen daarnaast enkele detailhandelfuncties waaronder een ledshop/lampenwinkel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BPREUKERKSTR810-VG01_0005.png"

Figuur 2.2: huidige situatie Kerkstraat 8-10 Reutum (bron: PDOK viewer)

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BPREUKERKSTR810-VG01_0006.png"

Figuur 2.3: huidige situatie Kerkstraat 8-10 Reutum (bron: Google Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BPREUKERKSTR810-VG01_0007.png"

Figuur 2.4: huidige situatie Kerkstraat 8-10 Reutum (bron: bewoners)

2.3 Toekomstige situatie

Initatiefnemers hebben het plan opgevat om een gedeelte van de huidige verouderde twee-onder-één-kap woning te slopen en direct naast het gedeelte dat behouden blijft een nieuwe vrijstaande woning terug te bouwen. In de nieuwe situatie wordt de nieuwe vrijstaande woning gesitueerd ter hoogte van het naastgelegen bijbehorend bouwwerk (overkapping) van het woonhuis op nummer 12. Op deze manier past de nieuwe woning in de stedenbouwkundige structuur en straatbeeld van de Kerkstraat.

In de toekomst zal er daardoor sprake zijn van twee vrijstaande woningen. Dit is passend binnen het straatbeeld waar overwegend vrijstaande woningen zijn gebouwd. Beide vrijstaande woningen worden voorzien van een bijgebouw achter de woning.

De beoogde locatie van de nieuwe vrijstaande woning dient te worden voorzien van een bouwvlak. De groenbestemming achter de dubbele woning dient te worden omgezet naar woonbestemming om de realisatie van de bijgebouwen op het achtererf mogelijk te maken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BPREUKERKSTR810-VG01_0008.png"

Figuur 2.5: Toekomstige situatie (bron: Brunninkhuis Reutum)

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Conclusie

Wonen is één van de basisbehoeften van mensen. De Nationale Omgevingsvisie geeft aan dat iedereen in Nederland prettig moet kunnen wonen voor een redelijke prijs. Een woningvoorraad die aansluit op de huidige en toekomstige woonbehoefte van mensen is daarom van nationaal belang.

Het huidige woningtekort en de toename van het aantal inwoners en huishoudens vraagt een groei van de woningvoorraad (vooral in en bij de stedelijke regio's) in een fijne, leefbare omgeving. Tussen 2019 en 2035 moet de woningvoorraad met circa 1,1 miljoen woningen worden vergroot. De primaire verantwoordelijkheid voor de gebouwde omgeving, de woningvoorraad en de leefbaarheid ligt bij gemeenten en provincies. Het Rijk is systeemverantwoordelijk. Het is de rol van het Rijk om de kaders te stellen, te stimuleren, eventueel te sanctioneren, waar nodig middelen ter beschikking te stellen – bijvoorbeeld via de huurtoeslag, hypotheekrenteaftrek of de regeling woningbouwimpuls voor gemeenten – en met gemeenten en provincies samen te werken om (bovenlokale, inclusief grensoverschrijdende) knelpunten op te lossen en realisatie van de nationale belangen te waarborgen.

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het verplaatsen van een reeds vergunde woonruimte, waardoor na sloop van een gedeelte van de bestaande twee-onder-één-kap woning, realisatie van een vrijstaande woning mogelijk wordt gemaakt. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan een prettige woonomgeving. Zoals is beschreven ligt de primaire verantwoordelijkheid voor de gebouwde omgeving en de woningvoorraad bij de gemeenten en provincies. Het plan past binnen de prioriteiten van de NOVI en is daarmee niet in strijd met het rijksbeleid.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Onderhavig plan

Met voorliggend plan wordt de bestaande woonbestemming uitgebreid. Tevens wordt een extra bouwvlak opgenomen om d.m.v. het splitsen van een twee-onder-één kapwoning, twee vrijstaande woningen met bijgebouwen mogelijk te kunnen maken. Per saldo worden er dus geen woningen toegevoegd.

Op grond van de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 16 september 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2921) wordt de realisatie van 11 woningen niet aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i van het Besluit ruimtelijke ordening. Vastgesteld kan worden dat er sprake is van een kleinschalige ontwikkeling, die niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt aangemerkt. Derhalve is artikel 3.1.6, tweede lid, Bro ook niet van toepassing en een nadere toets aan de Ladder voor duurzame verstedelijking is niet vereist. Wel geldt op grond van deze uitspraak dat ook wanneer de Ladder niet van toepassing is gemotiveerd moet worden dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en dat de ontwikkeling uitvoerbaar is. Onderhavig bestemmingsplan voorziet hierin.

3.2 Provinciaal beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken 

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BPREUKERKSTR810-VG01_0009.png"

Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. In Hierbij is onder andere het principe van 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik' (artikel 2.1.3) van belang die er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing en stedelijk gebied wordt benut, voordat er nieuwbouw in de groene omgeving plaatsvindt.

artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

lid 1

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

lid 2

Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
  • dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.

Doorwerking voor voorliggend plan:

Volgens de Omgevingsverordening Overijssel wordt de Groene omgeving aangemerkt als: "de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied". Hierbij wordt onder bestaand bebouwd gebied verstaan: "de gronden binnen steden en dorpen die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro". Een stedelijke functie wordt in de Omgevingsverordening aangemerkt als "functies van steden en dorpen zoals wonen, bedrijvigheid, detailhandel, horeca, maatschappelijke, educatieve, culturele en religieuze voorzieningen met de bijbehorende infrastructuur, stedelijk water en stedelijk groen".

In voorliggend plan is sprake van een stedelijke ontwikkeling binnen bestaand bebouwd gebied op gronden die in de huidige situatie al benut kunnen worden voor stedelijke functies. Van (extra) ruimtebeslag op de Groene Omgeving is daarom geen sprake. Daarmee voldoet de ontwikkeling aan dit beleidsprincipe.

artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit

In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

Doorwerking voor voorliggend plan:

Voorliggend plan heeft betrekking op het vergroten van het bestemmingsvlak 'Wonen'. Zodat na de gedeeltelijke sloop van een oude dubbele woning, een nieuwe vrijstaande woning kan worden teruggebouwd. In de nieuwe situatie wordt de vrijstaande woning gesitueerd ter hoogte van het naastgelegen bijbehorend bouwwerk (overkapping) van het woonhuis op nummer 12. Op deze manier past de nieuwe woning in de stedenbouwkundige structuur en straatbeeld van de Kerkstraat. Een straatbeeld dat zich voornamelijk kenmerkt door vrijstaande woningen. Het splitsen van de dubbele woning in twee vrijstaande woningen sluit hier dan ook goed op aan. Geconcludeerd kan worden dat het plan een bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse.

