direct naar inhoud van Regels
Plan: TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22a Oude Rijksweg 163 Staphorst
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0180.TAMOPH22a-VS01

Regels

Dit plan beoogt het mogelijk te maken om een bedrijfsperceel in gebruik te nemen voor reguliere woondoeleinden. Dit hoofdstuk is digitaal beschikbaar gesteld met de landelijke voorziening, bedoeld in artikel 1.2.1, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening. Het is met deze landelijke voorziening niet mogelijk dit hoofdstuk conform de juridische vormgeving van het omgevingsplan in STOP-TPOD beschikbaar te stellen.

De hoofdstukken van dit plan dienen gelezen te worden als paragrafen van hoofdstuk 22a van het omgevingsplan van de gemeente Staphorst. In de artikelkop van de in dit deel weergegeven artikelen moet na het woord 'Artikel', na de spatie en direct voor het artikelnummer '22a' gelezen worden. De bijlage bij de in deze voorziening weergegeven hoofstukken moet gelezen worden als onderdeel van Bijlage (22a) bij het omgevingsplan van de gemeente Staphorst.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. Bijlage 1 bij dit 'TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22a Oude Rijksweg 163 Staphorst' bevat begripsbepalingen voor de toepassing van dit TAM-IMRO-deel van het omgevingsplan.
  • 2. De bijlage bij de Omgevingswet, bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling, zijn van overeenkomstige toepassing op dit 'TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22a Oude Rijksweg 163 Staphorst', tenzij in bijlage 1 daarvan is afgeweken.

Artikel 2 Meet- en rekenbepalingen

De meet- en rekenbepalingen uit artikel 22.24 van het omgevingsplan zijn van overeenkomstige toepassing op het meten van de waarden die in dit hoofdstuk in m, m2 of m3 zijn uitgedrukt, voor zover hiervan niet is afgeweken in het bepaalde in 2.1 tot en met 2.6.

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijden van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de afstand tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel:

vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel.

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als:

    • 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en uitbouwen met een oppervlakte van 2 m² of kleiner;
    • 2. overstekende of opgelichte daken;
    • 3. luifels als geïntegreerd onderdeel van een uitbouw;
    • 4. bijgebouwen en bouwwerken die worden gebouwd achter de naar de weg gekeerde gevellijn, niet zijnde erkers, uitbouwen of aanbouwen met een oppervlakte van ten hoogste 6 m² en een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;

buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m ten opzichte van de bouwgrens of bestemmingsgrens bedraagt.

Artikel 3 Toepassingsbereik

  • 1. De besluiten op grond van artikel 22.1, onder a, van Omgevingswet zijn niet van toepassing voor zover het gaat over regels opgenomen in een besluit als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m, van de Invoeringswet Omgevingswet op de locatie, bedoeld in het derde lid.
  • 2. De regels in dit hoofdstuk zijn van toepassing op de locatie Oude Rijksweg 163 te Staphorst, waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0180.TAMOPH22a-VS01 zoals vastgelegd op https://www.ruimtelijkeplannen.nl.

Artikel 4 Algemeen gebruiksverbod

Het is verboden de gronden en de bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de aangegeven functies en/of gebiedsaanwijzingen;

Artikel 5 Aanvraagvereisten

De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2 van het omgevingsplan, zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit hoofdstuk.

Hoofdstuk 2 Functies en gebiedsaanwijzingen

Artikel 6 Wonen - 1

6.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op gronden met de functie 'Wonen - 1'.

6.2 Functieomschrijving

Gronden binnen de functie 'Wonen - 1' mogen worden benut voor:

  • a. wonen al dan niet in combinatie met nevenactiviteiten in de vorm van:
    • 1. hobbymatige agrarische activiteiten;
    • 2. het houden van een bed and breakfast in een bestaand hoofdgebouw c.q. woning of in een voormalig inpandig bedrijfsgedeelte of in een bijgebouw;
    • 3. aan huis verbonden beroepen;
  • b. tuinen en erven;
  • c. groenvoorzieningen, cultuurgrond en water;
  • d. verkeers- en verblijfsdoeleinden in de vorm van wegen met een functie voor intern verkeer, voet- en fietspaden en parkeervoorzieningen;
  • e. openbare nutsvoorzieningen;
  • f. speelvoorzieningen;

met dien verstande dat:

  • g. de uitoefening van onder a genoemde nevenactiviteiten uitsluitend is toegestaan voorzover de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd en er geen ernstige hinder of afbreuk aan het omliggend agrarisch-, bedrijfs- of woonmilieu wordt gedaan. Dit betekent dat:
    • 1. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
    • 2. maximaal 50% van de oppervlakte van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt voor nevenactiviteiten, met dien verstande dat ten minste 100 m2  van de woning uitsluitend is bestemd voor het wonen;
    • 3. degene die de gebruiker is van de woning meewerkt in het bedrijf;
    • 4. de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
    • 5. ter plaatse van het bedrijf een acceptabel verblijfsklimaat is te garanderen;
    • 6. behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met het bedrijf, geen detailhandel mag plaatsvinden;
    • 7. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse;
    • 8. ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat dient te worden geparkeerd op eigen terrein;
  • h. het aantal woningen mag niet meer dan het bestaande aantal per bouwvlak bedragen, dan wel niet meer dan het ter plaatse de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangeduide aantal.
6.3 Beoordelingsregels bouwactiviteiten
6.3.1 Hoofdgebouwen

