Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Buitengebied Staphorst, Mr. J.B. Kanlaan 13a te Punthorst
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0180.5102020004-VS01
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
1.1 Plan:
het bestemmingsplan Buitengebied Staphorst, Mr. J.B. Kanlaan 13a te Punthorst van
de gemeente Staphorst;
 
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en eventuele
bijlagen;
 
1.3 aan- of uitbouw:
een voor bewoning bestemd gebouw dat een gebruikseenheid vormt met een woning,
bedrijfs-, dienstwoning of recreatiewoning, dat in de maatvoering daarvan kan worden
onderscheiden en dat meetelt met de kubieke meters wat betreft de (maximale) inhoud
van de desbetreffende woning;
 
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar
ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het
bebouwen van deze gronden;
 
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
1.6 aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten:
het verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke -geheel of overwegend
door middel van handwerk uit te oefenen- bedrijvigheid, waarbij de woning in
overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende bedrijfsactiviteiten
een ruimtelijke uitstraling hebben die in overeenstemming is met de woonfunctie;
 
1.7 aan huis verbonden beroep:
een dienstverlenend beroep, waaronder mede wordt begrepen een kapper,
schoonheidsspecialist, hondentrimmer en naar de aard daarmee gelijk te stellen
beroepen, welke op kleine schaal in een woning en/of daarbij behorende bijgebouwen
worden uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt
en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in
overeenstemming is met de woonfunctie;
 
1.8 aan huis verbonden kantooractiviteiten:
een bedrijf waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van administratieve,
boekhoudkundige casu quo financiële, organisatorische en/of zakelijke diensten (niet
zijnde detailhandel), waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt
en de desbetreffende activiteiten een ruimtelijke uitstraling hebben die in
overeenstemming is met de woonfunctie;
 
1.9 aan De Streek gebonden niet-agrarische bedrijven:
een bedrijf dat naar de aard van zijn activiteiten is gebonden aan De Streek of waarvan
de activiteiten zijn gericht op het buitengebied, zoals een loonbedrijf;
 
1.10 afhankelijke woonruimte:
een bijgebouw die qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de (bedrijfs)woning en
waarin (een gedeelte van) een huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest
is;
 
1.11 agrarisch bedrijf:
een aan het buitengebied gebonden bedrijf, als inrichting aangewezen volgens het
Besluit Omgevingsrecht, Bijlage 1, en waarvan de bedrijfsomvang minimaal 10 nge
(Nederlandse grootte eenheden) bedraagt en waar uitsluitend of in hoofdzaak door
middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren producten worden
voortgebracht, waaronder mede wordt verstaan de met die activiteiten vergelijkbare
activiteiten, zoals een productiegerichte paardenhouderij, inclusief pensionstal of een
boomkwekerij;
 
1.12 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
 
1.13 bebouwingspercentage:
een in het bestemmingsplan aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van
een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
 
1.14 bed and breakfast:
een kleinschalige aan de woonfunctie ondergeschikte accommodatie voor uitsluitend
logies en ontbijt, die geschikt is voor maximaal vier personen, verdeeld over maximaal
twee slaapkamers en is bedoeld voor doorstroom in de recreatieve verhuur;
 
1.15 bedrijfswoning/dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het
huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het
gebouw of het terrein, noodzakelijk is;
 
1.16 belevingswaarde:
de mate waarin de mens in kwalitatieve zin het landschap ervaart;
 
1.17 bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huisverbonden
beroep of -bedrijf c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende
instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
 
1.18 beperkt kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een
richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald,
waarmee rekening moet worden gehouden;
 
1.19 bestaand(e):
  1. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning;
  2. het onder 1 bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan, of een andere planologische procedure;
1.20 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.21 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.22 bijbehorend bouwwerk:
een uitbreiding van een hoofdgebouw, dan wel functioneel met een zich op hetzelfde
perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd
gebouw, of een ander bouwwerk, met een dak;
 
1.23 bijgebouw:
een niet voor bewoning bestemd vrijstaand, dan wel aangebouwd gebouw dat
dienstbaar is aan de burgerwoning, een bedrijfs- of dienstwoning of recreatiewoning, en
dat door de maatvoering daarvan kan worden onderscheiden, zoals een garage
bijkeuken, schuur of berging; VAB's aanwezig op woonbestemmingen worden
eveneens aangemerkt als bijgebouw;
 
1.24 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het
vergroten van een bouwwerk (alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen
of veranderen en vergroten van een standplaats);
 
1.25 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
 
1.26 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering op
gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van
de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en kapverdieping;
 
1.27 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar
behorende bebouwing is toegelaten;
 
1.28 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
 
1.29 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de
regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
 
1.30 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij
direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of
op de grond;
 
1.31 (agrarisch) cultuurgrond:
grasland, akkerbouw en vollegrondstuinbouw c.q. de teelt van gewassen op open
grond, daaronder niet begrepen sierteelt, fruitteelt en houtteelt;
 
1.32 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het
verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor
gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of
bedrijfsactiviteit;
 
1.33 erfinrichtingsplan:
een plan dat de (her)inrichting van een erf omvat, dat doorgaans betrekking heeft op
bestaande en nieuwe gebouwen, beplanting, erfverharding, ontsluiting en parkeren;
 
1.34 gebouw:
elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met
wanden omsloten ruimte vormt;
 
1.35 gebruikswaarde:
de mate waarin mens en natuur op hun eigen plek in het landschap elkaar tot hun recht
laten komen;
 
1.36 hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel in architectonisch opzicht, dan wel gelet op de
bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;
 
1.37 inwoning:
twee huishoudens in één woning;
 
1.38 kampeerhuis:
een permanente ter plaatse aanwezig gebouw bestemd voor recreatief (nacht)verblijf
van groepen van personen, die hun hoofdverblijf elders hebben;
 
