Plan: | Buitengebied, partiële herziening kruispunt J.J. Gorterlaan – Oosterparallelweg |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0180.5102019007-VS01 |
Sinds 2016 is het nieuwe bedrijventerrein de Bullingerslag in ontwikkeling. Op het bedrijventerrein liggen 40 tot 50 kavels voor lichtere bedrijven (milieucategorie 1 en 2). Hierdoor is sprake van een toename van het aantal verkeersbewegingen. Het bedrijventerrein wordt ontsloten via de rondweg Oosterparallelweg – J.J. Gorterlaan – Achthoevenweg. Hierbij komt het (vracht)verkeer over de overweg J.J. Gorterlaan.
De verkeersafwikkeling op het huidige kruispunt J.J. Gorterlaan – Oosterparallelweg (inclusief overweg) is niet optimaal. Vrachtverkeer dat (komend vanuit zuidwestelijke richting) na de overweg linksaf de Oosterparallelweg op rijdt, heeft een lastige bocht te maken, zeker in combinatie met een tegenligger op de Oosterparallelweg. Verder moet dit (vracht)verkeer wachten op tegenliggers op de J.J. Gorterlaan. Door de korte afstand tot de overweg kunnen hier knelpunten ontstaan. Daarnaast is voor vrachtverkeer (komend uit noordoostelijke richting) de bocht rechtsaf van de Oosterparallelweg naar de J.J. Gorterlaan nog lastiger te maken.
Om de verkeersafwikkeling te verbeteren is de gemeente Staphorst voornemens het huidige kruispunt J.J. Gorterlaan – Oosterparallelweg aan te passen. De aansluiting van de Oosterparallelweg op de J.J. Gorterlaan wordt circa 80 meter opgeschoven in noodoostelijke richting. Hierdoor wordt de afstand tot de overweg vergroot. Daarnaast wordt de nieuwe aansluiting zo vormgegeven dat de bocht haalbaar is voor (groot) vrachtverkeer.
De reconstructie van het kruispunt past niet binnen het geldende bestemmingsplan ‘Veegplan Buitengebied’. Het doel van het voorliggende bestemmingsplan is om de voorgenomen ontwikkeling planologisch-juridische mogelijk te maken.
Aan de zuidzijde van Staphorst loopt globaal van Oost naar West de J.J. Gorterlaan. Deze weg kruist ter hoogte van het bedrijventerrein De Baarge De Oosterparallelweg. De Oosterparallelweg ligt aan de oostkant van de spoorlijn Zwolle - Meppel.
Het plangebied ligt globaal in de zuidoosthoek van bedrijventerrein De Baarge net aan de andere kant van het spoor. Het plangebied is in onderstaande plattegrond aangegeven.
Afbeelding: Globale ligging plangebied
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Veegplan Buitengebied'. In hoofdzaak gaat het om een agrarische bestemming en een verkeersbestemming. Op navolgende afbeelding is een uitsnede van het bestemmingsplan weergegeven. Voor het plangebied worden de bovenstaande plan vervangen door het voorliggende bestemmingsplan.
Afbeelding: Uitsnede bestemmingsplan Veegplan Buitengebied
In deze toelichting wordt beschreven op welke wijze de maatregelen voor deze reconstructie juridisch-planologisch worden ingepast. In hoofdstuk 2 wordt het beleidskader geschetst. Hoofdstuk 3 beschrijft de huidige en toekomstige weginrichting. In hoofdstuk 4 komen de relevante milieu- en omgevingsaspecten aan bod. In hoofdstuk 5 worden de planregels nader toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven en in hoofdstuk 7 komt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid aan de orde.
In dit hoofdstuk wordt een analyse gemaakt het relevante beleidskader. Bij het beleidskader worden de beleidsnota's behandeld die direct of indirect doorwerken in het bestemmingsplan of invloed hebben op de bestemmingsregelingen. Hierna is per bestuursniveau een samenvatting gegeven van deze nota's.
Op 13 maart 2012 is de nationale Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze vervangt onder andere de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit.
Nationale belangen
Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een meer selectieve inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Het gaat dan onder meer om een goede hoofdinfrastructuur, een aantrekkelijk vestigingsklimaat en internationale bereikbaarheid en het borgen van een goede waterveiligheid en een natuurnetwerk voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De J.J. Gorterlaan en de Oosterparallelweg maken geen onderdeel uit van het hoofdwegennet 'rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen' waarvoor het rijk zich verantwoordelijk acht. De voorgenomen ontwikkeling raakt daarom dan ook geen nationale belangen omtrent infrastructuur.