Voor hoofdgebouwen gelden de volgende beoordelingsregels:

  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de goothoogte van hoofdgebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen, dan wel niet meer dan de goothoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt;
  • c. de bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer dan 10 m bedragen, dan wel niet meer dan de bouwhoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt;
  • d. de hoofdgebouwen worden voorzien van een zadeldak met een dakhelling van ten minste 30°, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt;
6.3.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende beoordelingsregels:

  • a. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden ten minste 1 m achter de voorgevel rooilijn  van het hoofdgebouw gebouwd, dan wel ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen';
  • b. de afstand tussen vrijstaande bijgebouwen of overkappingen en het dichtstbijzijnde punt van het hoofdgebouw mag niet meer dan 15 m bedragen;
  • c. de goothoogte mag niet meer dan 4 m bedragen, dan wel de bestaande goothoogte indien die meer bedraagt;
  • d. de bouwhoogte mag niet meer dan 6,6 m bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte indien die meer bedraagt;
  • e. de dakhelling bedraagt ten minste 20°, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt;
  • f. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen buiten het bouwvlak mag bij een hoofdgebouw niet meer bedragen dan:
    • 1. bij een hoofdgebouw met een inhoud minder dan 750 m3: 75 m2 ;
    • 2. bij een hoofdgebouw met een inhoud van 750 m3 of meer, maar minder dan 1.000 m3 : 100 m2 ;
    • 3. bij een hoofdgebouw met een inhoud van 1.000 m3 of meer, maar minder dan 1.500 m3 : 150 m2 ;
    • 4. bij een hoofdgebouw met een inhoud van 1.500 m3 of meer: 200 m2;
    • 5. dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt, waarbij geldt dat slechts legaal opgerichte bebouwing mag worden gesloopt en teruggebouwd naar exacte situering, afmetingen ten aanzien van goot- en nokhoogten en dakhelling, een en ander conform de destijds verleende bouwvergunning;
  • g. in afwijking van hetbepaalde onder f geldt dat de gezamenlijke oppervlakte aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen buiten het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte bijgebouwen (m2)' maximaal het aangegeven oppervlakte mag bedragen.
6.3.3 Openbare nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen geldt de volgende beoordelingsregel:

  • a. de inhoud per gebouw mag niet meer dan 50 m3  bedragen.
6.3.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat deze hoogte niet meer dan 1,5 m bedraagt in de gebieden die aanwezig zijn vóór de aan de Gemeenteweg of Oude Rijksweg grenzende voorste bebouwing, zijnde hoofdgebouwen;
  • b. de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag binnen het bouwvlak niet meer dan  3 m bedragen.
6.4 Specifieke beoordelingsregel bouwactiviteiten
6.4.1 Algemene beoordelingsregel

Een omgevingsvergunning op basis van lid 6.4.2 tot en met lid 6.4.11 kan uitsluitend worden verleend, met het oog op behoud, herstel en versterking van het karakteristieke dorpsgezicht (De Streek), alsmede het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • een samenhangend bebouwingsbeeld en het behoud van de culturele en landschappelijke waarden van de aangrenzende gronden;
  • de stedenbouwkundige waarden;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • de perceelinrichting (groen-/tuinkarakter);
  • de verschijningsvorm van karakteristieke panden;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
6.4.2 Vergroten van de woning ten behoeve van inwoning
a Vergunningsplicht inwoning

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning en in afwijking van het gestelde in lid 6.3.1 sub a een woning te vergroten ten behoeve van inwoning.

b Beoordelingsregels inwoning

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.4.2 sub a kan worden verleend, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de oppervlakte buiten het bouwvlak bedraagt niet meer dan 75 m2;
  • b. de uitbreiding bevindt zich aan de achterzijde van de woning;
  • c. lid 6.4.1.
6.4.3 Vergroten goothoogte hoofdgebouw
a Vergunningsplicht vergroten goothoogte hoofdgebouw

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning en in afwijking van het gestelde in lid 6.3.1 sub b de goothoogte van het hoofdgebouw te vergroten.

b Beoordelingsregels vergroten goothoogte hoofdgebouw

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.4.3 sub a kan worden verleend, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de goothoogte wordt vergoot tot ten hoogste 4,5 meter;
  • b. algemene beoordelingsregel;
  • c. lid 6.4.1.
6.4.4 Andere dakhelling
a Vergunningsplicht andere dakhelling

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning en in afwijking van het gestelde in lid 6.3.1 sub d en lid 6.3.2 sub e een andere dakhelling van hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen te hanteren.

b Beoordelingsregels andere dakhelling

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.4.4 sub a kan worden verleend, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van het bebouwingsbeeld;
  • b. lid 6.4.1.
6.4.5 Andere situering van een aan-,uitbouw, bijgebouw of overkapping
a Vergunningsplicht andere situering van een aan-,uitbouw, bijgebouw of overkapping

