Plan: | Albergen, Ootmarsumseweg 94 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0183.ALBBPOOTMARSWEG94-VG01 |
Voor een braakliggende locatie tussen Ootmarsumseweg 92 en 100 in Albergen is een plan ontwikkeld om een vrijstaande woning te realiseren: Ootmarsumseweg 94. Deze ontwikkeling past nog niet binnen het geldende bestemmingsplan. Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om de ontwikkeling van de vrijstaande woning mogelijk te maken.
Het plangebied ligt aan de westzijde van Albergen, binnen de bebouwde kom en tussen de woningen Ootmarsumseweg 100 en 92. Ook een grasveld aan de zuidwestzijde behoort tot hetzelfde kadastrale perceel. Het overgrote deel van het plangebied betreft het kadastrale perceel Tubbergen, sectie H, nummer 7761. Daarnaast maakt een klein perceel aan de noordoostzijde ook onderdeel uit van het plangebeid: Tubbergen, sectie H, nummer 7906.
In figuur 1.1 is de ligging en globale begrenzing van het plangebied weergegeven. In figuur 1.2 is eveneens de begrenzing aangegeven. Zie de verbeelding van het bestemmingsplan voor de exacte begrenzing van het plangebied.
Figuur 1.1: Ligging en globale begrenzing plangebied (bron: atlas van Overijssel, bewerkt)
Momenteel maakt het plangebied deel uit van het bestemmingsplan 'Albergen en Geesteren'. Het bestemmingplan is door de gemeenteraad van Tubbergen op 30 maart 2015 vastgesteld. In figuur 1.2 is de verbeelding van de geldende bestemming aangegeven.
Figuur 1.2: Geldend bestemmingen volgens bestemmingsplan 'Albergen en Geesteren' met indicatieve begrenzing plangebied (in rood) (bron: atlas van Overijssel, bewerkt)
Het plangebied heeft deels de bestemming 'Wonen' en deels de bestemming 'Groen'. Voor het gehele perceel geldt daarnaast een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' en een functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde - middelhoge archeologische verwachting'.
Binnen de bestemming 'Wonen' is sinds 2015 geen bouwvlak meer opgenomen. Dit betekent concreet dat er geen woning gebouwd kan worden, omdat dit alleen binnen een bouwvlak mag. Binnen de bestemming 'Wonen' geldt wel een wijzigingsbevoegdheid voor wijzigen van een bestaand bouwvlak, maar niet voor het opnemen van een nieuw bouwvlak. Binnen de naastgelegen bestemming 'Groen' kan logischerwijs ook geen woning worden gebouwd.
In het voorheen geldende bestemmingsplan 'LPG tankstations' (op 22 juli 2010 vastgesteld) was op het perceel, samen met het naastgelegen perceel waarop zich nu een vrijstaande woning bevindt (Ootmarsumseweg 92), nog een bouwvlak aanwezig voor een twee-aaneengebouwde woning. Zie figuur 1.3. In het vigerende bestemmingsplan 'Albergen en Geesteren' (vastgesteld in 2015) is echter alleen een bouwvlak opgenomen voor de woning Ootmarsumseweg 92 en niet voor de overgebleven braakliggende kavel waar tot dan toe, als onderdeel van een twee-aaneengebouwde woning, een woning gebouwd kon worden.
Figuur 1.3: Voormailg bestemmingsplan 'LPG Tankstations' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het perceel mag nu alleen bij recht gebruikt worden voor woondoeleinden zónder hoofdgebouw en voor groen. Voor de bouw van een vrijstaande woning is een partiële herziening van het bestemmingsplan vereist.
Het onderhavige bestemmingsplan 'Albergen, Ootmarsumseweg 94' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
Het plangebied betreft een braakliggend perceel met een oppervlakte van circa 3.665 m² (incl. klein stukje aan te kopen grond van ca 32 m2), zoals gezeged gelegen aan de westzijde van Albergen. In figuur 1.1 is de ligging van het projectgebied aangegeven.
De huidige braakliggende situatie duurt inmiddels 9 jaar voort. Dit zorgt voor een verwaarloosde uitstraling. Tot voor kort was er een (gedeeltelijke) omheining met bouwhekken aanwezig, begroeiing met hoog onkruid en was het aanwezige schuurtje overgroeid met onkruid. Om de situatie in de tussentijd een wat meer verzorgde uitstraling te geven is de kavel eind 2016 'opgeschoond': de bovenlaag van de bodem is gefreesd en gezeefd, aanwezig afval/puin en groen is opgeruimd en afgevoerd (incl. 'zeefresidu'), het terrein is geëgaliseerd en de boom aan de voorzijde van het perceel (half op het trottoir) is in overleg met de gemeente gekapt. Na de opschoning is de schuur weer zichtbaar geworden.
Aan de achterzijde (zuidzijde) van de kavel bevindt zich een grasveld.
Figuur 2.1: Huidige situatie, na 'opschoning' eind 2016
De initiatiefnemer is van plan een vrijstaand woonhuis te bouwen in het eerder aangeduide projectgebied. De oorspronkelijke kavel heeft een beperkte breedte aan de straatzijde (Ootmarsumseweg). Om deze straatzijde iets te verbreden koopt de initiatiefnemer een klein stukje gemeentegrond (kadastraal nr 7906). Dit stukje heeft al een woonbestemming en is opgenomen in het plangebied. Zie de rode arcering in figuur 2.2. Door aankoop van dit stukje grond kan ook het bouwvlak aan de straatzijde wat breder worden waarbij de standaard afstand van 3 meter tussen bouwvlak en de kavelgrens aan weerszijden nog wordt gerespecteerd. Zo kan een meer reguliere vorm van woning worden gebouwd binnen het bouwvlak. De gemeente heeft namelijk voorkeur voor het (nagenoeg) bouwen in de rooilijn van de naastgelegen bebouwing. Bij een smalle voorzijde van het bouwvlak, zou de woning aan de voorzijde dan ook veel smaller moeten zijn dan aan de achterzijde.