Wel is in bijlage 6 van de SVIR is limitatief opgenomen welke essentiële beleidsbeslissingen uit de Nota Mobiliteit (gewijzigd) van kracht blijven. Een relevant aspect hierbij is het nationale doel om de verkeersveiligheid permanent te verbeteren door een reductie van het aantal verkeersdoden en ernstige verkeersgewonden.
Het inrichten van de J.J. Gorterlaan en de Oosterparallelweg als veilige en volwaardige gebiedsontsluitingsweg en het regelen van het lokale verkeer dragen bij aan de doelstelling van het vergroten van de verkeersveiligheid en is daarmee in lijn met het rijksbeleid.
In zijn algemeenheid dient er sprake te zijn van een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Met het voorliggende plan worden alle belangen zorgvuldig afgewogen. Burgers, belangenorganisaties en andere overheden hebben de mogelijkheid om in het kader van de bestemmingsplanprocedure te reageren op deze afweging.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de plantoelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. De ladder voor duurzame verstedelijking is sinds 1 oktober 2012 opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid Bro en stelt eisen aan bestemmingsplannen met het oog op een zorgvuldige afweging, transparante besluitvorming en een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder voor duurzame verstedelijking heeft als doel om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren en over programmering op regionaal niveau te voorkomen.
Op 1 juli 2017 is een wijziging van de Ladder voor duurzame verstedelijking doorgevoerd (artikel 3.1.6 lid 2 – 4 Bro). Voorheen bestond de ladder uit drie treden, dit is nu niet meer het geval. De behoefte van de ontwikkeling dient te worden beschreven indien er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Als de ontwikkeling is voorzien buiten het bestaand stedelijk gebied, zal daarnaast gemotiveerd moeten worden waarom de ontwikkeling niet binnen het bestaand gebied kan worden gerealiseerd.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling Of de behoefte van de ontwikkeling moet worden beschreven hangt af van de vraag of er sprake is van een ‘nieuwe stedelijke ontwikkeling’ als bedoeld in artikel 3.1.6, lid 2 Bro. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.
De definitie van een stedelijke ontwikkeling is als volgt in het Bro omschreven: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
De reconstructie van een weg is (in ieder geval op deze schaal) geen stedelijke ontwikkeling en hoef dan ook niet getoetst te worden aan de Ladder.
Het nationale beleid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
In de Omgevingsvisie Overijssel heeft de provincie het integrale beleid voor de fysieke leefomgeving aangegeven, voor de ontwikkeling van Overijssel tot 2030 en verder. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is 'een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden'. Leidend voor de beleidskeuzes die op dit gebied worden gemaakt, zijn de thema's duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.
Voor de groene en stedelijke omgeving geeft de provincie ontwikkelingsperspectieven. Deze kunnen worden gezien als de ruimtelijke ontwikkelingsvisie om de beleidsambities en kwaliteitsambities te realiseren. Het plangebied maakt deel uit van een gebied dat aangeduid is als ' Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. Dit zijn gebieden waar de ambitie; Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen.
Bij het sturen op ruimtelijk kwaliteit is in de Omgevingsvisie een sleutelrol weggelegd voor de gebiedskenmerken. Dit zijn de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype, die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit ervan. Om de gebiedskenmerken inzichtelijk te maken, onderscheidt de Omgevingsvisie een viertal lagen: de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap, de stedelijke laag en de 'laag van de beleving'. Elk gebied in de provincie wordt gekarakteriseerd door kenmerken uit de vier verschillende lagen. Vaak liggen ze over elkaar heen en is op één plek sprake van kenmerken van verschillende lagen. Op andere plekken is dat niet zo en domineert een bepaalde laag.
Voor het plangebied komen gebiedskenmerken voor uit de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap en de laag van de beleving.
De natuurlijke laag
In de natuurlijke laag maakt het perceel deel uit van een gebied dat aangeduid is als 'Dekzandvlakte en ruggen'. De ambitie is om de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken.
De voorgenomen ontwikkeling betreft een veiligheidsmaatregel die de reconstructie van een kruispunt mogelijk maakt. Hiermee wordt geen afbreuk gedaan aan de ambities uit de natuurlijke laag van de omgevingsvisie.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
In de laag van het agrarisch cultuurlandschap maakt het plangebied deel uit van een gebied dat is aangeduid als 'Jong heide- en broekontginningslandschap'. De ambitie is de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden een stevige impuls te geven en soms een transformatie wanneer daar aanleiding toe is.