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning en in afwijking van het gestelde in lid 6.3.2 sub a en b een aan-, uitbouw, bijgebouw of overkapping anders te situeren.

b Beoordelingsregels andere situering van een aan-,uitbouw, bijgebouw of overkapping

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.4.5 sub a kan worden verleend, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de situering sluit beter aan bij de omliggende bebouwing;
  • b. bijgebouwen en overkappingen alleen op een kleinere afstand tot of voor de voorgevel van de woning mogen worden gebouwd, indien:
    • 1. de voorgevel van de woning niet direct aan een openbare weg is gelegen;
    • 2. voor het bouwen op 1 m achter de voorgevel van de woning redelijkerwijs onvoldoende ruimte aanwezig is;
    • 3. voor het bouwen een noodzaak aanwezig is.
  • c. lid 6.4.1.
6.4.6 Bouw van bijgebouwen voor het stallen van middelen voor landschapsonderhoud en hobbymatig houden van vee
a Vergunningsplicht bouw van bijgebouwen voor het stallen van middelen voor landschapsonderhoud en hobbymatig houden van vee

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning en in afwijking van het gestelde in lid 6.3.2 sub b en f bijgebouwen voor het stallen van middelen voor landschapsonderhoud, dan wel het hobbymatig houden van vee te bouwen.

b Beoordelingsregels bouw van bijgebouwen voor het stallen van middelen voor landschapsonderhoud en hobbymatig houden van vee

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.4.6 sub a kan worden verleend, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de activiteiten zijn niet vergunningplichtig of meldingsplichtig krachtens de milieuwetgeving;
  • b. de afstand tussen de voorzijde van het bijgebouw en het dichtstbijzijnde punt van het achterste gebouw ten opzichte van de openbare weg bedraagt niet meer dan 15 m;
  • c. er wordt maximaal één bijgebouw gebouwd;
  • d. de oppervlakte van het bijgebouw bedraagt maximaal 150 m2 ;
  • e. de lengte van het bijgebouw bedraagt ten minste tweemaal de breedte;
  • f. de goot- en bouwhoogte van het bijgebouw bedraagt niet meer dan respectievelijk 3 m en 6,6 m, met dien verstande dat een hogere goothoogte kan worden toegestaan in het geval deze in de vorm van een kapschuur wordt gebouwd;
  • g. middels een erfinrichtingsplan wordt aangetoond hoe de kwaliteit van het gehele erf wordt verbeterd, dan wel in stand wordt gehouden;
  • h. bij de situering van het bijgebouw wordt aangesloten bij de ruimtelijke structuur van de omgeving;
  • i. de uitvoering van het inrichtingsplan is gegarandeerd;
  • j. lid 6.4.1.
6.4.7 Grotere goot- en bouwhoogte van bijgebouwen
a Vergunningsplicht grotere goot- en bouwhoogte van bijgebouwen

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning en in afwijking van het gestelde in lid 6.3.2 sub c en d bijgebouwen met een grotere goot- en bouwhoogte te bouwen.

b Beoordelingsregels grotere goot- en bouwhoogte bijgebouwen

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.4.7 sub a kan worden verleend, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de maatvoering sluit beter aan bij de omliggende bebouwing;
  • b. lid 6.4.1.
6.4.8 Groter oppervlakte aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
a Vergunningsplicht groter oppervlakte aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning en in afwijking van het gestelde in lid 6.3.2 een groter aantal vierkante meters aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen te realiseren.

b Beoordelingsregels groter oppervlakte aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.4.8 sub a kan worden verleend, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. alle gebouwen moeten worden gesloopt, slechts met uitzondering van karakteristieke gebouwen en bestaande gebouwen die als passend worden geacht bij het hoofdgebouw;
  • b. bij een hoofdgebouw met een inhoud van minder dan 750 m3 wordt buiten het bouwvlak maximaal 75 m2  van de bestaande oppervlakte aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen teruggebouwd;
  • c. bij een hoofdgebouw met een inhoud van 750 m3 of meer, maar minder dan 1.000 m3 wordt buiten het bouwvlak maximaal 100 m2 aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen teruggebouwd;
  • d. bij een hoofdgebouw met een inhoud van 1.000 m3 of meer, maar minder dan 1.500 m3 wordt buiten het bouwvlak maximaal 150 m2 aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen teruggebouwd;
  • e. bij een hoofdgebouw met een inhoud van 1.500 m3 of meer wordt buiten het bouwvlak maximaal 200 m2 aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen teruggebouwd;
  • f. het oppervlak wat er meer stond dan de onder b tot en met e genoemde 75/100/150/200 m2 wordt voor maximaal de helft teruggebouwd;
  • g. de totaal bij het hoofdgebouw aanwezige oppervlakte bedraagt na toepassing van de saneringsregeling niet meer dan 350 m2 ;
  • h. bij het saneringsplan moet een erfinrichtingsplan worden overgelegd welke voldoet aan de uitgangspunten van de nota Belvedère 'Staphorst, een eigen wereld' van 31 mei 2005.
    Er wordt uitsluitend overgegaan tot het verlenen van de omgevingsvergunning als de uitvoering van het erfinrichtingsplan is gegarandeerd. Aan de te verlenen omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden verbonden ten aanzien van sloop, erfinrichting, beplanting en realisatie parkeerplekken;
  • i. lid 6.4.1.
6.4.9 Slopen en terugbouwen van bestaande bouwwerken buiten bouwvlak
a Vergunningsplicht slopen en terugbouwen van bestaande bouwwerken buiten bouwvlak