De initiatiefnemer heeft de wens om één of meerdere bijgebouwen achter het huis te realiseren (losstaand en/of aan het huis) en de achtertuin mogelijk in te richten met een zwembad.
De hoofdontsluiting van de woning zal gerealiseerd worden aan de achterzijde van de kavel, waar aangesloten wordt op de bestaande ontsluiting van Ootmarsumseweg 92 richting de Zandhuisweg.
Om het gewenste plan te kunnen realiseren is een partiële herziening van het bestemmingsplan nodig waarin het volgende wordt veranderd:
Voorgaande resulteert in de aanpassing van het bestemmingsplan zoals aangegeven in Figuur 2.3. Voor het overige deel van de kavel (met bestemming 'Groen') is geen aanpassing van de bestemming nodig.
Figuur 2.3: Geldende bestemming (boven) en beoogde bestemming (onder); gebaseerd op EVE architecten (2016); rode arcering: aanvullend aan te kopen
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De SVIR is het kader voor thematische en gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. De hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit deze Structuurvisie heeft het Rijk op basis van de Wet ruimtelijke ordening, twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig):
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruime is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Het doel van deze ladder is het bevorderen van een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte én het voorkomen van overprogrammering. Om dit te bereiken is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, artikel 3.1.6, tweede lid). Op 1 juli 2017 heeft het rijk dit artikel aangepast. In de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt dient te worden onderbouwd dat er behoefte is aan deze onderbouwing. Indien de ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt buiten het bestand stedelijk gebied dient gemotiveerd te worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien.
In het Bro is een stedelijke ontwikkeling gedefinieerd als: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Conclusie
Voorliggend plan ziet toe op de realisatie van één woning binnen 'bestaand stedelijk gebied' (deels bestemming Wonen). Uit de Woonvisie 2016+ van de gemeente Tubbergen blijkt dat tot 2035 het aantal huishoudens in de gemeente blijft toenemen en daar nog aanvullende nieuwbouw nodig is. Dit geldt voor alle kernen binnen de gemeente. Er kan worden geconcludeerd dat er in Albergen behoeft is aan deze ontwikkeling (zie voor een verdere uitwerking paragraaf 3.3.2). Het bestaand stedelijk gebied wordt in het Bro gedefinieerd als een samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Het plangebied valt hier onder. Daarmee voldoet het plan aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Overigens wordt in lijn met jurisprudentie over dit onderwerp het onderhavig plan niet gezien als nieuwe stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 3.1.6 van het Bro.
De Omgevingsvisie Overijssel 2017 geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie is op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei 2017 in werking getreden.
De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes/rode draden bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur. Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het natuurwerk Nederland (NNN) is daarbij van belang, waarbij een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit wordt ontwikkeld. Ook de ontwikkeling van een continu en beleefbaar watersysteem en het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen zijn ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Het inpassen van nieuwe initiatieven en zorgvuldig inpassen heeft als doel om de samenhang in en identiteit van een gebied te versterken en nieuwe kwaliteiten te laten ontstaan. Een zichtbaar en beleefbaar landschap en het behouden en waar mogelijk verbreden van het bestaande aanbod aan woon-, werk- en mixmilieu's betreffen ruimtelijke kwaliteitsambities.
Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase onderzocht of er sprake is van zorgvuldig en zuinig ruimtegebruik. Dit komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, het Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2009 (Bron: Provincie Overijssel)
Indien het concrete initiatief tot realisatie van een nieuwe woning aan de Ootmarsumseweg wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Zoals gezegd zijn generieke beleidskeuzes keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn.
Voorliggend plan voldoet aan het streven van de provincie naar zorgvuldig en zuinig gebruik van ruimte. Daarnaast is voor dit plan artikel 2.2.2 van de Omgevingverordening Overijssel van belang. Hierin is aangegeven dat bestemmingsplannen mogen voorzien in de totstandkoming van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel woningbouwonderzoek. Bij voorliggend plan is hier sprake van, zie ook de toetsing aan de Woonvisie 2016+ in paragraaf 3.3.2.
Tot slot maakt het plangebied (net als de rest van de gemeente) deel uit van het Nationaal Landschap Noordoost-Twente. Het plan is beperkt van omvang en plangebied ligt binnen de bebouwde kom van Albergen. het plan heeft geen relevante invloed op de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap.
Verder zijn er in het kader van de "generieke beleidskeuzes" geen aspecten die nadere onderbouwing behoeven. Het plan voldoet aan de gestelde generieke beleidskeuzes.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving van belang.
Voor het plangebied geldt het ontwikkelingsperspectief 'Stedelijk gebied: woonwijk'. In de stedelijke laag is de koppeling van de sociale en fysieke dynamiek van de stedelijke functies aan het verbindende netwerk van wegen, paden, spoorwegen en kanalen een belangrijk ordenend principe. De woonwijken van na 1955 zijn grotendeels planmatig ontworpen en gerealiseerd. Dat heeft geleid tot een per wijk kenmerkende hoofdstructuur met eigen aard, maat en karakter (patroon van o.a. hoofdroutes en wegen, wooneenheden en parken en groenstructuur). Functies zijn meestal ruimtelijk van elkaar gescheiden.
Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is omlijnd (bron: Atlas van Overijssel)
Bij de westelijke entree van Albergen is er geen sprake van een duidelijke structuur van een wijk. Voorliggend plan vult een 'gat' in de westelijke entree in en versterkt hiermee de stedenbouwkundige structuur van een 'bebouwingslint'. Het plan is in lijn met het ontwikkelingsperspectief 'woonwijk'.
Gebeidskenmerken
Voor het plangebied gelden de volgende gebiedskenmerken:
Het plangebied maakt deel uit van de bebouwde kom van Albergen. Het perceel ligt vele jaren braak en is deels bestemd ten behoeve van wonen. Tot 2015 was er tevens een bouwvlak aanwezig. De natuurlijke laag en de laag van het agrarische cultuurlandschap zijn niet meer direct zichtbaar in het plangebied. De stedelijke laag is in de omgeving wel goed zichtbaar en bestaat uit de bebouwde omgeving met wegen, gebouwen (woningen en bedrijfsgebouwen) en tuinen. Met voorliggend plan is aangesloten bij de bestaande stedenbouwkundige structuur in de directe omgeving van het plangebied. het plan vult een 'gat' op in het aanwezige lint.
Conclusie
De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is volledig in overeenstemming met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
Op 14 maart 2016 is de Structuurvisie van gemeente Tubbergen vastgesteld ('Op en top Tubbergen'). De visie bevat de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van het gemeentelijk grondgebied en de hoofdzaken van het door de gemeente te voeren ruimtelijk beleid. Andere (ruimtelijke) documenten, zoals bestemmingsplannen, dienen qua inhoud op de structuurisie aan te sluiten. Hieronder worden de voor dit plan relevante onderdelen uit de structuurvisie benoemd.
Wonen
Aantrekkelijk wonen is een belangrijke troefkaart van de gemeente Tubbergen. Voor het thema wonen zijn daarom een aantal randvoorwaarden en uitgangspunten opgenomen, waaraan nieuwe initiatieven getoetst kunnen worden. Het gaat daarbij om de volgende kaders:
Van groot belang voor iedere ontwikkeling is een goede landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing. Ieder gebied, iedere locatie stelt hieraan andere eisen.
Hoofdlijnen kern Albergen
In de Structuurvisie is ook de gemeentelijke visie op de ruimtelijke structuur van Albergen aangegeven. Zie figuur 3.3 voor de 'structuurvisiekaart' voor Albergen.
Figuur 3.3: Structuurvisiekaart Albergen (uit Structuurvisie Gemeente Tubbergen); plangebied indicatief aangegeven met rode ellips
Toets
De projectlocatie ligt volgens de structuurvisiekaart deels in het gebiedstype 'linten' en deels in 'bestaand bedrijventerrein'. In linten is functiemenging van woningen en lichte bedrijvigheid afweegbaar (categorie 1 en 2). Op bedrijventerreinen wordt vooral ingezet op de 'zwaardere' bedrijvigheid (in principe geen nieuwe cat. 1 en 2 bedrijven). De projectlocatie past in de beschrijving voor 'linten'. Mogelijkheden voor bedrijven aan de rand van het bedrijventerrein worden niet verder bemoeilijkt door het initiatief, vanwege al aanwezige woningen op omliggende percelen (zie ook hoofdstuk 4).
Albergen heeft een woningbehoefte zoals hierna, onder 'Woonvisie 2016+', is aangegeven. Volgens de structuurvisie gaat de voorkeur van de gemeente voor het invullen van de woningbouwopgave, vanuit het oogpunt van zuinig ruimtegebruik en duurzaamheid, uit naar inbreiding (conform het voornemen van de initiatiefnemer) voor uitbreiding. Karakteristieke open- en groene plekken moeten daarbij wel behouden worden.
Het voornemen draagt bij aan de invulling van de woningbehoefte in Albergen. Dit gebeurt door middel van inbreiding, wat de voorkeur heeft van de gemeente.
Ook geeft de gemeente in de structuurvisie aan dat zij specifiek aandacht heeft voor de verkeersveiligheid, herkenbaarheid en uniformiteit van de hoofdroutes, met name voor de provinciale weg Oldenzaal - Hardenberg (N343), de weg Almelo - Denekamp (N349) maar ook voor de wegen op gemeentelijk niveau. De beoogde woning ligt weliswaar aan de Ootmarsumseweg (N349), maar de hoofdontsluiting zal aan de achterzijde liggen. Zo wordt de herkenbaarheid, uniformiteit en veiligheid niet nadelig beïnvloed.
Het plan is in lijn met de structuurvisie.
De provincie Overijssel en de Twentse gemeenten (waaronder Tubbergen) hebben in nauwe samenwerking woonafspraken gemaakt over de woningbouwprogrammering in de regio Twente. Daarbij zijn op basis van een raming van de actuele regionale behoefte ook regionaal afspraken gemaakt over de hoeveelheid woningen die gemeenten in de komende jaren gaan bouwen.