1.39 kampeerboerderij:
een bedrijfsgebouw of gedeelte van een als zodanig functionerend agrarisch bedrijf dat
geschikt is gemaakt door veelal tijdelijke voorzieningen voor verblijfsrecreatie
gedurende een periode per jaar;
 
1.40 kampeermiddelen:
tenten, tentwagens, kampeerauto's of caravans dan wel andere onderkomens of andere
voertuigen, gewezen voertuigen of gedeelten daarvan, voor zover niet als bouwwerk
aan te merken, die geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of ingericht dan wel
worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf dan wel voor nachtverblijf van personeel,
werkzaam op het kampeerterrein waar deze onderkomens of voertuigen zijn geplaatst;
 
1.41 kampeerterrein:
een terrein ter beschikking gesteld voor het plaatsen, dan wel geplaatst houden van
kampeermiddelen;
 
1.42 karakteristiek
uit oogpunt van architectuurhistorie, cultuurhistorie, stedenbouw, gaafheid en/of
zeldzaamheid van grote waarde geacht voor het gebied;
 
1.43 kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een
grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is
bepaald, die in acht moet worden genomen;
 
1.44 landschappelijke waarden:
aan een gebied toegekende waarden in verband met de waarneembare
verschijningsvormen van dat gebied;
 
1.45 logies:
een gebruiksfunctie voor het bieden van recreatief verblijf of tijdelijk onderdak aan
personen. Die personen hebben elders hun hoofdverblijf. Van een logiesfunctie is onder
meer sprake bij een zomerhuisje, een hotel, een motel en een pension.
 
1.46 maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen,
kinderopvang en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook
ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;
 
1.47 mantelzorg:
het anders dan bedrijfsmatig bieden van zorg aan een of meer leden van een
huishouding, die hulpbehoevend is of zijn op fysiek, psychisch en/of sociaal vlak;
 
1.48
natuurlijke waarden:
aan een gebied toegekende waarde in verband met de geologische, bodemkundige en
biologische elementen, voorkomend in dat gebied;
 
1.49 onderbouw:
een gedeelte van een gebouw dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant
minder dan 1,2 m boven peil is gelegen;
 
1.50 overkapping:
een bouwwerk van één bouwlaag dat dient ter overdekking en niet of slechts
gedeeltelijk met maximaal twee wanden is omsloten;
 
1.51 peil:
  1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst, de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst, de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
1.52 pension:
een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies voor langere tijd
met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan de
logerende gasten;
 
1.53 permanente bewoning:
bewoning als hoofdverblijf;
 
1.54 recreatiewoning:
een permanent aanwezig gebouw, geen woonkeet en geen caravan of ander bouwsel
op wielen zijnde, bestemd om uitsluitend door een huishouden of een daarmee gelijk te
stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte
van het jaar te worden bewoond;
 
1.55 risicovolle inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een
grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden
aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt
kwetsbare objecten;
 
1.56 ruimtelijke kwaliteit (investering in):
het in een landschap toevoegen van natuurlijke, artificiële elementen,
bebouwingselementen en/of landschappelijke elementen, dan wel het verwijderen of het
aanpassen daarvan, welke leidt tot een verbetering van de belevingswaarde,
gebruikswaarde en toekomstwaarde van dat landschap;
 
1.57 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang
alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van
erotisch/pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een
erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een
parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
 
1.58 toekomstwaarde:
de resultante van belevingswaarde en gebruikswaarde in de toekomende tijd bezien;
 
1.59 verblijfsrecreatie:
recreatief verblijf, waarbij wordt overnacht in kampeermiddelen, recreatiewoningen,
appartementen en/of recreatieverblijven, waarbij hoofdverblijf elders wordt gehouden;
 
1.60 voorgevel:
de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een gebouw met
meerdere zijden aan een openbare weg grenst, de als zodanig door Burgemeester en
Wethouders aan te wijzen gevel
 
1.61 voorkeursgrenswaarde:
de maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden
afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit grenswaarden binnen zones rond
industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het
Besluit geluidhinder spoorwegen;
 
1.62 waterkering:
een waterkerende en/of –scheidende, kunstmatige of natuurlijke hoogte of hooggelegen
gronden, inclusief de daarin aanwezige waterkerende elementen;
 
1.63 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk
huishouden.
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een
daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het
hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen
gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals
schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren,
neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter
plaatse van het bouwwerk;
 
2.6 de afstand tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel:
vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel;
 
2.7 de hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken) as van de windturbine.
 