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning en in afwijking van het gestelde in lid 6.3.2 bestaande en legaal opgerichte bouwwerken te slopen en elders op het bouwperceel terug te bouwen buiten het bouwvlak met behoud van dezelfde oppervlakte.

b Beoordelingsregels slopen en terugbouwen van bestaande bouwwerken buiten bouwvlak

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.4.9 sub a kan worden verleend, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. het gaat om een bouwwerk met een maximale oppervlakte van 250 m²;
  • b. de uitvoering van het erfinrichtingsplan is gegarandeerd. Aan de te verlenen omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden verbonden ten aanzien van sloop, erfinrichting, beplanting en realisatie parkeerplekken;
  • c. lid 6.4.1.
6.4.10 Het oprichten van tijdelijke bijgebouwen ten behoeve van mantelzorg
a Vergunningsplicht oprichten van tijdelijke bijgebouwen ten behoeve van mantelzorg

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning en in afwijking van het gestelde in lid 6.3.1 en lid 6.3.2 tijdelijke bijgebouwen ten behoeve van mantelzorg op te richten.

b Beoordelingsregels oprichten van tijdelijke bijgebouwen ten behoeve van mantelzorg

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.4.10 sub a kan worden verleend, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. het gaat om een tijdelijk bouwwerk voor maximaal 15 jaar;
  • b. zorg wordt gedragen voor een goede landschappelijke inpassing van het tijdelijke bouwwerk;
  • c. de oppervlakte van een tijdelijke bijgebouw ten behoeve van mantelzorg bedraagt maximaal 100 m2 ;
  • d. een tijdelijke bijgebouw ten behoeve van mantelzorg wordt niet voor de voorgevel van het eerste gebouw gebouwd, bezien vanaf de Oude Rijksweg of Gemeenteweg;
  • e. een tijdelijke bijgebouw ten behoeve van mantelzorg mag niet op meer dan 15 m van het bijbehorende hoofdgebouw worden geplaatst;
  • f. een tijdelijke bijgebouw ten behoeve van mantelzorg wordt zoveel mogelijk op het zij- of achtererf van het bijbehorende hoofdgebouw geplaatst. Indien het tijdelijke bijgebouw ten behoeve van mantelzorg op het achtererf wordt geplaatst, dan moet er minimaal 10 m worden aangehouden tussen de gevels van de het tijdelijke bijgebouw ten behoeve van mantelzorg en de achtergelegen bijbehorende hoofdgebouw, gelegen aan dezelfde steeg.
  • g. de nokinrichting van het tijdelijke bijgebouw ten behoeve van mantelzorg dient parallel te liggen aan de overheersende nokinrichting van de omliggende bebouwing;
  • h. de dakhelling van het tijdelijke bijgebouw ten behoeve van mantelzorg bedraagt minimaal 20°;
  • i. de bouwhoogte van het tijdelijke bijgebouw ten behoeve van mantelzorg bedraagt niet meer dan 5 m;
  • j. aan- of uitbouwen bij het tijdelijke bijgebouw ten behoeve van mantelzorg zijn niet toegestaan;
  • k. parkeren geschiedt op eigen terrein;
  • l. bij de situering van het bouwwerk de criteria van het Beleid tijdelijke mantelzorgwoningen aan de Streek in acht worden genomen;
  • m. lid 6.4.1.
6.4.11 Bouw van bijbehorende bouwwerken ten behoeve van langdurige mantelzorg
a Vergunningsplicht bouw van bijbehorende bouwwerken ten behoeve van langdurige mantelzorg

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning en in afwijking van het gestelde in lid 6.3.1 en lid 6.3.2 bijbehorende bouwwerken met een groter oppervlakte dan in lid 6.3.1 en lid 6.3.2 bepaald te bouwen voor mantelzorg die naar verwachting langer dan 10 jaar zal voortduren.

b Beoordelingsregels bouw van bijbehorende bouwwerken ten behoeve van langdurige mantelzorg