Artikel 2.2.2 realisatie nieuwe woningen

Lid 1: Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.

Lid 4: De behoefte aan nieuwe woningen zoals bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.

Doorwerking voor voorliggend plan:

Voorliggend plan voorziet in het splitsen van een bestaande twee-onder-één-kapwoning, zodat na sloop van een gedeelte van het gebouw, twee vrijstaande woningen kunnen worden gerealiseerd. Het aantal woningen neemt per saldo niet toe. Onderhavig plan is derhalve in overeenstemming met de principes van het realiseren van nieuwe woningen.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BPREUKERKSTR810-VG01_0010.png"

Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is omlijnd (bron: provincie Overijssel)

Het plangebied is gelegen in het ontwikkelingsperspectief 'Woon en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'. De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico's op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten)

toets

Het plangebied behoort op grond van de ontwikkelingsperspectievenkaart tot het ontwikkelingsperspectief 'woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'. De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken.

Middels de voorgenomen ontwikkeling wordt het splitsen van een bestaande twee-onder-één-kapwoning mogelijk gemaakt, zodat na sloop van een gedeelte van het gebouw, twee vrijstaande woningen kunnen worden gerealiseerd. Per saldo wordt er geen nieuwe woning toegevoegd. Gezien het straatbeeld overwegend bestaat uit vrijstaande woningen is de ontwikkeling passend binnen het straatbeeld.

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt. Het plangebied is gelegen binnen stedelijk gebied. In het gebied zijn de kenmerken van de 'Natuurlijke laag' en de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' niet meer aanwezig. Daarom kan toetsing van het plan aan deze gebiedskenmerken achterwege blijven.

Stedelijke laag

De stedelijke laag kent het kenmerk 'Woonwijken 1955 - n' aan het gebied toe. In figuur 3.3 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BPREUKERKSTR810-VG01_0011.png"

Figuur 3.3: Stedelijke laag, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter: buurten met eengezinswoningen, flatwijken, villawijken, wijk(winkel)centra. Er is sprake van een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes.

Herstructurering naoorlogse wijken is een belangrijke opgave voor vitale steden. De wijken van na de oorlog behouden hierbij hun eigen karakter. Ook al neemt bij herstructurering het bebouwd oppervlak in de wijken door meer grondgebonden woningen toe, er blijft collectieve ruimte tussen de bouwblokken. Als ontwikkelingen plaats vinden in de naoorlogse woonwijken, dan voegt nieuwe bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel (patroon van o.a. wooneenheden en parken), maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar. De groenstructuur is onderdeel van het wijkontwerp.

Markante gebouwen zoals leegkomende kerken en winkelstrips worden waar mogelijkbehouden door ze een nieuwe functie te geven.

Toets

Als ontwikkelingen plaats vinden in de naoorlogse woonwijken, dan voegt nieuwe bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel (patroon van o.a. wooneenheden en parken), maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar.

Voorliggend plan voorziet in het verplaatsen van het bestaand woonrecht van een gedeelte van een twee-onder-een-kapwoning, naar de vrijstaande woning die hiervoor in de plaats wordt gebouwd en naast het overgebleven gedeelte van de twee-onder-een-kapwoning komt te staan. In de nieuwe situatie wordt de vrijstaande woning gesitueerd ter hoogte van het naastgelegen bijbehorend bouwwerk (overkapping) van het woonhuis op nummer 12. Op deze manier past de nieuwe woning in de stedenbouwkundige structuur en straatbeeld van de Kerkstraat en wordt aangesloten bij de volumematen die gebruikelijk zijn in het straatbeeld van de Kerkstraat.

De bebouwing in de nabije omgeving van de planlocatie bestaat voornamelijk uit vrijstaande woningen. De voorgenomen ontwikkeling sluit zich in aard, maat en karakter dus naadloos aan bij het straatbeeld en de rest van het landschap. Daarmee kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling past binnen de kenmerken van de Stedelijke laag.

Laag van de beleving

Lichte gebieden geven een beeld van de economische dynamiek van de provincie: de steden en dorpen, de autosnelwegen, de kassengebieden, de attractieparken, de grote bedrijventerreinen en de gebieden met veel bebouwing. De donkere gebieden geven een indicatie van de ‘buitengebieden’ van Overijssel. De natuurcomplexen en de grote landbouwgebieden. De donkere gebieden zijn de gebieden waar het ‘s nachts nog echt donker is, waar je de sterrenhemel kunt waarnemen. Het zijn de relatief ‘luwe’ dun bewoonde gebieden met een lage gebruiksdruk.

Donkerte wordt een te koesteren kwaliteit. De ambitie is de huidige ‘donkere’ gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken. Dit betekent op praktisch niveau terughoudend zijn met verlichting van wegen, bedrijventerreinen e.d. en verkennen waar deze ‘s nachts uit kan of anders lichtbronnen selectiever richten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BPREUKERKSTR810-VG01_0012.png"

Figuur 3.4: Laag van de beleving, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

Toets

De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op de sloop van een gedeelte van een twee-onder-een-kapwoning waarna een vrijstaande woning op ongeveer dezelfde plek wordt teruggebouwd. In het kader van lichtvervuiling kan worden gesteld dat de schadelijke effecten daarom minimaal zijn er wordt per saldo geen extra woning toegevoegd. Daarnaast kan worden gesteld datvan daadwerkelijke 'donkerte' geen sprake is vanwege de bestaande woonfuncties in de omgeving van het plangebied. De ontwikkeling is dan ook in overeenstemming met de ambities uit de Laag van de beleving.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Tubbergen

De gemeenteraad van de gemeente Tubbergen heeft op 16 maart 2021 'MijnOmgevingsvisie Tubbergen' vastgesteld. Deze visie gaat over de toekomst van de leefomgeving van de gemeente Tubbergen, waarbij wordt ingegaan op diverse thema's (o.a. leefbaarheid, gezondheid, veiligheid en duurzaamheid). De visie geeft aan hoe de gemeente Tubbergen en samenleving willen sturen. Wat moet er behouden worden, wat moet er versterkt worden en wat moet er worden ontwikkeld.

De omgevingsvisie 'MijnOmgevingsvisie Tubbergen' gaat uit van vier kernprincipes. Dit zijn manieren van werken: werkwijzen die altijd gelden. De vier principes zijn:

  • 1. We doen het samen;
  • 2. We geven het goed voorbeeld;
  • 3. We wentelen niet af op volgende generaties;
  • 4. We combineren zoveel mogelijk functies, zodat de beschikbare ruimte optimaal wordt gebruikt.

De gemeente wil kernen waar het lekker wonen is. Waar bedrijvigheid is en waar mensen werk kunnen vinden. Maar vooral ook kernen waar ruimte is om elkaar te ontmoeten en om samen te komen.