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte
bouwdelen als:
  1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en uitbouwen met een oppervlakte van 2 m² of kleiner;
  2. overstekende daken;
  3. luifels als geïntegreerd onderdeel van een uitbouw; buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m ten opzichte van de bouwgrens of bestemmingsgrens bedraagt.
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Wonen - 1
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Wonen – 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. Wonen in een woning, waarbij het aantal woningen niet meer dan het bestaande aantal woningen per bestemmingsvlak zal bedragen, dan wel niet meer dan het ter plaatse van de aanduiding 'aantal' aangegeven aantal, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep of aan huis verbonden bedrijfs- of kantooractiviteiten, bed and breakfast in het hoofdgebouw, alsmede bestaande bedrijven;
  2. logiesfunctie ter plaatse van de aanduiding ‘logies’;
met de daarbij behorende:
  1. gebouwen;
  2. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
  3. tuinen, erven en terreinen;
  4. bouwwerken geen gebouwen zijnde;
  5. nutsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
  1. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
    1. de afstand van een woning ten opzichte van de weg zal ten minste de bestaande afstand bedragen;
    2. de inhoud van een woning, inclusief aangebouwde of vrijstaande bijgebouwen, bedraagt ten hoogste 100 m3, met dien verstande dat de gezamenlijke inhoud van bijgebouwen niet meer mag bedragen dan de inhoud van het bestaande hoofdgebouw;
    3. in afwijking van het bepaalde onder 2 is de bestaande inhoud aan hoofd- en bijgebouwen toegestaan, indien deze meer bedraagt dan 1.100 m³, waarbij geldt dat de bebouwing wordt teruggebouwd naar dezelfde situering, afmetingen ten aanzien van goot- en nokhoogten en dakhelling, een en ander conform de destijds verleende vergunning, met dien verstande dat de inhoud minder mag bedragen dan 1.100 m3;
    4. in afwijking van het bepaalde onder 3, geldt voor woningen, niet zijnde het voorhuis van een bestaande boerderij of een gesplitste woning, waarvan de inhoud in de bestaande situatie kleiner is dan 400 m3 dat de inhoud van het hoofdgebouw niet meer mag bedragen dan 600 m3 en de totale oppervlakte aan bijgebouwen niet meer bedraagt dan 50 m2, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte;
    5. de goothoogte mag niet meer dan 3 m bedragen dan wel niet meer dan de goothoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt;
    6. de bouwhoogte mag niet meer dan 10 m bedragen dan wel niet meer dan de bouwhoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt;
    7. de dakhelling bedraagt minimaal 300 dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt;
  2. Voor bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
    1. deze bouwwerken mogen niet minder dan1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, indien een al bestaand bijgebouw of overkapping minder dan 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw staat, dan mag het nieuwe bijgebouw of overkapping op dezelfde afstand achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw gebouwd worden;
    2. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer dan respectievelijk 3 m en 6 m bedragen, dan wel de bestaande hoogte indien deze meer bedraagt;
    3. bij bestaande gesplitste woningen is per woning niet meer dan 75 m² aan bijgebouwen toegestaan;
    4. de oppervlakte van nieuw te bouwen overkappingen bedraagt niet meer dan 50 m² per woning;
    5. de oppervlakte aan overkappingen bedraagt niet meer dan50 m2, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
    6. de dakhelling van bijgebouwen en overkappingen bedraagt minimaal300, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt;
    7. van een bouwperceel mag niet meer dan50% worden bebouwd.
  3. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
    1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste2 m;
    2. de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, mag niet meer dan 2 m bedragen
  4. Ten aanzien van de logiesfunctie gelden de volgende regels:
    1. ter plaatse van de aanduiding logies zijn maximaal twee inpandige logiesverblijven toegestaan;
    2. de maximale oppervlakte per inpandig logiesverblijf bedraagt 110 m2;
    3. uitbreiding van het aantal logiesverblijven is niet toegestaan.
3.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een
onevenredige aantasting van;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan:
  1. de plaats en de bouwhoogte van gebouwen en andere bouwwerken;
  2. de plaats van gebouwen in die zin dat de hoofdgebouwen in de rooilijn dienen te worden gebouwd;
  3. de plaats van bijgebouwen en aan- of uitbouwen die zijn gelegen binnen een afstand van 3 m uit de perceelsgrens;
  4. de plaats van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen.
3.4 Afwijken van de bouwregels
 
Bij gebruikmaking van de bevoegdheid bij een omgevingsvergunning af te wijken van
de bouwregels worden de algemene toetsingscriteria afwijkings- en
wijzigingsbevoegdheden als genoemd in 11.2 gehanteerd.
 