De voorgenomen ontwikkeling betreft een veiligheidsmaatregel die de reconstructie van een kruispunt mogelijk maakt. Hiermee wordt geen afbreuk gedaan aan de ambities uit de laag van het agrarisch cultuurlandschap. Daarnaast kan gesteld worden dat er aanleiding is om het landschap een transformatie te geven.
Laag van de beleving
De zogenaamde laag van de beleving is het domein van de belevenis, betekenis en identiteit. In deze laag maakt het plangebied deel uit van de 'donkere' gebieden. Donkere gebieden vragen alleen minimaal noodzakelijke toepassing van kunstlicht en het vermijden van onnodig kunstlicht bij ontwikkelingen in het buitengebied.
De voorgenomen ontwikkeling betreft een veiligheidsmaatregel die de reconstructie van een kruispunt mogelijk maakt. Hiermee wordt geen afbreuk gedaan aan de ambities uit de laag van de beleving.
Het uitvoeringsinstrument dat aan de omgevingsvisie is gekoppeld is de Omgevingsverordening Overijssel 2017 van de provincie. In deze verordening is juridisch vastgelegd dat bij bestemmingsplannen ingegaan moet worden op de verschillende lagen zoals deze zijn vastgelegd in de catalogus gebiedskenmerken, waarbij wordt onderbouwd dat de ontwikkeling bijdraagt aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit.
In algemene zin kan worden opgemerkt dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de beleidskeuzes en uitgangspunten van de provincie Overijssel.
Op 9 januari 2018 is de omgevingsvisie door de gemeenteraad vastgesteld. De gemeente Staphorst heeft er voor gekozen om de toekomstige inrichting van het grondgebied vooral te laten afhangen van de ontwikkelingen op sociaal maatschappelijke gebied.
De Omgevingsvisie Staphorst is gericht op verbetering van de ‘omgevingskwaliteit’. De visie geeft de kaders voor (particuliere) initiatieven en nodigt inwoners en partijen uit met ontwikkelingen te komen die bijdragen aan de kwaliteit van de leefomgeving. Daarbij gaat het niet alleen om ruimtelijke kwaliteit, maar ook om kwaliteitsverbetering op bijvoorbeeld het gebied van recreatie, ecologie, leefbaarheid, zorg, duurzaamheid en (agrarische) economie. De omgevingsvisie bevat de koers van Staphorst richting de toekomst met 2030 als stip op de horizon en een doorkijk naar 2050.
Wat betreft de voorgenomen ontwikkeling staat in de omgevingsvisie het volgende opgenomen. De spoorwegovergang J.J. Gorterlaan wordt in de huidige situatie vooral gebruikt door verkeer van en naar IJhorst, Nieuwleusen en de N377. Het gaat om relatief lage intensiteiten. Door de realisatie van bedrijventerreinen de Bullingerslag aan de Oosterparallelweg, zullen er in de toekomst meer vrachtwagens van de spoorwegovergang gebruik maken. Deze is hiervoor onvoldoende geschikt en we denken na over korte termijn aanpassingen. Voor de lange termijn, bij de komst van een station, zal hier op aangeven van ProRail vanuit veiligheidsoverwegingen een ondertunneling moeten komen. Bij de korte termijnoplossing houden we hier alvast rekening mee.
Vooruitlopend hierop en gelet op de veiligheidsmaatregelen is het wenselijk de reconstructie van het kruispunt nu al te realiseren. De voorgenomen ontwikkeling past binnen de Omgevingsvisie Staphorst 'voor elkaar'.
In het verkeersplan geeft de gemeente Staphorst een antwoord op de vraag waarom de gemeente Staphorst wil investeren in verkeer en vervoer. Aan de hand van het antwoord wordt vervolgens een strategie geformuleerd voor het oplossen van de ‘hoe’ en ‘wat’ vraag: hoe zorgen we hiervoor en wat moeten we er voor doen? Het plan formuleert daarmee een uitvoeringsstrategie t/m 2030.