De Woonvisie 2016+ is op 13 juli 2016 vastgesteld door de gemeenteraad van Tubbergen. Deze visie vorm de basis voor strategische afwegingen die het gebied maakt op het gebied van wonen. Het versterken van de woonaantrekkelijkheid van Tubbergen staat hierbij voorop. Er zijn drie ambities benoemd voor de komende jaren:
Kwantitatieve woningbouwopgave
In de Woonvisie gaat de gemeente Tubbergen uit van het voorzien in de lokale
woningbehoefte volgens Primos 2013 voor de periode 2015-2024. Dit is overeenkomstig de in regionaal verband gemaakte afspraken en dit is ook bekrachtigd in de bestuursovereenkomst die de gemeente Tubbergen met de provincie Overijssel heeft afgesloten. De gemeente kan meewerken aan het realiseren van nieuwe plancapaciteit als voldaan wordt aan het volgende afwegingskader:
Uit de woonvisie blijkt dat er in kwantitatieve zin voor de gemeente nog sprake is van een additionele woningbehoefte van 290 nieuwe woningen (exclusief sloop).
De gemeente vindt het belangrijk dat er in alle kernen woningen worden gebouwd om te kunnen voorzien in de lokale woonbehoefte. Daarom is de additionele woningbehoefte verdeeld over de verschillende kernen. Ook in Albergen is er ruimte voor het planologisch toevoegen van één woning.
Kwalitatieve woningbouwopgave
De gemeente Tubbergen streeft naar een adequate bouwproductie. De woonvoorkeuren van consumenten wijzigen, de rol van de gemeente wijzigt en de wijze van projectontwikkeling verandert. Consumenten en ontwikkelaars vragen om meer ontwikkelvrijheid, meer maatwerk en mogelijkheden om eigen ideeën te kunnen vormgeven. Een nieuwbouwprogramma moet flexibel zijn naar type woning, prijsklassen, eigendomsvormen en woonconcepten. De gemeente volstaat in de woonvisie met een prioritering voor welke doelgroepen bestaande plannen (uit bijlage 2 van de visie) geschikt is. Verder bestaat het bouwprogramma vooral uit de vrije keus van de consument door middel van kaveluitgifte. Inbreidingslocaties worden veelal gerealiseerd via projectontwikkeling. Per plan dat nieuwe woningbouw mogelijk maakt moet inzicht worden gegeven in de concrete (kwalitatieve) behoefte aan de woning die mogelijk wordt gemaakt.
Toets
De gemeente stemt de nieuwbouw in alle kernen af op de behoefte. In Albergen is nog ruimte voor het toevoegen van een woning conform dit plan. De inwoners van de kernen in de gemeente vinden het van buitengewoon belang dat zij kunnen blijven wonen in de kern waarin zij zijn opgegroeid of waar zij al jaren wonen. Dit perceel biedt daar ook een mooie mogelijkheid voor. Het voornemen draagt bij aan de invulling van de woningbehoefte, zowel kwantitatief als kwalitatief en past daarmee binnen de Woonvisie 2016+.
De gemeente Tubbergen hanteert de Beleidsnota Inbreidingslocaties voor de beoordeling van aanvragen voor het bouwen van woningen op inbreidingslocaties: kleinschalige woningbouw in bestaand stedelijk gebied. Het initiatief zoals beschreven in dit plan valt ook onder deze definitie.
Prioriteit wordt toegekend aan aanvragen die betrekking hebben op de benutting van locaties voor herstructurering of transformatie, oftewel locaties met aanwezige bebouwing die van functie wijzigt, dan wel wordt verwijderd. Daarnaast komen (volgens paragraaf 3.6 van de beleidsnota) onder andere plannen in aanmerking die bijdragen aan 'het oplossen van een stedenbouwkundig ongewenste situatie' of 'bijdragen aan het realiseren van gemeentelijk beleid, zoals opgenomen in een structuurvisie, woonvisie of bestemmingsplan'.
Toets
Het initiatief betreft geen transformatie of herstructurering. Wel draagt voorliggend plan onder andere bij aan 'het oplossen van een stedenbouwkundig ongewenste situatie'. Ook past het zoals aangegeven binnen de Woonvisie 2016+. Het plan past daarmee binnen de Beleidsnota Inbreidingslocaties.
De Nota Omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen 2016 bevat het welstandsbeleid voor de gemeente Dinkelland. In de nota is het grondgebied opgedeeld in deelgebieden voor de kernen en het buitengebied. Voor elk deelgebied is een waarderingsblad en een ambitiekaart gemaakt. Ieder blad bestaat uit een kaartje van het gebied, een toelichting, en een weergave van de beoogde omgevingskwaliteit dat bij de welstandstoets voor de omgevingsvergunning (onderdeel bouwen) van toepassing is. Het welstandsbeleid van de gemeentes bestaan uit drie niveau’s van omgevingskwaliteit:
Het niveau dat van toepassing is geldt voor de algemeen heersende karakteristiek van een gebied. De waarde is dus door de bestaande omgeving bepaald. Het komt voor dat binnen een gebied een gebouw of complex ligt dat zich door de bijzondere kwaliteit onderscheidt. Deze wordt apart genoemd. De welstandsbeoordeling in deze gebieden is gericht op het behouden en versterken van de basiskwaliteiten van de gebieden. Bij de welstandsbeoordeling wordt vooral gekeken of het bouwplan bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving (van hoofdvorm tot materiaal en detail). Afhankelijk van het soort
bouwwerk komen de volgende beoordelingsmodellen voor:
Toets
De projectlocatie ligt langs een ontsluitingsweg van Albergen. Deze vallen onder het 'middenniveau' van de 'Nota omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen. De ontsluitingswegen zijn volgens het beleid van belang voor de ruimtelijke kwaliteit van Albergen. Er staan overwegend vrijstaande woningen. Er wordt gestuurd op representatieve architectuur. Het invullen van de braakliggende kavel zal bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit/eenheid van de entree van Albergen. Dit is in het belang van zowel de gemeente als omwonenden.