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.4.11 sub a kan worden verleend, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. er wordt zorg gedragen voor een goede landschappelijke inpassing van het tijdelijke bouwwerk;
  • b. de oppervlakte van een tijdelijke bijgebouw ten behoeve van mantelzorg bedraagt maximaal 100 m2 ;
  • c. het tijdelijke bijgebouw ten behoeve van mantelzorg wordt niet voor de voorgevel van het eerste gebouw, bezien vanaf de Oude Rijksweg of Gemeenteweg, gebouwd;
  • d. het tijdelijke bijgebouw ten behoeve van mantelzorg wordt op niet meer dan 15 m van het bijbehorende hoofdgebouw geplaatst;
  • e. het tijdelijke bijgebouw ten behoeve van mantelzorg wordt zoveel mogelijk op het zij- of achtererf van het bijbehorende hoofdgebouw geplaatst. Indien het tijdelijke bijgebouw ten behoeve van mantelzorg op het achtererf wordt geplaatst, dan moet er minimaal 10 m worden aangehouden tussen de gevels van de het tijdelijke bijgebouw ten behoeve van mantelzorg en de achtergelegen bijbehorende hoofdgebouw, gelegen aan dezelfde steeg;
  • f. de nokinrichting van het tijdelijke bijgebouw ten behoeve van mantelzorg dient parallel te liggen aan de overheersende nokinrichting van de omliggende bebouwing;
  • g. de dakhelling van het tijdelijke bijgebouw ten behoeve van mantelzorg bedraagt minimaal 20°;
  • h. de bouwhoogte van het tijdelijke bijgebouw ten behoeve van mantelzorg bedraagt niet meer dan 5 m;
  • i. aan- of uitbouwen bij het tijdelijke bijgebouw ten behoeve van mantelzorg zijn niet toegestaan;
  • j. parkeren geschiedt op eigen terrein;
  • k. bij de situering van het bouwwerk de criteria van het Beleid tijdelijke mantelzorgwoningen aan de Streek in acht worden genomen;
  • l. lid 6.4.1.
6.5 Beoordelingsregels gebruiksactiviteiten
6.5.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze functie wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van onbebouwd blijvende gronden voor de opslag van goederen voor bedrijven waaronder mede begrepen voertuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie en puin- en vuilstortingen;
  • b. het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
  • c. het gebruik van een woning ten behoeve van inwoning;
  • d. het gebruik van gronden en bouwwerken voor bedrijfsactiviteiten, anders dan de in lid 6.2 toegelaten nevenactiviteiten;
  • e. het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 6.2 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de aanleg en instandhouding van het in Bijlage 2 opgenomen Erfinrichtingsplan;
  • f. in afwijking van het bepaalde onder e mogen gronden en bouwwerken worden gebruikt indien en voor zover binnen twee jaar na vaststelling van dit TAM-omgevingsplan uitvoering is gegeven aan de aanleg en instandhouding van het in Bijlage 2 opgenomen Erfinrichtingsplan;
6.6 Specifieke beoordelingsregels gebruiksactiviteiten
6.6.1 Algemene beoordelingsregel

Een omgevingsvergunning op basis van lid 6.6.2 en lid 6.6.3 kan uitsluitend worden verleend, indien:

  • het milieu, de kwaliteit van de bodem en het grond- en oppervlaktewater, waarbij de milieutechnische uitvoerbaarheid en toelaatbaarheid dient te worden aangetoond;
  • de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen gronden en gebouwen.
6.6.2 Vestigen bedrijven uit categorieën 1 en 2 van de Staat van bedrijven
a Vergunningsplicht vestigen bedrijven uit categorieën 1 en 2 van de Staat van bedrijven

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning en in afwijking van lid 6.2 en 6.5.1 onder d bedrijven behorende tot categorieën 1 en 2 van de in de bijlage opgenomen Staat van bedrijven dan wel bedrijven die in de Staat van bedrijven niet zijn genoemd onder de voor deze gronden van toepassing zijnde categorieën, mits deze bedrijven naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, wat betreft geur, stof, gevaar en geluid, kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven die wel zijn genoemd, te vestigen.

b Beoordelingsregels vestigen bedrijven uit categorieën 1 en 2 van de Staat van bedrijven

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.6.2 sub a kan worden verleend, indien:

  • a. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair blijft;
  • b. de bedrijfsactiviteiten uitsluitend inpandig worden verricht;
  • c. maximaal 50% van de oppervlakte van hoofd- en bijgebouwen wordt gebruikt voor nevenactiviteiten, met dien verstande dat ten minste 100 m2 van de woning uitsluitend is bestemd voor het wonen;
  • d. degene die de gebruiker is van de woning meewerkt in het bedrijf;
  • e. de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar zijn met het karakter en de cultuurhistorische kwaliteiten van de omringende omgeving;
  • f. ter plaatse van het bedrijf een acceptabel verblijfsklimaat is gegarandeerd;
  • g. er geen ernstige hinder of afbreuk aan het omliggend agrarisch milieu, bedrijfs- of woonmilieu wordt gedaan;
  • h. behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met de nevenactiviteit, geen detailhandel plaatsvind;
  • i. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat dient te worden geparkeerd op eigen terrein;
  • j. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het milieu, de kwaliteit van de bodem en het grond- en oppervlaktewater, waarbij de milieutechnische uitvoerbaarheid en toelaatbaarheid dient te worden aangetoond;
    • 2. de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen gronden en gebouwen;
6.6.3 Gebruiken van een woning ten behoeve van inwoning
a Vergunningsplicht gebruiken van een woning ten behoeve van inwoning

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning en in afwijking van lid 6.5.1 onder c een woning te gebruiken ten behoeve van inwoning.

b Beoordelingsregels gebruiken van een woning ten behoeve van inwoning

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.6.3 sub a kan worden verleend, indien:

  • a. de inwoning binnen het hoofdgebouw wordt gerealiseerd en het hoofdgebouw visueel één woning blijft;
  • b. de woning slechts één voordeur heeft die toegang verschaft tot een gemeenschappelijke hal;
  • c. er maximaal één meterkast aanwezig is;
  • d. er geen extra bijgebouwen zijn toegestaan;
  • e. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het milieu, de kwaliteit van de bodem en het grond- en oppervlaktewater, waarbij de milieutechnische uitvoerbaarheid en toelaatbaarheid dient te worden aangetoond;
    • 2. de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen gronden en gebouwen;

Artikel 7 Waarde - Archeologie 3

7.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op gronden met de gebiedsaanduiding 'Waarde - Archeologie 3.