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
  1. Lid 3,2 sub b en toestaan dat bijgebouwen voor het stallen van middelen voor landschapsonderhoud, dan wel het hobbymatig houden van vee, worden gebouwd, met dien verstande dat:
    1. de activiteiten niet vergunningplichtig of meldingsplichtig mogen zijn krachtens de milieuwetgeving;
    2. de afstand tussen de voorzijde van het bijgebouw en het dichtst bij zijnde punt van het achterste gebouw ten opzichte van de openbare weg niet meer dan 15 m mag bedragen;
    3. er maximaal één bijgebouw mag worden gebouwd;
    4. de oppervlakte van het bijgebouw maximaal 150 m2 mag bedragen;
    5. de lengte van het bijgebouw ten minste tweemaal de breedte dient te bedragen;
    6. de goot- en bouwhoogte van het bijgebouw niet meer mogen bedragen dan respectievelijk 3 m en 6,6 m, met dien verstande dat een hogere goothoogte kan worden toegestaan in het geval in de vorm van een kapschuur wordt gebouwd;
    7. middels een erfinrichtingsplan dient te worden aangetoond hoe de kwaliteit van het gehele erf wordt verbeterd, dan wel in stand wordt gehouden;
    8. bij de situering van het bijgebouw moet worden aangesloten bij de ruimtelijke structuur van de woning;
    9. de omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend als de uitvoering van het inrichtingsplan is gegarandeerd;
    10. in afwijking van het gestelde onder 3 mag het bijgebouw maximaal 250 m2 bedragen, waarbij de te realiseren oppervlakte meer dan 150 m2 gebouwd kan worden indien ten minste driemaal die oppervlakte aan extra bijgebouwen elders in het buitengebied gesloopt wordt, in de vorm van voormalig agrarische
    11. bedrijfsgebouwen; niet tevens gebruik wordt gemaakt van de saneringsregeling.
  2. lid 3.2 , sub a, onder 2 en 3: en toestaan dat bestaande bijgebouwen bij een woning worden teruggebouwd, met dien verstande dat:
    1. het dient te gaan om een bouwwerk met een maximale oppervlakte van 250 m2 ;
    2. investering in de ruimtelijke kwaliteit dient plaats te vinden;
    3. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van:
      • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
      • het landschaps- en bebouwingsbeeld;
      • de verkeersveiligheid;
      • de verschijningsvorm van karakteristieke panden;
    4. voorwaarden gesteld kunnen worden ten aanzien van de sloop, erfinrichting, beplanting en realisatie van parkeerplaatsen;
    5. deze afwijkingsmogelijkheid niet geldt ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
  3. lid 3.2, sub a, onder 2 en 3: voor het toestaan van een grotere oppervlakte aan bijgebouwen, te realiseren via vervangende herbouw (saneringsregeling) van bijgebouwen met dien verstande dat:
    1. alle bijgebouwen moeten worden gesloopt, slechts met uitzondering van karakteristieke bijgebouwen;
    2. een vervangende bouw van bijgebouwen mag eenmalig per bouwperceel plaatsvinden tot een maximuminhoud van 50% van de bestaande inhoud aan bijgebouwen dat aanwezig is boven de 1.100 m³, met dien verstande dat de totale oppervlakte aan bijgebouwen bij het hoofdgebouw na toepassing van de saneringsregeling niet meer bedraagt dan 350 m²;
    3. er sprake moet zijn van een verbetering van de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit;
    4. aan de te verlenen omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden verbonden ten aanzien van sloop, erfinrichting, beplanting en realisatie parkeerplekken;
  4. lid 3.2, sub a, onder 2 en 3: voor het toestaan van een grotere inhoud aan bijgebouwen, te realiseren via compensatie van veldschuren, met dien verstande dat:
    1. elders in het buitengebied een landschapsontsierende schuur wordt gesloopt;
    2. de oppervlakte van het bijgebouw niet meer mag bedragen dan de oppervlakte van de gesloopte schuur, waarbij het totale maximum aan bijgebouwen bij de woning niet meer dan 250 m² bedraagt;
    3. er sprake moet zijn van een verbetering van de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit op het erf waar het nieuwe bijgebouw wordt gebouwd;
    4. aan de te verlenen omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden verbonden ten aanzien van sloop, erfinrichting, beplanting en realisatie parkeerplekken;
    5. niet tevens gebruik wordt gemaakt van de regeling als bedoeld onder sub c;
  5. lid 3.2, sub a, onder 5 en 6: ten behoeve van een grotere goot- en bouwhoogte indien daardoor de maatvoering beter aansluit bij de omliggende bebouwing;
  6. lid 3.2, sub a, onder 6: ten behoeve van een grotere goothoogte indien dit noodzakelijk is in verband met de eisen van het Bouwbesluit;
  7. lid 3.2, sub b, onder 6: en een lagere dakhelling toestaan van bijgebouwen en overkappingen bij woningen mits hierbij wordt aangesloten bij de dakhelling van de reeds bestaande bebouwing en de dakhelling minimaal 15° bedraagt;
  8. lid 3.2, sub b, onder 6: en een lagere dakhelling toestaan van ondergeschikte bijgebouwen en overkappingen bij woningen (zoals carports, garages en een tussenlid).
  9. lid 3.2, sub b, onder 1: ten behoeve van een andere situering van een aan- of uitbouw, bijgebouw of overkapping mits de situering daarvan beter aansluit bij de omliggende bebouwing;
  10. lid 3.2, sub c, onder 2: en toestaan dat lichtmasten worden geplaatst bij paardrijbakken, mits:
    1. de hoogte maximaal 4 m bedraagt;
    2. het aantal niet meer dan zes bedraagt;
    3. de lichtmasten uitsluitend zijn gericht op de paardrijbak;
    4. deze voldoen aan de milieukwaliteitseisen onder de specifieke gebruiksregels.
3.5 Specifieke gebruiksregels
 
3.5.1 Toegestaan gebruik
In overeenstemming met de bestemming is:
  1. het gebruik van de gronden en gebouwen voor hobbymatige agrarische activiteiten, waaronder het houden van paarden, mits niet meer dan75 m2 van het bebouwde oppervlak voor deze activiteiten wordt gebruikt;
  2. het gebruik van de gronden als paardenbak, mits de paardenbak:
    1. binnen het bouwvlak en op ten minste 10 m achter (het verlengde van) de voorgevel wordt gesitueerd;
    2. ten minste50 m verwijderd ligt van een woning van derden;
    3. een oppervlakte heeft van maximaal800 m2;
  3. het gebruik van de woning voor een aan huis verbonden beroep en aan huis verbonden bedrijfs- of kantooractiviteiten, uitsluitend voor zover de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd of geen ernstige hinder of afbreuk aan het woonmilieu wordt gedaan. Dit betekent dat:
    1. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
    2. aan huis verbonden activiteiten uitsluitend inpandig mogen worden verricht;
    3. maximaal75 m2 van de oppervlakte van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het beroep of bedrijf;
    4. degene die de gebruiker is van de woning ook degene moet zijn die het aan huis verbonden beroep of bedrijf uitoefent;
    5. behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met het aan huis verbonden beroep, geen detailhandel mag plaatsvinden;
    6. indien sprake is van een kantoorfunctie ter plekke een goed leefklimaat is te garanderen alsmede dat omliggende bedrijven niet onevenredig in de bedrijfsvoering worden geschaad;
    7. uitsluitend bescheiden reclame is toegestaan;
    8. ten aanzien van de aard van bedrijfsactiviteiten categorie 1 en 2 bedrijven zijn toegestaan welke staan genoemd in de staat van bedrijven in bijlage 1 of daarmee naar aard en omvang vergelijkbaar zijn;
    9. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein;
  4. het gebruik van de verlichting voor een paardrijbak, met inachtneming van de volgende regels:
    1. er mag niet meer dan60 lux/m2 worden geproduceerd, gemeten 1 m boven de bodem van de paardrijbak;
    2. de verlichting mag niet worden gebruikt tussen 23.00 uur en 07.00 uur;
  5. het in gebruik nemen van een oorspronkelijk inpandig voormalig bedrijfsgedeelte in oorspronkelijke boerderij ten behoeve van woongebruik, waarbij een overschrijding van artikel 3.2 sub a, onder 3 is toegestaan, met dien verstande dat:
    1. de uiterlijke verschijningsvorm als boerderij dien te worden gehandhaafd;
    2. geen extra woningen mogen ontstaan.
3.5.2 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijking
van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
  1. het gebruik van onbebouwd blijvende gronden voor de opslag van goederen, waaronder mede begrepen voertuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie en puin- en vuilstortingen;
  2. het splitsen van een woning in meer dan één woning;
  3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden, met uitzondering van het gebruik van het hoofdgebouw voor een bed and breakfastvoorziening;
  4. permanente bewoning van gebouwen anders dan het hoofdgebouw;
  5. het gebruik van verlichting voor een paardrijbak, anders dan bedoeld in lid 3.5.1, sub d;
  6. het gebruik van gronden en gebouwen voor bedrijfsactiviteiten anders dan die zijn toegestaan in lid 3.1;
  7. het gebruik van gronden voor zover deze zijn gelegen binnen een afstand van 50 m van de bouwperceelgrenzen van naastgelegen agrarische bedrijven voor nieuwe geurgevoelige objecten als bedoeld in artikel 1 van de Wet geurhinder en veehouderij;
  8. het in gebruik nemen van een oorspronkelijk inpandig voormalig bedrijfsgedeelte in een oorspronkelijke boerderij ten behoeve van woon-gebruik anders dan bedoeld in lid 3.5.1, sub e.
3.5.3 Voorwaardelijke verplichting
  1. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 3.1 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 1 opgenomen bijlage ‘Kanlaan 13a Erfinrichtingsplan’, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing. Hieronder wordt ook verstaan het in acht nemen van de beeldkwaliteitseisen ten aanzien van erfafscheidingen.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
 