'Niveau Midden' betekent dat de stadsbouwmeester over de woning moet oordelen over het ontwerp. Definitieve toetsing op welstand vindt plaats bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de nieuwe woning. Er wordt geen beeldkwaliteitsplan gemaakt omdat de uiterlijke kenmerken van de woning aan de uigangspunten van de gemeentelijke welstandnota zullen voldoen.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk wordt daarom de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bedrijven en milieuzonering, bodem, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, ecologie, water, archeologie & cultuurhistorie en verkeer.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In het voorliggende geval is er sprake van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets
Het plangebied heeft en houdt de bestemmingen 'wonen' en 'groen'. Alleen via een afwijking van het bestemmingsplan is zeer lichte, aan huis verbonden bedrijvigheid toegestaan. De bij recht toegestane mogelijkheden in het plangebied leiden in ieder geval niet tot milieuhinder voor de omgeving.
Aan de overzijde van de Ootmarsumseweg ligt een bedrijfsbestemming voor een 'vleesbe- en verwerkingsbedrijf'. Op dit moment is er geen bedrijf gevestigd met een relevante milieucontour. Het perceel staat te koop. Onlangs zijn er vragen gesteld over de mogelijke vestiging van een kleine bierbrouwerij op deze locatie. Indien dit bedrijf (of een ander een bedrijf) zich hier wil vestigen zal deze moeten aantonen (bij omgevingsvergunningaanvraag of melding Activiteitenbesluit) dat het bedrijf inpasbaar is qua milieuhinder. Daarbij zal de afstand tot de nieuwe beoogde woning Ootmarsumseweg 94 voldoende zijn, aangezien er op dit moment al woningen op kleinere afstand van het bedrijfsperceel liggen. De woning Ootmarsumseweg 83 ligt dichter bij de bedrijfslocatie namelijk op een afstand van 19 meter. Deze woning is maatgevend voor de nieuwe bedrijvigheid.
Ten oosten van het plangebied ligt een bedrijfsbestemming waar maxinmaal milieucategorie 2 is toegestaan. Het beoogde bouwvlak voor Ootmarsumseweg 94 ligt op 26 meter van het bouwvlak van deze bedrijfsbestemming. Daarmee voldoet de afstand tussen de woning en de bedrijvigheid aan de richtafstanden, zowel wanneer van omgevingstype 'gemengd gebied' als van type 'rustige woonwijk' wordt uitgegaan.
Omgekeerd geldt dat mogelijkheden voor bestaande bedrijvigheid in de omgeving nu reeds worden beperkt door aanwezige woningen in de directe omgeving van de projectlocatie. De realisatie van een nieuwe woning zal niet tot extra belemmeringen leiden voor bestaande bedrijvigheid in de omgeving aangezien bestaande woningen dichter bij de bedrijvigeheid liggen.
Aangezien er geen problemen zullen optreden ten aanzien van milieuhinder van bedrijven, wordt het aspect geur hierna niet meer behandeld. Voor luchtkwaliteit en geluid wordt alleen ingegaan op effecten van wegverkeer.
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Bij een ruimtelijk plan moet worden bepaald of de bodemkwaliteit van het betreffende gebied geschikt is voor het beoogde gebruik. Hiervoor is er sprake van een wettelijke verplichting om informatie over de bodemkwaliteit te inzichtelijk te maken. Hierbij is het van belang te weten of er mogelijk sprake is van een bodemverontreiniging, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen.
Toets
Ten behoeve van dit bestemmingsplan is door Kruse Milieu een verkennend bodemonderzoek verricht (oktober 2016; om ter plaatse de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 1 bij deze toelichting.
Van een verontreiniging is sprake als in een (meng)monster een component aanwezig is met een concentratie hoger dan de (gecorrigeerde) achtergrondwaarde (AW 2000) of streefwaarde. De locatie wordt niet verontreinigd verklaard als geen van de onderzochte stoffen in de bodem aanwezig is met een concentratie hoger dan de achtergrondwaarde of streefwaarde.
In de afgegraven bovenlaag van het perceel (ten tijde van het onderzoek als 'depot' opgeslagen op het perceel) zijn enkele van de onderzochte stoffen in licht tot matig verhoogde gehaltes aangetrof-fen. De gehaltes van de stoffen kobalt, lood, zink en PAK zijn licht verhoogd ten opzichte van de achtergrondwaarde (AW200) en het gehalte aan arseen is matig verhoogd ten opzichte van de tus-senwaarde. In een mengmonster van de lemige sterk ijzeroer- en/of roesthoudende boven- en onder-grond is een sterke verontreiniging met arseen aangetroffen en een licht verhoogd gehalte molyb-deen. Het gehalte arseen overschrijdt de interventiewaarde. In het grondwater zijn geen verhoogde concentraties van de onderzochte stoffen aangetroffen. Ook geen verhoogd gehalte arseen.
Het is bekend dat in deze omgeving van Albergen arseen in (sterk) verhoogde gehalten aanwezig is in de grond. Arseen komt van nature voor in de plaatselijk aanwezige ijzeroerhoudende en/of roesthou-dende leemlaag. Het arseen zit gebonden aan de ijzerhoudende grond. In het naastgelegen terrein is deze leemlaag met een verhoogde gehalten arseen ook aangetroffen tijdens een bodemonderzoek uitgevoerd in 2006. Destijds is in overleg met de gemeente Tubbergen besloten om geen nader bo-demonderzoek uit te voeren. Het natuurlijk voorkomen van arseen in de grond is niet direct een reden om de bodem te saneren. De toen aangetroffen gehalten waren echter beduidend lager (57 en 64 mg/kg d.s) dan het gehalte (140 mg/kg d.s.) dat nu aangetroffen is. De interventiewaarde voor arseen is 75 mg/kg d.s. Ook al is er geen reden om te saneren, er kunnen mogelijk wel risico's aanwezig zijn voor de mensen die er wonen (humane risico's).