In het kader van de spoorwegovergang J.J. Gorterlaan wordt met enige regelmaat gesproken over verbreding of ondertunneling. Als er een treinstation in Staphorst komt, is het nodig om de overgang te ondertunnelen. Een besluit over de komst van een treinstation wordt op z’n vroegst in 2019 genomen. In het kader van mogelijke kapitaalvernietiging wordt daarom geadviseerd om tot 2019 geen maatregelen te nemen die betrekking hebben op de overgang. Nog belangrijker is echter dat de verkeersveiligheidsrisico’s niet zo zeer met de breedte van de overgang te maken hebben, maar met de ligging van het kruispunt Oosterparallelweg. Door de nabijheid van dit kruispunt ontstaat een ‘valstrik’ voor linksafslaand verkeer. Het is daarom wenselijk om de afstand tussen de overgang en het kruispunt richting bedrijventerrein Bullingerslag te verlengen. Dit kan door de Oosterparallelweg af te sluiten en een nieuwe ontsluitingsroute aan te leggen. Daarnaast adviseert Prorail om ter hoogte van het spoor, het passeren van vrachtwagens te faciliteren door het wegprofiel te verbreden.
Afbeelding: Uitsnede uitvoeringsplan verkeersplan Staphorst
Vooruitlopend hierop en gelet de veiligheidsmaatregelen is het wenselijk de reconstructie van het kruispunt al te realiseren. De voorgenomen ontwikkeling past binnen het verkeersplan Staphorst.
De gemeente heeft het eigen externe veiligheidsbeleid uitgewerkt in de Externe Veiligheidsvisie gemeente Staphorst. Aanleiding hiervoor is dat op landelijk niveau is afgesproken dat elke gemeente zijn eigen externe veiligheidsbeleid dient te voeren.
Conform het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zijn milieukwaliteitseisen op het gebied van externe veiligheid geformuleerd. De milieukwaliteitseisen zijn wettelijke normen die zijn gericht op bestuursorganen en moeten leiden tot een bepaalde veiligheidssituatie in een bepaald gebied. De wettelijke eisen zijn te onderscheiden in grenswaarden en richtwaarden. Uit het begrip milieukwaliteitseis vloeit voort dat de eisen moeten worden vertaald in bronmaatregelen, effectgerichte maatregelen of een combinatie van beide. Om aan vorenstaande een adequate invulling te geven, dient de Externe Veiligheidsvisie van de gemeente Staphorst als hulpmiddel. In het beleid is dan ook vastgelegd hoe in ruimtelijke plannen en bij het verlenen van vergunningen dient te worden omgegaan met externe veiligheid.
In paragraaf 4.2 is nader ingegaan op het aspect externe veiligheid in verband met de voorgenomen ontwikkeling.
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de beleidskeuzes en uitgangspunten van de gemeente Staphorst.
De voorgenomen maatregelen voor het tracé, de reconstructie, van de J.J. Gorterlaan en de Oosterparallelweg passen niet in de vigerende bestemmingsplan Veegplan buitengebied. De te nemen maatregelen zijn in het voorliggende bestemmingsplan opgenomen.
In de volgende afbeelding is de huidige situatie van het kruispunt weergegeven.
Afbeelding: huidige situatie
De inrichtingstekening waarop het toekomstig tracé te zien is, is opgenomen in Bijlage 4. Op navolgende afbeelding is hiervan een uitsnede opgenomen. Het nieuwe tracé zorgt er voor dat een meer veilige aansluiting van de Oosterparallelweg en de J.J. Gorterlaan ontstaat. Het verkeer komend uit noordelijke richting op de Oosterparallelweg wordt komend bij de J.J. Gorterlaan eerder afgebogen in oostelijke richting en na ongeveer 80 m wordt een nieuwe aansluiting gemaakt op de J.J. Gorterlaan. Door de aansluitingen op de J.J. Gorterlaan verder uit elkaar te leggen ontstaat zoals gezegd een veilige en meer overzichtelijke verkeerssituatie. Ook de vrachtwagens kunnen op deze manier veilig de spoorwegovergang J.J. Gorterlaan passeren en hoeven niet meer (deels) te wachten op de spoorwegovergang, zoals in de huidige situatie. De stralen van het nieuwe tracé zijn zodanig gekozen dat vrachtwagens de bochten ruim en veilig kunnen nemen. Ook de gescheiden fietspaden dragen bij aan een meer verkeersveilige situatie.
Afbeelding: Toekomstig tracé
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en belangenafweging (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht).
Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking:
Inrichtingen
De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) regels gesteld. Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:
Het plangebied is niet binnen de invloedssfeer gelegen van een risicovolle Bevi-inrichting.