De speerpunten voor de kernen zijn:

  • voldoende voorzieningen;
  • aantrekkelijk wonen;
  • ruimte voor ondernemen;
  • leefbare openbare ruimte.

Voor dit plan is met name het speerpunt 'aantrekkelijk wonen' van belang.

Het aantal en de soort woningen in een kern passen bij de vraag. Inwoners moeten voor hun woning zoveel mogelijk in hun eigen gemeente terecht kunnen. De gemeente vindt het belangrijk dat woningen voor elke doelgroep bereikbaar en toegankelijk zijn. 

De gemeente wil graag binnen de grenzen van een kern bouwen. In de meeste gevallen gaat het om plekken die verbeterd moeten worden of plekken waarvan de bestaande functie vervalt. Hierbij kan worden gedacht aan het verdwijnen van een bedrijf, het sluiten van een kerk of het slopen van oude woningen. Als er binnen de kern geen plekken zijn om te bouwen, wordt er gekeken naar bouwmogelijkheden aan de rand van een kern. Kernen zijnverschillend in de behoefte aan woningen.

Er is verschil in hoeveel en welk soort woningen nu nodig en gewenst zijn en wat de vraag over 15 jaar is. Huidige knelpunten zijn bijvoorbeeld betaalbare woningen voor starters en woningen voor ouderen. De gemeente probeert er voor te zorgen dat het aanbod van woningen daarop aansluit. Hierbij houdt het de behoeften op de lange termijn en de bestaande voorraad in het oog.

Toets

Om te zien wat belangrijk is in de omgeving heeft de gemeente Tubbergen een waardenkaart ontwikkeld. Het plangebied wordt aangemerkt als 'Landelijke Kernen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BPREUKERKSTR810-VG01_0013.png"

Figuur 3.5: Waardenkaart (bron: gemeente Tubbergen)

Voor deze gebieden gelden de volgende waarden:

  • kernen met kleinschalige bebouwing
  • verbonden met het buitengebied;
  • rafelige en afwisselende dorpsranden;
  • een groene omgeving;
  • aanwezigheid van ontmoetingsplekken;
  • in veel kernen met een kerk als belangrijkste gebouw in het dorpssilhouet;
  • tevens is er op enkele plekken karakteristieke bebouwing aanwezig.

Bij nieuwe ontwikkelingen dient te worden ingespeeld op:

  • het kleinschalige bebouwingsbeeld;
  • aanwezigheid van en zicht op groen en bomen in de kern;
  • behoud van (het zicht op) de kerk en de beleefbaarheid van karakteristieke bebouwing;
  • mogelijkheden om te ontmoeten;
  • de verbondenheid met het buitengebied;
  • de afwisselende dorpsrand;
  • de zichtbaarheid en toegankelijkheid van het omringende landschap met waardevolle cultuurhistorische elementen.

Toets

De gemeente wil graag binnen de grenzen van de kernen bouwen. Daarbij kan gedacht worden aan plekken die verbeterd moeten worden of plekken waarvan de bestaande functie vervalt. Binnen het plangebied wordt een gedeelte van een twee-onder-een-kapwoning gesloopt en vervangen door een vrijstaande woning. Hierdoor onstaan er twee vrijstaande woningen. Gezien het straatbeeld overwegend bestaat uit vrijstaande woningen is de ontwikkeling passend binnen het kleinschalige bebouwingsbeeld.

3.3.2 Woonvisie 2021+

Op 21-7-21 is door de gemeenteraad van Tubbergen de Woonvisie 2021+ vastgesteld. De woonvisie beschrijft de koers die de gemeente Tubbergen de komende jaren wil varen. Hierbij houdt het voldoende flexibiliteit om tussentijds bij te sturen, mochten de ontwikkelingen op de woningmarkt daarom vragen. Hiervoor zetten het een monitoringssysteem op. Indien nodig zullen ingezette maatregelen tussentijds geëvalueerd en aangepast worden door de Woonvisie te wijzigen of aan te vullen, zodat het aansluit bij de actuele woningbehoefte en vraagstukken op de woningmarkt.

De komende jaren wil de gemeente Tubbergen voldoende woningen bouwen om te voorzien in de verwachte vraag. Om dat te bewerkstelligen is het ten eerste zaak om goed inzicht te hebben in die verwachte woningvraag. De afgelopen vijf jaar is het aantal huishoudens in Tubbergen gegroeid met ongeveer +300. Deze groei is mede tot stand gekomen door een positief binnenlands migratiesaldo. Er vestigden zich meer mensen in Tubbergen vanuit andere gemeenten, dan er vertrokken.

De gemeente gaat uit van een woningbehoefte van 640 woningen voor de periode 2020-2030. Gezien de huidige druk op de markt willen het deze woningbouwopgave zoveel mogelijk de komende vijf jaar realiseren.

Inbreiding krijgt prioriteit boven uitbreiding. In overeenstemming met de Ladder voor duurzame verstedelijking gaan we de nieuwbouwopgave zoveel mogelijk binnen de bebouwde kom op inbreidingslocaties realiseren. Op die manier blijft het buitengebied zo groen mogelijk. In Provinciaal verband (Regionale Woonagenda) is al aangegeven dat voor inbreidingsplannen de komende jaren geen kwantitatieve limiet wordt gesteld. Wel moeten deze plannen kwalitatief getoetst worden. In een aantal kernen zijn de mogelijkheden voor inbreiding beperkt. Bijvoorbeeld omdat inbreiding te zeer ten koste gaat van het dorpse- en landelijke karakter, of omdat er niet of nauwelijks inbreidingslocaties voorhanden zijn. Daarom zet de gemeente zich in om er voor te zorgen dat het ook in de toekomst mogelijk blijft om -uiteraard zo zorgvuldig mogelijk- potentiële locaties aan de randen van de bebouwde kom te benutten.

Het geactualiseerde Kwaliteitskader zal richtinggevend zijn voor nieuwe woningbouwontwikkelingen, maar is niet in beton gegoten. Plannen die hier enigszins van afwijken maar toch een goede onderbouwing kunnen geven van de wijze waarop zij voorzien in de lokale behoefte kunnen eveneens in aanmerking komen voor realisatie.

Naast de nieuwbouwopgave is het ook van belang dat de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad op peil wordt gehouden. Daarbij gaat het onder andere om het verduurzamen van woningen en het aanpassen van woningen zodat mensen met een zorgvraag langer zelfstandig kunnen blijven wonen.