Bij gebruikmaking van de bevoegdheid bij een omgevingsvergunning af te wijken van
de gebruiksregels worden de algemene toetsingscriteria afwijkings- en
wijzigingsbevoegdheden als genoemd in lid 11.2 gehanteerd.
 
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in:
  1. Lid 3.5.2 sub d: voor het gebruik van een bijgebouw voor zelfstandige bewoning in het kader van mantelzorg, met dien verstande dat:
    1. de behoefte aan mantelzorg blijkt uit een schriftelijke verklaring van een zorginsteling, dan wel de mantelzorgbehoevende ouder is dan 75 jaar;
    2. de geluidsbelasting op de woning in het bijgebouw niet meer mag bedragen dan de daarvoor geldende voorkeurswaarde of een hoger verkregen grenswaarde, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;
    3. er ter plekke een acceptabel woon- en leefklimaat valt te garanderen;
    4. de omgevingsvergunning mag geen negatieve invloed hebben op de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven;
    5. gegarandeerd wordt dat na beëindiging van de mantelzorgbehoefte het betreffende gebouw als bijgebouw in gebruik wordt genomen;
    6. in aanvulling van de binnenplanse afwijking een overeenkomst wordt gesloten;
  2. lid 3.5.2: en toestaan dat de bestaande bijgebouwen gebruikt worden als bed and breakfast, mits:
    1. aantoonbaar sprake is van kortdurend verblijf;
    2. er sprake is van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit op het erf;
    3. omliggende bedrijven niet in de ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  3. lid 3.5.2, sub f: en toestaan dat VAB’s worden gebruikt voor bedrijven behorende tot de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijven, met dien verstande dat:
    1. geen nieuwe gebouwen mogen worden gebouwd en bestaande gebouwen mogen niet worden uitgebreid;
    2. in afwijking van het onder a bepaalde geldt dat sloop en nieuwbouw van voormalige agrarische bebouwing uitsluitend is toegestaan indien sprake is van landschapsontsierende stallen en/of sloop en nieuwbouw noodzakelijk is vanwege functionele en/of bouwtechnische redenen. Hierbij geldt dat gestreeft wordt naar een substantiële reductie van bebouwing en de totale her te bouwen oppervlakte van de functie niet meer bedraagt dan500 m2;
    3. de nieuwe functie moet leiden tot het behoud of verbetering van de agrarische uitstraling van het buitengebied en mag geen ongewenste visuele verstedelijking of aantasting van landschappelijke waarden veroorzaken;
    4. de nieuwe functie geen onaanvaardbare verkeersaantrekkende werking mag hebben;
    5. de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven niet onevenredig mogen worden beperkt;
    6. de functie milieuhygiënisch inpasbaar moet zijn;
    7. er geen buitenopslag of andere bedrijfsactiviteiten buiten de gebouwen mag plaatsvinden in afwijking hiervan kan ondergeschikte buitenopslag binnen het bouwvlak worden toegestaan, welke inherent is en volgt uit de bedrijfsvoering, mits:
      • de buitenopslag redelijkerwijs niet onder te brengen is in de bestaande bedrijfsbebouwing;
      • de buitenopslag geen onevenredige afbreuk doet aan de landelijke c.q. agrarische uitstraling van het perceel;
      • er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;
      • de buitenopslag expliciet wordt begrensd;
    8. overtollige bebouwing die niet wordt hergebruikt moet worden gesloopt;
    9. detailhandel uitsluitend is toegestaan als ondergeschikte functie die ten dienste staat van de nieuwe functie;
    10. horeca uitsluitend is toegestaan als ondergeschikte functie die ten dienste staat van de nieuwe functie;
    11. ook bedrijven die niet in de bij deze regels behorende Staat van bedrijven zijn genoemd kunnen worden toegestaan, mits deze bedrijven naar aard en omvang en qua milieueffecten gelijk kunnen worden gesteld met de bedrijven die wel zijn genoemd;
    12. wordt voldaan dient aan de overige voorwaarden uit het VAB-beleid.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
 