Het nu gemeten gehalte van 140 mg/kg d.s is getoetst aan advieswaardes van het RIVM. Door het RIVM is in 2007 (rapport 711701053) bepaald dat voor het natuurlijk voorkomen van arseen in de grond er humane risico's op kunnen treden bij gehalten hoger dan 430 mg/kg d.s. voor het bodemge-bruik wonen met tuin. Voor het bodemgebruik plaatsen waar kinderen spelen is de advieswaarde 560 mg/kg d.s en voor het bodemgebruik moestuinen/volkstuinen is de advieswaarde 97 mg/kg d.s.. De grond op deze locatie voldoet dus ruim aan de waardes voor het bodemgebruik wonen met tuin en plaatsen waar kinderen spelen maar voldoet echter niet aan het bodemgebruik moestui-nen/volkstuinen. Geadviseerd wordt dan ook om het gebruik van de tuin te beperken door hier geen moestuin aan te leggen.
Voor de afvoer van grond van dit perceel gelden de volgende aandachtspunten: Hergebruik/ toepassing op het zelfde perceel is toegestaan. Bij afvoer naar elders gelden de reguliere regels voor het toepassen van grond.
Uit milieukundig oogpuntzijn er geen bezwaren tegen het plan een woning met tuin te realiseren op de beoogde locatie mits er voldaan wordt aan het gebruiksadvies om geen moestuin aan te leggen.
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Toetsing
Het plangebied ligt niet in de nabijheid van spoorwegen en/of gezoneerde industrieterreinen. Daarmee is vanuit het aspect geluid alleen 'wegverkeerslawaai' relevant. Voor woningen geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB (etmaalgemiddelde) als gevolg van wegverkeerslawaai op de gevel.
Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone waarbinnen in principe akoestisch onderzoek moet plaatsvinden. In stedelijk gebied is dit 200 meter voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken, zoals de Ootmarsumseweg. De zonering geldt niet voor wegen binnen een als woonerf aangeduid gebied, wegen met een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur en wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (LDEN) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).
De Ootmarsumseweg is een provinciale weg. Ter hoogte van Ootmarsumseweg 94 geldt een maximumsnelheid van 50 kilometer per uur. Een akoestisch onderzoek is benodigd.
Ten behoeve van het plan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door Buijvoets Bouw- en Geluidsadvisering. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 2 bij deze toelichting. Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting op de gevel hoger ligt dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB (LDEN). Er moet (en kan) een hogere grenswaarde van 58 dB vastgesteld worden om de nieuwe woning toe te kunnen staan. De onderbouwing hiervan is opgenomen in het akoestisch onderzoek (par 2.5). De vaststelling van deze hogere grenswaarde vindt gelijktijdig plaats met de vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan. Om te voldoen aan de toelaatbare geluidbelasting binnen in de woning zullen maatregelen in de gevels van de woning moeten worden getroffen.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
In de toekomstige situatie neemt het aantal verkeersbewegingen niet of nauwelijks toe ten opzichte van de huidige situatie. De omvang van de ontwikkeling (1 nieuwe woning) betreft een fractie van de omvang van de activiteiten die in de regeling NIBM als NIBM zijn aangeduid. Het eventuele (en zeer beperkte) extra verkeer draagt niet in betekende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.
Ook is er geen sprake van een nieuwe (extra) gevoelige bestemming volgens 'besluit gevoelige bestemmingen'.
Daarnaast is er nu en in de toekomst geen sprake van overschrijdingen van de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit (geldt voor heel Oost-Nederland).
Conclusie
Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is niet nodig. Voor het aspect luchtkwaliteit is sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Per 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Toets
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied, zie figuur 4.2. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde.
Figuur 4.2: Uitsnede risicokaart; plangebied indicatief in paars (bron: risicokaart.nl).
Uit deze kaart blijkt dat er op circa 90 meter ten oosten van het plangebied een LPG-tankstation ligt. Op grond van het Bevi zijn LPG-tankstations risicovolle bedrijven. Andere relevante risicobronnen liggen op een veel grotere afstand van het plangebied. Er is geen sprake van een nieuwe risicovolle activiteit als gevolg van het plaatsen van de nieuwe woning.
PR
Het LPG-tankstation heeft 3 PR 10-6 contouren (de zwarte cirkels in figuur 4.2) waarvan de grootste 2 een straal van 25 meter hebben (rond het LPG-vulpunt en het LPG-reservoir). De nieuwe woning ligt ruim buiten deze PR-contouren.
GR
De nieuwe woning zorgt niet voor het toevoegen van mensen binnen het invloedsgebied (relevant voor bepalen GR) van het LPG-tankstation. Het standaard invloedsgebied van LPG-tankstations is een cirkel met een straal van 150 meter rond het LPG-vulpunt en het LPG-reservoir. De afstand van het vulpunt en het reservoir tot de beoogde woning bedraagt repectievelijk circa 160 en 165 meter. Er is daarmee geen sprake van een verhoging van het GR.