Toets

Voorliggend plan maakt de transformatie mogelijk van een bestaande dubbele woning naar twee vrijstaande woningen. Er is dan ook geen sprake van het toevoegen van woningen aan het woningcontingent. Er wordt op nagenoeg dezelfde locatie teruggebouwd, waardoor geen beroep hoeft te worden gedaan op bouwen in het buitengebied. De bestaande woningvoorraad wordt op peil gehouden en omdat de nieuwe vrijstaande woning gasloos wordt teruggebouwd is er sprake van verduurzaming.

3.3.3 Nota inbreidingslocaties gemeente Tubbergen

Op 25 januari 2016 heeft de gemeenteraad van de gemeente Tubbergen de 'beleidsnota inbreidingslocaties gemeente Tubbergen 2016, transformatie en herstructurering in de nieuwe werkelijkheid' vastgesteld. Aanleiding van vaststelling van de nota en herziening van het beleid is wijziging van de ruimtelijke regelgeving, een toenemende leegstand en demografische ontwikkelingen.

De nota is van toepassing op aanvragen voor kleinschalige woningbouw in bestaand stedelijk gebied (inbreidingslocaties). Beleid op inbreidingslocaties geeft kansen voor verbetering en versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Prioriteit wordt toegekend aan aanvragen die betrekking hebben op de benutting van locaties voor herstructurering of transformatie. De nota biedt onder meer een handreiking voor de toetsing van dergelijke aanvragen en er worden enkele prioriteiten aangereikt voor de te maken keuze. In uitzonderingssituaties kan ook medewerking worden verleend aan het bouwen op een lege plek.

Voor uitleg van het begrip “kleinschalig” wordt aangesloten bij de actuele stand van de jurisprudentie met betrekking tot de toepassing van de zogeheten Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening). De ontwikkeling wordt getoetst aan bestaande beleid zoals de Structuurvisie Dinkelland, de Woonvisie 2016+ en artikel 3.1.6 lid 2 Besluit ruimtelijke ordening (Ladder voor duurzame verstedelijking).

Bebouwing op inbreidingslocaties is alleen acceptabel als de bebouwing vanuit stedenbouwkundige overwegingen als logisch beschouwd kan worden, als het iets toevoegt aan de ruimtelijke situatie of als er aantoonbaar sprake is van een verbetering van de bestaande situatie. Plannen die betrekking hebben op een van de volgende situaties komen in aanmerking:

1. de sanering van een (milieuhinderlijk) bedrijf uit de woonomgeving; 2. het vervangen van een reeds langer leegstaande gebouw zoals een horecapand, winkelpand of schoolgebouw; 3. Het oplossen van een stedenbouwkundig ongewenste situatie; 4. Het bijdragen aan het realiseren van gemeentelijk beleid, zoals opgenomen in een Structuurvisie, Woonvisie of bestemmingsplan.

Toets

Zoals in de Ladder vastgesteld is hier sprake van een kleinschalige ontwikkeling. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt een gedeelte van de bestaande twee-onder-een-kapwoning gesloopt en vervangen door een vrijstaande woning. Het overgebleven gedeelte van de twee-onder-een-kapwoning wordt verbouwd tot vrijstaande woning. Er wordt per saldo geen extra woning toegevoegd. De Nota Inbreidingslocaties is dus niet van toepassing op de voorgenomen ontwikkeling.

3.3.4 Nota Omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen

De Nota Omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen die is vastgesteld op 18-2-2021 bevat het welstandsbeleid voor de beide gemeenten. In de nota is het grondgebied opgedeeld in deelgebieden voor de kernen en het buitengebied. Voor elk deelgebied is een waarderingsblad en een ambitiekaart gemaakt. Ieder blad bestaat uit een kaartje van het gebied, een toelichting, en een weergave van de beoogde omgevingskwaliteit dat bij de welstandstoets voor de omgevingsvergunning (onderdeel bouwen) van toepassing is. Het welstandsbeleid van de gemeentes bestaan uit drie niveaus van omgevingskwaliteit:

  • 1. Basis omgeving
  • 2. Midden omgeving
  • 3. Bijzondere omgeving

Het niveau dat van toepassing is geldt voor de algemeen heersende karakteristiek van een gebied. De waarde is dus door de bestaande omgeving bepaald. Het komt voor dat binnen een gebied een gebouw of complex ligt dat zich door de bijzondere kwaliteit onderscheidt. Deze wordt apart genoemd. De welstandsbeoordeling in deze gebieden is gericht op het behouden en versterken van de basiskwaliteiten van de gebieden. Bij de welstandsbeoordeling wordt vooral gekeken of het bouwplan bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving (van hoofdvorm tot materiaal en detail). Afhankelijk van het soort
bouwwerk komen de volgende beoordelingsmodellen voor:

  • ‘Ambtelijk’: alleen kleine bouwwerken van- en voor de voorgevel worden getoetst. Deze toets vindt ambtelijk plaats. Bouwplannen achter de voorgevel zijn toetsvrij.
  • 'Stadsbouwmeester’: de stadsbouwmeester toetst.
  • ‘Q-team’: het Q-team beoordeelt en kan daarbij in overleg treden met de initiatiefnemer en/of ontwerper.

Toets

Het plangebied ligt in een gebied dat het niveau 'Midden omgeving' heeft (zie figuur 3.6). Hier geldt onder ander dat de onsluitingswegen van belang zijn voor de ruimtelijke kwaliteit van Reutum. Hier staan overwegend vrijstaande woningen. Langs deze wegen is en wordt gestuurd op een representatieve architectuur.

Met de realisatie van de vrijstaande woning wordt aangesloten op het straatbeeld dat overwegend bestaat uit vrijstaande woningen en de aanwezige stedenbouwkundige structuur. Er zijn geen belemmeringen vanuit de Nota Omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen 2016.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BPREUKERKSTR810-VG01_0014.png"

Figuur 3.6: Fragment Nota Omgevingskwaliteit Tubbergen 2021

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.

Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.

Toets

Het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' is niet gedefinieerd. In de toelichting op het Besluit m.e.r. zijn wel een aantal voorbeelden van bouwprojecten opgenomen die als stedelijk ontwikkelingsproject kunnen worden aangemerkt. In dat kader wordt verwezen naar woningen, parkeerterreinen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan.

Of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Onder andere de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling spelen daarbij een rol. Of de ontwikkeling per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kan hebben, is daarbij niet relevant.

Een project ten behoeve van de bouw van 11 woningen wordt bijvoorbeeld niet aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling, zoals ook in de overzichtsuitspraak voor de ladder van duurzame verstedelijking van 28 juni 2017 is aangegeven (ECLI:NL:RVS:2017:1724).