Bij gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid worden de algemene toetsingscriteria
afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden als genoemd in lid 11.2 gehanteerd.
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:
  1. meerdere woningen in een oorspronkelijk hoofdgebouw worden gerealiseerd (woningsplitsing) mits:
    1. de inhoud van iedere woning niet minder dan400 m3 bedraagt en de inhoud van het hoofdgebouw niet minder dan 1.000 m3 bedraagt en in het geval het hoofdgebouw gesplitst wordt in drie woningen de inhoud niet minder dan 1.500m3 bedraagt;
    2. het totaal aantal woningen in een oorspronkelijk hoofdgebouw maximaal drie bedraagt;
    3. per woning ten minste twee parkeerplaatsen op eigen erf worden gerealiseerd;
    4. de bouwmassa en karakteristieke hoofdvorm van de oorspronkelijke boerderij of woning na splitsing gehandhaafd blijft;
    5. de geluidsbelasting op de nieuwe woning(en) niet meer bedraagt dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een hoger verkregen grenswaarde zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;
    6. ter plekke een goed woon-leefklimaat kan worden gegarandeerd en omliggende bedrijven niet onevenredig worden aangetast in de bedrijfsvoering;
    7. de ontsluiting plaatsvindt via de bestande in-/uitrit;
    8. al het meerdere dan 75 m2 op het perceel voorkomende agrarische bebouwing per woning wordt gesloopt met uitzondering van karakteristieke gebouwen;
    9. de oppervlakte aan bijgebouwen per woning niet meer dan75 m2 bedraagt;
    10. een verzoek om wijziging gepaard gaat met een voorstel tot deling van het perceel en de bijbehorende vrijstaande bijgebouwen en overkappingen;
    11. aan de wijziging kunnen voorwaarden worden verbonden ten aanzien van sloop, erfinrichting, beplanting en realisatie parkeerplekken;
  2. meerdere woningen in een te vergroten oorspronkelijk hoofdgebouw met een inhoud van ten minste 600 m3 worden gerealiseerd (woningsplitsing met verbouw) mits:
    1. de inhoud van iedere woning niet minder dan400 m3 bedraagt en de inhoud van het hoofdgebouw niet minder dan 1.000 m3, in het geval dat de inhoud van het oorspronkelijke hoofdgebouw minder dan 1.000 m3 bedraagt dient het hoofdgebouw te worden vergroot tot minimaal 1.000 m3;
    2. het totaal aantal woningen in een oorspronkelijk hoofdgebouw maximaal twee bedraagt;
    3. recht gedaan wordt aan de oorspronkelijke hoofdvorm;
    4. uitbreiding van het hoofdgebouw niet plaatsvindt voor de voorgevel en de oorspronkelijke nokrichting wordt gehandhaafd;
    5. advies van de ervenconsulent, dan wel een andere ter zake deskundige is verkregen, op basis waarvan ruimtelijke kwaliteitswinst is gegarandeerd;
    6. per woning ten minste twee parkeerplaatsen op eigen erf worden gerealiseerd;
    7. de geluidsbelasting op de nieuwe (woning)en niet meer bedraagt dan de daarvoor geldende voorkeurswaarde of een hoger verkregen grenswaarde zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;
    8. ter plekke een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd en omliggende bedrijven niet onevenredig worden aangetast in de bedrijfsvoering;
    9. de ontsluiting plaatsvindt via de bestaande in-/uitrit;
    10. op het perceel voorkomende voormalig agrarische bebouwing geheel wordt gesloopt;
    11. de oppervlakte aan bijgebouwen per woning niet meer dan75 m2 bedraagt;
    12. een verzoek om wijziging gepaard gaat met een voorstel tot deling van het perceel en de bijbehorende vrijstaande bijgebouwen en overkappingen;
    13. aan de wijziging kunnen voorwaarden worden verbonden ten aanzien van sloop, erfinrichting, beplanting en realisatie parkeerplekken.
Artikel 4 Waarde - Archeologie 6
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'waarde - archeologie 6' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere
daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van lage
archeologische verwachtingswaarden.
 
4.2 Bouwregels
 
Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bodem dieper
dan 40 cm beneden het maaiveld wordt geroerd, met uitzondering van:
  1. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met niet meer dan 1,5 ha wordt uitgebreid;
  2. bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 1,5 ha ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen.
4.3 Afwijken van de bouwregels
  1. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2, mits:
    1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
    2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad;
    3. één of meer van de volgende voorwaarden in acht word(t)(en) genomen:
      • een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
      • een verplichting tot het (laten) uitvoeren van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen; of
      • een verplichting de bouw van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
  2. Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk
zijnde, of van werkzaamheden
  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
    1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 1,5 ha en dieper dan 40 cm;
    2. het graven van watergangen;
    3. het graven van sleuven breder dan 50 cm en dieper dan 40 cm ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
  2. Een vergunning als bedoeld onder a wordt slechts verleend indien:
    1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
    2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad;
    3. één of meerdere van de volgende voorwaarden in acht wordt of worden genomen:
      • een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
      • een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
      • een verplichting de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
  3. Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de vergunning voorwaarden te verbinden, wordt de archeologisch deskundige om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de vergunning niet verleend.
  4. Het verbod als bedoeld onder a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
    1. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
    2. het normale onderhoud betreffen. Onder normaal onderhoud van drainage wordt in elk geval verstaan het vervangen van drainage in inmiddels gedraineerde percelen;
    3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
    4. op archeologisch onderzoek zijn gericht.
4.5 Wijzigingsbevoegd
  1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 6 (gebied van archeologische verwachtingswaarde met lage trefkans) te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische verwachtingswaarden (meer) aanwezig zijn.
  2. Alvorens de sub a bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt de regio-archeoloog om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de wijziging niet toegepast.
3 Algemene regels
 