Conclusie
Het plan is in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt enerzijds ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden: Ecologische Hoofdstructuur (EHS; tegenwoordig ook Natuurnetwerk Nederland genoemd: NNN) en Natura 2000-gebieden. Anderzijds gaat het om soortenbescherming. De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming, Barro) en provinciale regelgeving (EHS in provinciale verordening).
Toets
Beschermde gebieden (Natura-2000 en EHS/NNN)
In de wijde omtrek rond het plangebied liggen geen beschermde natuurgebieden. Relevante effecten zijn uitgesloten.
Beschermde soorten
Het plangebied ligt braak. Er is geen begroeiing aanwezig, op wat onkruid na. Het plangebied heeft in de huidige staat geen waarde voor beschermde dier- of plantensoorten. Er wordt geen aanvullend onderzoek noodzakelijk geacht. De zorgplicht uit de Wet natuurbescherming blijft wel gelden.
Conclusie
Het plan heeft geen relevante invloed op ecologische waarden. Aanvullend onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2010-2015. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.
Watersysteem
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Afvalwaterketen
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe.
Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem.
Vandaar dat het principe 'eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren' een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.
Watertoetsproces
Op 15 februari 2017 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De herziening van het bestemmingsplan heeft een zeer geringe invloed op de waterhuishouding. Zie Bijlage 3 voor de volledige tekst van de 'standaard waterparagraaf'.
Archeologie
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), een wijziging op de Monumentenwet 1988, van kracht geworden en inmiddels opgenomen in de Erfgoedwet (en het overgangsrecht daarbinnen dat naar huidig inzicht in 2019 wordt overgeheveld naar de Omgevingswet). De wijziging van de Monumentenwet heeft ervoor gezorgd dat gemeenten een archeologische zorgplicht krijgen en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Toets archeologie
De gemeente Tubbergen heeft een archeologische verwachtings- en advieskaart opgesteld. Het rapport is opgesteld door RAAP en geeft voor het gemeentelijk grondgebied de verwachtingswaarde voor archeologische resten aan. Aan de hand van deze kaart kan bepaald worden of archeologisch onderzoek noodzakelijk is. In figuur 4.3 is een uitsnede van de archeologische verwachtings- en advieskaart opgenomen. Het plangebied is indicatief paars omcirkeld.
Figuur 4.3: Uitsnede archeologische verwachtingenkaart; plangebied indicatief paars aangegeven
Het plangebied is aangeduid als 'stuwwalhellingen met vochtige zandige of kleiige bodems'. Hiervoor geldt een middelmatige verwachting voor archeologische resten uit alle perioden. Het beleidsadvies binnen deze gebieden is dat bij ontwikkelingen groter dan 5000 m² bij bodemingrepen dieper dan 40 cm archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
Daarnaast ligt het plangebied binnen de categorie 'bufferzone rond erf, havezate en bedehuis' (rode lijnen). Hier geldt een hoge verwachting voor archeologische resten uit de Middeleeuwen en Nieuwe tijd. Het beleidsadvies binnen deze zone is dat bij ontwikkelingen groter dan 2500 m² bij bodemingrepen dieper dan 40 cm archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Deze 'bufferzone' is echter niet vertaald naar de verbeelding van het geldende bestemminsgplan 'Albergen en Geesteren' (wel naar de verbeelding van bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied' dat geldt buiten de bebouwde kom).
Het plangebied is circa 3.665 m2 en daarmee kleiner dan 5.000 m2 en groter dan 2500 m2. In een beperkt deel van het plangebied vinden bodemingrepen dieper dan 40 cm plaats. Dit is fors kleiner dan 2500 m2. Conform het beleid is nader onderzoek niet nodig.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Erfgoedwet. Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Toets cultuurhistorie
Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van Overijssel kan worden afgeleid dat er in en nabij het plangebied geen sprake is van Rijks- provinciale of gemeentelijke monumenten. Daarnaast blijkt uit de waardenkaart dat er in en nabij het plangebied ook geen andere cultuurhistorisch waardevolle elementen zijn waarvoor een planologische regeling gewenst is. Het plan ligt aan de Ootmarsumseweg. Deze 'historische route' wordt niet beïnvloedt door het plan. Het plan heeft geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.
Conclusie
Er is geen nader archeologisch onderzoek nodig en het plan heeft geen negatieve gevolgen ten aanzien van cultuurhistorie.
Met de ontwikkeling zal er sprake zijn van een toename aan verkeersbewegingen. In publicatie 317 'kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' van het CROW zijn kengetallen opgenomen voor de verkeersgeneratie van nieuwe woningen per woningtype, stedelijkheidsgraad en ligging waarin de totale verkeersgeneratie per woning opgenomen is. Er is uitgegaan van de stedelijkheidsgraad 'weinig tot niet stedelijk' en ligging 'rest bebouwde kom'. De CROW-publicatie geeft een minimum en maximum kengetal. Er is uitgegaan van een gemiddelde van deze twee getallen. Er zijn namelijk geen specifieke kenmerken van de voorgenomen ontwikkeling op deze locatie die de verkeersgeneratie vooraf laten afwijken (of anders maken dan) dan een gemiddelde ontwikkeling van deze functies op een vergelijkbare locatie.
Voor vrijstaande woningen geldt een kencijfer van 8,2 verkeersbewegingen per dag. De hoofdontsluiting van de woning zal gerealiseerd worden aan de achterzijde van de kavel, waar aangesloten wordt op de bestaande ontsluiting van Ootmarsumseweg 92 richting de Zandhuisweg. Een beperkte toename van 8,2 verkeersbewegingen kan eenvoudig via de huidige infrastructuur worden afgewikkeld.