In voorliggend plan wordt er per saldo geen extra woning toegevoegd. Het project wordt daarom niet aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Als gevolg van onderstaand plan worden een deel van een dubbele woning gesloopt. Hiervoor wordt een, te verplaatsen bestaand woonrecht, als nieuwe woning met bijgebouw teruggebouwd. Het gaat om een (zeer) kleinschalige ontwikkeling waarbij het aantal verkeersbewegingen niet onevenredig toeneemt. Verder is, voor zover in dit kader relevant, sprake van een ontwikkeling die niet leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende woningen en andere milieugevoelige functies. Er was immers ook al sprake van een woonfunctie in de huidige situatie. De bebouwde oppervlakte neemt daarnaast als gevolg van het plan nauwelijks toe. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is derhalve niet van toepassing.

Al met al kan geconcludeerd worden dat het plan geen negatieve effecten heeft op het milieu en dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BPREUKERKSTR810-VG01_0015.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets

Het plangebied ligt aan de Kerkstraat 8-10, een locatie aan de rand van de kern Reutum in de gemeente Tubbergen. In het voorliggend geval is er sprake van een het omgevingstype gemengd gebied. In de directe omgeving bevinden zich zowel woningen, detailhandel en een landschapsonderhoudsbedrijf.

De Raad van State heeft in haar uitspraak (ECLI:NL:RVS:2021:1607) overwogen dat het bestaande karakter van de omgeving bepalend is voor de typering van het gebied. Daarbij kijkt de Afdeling naar de planologische situatie. In die uitspraak zijn nabij woningen ook andere bedrijven aanwezig, waardoor de Afdeling tot de conclusie kwam dat er sprake was van een gemengd gebied, waardoor de richtafstanden met één afstandsstap verlaagd mochten worden. Gelet op de ruimtelijke en functionele situatie kan het gebied aan de Kerkstraat aangemerkt worden als ''gemengd gebied''.

Bij het realiseren van een nieuwe bestemming dient gekeken te worden of de nieuwe functie past in de omgeving (externe werking) en of de omgeving de nieuwe functie toelaat (interne werking).

Externe werking: past de nieuwe functie in de omgeving?

In het plangebied wordt het bestemmingsvlak 'Wonen' vergroot, hierdoor kunnen na de gedeeltelijke sloop van de twee-onder-een-kapwoning, twee vrijstaande woningen worden gerealiseerd. (Het gedeelte dat blijft staan wordt ook getransformeerd tot vrijstaande woning). Wonen is geen milieubelastende functie, dus er is geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.

Interne werking: laat de omgeving de nieuwe functie toe?

Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functie(s) binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving en andersom of de nieuwe functie(s) de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven aantasten.

Het voornemen voorziet niet in het toevoegen van nieuwe gevoelige functies, maar in het vervangen van een bestaande gevoelige functie. Daarbij wordt de huidige verouderde dubbele woning gedeeltelijk gesloopt. Hiervoor in de plaats wordt een vrijstaande woning met een eigen bijgebouw teruggebouwd. Het gedeelte van de twee-onder-een-kapwoning dat blijft staan wordt tevens omgevormd tot vrijstaande woning en voorzien van een bijgebouw.

Door de wijziging van de woonbestemming wordt de afstand tot bestaande functies in de omgeving kleiner voor de detailhandel op locatie Kerkstraat 22, gemeten vanaf de gevel van de beoogde woning, maar wordt nog steeds ruimschoots aan de richtafstand van 10 meter voor het aspect gevaar voldaan. Bovendien liggen er op kortere afstand van de detailhandel ook andere woningen waar het rekening mee dient te houden.

Dit geldt ook voor de bedrijfslocatie aan de Ootmarsumseweg 332 dat ten oosten van de planlocatie ligt. De afstand vanaf de gevel van de nieuwe woning tot de bedrijfsbestemming bedraag 110 m. Het gaat hier om een opslaggebouw. Voor opslaggebouwen geldt een richtafstand van 30 meter. Hier wordt ruimschoots aan voldaan.

Aan de overkant van de Kerkstraat op nummer 19-21 is een landschapsonderhoudsbedrijf gevestigd. Gezien de activiteiten kan hier worden aangesloten bij de categorie Bosbouwbedrijf. Hiervoor geldt een richtafstand van 30 meter in gemend gebied voor het aspect geluid. De afstand van de voorgevel van de woning tot aan de bestemmingsgrens bedraagt circa 25 meter. De activiteiten ten behoeve van het bedrijf worden op het achtererf verricht en vinden plaats op meer dan 30 meter van de planlocatie. Daarnaast is hier in het verleden een akoestisch onderzoek uitgevoerd (2015) naar de geluidsemissie van het landschapsonderhoudsbedrijf. Na aanleiding hiervan heeft het bedrijf maatregelen getroffen om geluidsoverlast voor omwonenden tegen te gaan. Bovendien liggen er op kortere afstand van het bedrijf ook andere woningen waar het rekening mee dient te houden.

De omliggende milieubelastende functies moeten in de huidige situatie ook al rekening houden met de woningen aan de Kerkstraat 8-10. Geconcludeerd kan worden dat omliggende bedrijven als gevolg van het voorliggend bestemmingsplan niet in hun functioneren worden beperkt. Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.3 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen;
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

Toets

De ontwikkeling moet worden beoordeeld als uitbreiding van geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom. Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij moet de afstand van een dierenverblijf tot aan een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom minimaal 100 meter zijn. Binnen een straal van 100 meter van de planlocatie bevinden zich geen agrarische bedrijven. De afstand van 100 meter wordt ruimschoots gehaald. Met de voorgenomen ontwikkeling vindt geen aantasting van het woon- en leefklimaat plaats. Er is in de huidige situatie sprake van een goed woon- en leefklimaat en dit zal in de toekomst ook zo blijven.

4.4 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets

Op de locatie gelegen aan de Kerkstraat 8-10 in Reutum is een verkennend bodemonderzoek conform NEN5740 uitgevoerd door Kruse milieu op 13 september 2023, (projectnummer 23051610) om ter plaatse van het plangebied de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen. Het bodemonderzoek is als Bijlage 1 Bodemonderzoek toegevoegd.

Voorafgaande aan het bodemonderzoek heeft een vooronderzoek plaatsgevonden op basis van norm NEN5725. Uit de resultaten van dit vooronderzoek is gebleken dat de onderzoekslocatie als onverdacht kan worden beschouwd.

In totaal zijn er 8 boringen verricht, waarvan er 2 zijn doorgezet in de diepere ondergrond. Er is 1 diepe boring afgewerkt tot peilbuis. De bodem bestaat tot 0.5 m-mv uit uiterst tot matig fijn, matig siltig, zwak humeus zand met plaatselijk sporen grind en sporen wortels. Ter plekke van boring 1 (circa 1.15 - 4.00 m-mv, einde boordiepte) en boring 2 (circa 0.90 - 1.60 m-mv, einde boordiepte) zijn sterk zandige leemlagen aangetroffen. Er zijn roesthoudende lagen in de ondergrond aangetroffen. Er zijn geen bodemvreemde materialen waargenomen.