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan
waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere
bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene bouwregels
 
6.1
 
Voor elke uitbreiding van 500 m² of meer aan verstening dient een erfinrichtingsplan
te worden opgesteld, welke door burgemeester en wethouders dient te zijn
goedgekeurd, met uitzondering van bebouwing in de bestemmingen Agrarisch,
Agrarisch met waarden – Elzensingellandschap, Agrarisch met waarden – Kleinschalig,
Agrarisch met waarden – Landschap en Agrarisch met waarden – Landschap en
Natuur.
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
 
7.1 Algemeen
 
Het tijdelijk gebruik van gronden als stort- en opslagplaats van al dan niet aan het
gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, is toegestaan, behoudens voor
zover wordt voldaan aan de voorwaarden zoals vervat in de Beleidsnota tijdelijke
grondopslagen gemeente Staphorst.
 
7.2 Strijdig gebruik
 
Onder strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de
bestemmingsomschrijvingen, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
  1. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  2. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor overige verblijfsrecreatie, anders dan bestaand;
  3. het gebruik van gronden voor het beproeven van motorvoertuigen of voor het beoefenen van gemotoriseerde snelheids- en/of behendigheidssporten en de (model-) vliegsport;
  4. het gebruik of laten gebruiken van gronden en/of gebouwen voor een seksinrichting;
  5. het storten van puin en/of afvalstoffen;
  6. het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
  7. het gebruik van een bedrijfswoning als burgerwoning;
  8. het gebruik van een woning ten behoeve van inwoning, anders dan in dit bestemmingsplan toegestane mantelzorg dan wel bestaande inwoning.
Artikel 8 Algemene aanduidingsregels
 
8.1 Veiligheidszone - munitie c
 
8.1.1 Bouwregels
Op en in de gronden ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - munitie c' is geen
nieuwe bebouwing of uitbreiding van bebouwing toegestaan voorzien van glasvlies- of
gordijngevels en zijn geen gebouwen toegestaan met zeer grote glasoppervlakten,
waarin zich als regel een groot aantal personen bevindt. Voor zover activiteiten of
functies kunnen worden toegestaan, wordt vooraf advies ingewonnen bij het Ministerie
van Defensie. .
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
 
  1. Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, bij omgevingsvergunning afwijken van:
    1. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of verkeersintensiteit daartoe aanleiding geven;
    2. het bepaalde in het plan en toestaan dat nieuwe fiets- of wandelpaden worden aangelegd;
    3. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
    4. het bepaalde in het plan en toestaan dat antennemasten tot een bouwhoogte van 25 m worden gebouwd;
    5. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, met dien verstande dat:
      1. de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m³ mag bedragen;
      2. de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen.
    6. het bepaalde in het plan en worden toegestaan dat de tijdelijke opslag van grond in het houtsingellandschap De Streek en het jonge ontginningenlandschap met een duur van maximaal een half jaar plaatsvindt, met dien verstande dat:
      1. de opslag van grond landschappelijk gezien verantwoord is;
      2. per kadastraal perceel maximaal een per twee kalenderjaren tijdelijke opslag plaatsvindt;
      3. de inhoud van de opslag bedraagt niet meer bedraagt dan 5.000 m3;
      4. de oppervlakte van de opslag bedraagt niet meer dan 1.250 m2;
      5. de hoogte van de opslag bedraagt niet meer dan 4 m;
      6. indien opslag plaatsvindt binnen 10 m van een woning, dan dient de opslag te worden afgedekt.
  2. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken ten behoeve inwoning, uitsluitend op de gronden binnen de bestemmingen Wonen – 1, Wonen – 2 en Wonen - 3, mits:
    1. de inwoning binnen het hoofdgebouw wordt gerealiseerd en het hoofdgebouw blijft visueel één woning;
    2. de woning één voordeur heeft die toegang verschaft tot een gemeenschappelijke hal (achterdeur wel mogelijk);
    3. slechts één aansluiting voor de verschillende nutsvoorzieningen (één meterkast) aanwezig is;
    4. inwoning toeziet op de vestiging van maximaal twee huishoudens in één woning
Artikel 10 Algemene wijzigingsregels
 
  1. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat een transformatorstation, gasdruk- en regelstation, rioolgemaal en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van openbaar nut mogen worden gebouwd tot een maximum inhoud van 400 m³ en een maximum bouwhoogte van 4 m.
  2. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat enige bestemming, met uitzondering van de bestemming Natuur - 1, wordt gewijzigd in de bestemming Verkeer, dan wel de bestemming Verkeer wordt gewijzigd in enige bestemming, mits:
    1. deze wijziging uitsluitend wordt toegepast voor incidentele verbredingen, bochtafsnijdingen en dergelijke van wegen en paden;
    2. na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid de regels behorende bij de betreffende bestemming van overeenkomstige toepassing zijn.
  3. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de situering van het bestemmingsvlak van Wonen - 1 wordt gewijzigd, mits:
    1. de totale oppervlakte van het bestemmingsvlak gelijk blijft;
    2. de noodzaak voor de wijziging is aangetoond;
    3. de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere waarde;
    4. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische, cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    5. er van tevoren een inrichtingsplan is opgesteld waarin de inrichting voldoet aan de hiervoor genoemde uitgangspunten en voorwaarden met onder andere aandacht voor het landschap en de verbetering ruimtelijke kwaliteit.
  4. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bebouwing ten behoeve van een zuiver agrarisch loonbedrijf wordt vergroot, mits:
    1. de oppervlakte van deze gebouwen niet meer dan 150% van de bestaande bebouwing bedraagt, waarbij een maximum van 250 m² buiten het bestaande bestemmingsvlak/bouwvlak wordt gerealiseerd en met dien verstande dat de gevraagde omgevingsvergunning maximaal eenmaal binnen de planperiode voor een bepaald bouwperceel kan worden verleend en deze uitbreidingsregeling niet gecombineerd met andere uitbreidingsregelingen mag worden toegepast;
    2. de overschrijding van een bestaand bestemmingsvlak/bouwvlak maximaal 25 m bedraagt;
    3. is aangetoond dat binnen het bestemmingsvlak redelijkerwijs geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding, en is aangetoond dat bouwen binnen het bestaande bestemmingsvlak/bouwvlak op grond van bedrijfseconomische redenen/efficiëntie niet mogelijk is;
    4. een investering in ruimtelijke kwaliteit plaatsvindt;
    5. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische, cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie en het bebouwingsbeeld;
    6. de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie en de maximaal te hanteren afvoernorm.
Artikel 11 Overige regels
 