Buisleidingen
In of nabij het plangebied zijn geen buisleidingen gelegen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor
In en in de directe nabijheid van het plangebied vinden geen routes met transport van gevaarlijke stoffen over weg of water plaats. Er vindt incidenteel wel vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor plaats. Echter betreft een kruispunt geen kwetsbaar object en vormt dit gegeven geen probleem voor de voorgenomen ontwikkeling.
Veiligheidszone munitie
Opgemerkt wordt dat het plangebied op basis van het geldende bestemmingsplan is gelegen binnen de gebiedsaanduiding ‘veiligheidszone – munitie c’. Binnen dit gebied geldt dat het realiseren van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten niet is toegestaan. Een kruispunt is geen kwetsbaar object
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
De modernisering van de monumentenzorg (MOMO) heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in bestemmingsplannen aandacht te geven aan cultuurhistorie en de effecten van het initiatief op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen. Daar waar nodig dient de bescherming van deze waarden ook te worden vastgelegd in de regels en verbeelding bij het bestemmingsplan.
Archeologie
In 1992 is het Europese Verdrag van Valletta/Verdrag van Malta gesloten. Bedoeling van het verdrag is om de archeologische waarden in de bodem zoveel mogelijk te beschermen door ze in de bodem (in situ) te behouden. Het verdrag heeft in Nederland geleid tot de Erfgoedwet, welke in 2017 van kracht is geworden. De wet vervangt onder meer de Monumentenwet en de Wet tot behoud van cultuurbezit. De wet verplicht gemeenten om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met belangrijke archeologische waarden die zich in de bodem kunnen bevinden. De belangrijkste uitgangspunten van de wet zijn:
Op de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart van de gemeente Staphorst heeft het plangebied een lage archeologische verwachting. Bij ingrepen dieper dan 40 cm en met een oppervlakte van minimaal 1,5 ha is archeologisch onderzoek noodzakelijk.
Cultuurhistorie
Het plangebied kent geen monumenten. Verder worden er met de voorgenomen ontwikkeling geen belangrijke cultuurhistorische waarden in gevaar gebracht. De ontwikkeling betreft de reconstructie van een kruispunt.
Conclusie
Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect geluid.
In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. In deze paragraaf wordt ingegaan op de geluidsaspecten.
Door de milieuadviseur is onderzoek gedaan naar de geluidsaspecten. Hiervoor is een rapportage opgesteld. Deze is als Bijlage 2 bij deze toelichting gevoegd. De conclusie, zoals verwoord in hoofdstuk 5, is hier integraal overgenomen:
Conclusie
De J.J. Gorterlaan kruist het de spoorlijn en kort daarna bevindt zich de kruising met de Oosterparallelweg. Voor de verkeersveiligheid wordt de noordelijke aansluiting van de Oosterparallelweg in oostelijke richting verplaatst. Binnen de zone van de wegaanpassingen liggen diverse woningen. De geluidshinder afkomstig van de Oosterparallelweg en de J.J. Gorterlaan zijn akoestisch onderzocht. De geluidsbelasting van de omliggende woningen wordt getoetst aan de normen uit de Wet geluidhinder (Wgh).
Toetsing aan de Wet geluidhinder
Oosterparallelweg
Bij alle woningen in de zone is de toename van de geluidsbelastingen afkomstig van de Oosterparallelweg minder dan 2 dB. Hierdoor is geen sprake van een reconstructie in de zin van de Wgh. Er zijn dan ook geen maatregelen nodig voor de verlegging van de Oosterparallelweg in noordelijke richting in het kader van de Wgh.
J.J. Gorterlaan
Bij woning in de zone is de toename van de geluidsbelasting afkomstig van de J.J. Gorterlaan minder dan 2 dB. Hierdoor is geen sprake van een reconstructie in de zin van de Wgh. Er zijn dan ook geen maatregelen nodig voor de verlegging van kruising met de Oosterparallelweg in noordelijke richting in het kader van de Wgh.
Eindconclusie
De aanpassing van de Oosterparallelweg en de J.J. Gorterlaan zorgt niet voor dat bij de woningen in de zone sprake is van een reconstructie in de zin van de Wgh. De voorgenomen aanpassingen kunnen vanuit akoestisch oogpunt dan ook worden uitgevoerd.
Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen.
Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:
Ruimtelijk-economische besluiten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet individueel getoetst aan die grenswaarden. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).
Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.
Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Vooralsnog geldt dat:
Bij de voorgenomen ontwikkeling zal per saldo geen sprake zijn van een verslechtering van de luchtkwaliteit als gevolg van de vaststelling van het bestemmingsplan. De voorgenomen ontwikkeling betreft de reconstructie van een kruispunt ten behoeve van de verkeersveiligheid en de doorstroming van de J.J. Gorterlaan naar de Oosterparallelweg en andersom.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit levert geen belemmering op voor de voorgenomen ontwikkeling.
In opdracht van de Gemeente Staphorst is door Greenhouse Advies B.V. een asfalt-, fundatie en bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van Aansluiting Oosterparallelweg op J.J. Gorterlaan te Staphorst. Het onderzoeksrapport is opgenomen in Bijlage 3. De onderzoekslocatie heeft een oppervlakte van circa 0,7 hectare.
Aanleiding en doel
De aanleiding voor het asfalt-, funderings- en bodemonderzoek is de voorgenomen aanleg van de Oosterparallelweg op de J.J. Gorterlaan met het oog op de aanleg van een toekomstige ongelijkvloerse spoorwegkruising, waarbij de verhardingsmaterialen worden uitgenomen en de grond wordt ontgraven tot een diepte van maximaal ca. 1,0 m-mv.
Doel van de verschillende onderzoekonderdelen is meerledig:
Bodemopbouw en zintuiglijke waarnemingen
Uit de profielbeschrijvingen blijkt dat de bodem bestaat uit uiterst fijn tot matig fijn, zwak siltig zand. Het zand is veelal zwak tot sterk humeus. Tijdens de veldwerkzaamheden is geen grondwater aangetroffen.
Onder het asfalt is op een tweetal locaties volledig baksteen aangetroffen en op één locatie volledig menggranulaat. In de overige boringen (4 stuks) is onder het asfalt geen fundatielaag aangetroffen.
Zintuiglijk zijn in één boring resten afval en resten asfalt aangetroffen.
In de bodem en in de halfverhardingslaag (fundatiemateriaal) is op zintuiglijke wijze geen ongedefinieerd (bouw, sloop of metsel) puin of ander ‘asbestverdacht’ materiaal aangetroffen.
Analyseresultaten asfaltonderzoek
Uit asfaltonderzoek is naar voren gekomen dat het asfalt ter plaatse van alle onderzochte vakken (1 t/m 3) op basis van de PAK-marker test deels teerhoudend is. Uit de DLC-analyses zijn geen aanvullende teerhoudende lagen naar voren gekomen.
Resultaten funderingsonderzoek
Onder het asfalt van de Oosterparallelweg is op een tweetal locaties volledig baksteen aangetroffen en op één locatie volledig (grove) stenenhoudend menggranulaat. In de overige boringen (4 stuks; onder de JJ. Gorterlaan) is onder het asfalt geen fundatielaag aangetroffen. Omdat er slecht ter plaatse van één meetpunt puingranulaat is aangetroffen en omdat de weg ter plaatse van dit meetpunt slechts zeer beperkt opgebroken zal gaan worden, is er geen monster samengesteld ter analyse op het bouwstoffenpakket. De aanname (gemaakt enkel op basis van de zintuiglijke waarnemingen) dat het materiaal herbruikbaar is op de locatie wordt niet gestaafd door analyses.
Analyseresultaten bodemonderzoek
Uit de analyseresultaten kan geconcludeerd worden dat:
Op basis van het aantreffen van verontreinigingen in de grond dient de hypothese “locatie is verdacht” aangenomen te worden.
De aangetoond sterke verontreiniging met PAK (10 van VROM) in de bovengrond van boring 15 (vlak langs het asfalt op het uiterst oostelijke terreindeel van de locatie) vormt een belemmering voor de beoogde werkzaamheden. Niet verwacht wordt dat de verontreiniging tevens onder het asfalt aanwezig is -de grond uit MM1, van grond direct onder de asfalt-verharding, waarin de (nabij boring 15 gelegen) deelmonsters 06 (0,31-0,80) en 07 (0,32-0,80 m-mv) zijn opgenomen is ten hoogste licht verontreinigd met PAK-, echter deze bevindt zich wel in het tracé van de geplande nieuwe wegaansluiting (lange variant).