Door de veldwerker zijn visueel geen asbestverdachte materialen op het maaiveld of in de bodem waargenomen. Het freatische grondwater is aangetroffen op 1.37 m-mv.

Resultaten chemische analyses

Op basis van de resultaten van de analyses kan het volgende worden geconcludeerd:

- de bovengrond (BG) is niet verontreinigd;

- de ondergrond (OG) is niet verontreinigd;

- het grondwater (PB 1) is (zeer) licht verontreinigd met barium, kobalt, nikkel en zink.

Conclusie

In het grondwater (PB 1) zijn enkele (zeer) licht verhoogde gehalten aangetoond. In de boven- en ondergrond (BG en OG) zijn geen verontreinigingen gemeten. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren.

Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de bestemmingsplanwijzing en de nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik.

4.5 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toets

Wegverkeerslawaai

Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  • a. in stedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
  • b. in buitenstedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
      • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  • c. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • d. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  • e. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).

Door Munsterhuis Geluidsadvies is een akoestisch onderzoek uitgevoerd betreffende het bepalen van de geluidbelasting ter plaatse van de gevels van de geplande woning aan de Kerkstraat 10 te Reutum, gemeente Tubbergen. Het onderzoek is noodzakelijk inzake de bestemmingsplanwijziging.

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich de volgende wegen: Ootmarsumseweg, (N349), Kerkstraat en de F.J. Groothuisweg. De Ootmarsumseweg, (N349), Kerkstraat en de F.J. Groothuisweg betreffen wegen waarbij er sprake is van minder dan 3 rijstroken. De wettelijke geluidzone langs deze wegen is daarom 200 meter.

Gelet op dat het plangebied binnen de geluidszone van de deze wegen ligt en er een nieuwe woning wordt gerealiseerd, is een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai noodzakelijk.

Het onderzoek richt zich op het bepalen van de geluidbelastingen ten gevolge van wegverkeerslawaai op de Ootmarsumseweg (N349), de Kerkstraat en de F.J. Groothuisweg. De geluidbelastingen zijn vastgesteld door middel van Standaard Rekenmethode II, zoals beschreven in het 'Reken- en meetvoorschrift Geluid 2012. Het akoestisch onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 2.

Uit het onderhavig onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken.

  • Het blijkt dat de geluidbelasting, inclusief de wettelijke dB aftrek, ten gevolge van de Kerkstraat wordt overschreden op de noordoostgevel;
  • De voorkeursgrenswaarde ten gevolge van de F.J. Groothuisweg en de Ootmarsumseweg (N349) wordt niet overschreden;
  • De geluidbelasting voldoet niet aan de ambitiewaarde uit het gemeentelijk geluidbeleid, maar wel aan de gestelde bovengrens van 53 dB;
  • Om voor de Kerkstraat aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB te kunnen voldoen, zal de woning circa negen meter verder uit de wegas van de Kerkstraat moeten komen te liggen;
  • Indien er niet voor wordt gekozen om de sitering van het bouwblok te verschuiven, kan er een hogere waarde aangevraagd worden voor de in het plan opgenomen woning van 51 dB voor de Kerkstraat;
  • Het blijkt dat de gecumuleerde geluidbelasting, exclusief de wettelijke dB aftrek, wordt overschreden op de noordwest- en noordoostgevel. Daarmee wordt voor deze gevels niet voldaan aan het maximaal toelaatbare binnenniveau uit het Bouwbesluit. Voor deze gevels zijn geluidwerende voorzieningen noodzakelijk. Dit zal in een gevelweringsonderzoek moeten worden aangetoond.

Railverkeerslawaai

Het plangebied is niet gelegen aan of in de nabijheid van een op grond van de Wet geluidhinder gezoneerde spoorlijn.

Industrielawaai

Het plangebied is niet gelegen in de nabijheid van een op grond van de Wet geluidhindergezoneerd industrieterrein.

Conclusie

Voor wat betreft wegverkeerslawaai dient er een hogere geluidsgrenswaarde te worden aangevraagd. Daarvoor dient een separate procedure doorlopen te worden. Daarnaast moet de gevel voldoende geluidwerend worden uitgevoerd om aan de verplichte binnenwaarde te voldoen. Door middel van een voorwaardelijke verplicht wordt geborgd dat bij de aanvraag omgevingsvergunning wordt aangetoond dat de gevel voldoende geluidwerend is. Er is geen sprake van belemmering voor bedrijven in de omgeving door de bouw van de nieuwe vrijstaande woning, nadat een deel van een twee-onder-een-kapwoning wordt gesloopt en het woonrecht naar de nieuwe vrijstaande woning wordt verplaatst. Er is voor wat betreft geluid sprake van een goede ruimtelijke ordening.

4.6 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen 

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

In voorliggend bestemmingsplan wordt er ter vervanging van een gedeelte van een twee-onder-een-kapwoning een vrijstaande woning gerealiseerd. Hiervoor dient een extra bouwvlak te worden aangebracht. In de toekomstige situatie zal er daardoor sprake zijn van twee vrijstaande woningen. Daarnaast worden er twee bijgebouwen gerealiseerd op het achtererf. Hiervoor dient het bestemmingsvlak te worden vergroot. Voor een twee-onder-een-kap koopwoning geldt een gemiddelde verkeersgeneratie van 7,8 en voor een vrijstaande koopwoning geldt een gemiddelde verkeersgeneratie van 8,2.

Dit komt neer op 16,4 verkeersbewegingen per etmaal voor twee vrijstaande woningen. Voor twee twee-onder-een-kapwoningen komt dit neer op 15,6 verkeersbewegingen per etmaal. Er is dus sprake van een toename van afgerond één verkeersbeweging.

Indien worst-case wordt uitgegaan dat het aantal verkeersbewegingen als gevolg van het voorliggend plan zal verdubbelen komt dit neer op afgerond 17 extra verkeersbewegingen per dag. Er zal bij het woonerf geen sprake zijn van vrachtverkeer, waardoor het percentage vrachtverkeer op nul gezet kan worden. In figuur 4.3 is de worst-case berekening weergegeven met 17 extra voertuigbewegingen. Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Derhalve draagt de ontwikkeling niet in betekende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BPREUKERKSTR810-VG01_0016.png"

Figuur 4.2: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)

Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.