11.1 Aanvullende werking welstandscriteria
 
De in het plan geboden ruimte ten aanzien van de situering en de maatvoering van
bouwwerken kan nader worden ingevuld door de in de Woningwet bedoelde
welstandscriteria.
 
11.2 Algemene toetsingscriteria afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden
 
Er wordt uitsluitend een omgevingsvergunning tot het afwijken van het
bestemmingsplan verleend en er wordt uitsluitend overgegaan tot wijziging van het
bestemmingsplan indien is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan
aan:
  • de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische, cultuurhistorische, ecologische en archeologische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • het bebouwings- en landschapsbeeld (met name met het oog op karakteristieke gebouwen en bomen en aaneengesloten bebouwing);
  • de verkeersveiligheid.
Bij verlening van een omgevingsvergunning dan wel bij toepassing van een
  • wijzigingsbevoegdheid dient, indien nieuwe bebouwing wordt toegestaan:
  • sprake te zijn van een goede landschappelijke inpassing. Om dit aan te tonen, dient van tevoren een inrichtingsplan te zijn opgesteld waarin onder andere aandacht wordt besteed aan het landschap en de verbetering ruimtelijke kwaliteit, waarbij rekening wordt gehouden met de richtlijnen van het gemeentelijk landschapsplan en de investering in ruimtelijke kwaliteit evenredig is met de geboden ontwikkelingsruimte. De uitvoering en instandhouding van het plan voor landschappelijke inpassing dienen te zijn gegarandeerd. Voor zover het een afwijking of wijziging in de bestemmingen Agrarisch, Agrarisch met waarden – Elzensingellandschap, Agrarisch met waarden – Kleinschalig, Agrarisch met waarden - Landschap of Agrarisch met waarden – Landschap en natuur betreft, dient een inrichtingsplan te worden opgesteld waaruit duidelijk onderscheid blijkt tussen het voor- en het achtererf, hetgeen tot uitdrukking komt in de situering van bebouwing en opslag. Daarnaast moet het inrichtingsplan in die gevallen blijk geven van een goede overgang van erf naar omgeving, waarbij landschappelijke kenmerken en verkavelingsstructuur het uitgangspunt zijn;
  • rekening te worden gehouden met de Verordening geurhinder en veehouderij, zoals bij deze regels opgenomen als Bijlage 2 Verordening geurhinder en veehouderij, waarbij geldt dat indien gedurende de planperiode een nieuwe versie van deze verordening wordt vastgesteld, deze nieuwe versie in acht wordt genomen.
Bij verlening van een omgevingsvergunning dan wel bij toepassing van een
wijzigingsbevoegdheid dient, indien uitbreiding van agrarische bebouwing dan wel
nieuwvestiging van agrarische bedrijven wordt toegestaan, te worden aangetoond dat
er gelet op de instandhoudingdoelstelling geen significante effecten optreden in
naastgelegen natuurgebieden.
 
Voor gebouwen genomineerd om aangewezen te worden als monument kan advies van
een ter zake kundige organisatie worden gevraagd over de karakteristieke waarde van
de bestaande bebouwing.
 
11.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een
onevenredige aantasting van:
  • de milieusituatie;
  • de landschappelijke waarden;
  • de natuurlijke waarden;
  • de geomorfologische waarden;
  • de cultuurhistorische waarden;
  • de archeologische waarden;
  • het bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
 
11.4 Parkeernorm
 
Als uitgangspunt geldt dat in alle bestemmingen op eigen erf dient te worden
geparkeerd. Het bevoegd gezag kan hiervan afwijken bij omgevingsvergunning indien in
het geval van nieuwe ontwikkelingen in de nabijheid van deze ontwikkeling op een
goede wijze kan worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen. Ter zake opgestelde
parkeernormen worden gebaseerd op de uitgave CROW.
 
11.5 Geluidszones langs wegen
 
Indien en voor zover gronden zijn gelegen binnen een zone van:
  1. 250 m ter weerszijden van een weg met een of twee rijstroken;
  2. 400 m ter weerszijden van een weg met drie of vier rijstroken;
mogen toegelaten geluidgevoelige functies uitsluitend worden gerealiseerd met
inachtneming van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting als bedoeld in de Wet
geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder of een vastgestelde hogere grenswaarde.
 
11.6 Geluidszones langs spoorwegen
 
Indien en voor zover gronden zijn gelegen binnen een zone van 500 m van de spoorlijn
Zwolle - Meppel mogen toegelaten geluidgevoelige functies uitsluitend worden
gerealiseerd met inachtneming van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting als
bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder of een vastgestelde
hogere grenswaarde.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
 
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig bij omgevingsvergunning afwijken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als:
 
Regels van het bestemmingsplan Buitengebied Staphorst, Mr. J.B. Kanlaan 13a te Punthorst”.