7.2 Gebiedsomschrijving

De gronden binnen het gebied 'Waarde - Archeologie 3' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende functies, aangewezen voor het behoud van hoge archeologische verwachtingswaarden.

7.3 Beoordelingsregels bouwactiviteiten
7.3.1 Vergunningsplicht

Het is verboden om op of in de gronden bedoeld in artikel 7.2, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van bevoegd gezag bouwactiviteiten uitvoeren met bodemingrepen op een grotere diepte dan 50 cm.

7.3.2 Toegestane bouwactiviteiten

Het in lid 7.3.1 genoemde verbod is niet van toepassing, indien de bouwactiviteiten betrekking hebben op:

  • a. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met niet meer dan 100 m² wordt uitgebreid;
  • b. bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 100 m² ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende functies.
7.3.3 Aanvraagvereisten

De aanvrager van een omgevingsvergunning legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord is vastgesteld.

7.3.4 Beoordelingsregels

Bevoegd gezag verleent de in 7.3.1 bedoelde omgevingsvergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in lid 7.3.3 genoegzaam blijkt dat:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad;
7.3.5 Maatwerkvoorschriften

In de situatie als bedoeld in lid 7.3.4, onderdeel b, kan bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:

  • a. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
  • b. een verplichting tot het (laten) uitvoeren van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen; of
  • c. een verplichting de bouw van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Artikel 8 Waarde - Beschermd dorpsgezicht

8.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op gronden met de gebiedsaanduiding 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht'.

8.2 Gebiedsomschrijving

De voor 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende functies, mede bestemd voor behoud, herstel en versterking van het karakteristieke dorpsgezicht (De Streek) zoals dat is verwoord in de aanwijzing dorpsgezicht d.d. 18 oktober 1993 (Bijlage 4) en het document 'Staphorst een eigen wereld' van 31 mei 2005 en dat met name wordt gekenmerkt door:

  • a. het verkavelingspatroon van de percelen, waaronder mede begrepen het water- en wegenpatroon en de groenstructuur in de vorm van singelbeplanting;
  • b. de stegen (erfontsluitingswegen) bestraat met klinkers;
  • c. de architectuur van gebouwen, zoals de forse Staphorsterboerderij (type Hallehuis) en nieuwere bebouwing die qua schaal, situering en bouwstijl past in het historische bebouwingsbeeld;
  • d. de plaatsing van gebouwen op de percelen achter elkaar, op wisselende afstanden en bijna altijd met de nok in het verlengde van aanliggende steeg;
  • e. de verspringingen in de rooilijn van de voorgevels van boerderijen die zijn gericht op de Gemeenteweg en de Oude Rijksweg;
  • f. de groenstructuur voor de rooilijn en de daartussen liggende open groengebieden, alsmede de beplanting op en rondom erven die bijdraagt aan het besloten karakter van het dorp en de afgrenzing naar het buitengebied.
8.3 Maatwerkvoorschriften

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op behoud, herstel en versterking van het karakteristieke dorpsgezicht (De Streek), alsmede het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de verschijningsvorm van karakteristieke panden;
  • een samenhangend bebouwingsbeeld en het behoud van de culturele en landschappelijke waarden van de aangrenzende gronden;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en/of bebouwingsbeeld;
  • de perceelinrichting (groen-/tuinkarakter);
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;

nadere eisen stellen aan:

  • a. de goot- en bouwhoogte van gebouwen, in die zin dat dient te worden aangesloten bij de goot- en bouwhoogte van omliggende karakteristieke panden;
  • b. de oppervlakte van hoofd- en bijgebouwen zodat het bouwvolume aansluit bij de omgeving;
  • c. de plaats van bijgebouwen en aan- of uitbouwen;
  • d. de plaats en (nok)richting van gebouwen op het bouwperceel.
8.4 Beoordelingsregels gebruiksactiviteiten

Tot een gebruik, strijdig met deze functie wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het creëren van een nieuwe in/uitrit ten behoeve van het hoofdgebouw naar de openbare weg, anders dan op de steeg of bestaande ontsluitingen op de openbare weg, dan wel het verleggen of verbreden van de bestaande steeg of de bestaande in/uitrit;
  • b. het aanbrengen van verharding vóór de voorgevel van een hoofdgebouw op een erf, anders dan het verharden van een oppervlakte kleiner dan 75 m2 ;
  • c. het fysiek afsluiten van de steeg;
  • d. het asfalteren van de steeg, behoudens het opnieuw asfalteren van een bestaande geasfalteerde steeg.
8.5 Beoordelingsregels overige activiteiten
8.5.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het rooien en/of kappen van singel- of laanbeplanting;
  • b. het graven en dempen van sloten en andere watergangen, het vergroten en/of het verkleinen van het doorstromingsprofiel en het aanbrengen en verwijderen van dammen en stuwen;
  • c. het verleggen of het nieuw aanleggen van een steeg, dan wel het verleggen of het nieuw aanleggen van andere vormen van ontsluitingen.
8.5.2 Uitzonderingen vergunningsplicht