4.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit;

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Naast de bovengenoemde wetgeving zijn tevens de volgende AMvB's, Ministeriële Regelingen en/of circulaires van toepassing op de externe veiligheid:

  • Activiteitenbesluit milieubeheer. In dit besluit zijn veiligheidsafstanden en risiconormen ten opzichte van (beperkt) kwetsbare objecten opgenomen. Veiligheidsafstanden zijn vastgesteld voor onder andere opslagtanks met propaan/propeen, aardgastankstations, en gasdrukmeet- en regelstations. Voor windturbines geldt het plaatsgebonden risico als risiconorm.
  • Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations. De circulaire is van toepassing bij een besluit ten aanzien van een LPG-tankstation onder werking van het Bevi, dat het mogelijk maakt dat er (meer) personen in de omgeving van een LPG-tankstation aanwezig kunnen zijn. De effecten van bepaalde ongevalsscenario's staan centraal.
  • Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. In deze circulaire zijn veiligheidszones (A-, B- of C-zone) vastgesteld voor de opslag van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. Binnen deze veiligheidszones worden de aanwezigheid van activiteiten en/ of objecten uitgesloten.
  • Beleidsregels EV-beoordeling tracébesluiten. Deze beleidsregels geven een overzicht van de over de weg vervoerde gevaarlijke stoffen.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BPREUKERKSTR810-VG01_0017.png" Figuur 4.2: Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl)

Toets

Op 200 m van de planlocatie is sprake van opslag van gevaarlijke stoffen (autobedrijf Zuithof B.V.). Het plangebied ligt buiten de terreingrens van het object.

Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van 200 m van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen, derhalve geldt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

4.8 Water

Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater). Deze standaard waterparagraaf heeft betrekking op het plan.

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen. Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn waterveiligheid, klimaatbestendigheid omgeving en ruimte voor waterberging. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

Waterhuishouding

Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1500m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.

Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer

In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater behandeld. Via een gemengd stelsel wordt hemelwater geinfiltreerd.

Aanleghoogte van de bebouwing

Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand(GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast. In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen.

Watertoetsproces

Op 27 septemenber 2023 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 3. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de normale procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. Op het achtererf wordt zo min mogelijk bestraating aangelegd, waardoor het hemelwater op het achtererf zoveel mogelijk in de bodem wordt geinfiltreed. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.

4.9 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toetsing 

Quickscan natuurwaarden

Bij dit bestemmingsplan wordt hiervoor gebruik gemaakt van een quickscan natuurwaarden opgesteld door Natuurbank Overijssel op 24-9-23 (projectnummer 5510), zie ook Bijlage 4 . De resultaten zijn in de volgende alinea's opgenomen.

Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS))

Het plangebied ligt ten oosten van het dichtstbijzijnde Natuurnetwerk Nederland dat zich op 550 meter afstand bevindt. Omdat het plangebied buiten het Natuurnetwerk Nederland ligt, hoeft voorgenomen initiatief niet getoetst te worden aan provinciaal beleid t.a.v. Natuurnetwerk Nederland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BPREUKERKSTR810-VG01_0018.png"

Figuur 4.3: Afstand plangebied met dichtstbijzijnde Natuurnetwerk Nederland (bron: Atlas Leefomgeving)

Natura 2000-gebied

Het plangebied ligt niet in of direct grenzend aan beschermd natuurgebied zoals een Natura 2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied, Springendal & Dal van de Mosbeek', ligt 1.8 km van het plangebied. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal. Dat wil zeggen dat er geen negatief effect op natuurgebied buiten het onderzoeksgebied op treedt. Gelet op de invloedsfeer en de ligging op enige afstand van Natura 2000-gebied, wordt gesteld dat de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied niet negatief beïnvloed wordt. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing van de Wet natuurbescherming aangevraagd te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BPREUKERKSTR810-VG01_0019.png"

Figuur 4.4: Afstand plangebied met dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (bron: AERIUS Calculator)

Stikstof

Voorliggend plan heeft betrekking op de realisatie van 1 vrijstaande woning, ter vervanging van een twee-onder-een-kapwoning. De nieuwe woning zal gasloos zijn. In de huidige situatie is er sprake van verkeersbewegingen door aanwezigheid van de bestaande woning en functies. Daarbij is er per saldo geen sprake van een toename van het aantal woonrechten.

Uit vergelijkbare projecten die in de periode 2019 tot en met 2021 zijn uitgevoerd, en beoordeeld door de ODT, is gebleken dat bij veel bouwprojecten of bestemmingsplannen de aanleg- en gebruiksfase geen stikstofdepositie op nabijgelegen Natura 2000-gebieden veroorzaakt. Gezien de kleinschaligheid van het project en de afstand van circa 1,8 kilometer tot het dichtbijgelegen Natura 2000-gebieden is het aannemelijk dat voorliggend project geen significant negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie zal veroorzaken op Natura 2000-gebieden. Een gedetailleerd onderzoek naar stikstofdepositie wordt dan ook niet noodzakelijk geacht

Soortenbescherming

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Het plangebied wordt door verschillende beschermde diersoorten benut als foerageergebied, nestelen er mogelijk ieder voorjaar vogels in het plangebied, bezetten grondgebonden zoogdieren en vleermuizen er mogelijk een vaste rust- en/of voortplantingsplaats.

Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet de oude nesten of nestplaats. Voor het verstoren, beschadigen of vernielen van een bezet vogelnest kan geen ontheffing verleend worden. De beplanting dient daarom buiten de voortplantingsperiode verwijderd te worden.

Vleermuizen en hun verblijfplaatsen zijn strikt beschermd. Omdat niet uitgesloten kan worden dat vleermuizen een verblijfplaats in de te slopen woning bezetten, dient aanvullend onderzoek uitgevoerd te worden. Op basis van de uitkomsten van aanvullend onderzoek kan bepaald worden of sprake is van wettelijke consequenties.

Door het onvoorbereid uitvoeren van de voorgenomen activiteiten kan niet uitgesloten worden dat beschermde grondgebonden zoogdieren gedood worden en dat vaste rust- en/of voortplantingsplaatsen beschadigd of vernield worden. Om te voorkomen dat beschermde grondgebonden opzettelijk gedood worden, dienen ze verjaagd of weggevangen te worden, of dient het werkterrein natuurvrij gemaakt te worden, zodat de dieren op eigen beweging vertrekken. Voor het natuurvrij maken van het werkterrein is geen ontheffing van de Wet natuurbescherming vereist.

Resumerend

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen plannen. Wel dient aanvullend onderzoek naar vleermuizen te worden verricht zodat kan worden bepaald of er sprake is van wettelijke concequenties. Het uitvoeren van het aanvullend onderzoek naar vleermuizen zal als vergunningplicht worden opgenomen in de planregels.

4.10 Archeologie en Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie

Op het plangebied ligt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'.

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van en onderzoek naar aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.

Op de tot 'Waarde - Archeologie' bestemde gronden mogen, in afwijking van hetgeen in de andere bestemmingen is bepaald, geen bouwwerken worden gebouwd.