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Het parkeren ten behoeve van de woningen zal plaatsvinden binnen en rondom het plangebied. Hierbij wordt de beleidsnotitie ‘Bouwen en parkeren 2014’ van de gemeente Tubbergen als uitgangspunt gebruikt. Deze beleidsnotitie volgt de CROW parkeerkencijfers.
Voor wat betreft de ontwikkeling in het plangebied wordt uitgegaan van de zone ‘rest bebouwde kom’. Voor een vrijstaande woning geldt dat per woning 2,3 parkeerplaats aanwezig moet zijn. In het beleid staat expliciet dat het aantal parkeerplaatsen naar boven wordt afgerond. Dat betekent dat er voor deze ontwikkeling 3 parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden. Uitgangspunt van het beleid is dat dit op eigen terrein wordt gerealiseerd. In het plangebied kan daarin worden voorzien.
De hiervoor beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
Voor de regels in dit bestemmingsplan is zoveel mogelijk aangesloten op de regels die gehanteerd zijn in het bestemmingsplan 'Albergen en Geesteren'. Voor de bestemming 'Wonen' is op enkele punten aangesloten bij de meer recente regels uit bestemmingsplan 'Kleine Kernen'. Het gaat daarbij om regels ten aanzien van bijbehorende bouwwerken en aan-huis-verbonden beroepen/bedrijven. Daarnaast is er vanwege de smalle voorzijde van het perceel niet gekozen voor een verplichte bouw van de voorgevel in de naar de weg gekeerde begrenzing van het bouwvlak, maar is hier een 'speelruimte' van 1 meter opgenomen waarbinnen de voorgevel gebouwd moet worden. Op deze wijze kan de voorgevel iets verder van de weg worden gebouwd of licht gekanteld worden, zodat er indien gewenst een meer standaard/logische vorm van woning gebouwd kan worden.
Enkelbestemmingen
Aan het plangebied zijn de enkelbestemmingen 'Wonen' en 'Groen' toegekend.
De woning (het hoofdgebouw) dient binnen het bouwvlak te worden gebouwd. Het bouwvlak ligt in lijn met de naastgelegen woningen aan de Ootmarsumseweg. Ook voor de maximale goot- en bouwhoogte is aangesloten bij de naastliggende woningen. Deze staan op de verbeelding aangegeven en bedragen respectievelijk 6 en 10 meter. Bijbehorende bouwwerken moeten ook binnen de bestemming 'Wonen' worden gerealiseerd, maar mogen wel buiten het bouwvlak worden gebouwd.
Binnen de bestemming 'Groen' mogen geen gebouwen worden gebouwd. De gronden zijn onder andere bestemd voor groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, in- en uitritten en parkeervoorzieningen.
Dubbelbestemmingen en functieaanduidingen
Voor het gehele plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' en de functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde - middelhoge archeologische verwachting'. Dit betekent dat bij plangebieden groter dan 5.000 m² en bodemingrepen dieper dan 40 centimeter archeologisch vooronderzoek moet worden uitgevoerd voordat een omgevingsvergunning verleend kan worden.
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening 2008 (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Rijksdiensten
Op 1 januari 2012 is de Vrom-Inspectie samengevoegd met de Inspectie V&W tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De ILT heeft in het nieuwe toezichtbeleid geen adviserende en coördinerende rol meer met betrekking tot de advisering over gemeentelijke ruimtelijke plannen. Dit betekent onder meer dat geen plannen voor vooroverleg naar de ILT gestuurd hoeven te worden. Omdat de coördinatierol vervalt, reageren andere rijksdiensten (Rijkswaterstaat, Defensie en Economische Zaken, Landbouw en Innovatie) afzonderlijk.
Rijkswaterstaat
Bij brief van 10 februari 2012 heeft Rijkswaterstaat aangegeven dat zij tijdig betrokken wenst te worden bij plannen die betrekking hebben op de drie netwerken die bij Rijkswaterstaat in beheer zijn: het hoofdwegennet, het hoofdvaarwegennet en het hoofdwatersysteem. Aangezien geen van de belangen van Rijkswaterstaat in het plan betrokken zijn, is vooroverleg met deze dienst niet vereist.
Defensie
Bij brief van 16 februari 2012 wordt aangegeven dat binnen het Ministerie van Defensie de behartiging van ruimtelijke uitgevoerd door de Dienst Vastgoed Defensie. Het gaat hierbij om militaire terreinen (direct ruimtebeslag), het beheer van diverse zoneringen, brandstofleidingen, verstoringsgebieden, laagvliegroutes en -gebieden (indirect ruimtebeslag). De belangen die door het Ministerie van Defensie worden bewaakt, spelen in het voorliggend plan geen rol. Vooroverleg met de Dienst Vastgoed Defensie (Directie noord) is niet vereist.
Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
Bij brief van 6 maart 2012 wordt aangegeven dat gemeentelijke bestemmingsplannen die een relatie hebben met rijksinpassingsplannen op het terrein van energie-infrastructuur gemeld moeten worden bij het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Het onderhavige bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de energie-infrastructuur, waardoor vooroverleg met dit ministerie niet vereist is.
Provincie Overijssel
De provincie Overijssel heeft een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het betreft onder andere kleine woningbouwplannen (minder dan 7 woningen). Het betreft in dit geval één woning. Vooroverleg is niet nodig.
Waterschap Vechtstromen
Op 15 februari 2017 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap Vechstromen een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 8 november 2017 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.