De in 8.5.1 bedoelde vergunning is niet vereist voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die normaal onderhoud en beheer betreffen;
  • b. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
8.5.3 Aanvraagvereisten

Indien de omgevingsvergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de omgevingsvergunning voorgelegd aan het betreffende waterschap met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies.

8.5.4 Beoordelingsregels
  • a. De in 8.5.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden en waarden als genoemd in lid 8.2.
  • b. De in 8.5.1 onder b genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waterhuishoudkundige waarden.
  • c. De in 8.5.1, onder c bedoelde vergunning, mag geen afbreuk doen aan het bebouwingsbeeld. Met het oog hierop wordt voor iedere aanvraag een inrichtingsplan opgesteld met een voorstel tot aanleg van verharding of verandering van het profiel van stegen ter versterking van het landschappelijk karakter; er wordt uitsluitend overgegaan tot het verlenen van de vergunning als de overtuiging bestaat dat de aanvraag als totaal niet leidt tot verslechtering van het dorpsgezicht en de uitvoering hiervan is gegarandeerd.

Artikel 9 Waarde - Steeg

9.1 Gebiedsomschrijving

De voor 'Waarde - Steeg' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende functies, mede bestemd voor verkeers- en verblijfsdoeleinden ten behoeve van de ontsluiting van aanliggende erven.

9.2 Verboden bouwactiviteit

Ongeacht het bepaalde in dit plan, is het verboden om te bouwen binnen deze gebiedsaanwijzing.

9.3 Beoordelingsregels overige activiteiten
9.3.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het verbreden van de verharding.
9.3.2 Uitzonderingen vergunningsplicht

De in 9.3.1 bedoelde vergunning is niet vereist voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die normaal onderhoud en beheer betreffen;
  • b. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. het in beperkte mate verleggen van een steeg tot een maximum van 1 m waarbij de karakteristieke ligging van de steeg wordt behouden.
9.3.3 Aanvraagvereisten

Indien de omgevingsvergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de omgevingsvergunning voorgelegd aan het betreffende waterschap met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies.

9.3.4 Beoordelingsregels
  • a. De in 9.3.1 bedoelde vergunning mag geen afbreuk doen aan het bebouwingsbeeld. Met het oog hierop wordt voor iedere aanvraag een inrichtingsplan opgesteld met een voorstel tot aanleg van verharding of verandering van het profiel van stegen ter versterking van het landschappelijk karakter; er wordt uitsluitend overgegaan tot het verlenen van de vergunning als de overtuiging bestaat dat de aanvraag als totaal niet leidt tot verslechtering van het dorpsgezicht en de uitvoering hiervan is gegarandeerd.
  • b. Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.

Hoofdstuk 3 Algemene regels voor activiteiten

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Grond die in aanmerking genomen moet worden bij een verleende bouwvergunning mag, behoudens intrekking van die bouwvergunning, niet nog eens bij de verlening van een nieuwe bouwvergunning in aanmerking worden genomen.

Artikel 11 Planologische gebruiksactiviteiten

11.1 Algemene beoordelingsregels gebruiksactiviteiten

Onder toegestaan gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de functieomschrijvingen, waaronder in ieder geval wordt begrepen het gebruik of laten gebruiken van gronden:

  • a. ten behoeve van de opslag van grond dat vrijkomt bij werken en werkzaamheden in directe nabijheid van deze werken en/of werkzaamheden met een duur van maximaal een half jaar. Indien de opslag plaatsvindt binnen 10 m van een woning dient de opslag te worden afgedekt;
  • b. ten behoeve van de opslag van grond aangrenzend aan een bouwperceel van een grondverzetbedrijf met een duur van maximaal een half jaar. Per kadastraal perceel mag maximaal een per twee kalenderjaren tijdelijke opslag plaatsvinden. De inhoud van de opslag bedraagt niet meer dan 5.000 m³ en de oppervlakte niet meer dan 1.250 m². De hoogte van de opslag bedraagt maximaal 4 m. Indien de opslag plaatsvindt binnen 10 m van een woning dient de opslag te worden afgedekt;
  • c. ten behoeve van standplaatsen, met uitzondering van de voor 'Verkeer' aangewezen gronden.
11.2 Specifieke beoordelingsregel gebruiksactiviteiten

Onder strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de functieomschrijvingen, waaronder in ieder geval wordt begrepen het gebruik of laten gebruiken van gronden en/of gebouwen voor een seksinrichting.