De aard van de verontreiniging is vermoedelijk reeds bekend: de verontreiniging hangt waarschijnlijk samen met de aangetroffen bijmenging met ‘afval’ in het desbetreffende grondmonster. De omvang is echter niet bekend. Geadviseerd wordt nader onderzoek uit te voeren naar de omvang van de sterke verontreiniging in de vaste bodem ter plaatse.
De grond ter plaatse van MM2 is op basis van indicatieve toetsing aan het besluit bodemkwaliteit als ‘niet toepasbaar’ te worden beschouwd. De grond ter plaatse van de overige mengmonsters voldoet indicatief ten minste aan de kwaliteitsklasse wonen.
Algemeen Ten behoeve van de verwerking van vrijkomende grond buiten de onderzoekslocatie wordt verwezen naar de uitgangspunten van het Besluit bodemkwaliteit (Bbk).
De conclusies hebben uitsluitend betrekking op de geselecteerde deellocaties en de geanalyseerde componenten.
Gezien het verkennende karakter van dit onderzoek is het, ondanks de zorgvuldigheid waarmee het is uitgevoerd, altijd mogelijk dat eventueel lokaal voorkomende verontreinigingen niet zijn ontdekt.
Om het aspect water helder te krijgen is de digitale watertoets ingevuld. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de normale procedure van de watertoets moet worden doorlopen. Het waterschap heeft naar aanleiding hiervan een uitgangspuntennotitie opgesteld. Onderstaand zijn de adviezen van het waterschap per thema samengevat en uitgewerkt. Voor het volledige advies wordt verwezen naar de uitgangspuntennotitie in Bijlage 6.
Aanpassing ontwerp kruising J.J. Gorterlaan – Oosterparallelweg
In het verleden zijn al een aantal ontwerpen opgesteld voor de aanpassing van de kruising J.J. Gorterlaan – Oosterparallelweg. In het oorspronkelijke ontwerp (dat was verwerkt in het voorontwerp bestemmingsplan) werd de aansluiting van de Oosterparallelweg op de J.J. Gorterlaan circa 150 meter opgeschoven in noodoostelijke richting. Dit zodat het nieuwe ontwerp in de toekomst kan aansluiten op andere verkeerskundig aanpassing van de J.J. Gorterlaan, waaronder de aanleg van een rotonde. Omdat op dit moment onduidelijk is wanneer de overige verkeerskundige aanpassingen van de J.J. Gorterlaan worden uitgevoerd, wordt nu eerst een ‘korte variant’ aangelegd. De aansluiting van de Oosterparallelweg op de J.J. Gorterlaan wordt circa 80 meter opgeschoven in noodoostelijke richting. De korte variant is zo ontworpen dat in de toekomst alsnog kan worden aangesloten op de overige verkeerskundige aanpassingen van de J.J. Gorterlaan. De korte variant is verwerkt in voorliggend ontwerp bestemmingsplan.
De watertoets is ingevuld voor het oorspronkelijk ontwerp (lange variant). De watertoets is voor de korte variant niet opnieuw ingevuld, omdat de situatie voor het aspect water verbeterd. De toename van het verhard oppervlak wordt namelijk minder. Met het oorspronkelijk ontwerp (lange variant) werd een verhard oppervlak van circa 3200 m² gerealiseerd. De korte variant heeft een verhard oppervlak van circa 1300 m². Onderstaand is per thema uit de uitgangspuntennotitie van het waterschap aangegeven hoe hiermee wordt omgegaan in de korte variant, zoals opgenomen in voorliggend ontwerp bestemmingsplan.
Bestaande waterhuishouding
Het plan ligt in het deelstroomgebied Spoorteippe. Rond het plangebied liggen primaire watergangen die in het beheer van het waterschap zijn. Het peilgebied heeft een maximumpeil van -0.45 m. NAP. Dit peil is de instelhoogte van het kunstwerk.
Watersysteem
Binnen het plangebied ligt een beschermingszone van een A-watergang en B-watergang. De functie van deze watergang(en) moet te allen tijde worden gegarandeerd.
De watergangen worden, conform overleg met het waterschap, op een aantal punten aangepast. In de A-watergang worden 4 duikers met dammen verwijderd, hier wordt de bestaande watergang doorgetrokken. Daarnaast worden 3 duikers met dammen toegevoegd, ter plaatse van het nieuwe fietspad en de nieuwe rijbanen.
De B-watergang wordt een stukje verlegt, zodat deze naast de nieuwe rijbanen komt te liggen. Verder komen in de B-watergang een aantal nieuwe duikers met dammen, voor de ontsluiting van de achterliggende agrarische gronden.