Dit is niet van toepassing op bouwwerken en -projecten ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - hoge archeologische verwachtingswaarde' met een oppervlakte van niet meer dan 2.500 m2, waarbij de bodem niet op een grotere diepte dan 0,4 m zal kunnen worden verstoord.

Toets

Voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op het realiseren van twee bijgebouwen en een nieuwe vrijstaande woning. De voorgenomen ontwikkeling en de daarbij behorende werkzaamheden beslaan een oppervlak kleiner dan 2.500 m2. Gelet op de omvang van de voorgenomen ontwikkeling kan worden gesteld dat deze ruim binnen de toegestane grenzen valt. Archeologisch onderzoek is hierom niet noodzakelijk.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BPREUKERKSTR810-VG01_0020.png"

Figuur 4.5: Doorsnede Cultuurhistorische waardenkaart (bron: Provincie Overijssel)

Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat er zich binnen het plangebied of direct naast het plangebied geen gemeentelijke of rijksmonumenten bevinden. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.

4.11 Verkeer / parkeren

verkeer

Het plangebied wordt via de bestaande inrit ontsloten op de Kerkstraat. De Kerkstraat wordt op basis van het 'Strategisch Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan Tubbergen 2019' (hierna: GGVP) aangemerkt als een “Gebiedsontsluitingsweg” waarvoor een wegintensiteit geldt van 3.000 - 15.000 motorvoertuigbewegingen per dag met een rijbaanbreedte van 6 tot 7 meter. De maximumsnelheid bedraagt 50 km per uur binnen de bebouwde kom.

De huidige inrichting van de Kerkstraat bestaat uit asfaltverharding met een breedte van circa 6 meter. Aan beide zijden van de weg is een fietsstrook aangelegd met een breedte van 1 meter. Aan een kant van de weg bevindt zich een trottoir en aan de andere zijde een berm en een sloot. De huidige maximumsnelheid bedraagt zoals aangegeven 50 km/h. Het profiel van de Kerkstraat past binnen de richtlijnen van Duurzaam Veilig.

Op de Kerkstraat zijn enkele snelheidsremmende maatregelen getroffen: Doordat de rontonde voorzien is van een kruispuntplateau (verhoging) wordt de snelheid van het (doorgaande) verkeer beperkt.

Om de verkeersgeneratie als gevolg van het plan te bepalen kan worden aangesloten bij de kengetallen van de CROW-publicatie 'Toekomstbestendig parkeren'. Voor het plan kan worden uitgegaan van de categorie 'koop, huis, vrijstaand', 'niet stedelijk' en 'rest bebouwde kom'. De gemiddelde verkeersgeneratie bedraagt voor dit plan 8,2 verkeersbewegingen per woning per etmaal. Dit komt neer op 16,4 verkeersbewegingen per etmaal voor twee vrijstaande woningen. In de huidige situatie is sprake van twee twee-onder-een-kapwoningen, hiervoor geldt een gemiddelde verkeersgeneratie van 7,8 verkeersbewegingen per etmaal. Voor twee twee-onder-een-kapwoningen komt dit neer op 15,6 verkeersbewegingen per etmaal. Er is dus sprake van een toename van afgerond één verkeersbeweging.

Gezien er een zeer geringe toename in verkeersgeneratie wordt verwacht kan geconcludeerd worden dat het aantal verkeersbewegingen via de huidige infrastructuur kan worden afgewikkeld.

parkeren

Bij de uitoefening van de bevoegdheid tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen geldt de regel dat de inrichting van gronden zodanig moet plaatsvinden dat er voldoende parkeergelegenheid voor auto's wordt gerealiseerd. Voldoende betekent dat wordt voldaan aan de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in de 'Beleidsnotitie Bouwen en Parkeren 2018' en dat indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met die wijzigingen.

Uitgangspunt is dat het parkeren op het eigen erf plaatsvindt. Als een aanvrager alle parkeergelegenheid voor het bouwplan op eigen erf realiseert, wordt er een positief parkeeradvies gegeven.

Met voorliggend plan wordt een gedeelte van een dubbele woning gesloopt zodat er twee vrijstaande woningen kunnen worden gerealiseerd. Het aantal woningen neemt niet toe. Voor een vrijstaande woning in 'rest bebouwde kom' geldt een parkeernorm van gemiddeld 2,3 parkeerplaatsen per woning (bron: CROW editie 381, 2018). Voor twee vrijstaande woningen komt dit neer op 4,6 parkeerplaatsen. In de huidige situatie is er sprake van twee twee-onder-een-kapwoningen. Hiervoor geldt een parkeernorm van gemiddeld 2,2 parkeerplaatsen voor één woning. Voor twee woningen bedraagt het aantal parkeerplaatsen 4.4. Er is een verwaarloosbare toename in parkeerbehoefte van 0,2 parkeerplaatsen. Voor parkeren blijft op eigen terrein nagenoeg evenveel ruimte beschikbaar om te parkeren als nu het geval is. Hierdoor kan worden gesteld dat er voldoende ruimte is om in de verkeersbehoefte te voorzien. Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor het voorliggend plan.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Planopzet en systematiek

De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Toelichting op de regels

5.2.1 Opbouw

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

Inleidende regels

  • Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

  • Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving:

De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;

  • bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);

  • afwijken van de bouwregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;

  • specifieke gebruiksregels:

In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;

  • afwijken van de gebruiksregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;

  • wijzigingsregels

In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

Algemene regels

  • Anti-dubbeltelregel:

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;

  • Algemene bouwregels:

In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;

  • Algemene gebruiksregels:

Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;

  • Algemene aanduidingsregels:

In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;

  • Algemene afwijkingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Algemene wijzigingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Overige regels:

Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing te stellen.

Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht:

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht isopgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;

  • Slotregel: 

Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2.2 Bestemmingen

Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:

Bestemmingen

  • Wonen:

Deze aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroep. De woning heeft een maximum bouwhoogte van 8 m en een goothoogte van 4 m. De gezamelijk oppervlakte aan bijgebouwen per woning bedraagt maximaal 100m2.

  • Waarde – Archeologie:

De bestemming 'Waarde - Archeologie' wordt conform het vigerende bestemmingsplan in dit wijzigingsplan overgenomen.

Functieaanduiding

  • Specifieke vorm van waarde - hoge archeologische verwachting:

De aanduiding 'Specifieke vorm van waarde - hoge archeologische verwachting ' wordt conform het vigerende bestemmingsplan in dit wijzigingsplan overgenomen.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

Optie 1: vooroverleg niet noodzakelijk

De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt onder categorie ... onder ..., waardoor vooroverleg niet nodig is.

Waterschap Vechtstromen
Op 27-9-23 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 7 november 2023 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.