Artikel 12 Algemene beoordelingsregels

12.1 Beoordelingsregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in het plan en worden toegestaan dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of verkeersintensiteit daartoe aanleiding geven;
  • b. het bepaalde in het plan en worden toegestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • c. het bepaalde in het plan voor de bouw van erf- of perceelafscheidingen tot een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  • d. het bepaalde in het plan en worden toegestaan dat openbare nutsgebouwtjes, telefooncellen en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m³ mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen;
  • e. het bepaalde in het plan en worden toegestaan dat de tijdelijke opslag van grond in het houtsingellandschap De Streek en het jonge ontginningenlandschap met een duur van maximaal een half jaar plaatsvindt, met dien verstande dat:
    • 1. de opslag van grond landschappelijk gezien verantwoord is;
    • 2. per kadastraal perceel maximaal een per twee kalenderjaren tijdelijke opslag plaatsvindt;
    • 3. de inhoud van de opslag bedraagt niet meer bedraagt dan 5.000 m3 ;
    • 4. de oppervlakte van de opslag bedraagt niet meer dan 1.250 m2 ;
    • 5. de hoogte van de opslag bedraagt niet meer dan 4 m;
    • 6. indien opslag plaatsvindt binnen 10 m van een woning, dan dient de opslag te worden afgedekt;
  • f. het bepaalde in het plan en terrassen worden toegestaan.
  • g. het bepaalde in het plan en toestaan dat een bestaande tweede bedrijfswoning wordt gebruikt als plattelandswoning, met dien verstande dat:
    • 1. bij het agrarisch bedrijf waarvan de bedrijfswoning deel uit maakte in de toekomst geen nieuwe bedrijfswoning mag worden gerealiseerd;
    • 2. het behoud van de ruimtelijke uitstraling wordt gegarandeerd, hetgeen aangetoond wordt door middel van een erfinrichtingsplan;
    • 3. de bouwregels voor bedrijfswoningen van overeenkomstige toepassing blijven;
    • 4. sprake moet zijn van een goed woon- en leefklimaat;
  • h. het bepaalde in het plan en worden toegestaan dat bergingen worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 12 m2 ;
    • 2. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 5 m;
    • 3. slechts één berging per (bedrijfs)woning is toegestaan;
    • 4. het gebruik niet bedrijfsmatig van aard is;
    • 5. het bouwen slechts is toegestaan in open gebiedjes van minimaal enige omvang zonder reeds aanwezige bebouwing;
    • 6. bergingen niet gebouwd mogen worden in gebieden vóór de aan de Oude Rijksweg gesitueerde en reeds aanwezige voorste bebouwing;
    • 7. bergingen niet mogen grenzen aan een steeg of andere vorm van perceelontsluiting.
12.2 Afwegingskader

De onder 12.1 bedoelde omgevingsvergunningen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de milieusituatie, waarbij de milieutechnische uitvoerbaarheid en toelaatbaarheid dient te worden aangetoond.
12.3 Omgevingsvergunning behoud, herstel en versterking De Streek

Bij omgevingsvergunning kan, met het oog op behoud, herstel en versterking van het karakteristieke dorpsgezicht (De Streek), alsmede het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • een samenhangend bebouwingsbeeld en het behoud van de culturele en landschappelijke waarden van de aangrenzende gronden;
  • de stedenbouwkundige waarden;
  • de verschijningsvorm van karakteristieke panden;

worden afgeweken van het bepaalde in het plan ten behoeve van een andere dakhelling, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het bebouwingsbeeld.

Artikel 13 Algemene beoordelingsregels parkeeractiviteiten

13.1 Parkeer-, laad- en losruimte
13.1.1 Parkeerruimte

Indien de omvang of de bestemming van een gebouw en/of het terrein daartoe aanleiding geeft, dient ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen, of andere voertuigen in voldoende mate ruimte aanwezig te zijn of aangebracht te worden in, op of onder de bij dat gebouw of terrein behorende gronden of bouwwerken, met dien verstande dat:

  • a. daarbij voor alle functies uitgegaan wordt van de parkeernormen zoals opgenomen in de door de gemeenteraad op 27 november 2018 vastgestelde nota parkeerkengetallen gemeente Staphorst of zo deze naderhand zijn of worden gewijzigd.

De in 13.1.1 sub a genoemde regeling doet zich in ieder geval voor in het geval van:

  • a. een feitelijke gebruiksverandering;
  • b. het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen;
  • c. het verlenen van een omgevingsvergunning voor de in dit plan opgenomen afwijkingen;
13.1.2 Laden en lossen

Indien de functie van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.

13.1.3 Specifieke beoordelingsregel

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 13.1.1 en 13.1.2 indien:

  • a. het voldoen aan die bepalingen op overwegende bezwaren stuit;
  • b. voor zover op andere redelijke wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

Hoofdstuk 4 Overgangsregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken
14.1.1 Algemeen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens eenbouwvergunning of omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
14.1.2 Afwijking

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder 14.1.1 met maximaal 10%.

14.1.3 Uitzondering

Artikel 14.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik
14.2.1 Algemeen

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het TAM-omgevingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

14.2.2 Verbod

Het is verboden het met het plan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 14.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

14.2.3 Onderbroken gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in artikel 14.2.1, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

14.2.4 Uitzondering

Het bepaalde in artikel 14.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende TAM-omgevingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.