Daarnaast ligt binnen het plangebied een C watergang naast de Oosterparallelweg. Deze watergang wordt doorgetrokken langs het nieuwe tracé, zodat deze weer aansluit op het hoofdwatersysteem.
Voor de exacte aanpassingen wordt verwezen naar Bijlage 3. Waar nodig wordt in het vervolg traject een Watervergunning aangevraagd bij het Waterschap Drents Overijsselse Delta.
Beheer en onderhoud
De inrichting van het gebied dient zodanig te zijn, dat het beheer en onderhoud van het watersysteem op efficiënte en effectieve wijze mogelijk is. Het beheer en onderhoud van het watersysteem wijzigt niet ten opzichte van de huidige situatie.
Onderhoud vindt plaats vanaf de weg.
Wateroverlast
In het plan wordt een verhard oppervlak van circa 1300 m² gerealiseerd. Dit houdt in dat een waterbergend oppervlak van circa 130 m² moet worden aangelegd waarin maximaal 30 cm peilstijging is toegestaan.
Ter compensatie van de toename van het verhard oppervlak wordt aan de noordzijde van het nieuwe tracé een greppel aangelegd. Het gaat om 136 m1 aan de noodzijde van het nieuwe tracé. Deze greppel krijgt een diepte gelijk aan de bestaande greppel langs de Oosterparallelweg (circa 70 cm). Aan de zuidzijde van het tracé wordt de bestaande sloot 80 cm breder gemaakt over een lengte van 50 meter. Dit geeft een waterberging van circa 135 m². De ligging van de greppels is aangegeven op Bijlage 3.
Waterkwaliteit
Het watersysteem wordt zo ontworpen dat het geen risico’s voor de volksgezondheid creëert en voldoende schoon is voor mensen, planten en dieren. Het water kan via de nieuwe greppels en wadi (zie kopje wateroverlast) in de grond infiltreren. Dit is gelijk aan de huidige watervoer.
Riolering
Bij de afvoer van overtollig hemelwater is het landelijk beleid dat het afstromend hemelwater ter plaatse in het milieu worden teruggebracht. Dat kan door infiltratie in de bodem of door berging in het oppervlaktewater.
Het water kan via de nieuwe greppels (zie kopje wateroverlast) in grond infiltreren. Dit is gelijk aan de huidige waterafvoer.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Door EcoReest BV is een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd ter plaatse van de J.J. Gorterlaan te Staphorst. Dit rapport is opgenomen in Bijlage 5.
Aanleiding tot het onderzoek is de verlegging van de weg ter plaatse.
Doel van de quickscan Wet natuurbescherming is een beeld te krijgen van de aanwezige habitats en de voorkomende beschermde dier- en plantensoorten ter plaatse van de onderzoekslocatie.
De onderzoekslocatie is gelegen net buiten de bebouwde kom van Staphorst. Het terrein bestaat uit akkerland (mais), wegbermen en een droogstaande sloot. De locatie is geheel onverhard. Ten tijde van het veldbezoek was het overgrote deel van het mais reeds gehakseld. Langs de oostgrens van de locatie was slechts nog mais aanwezig.
Soortenbescherming
Binnen het onderzoeksterrein zijn geen jaarrond beschermde nesten als beschreven in de Wet natuurbescherming aangetroffen. Daarnaast zijn er geen beschermde soorten of potentiële nest – of verblijfplaatsen voor beschermde soorten aangetroffen.
De te verwachten diersoorten zijn aangemerkt als vrijgestelde soorten of soorten die alleen onder de zorgplicht vallen waarvoor in het kader van bestendig beheer, bestendig gebruik, onderhoud aan infrastructuur of ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling geldt. Dit houdt in dat in het kader van de Wet natuurbescherming geen ontheffing noodzakelijk is voor de voorgenomen bestemmingswijziging of het uitvoeren van eventuele ontwikkelingswerkzaamheden in de toekomst. Populaties van bovengenoemde soorten worden bij toekomstige ontwikkeling niet in gevaar gebracht. Het zal voornamelijk gaan om verstoring van individuen.
Het voorkomen van vogelnesten kan op voorhand niet uitgesloten worden. Alle in gebruik zijnde nesten zijn beschermd. Indien er in de toekomst geen ontwikkelingswerkzaamheden plaatsvinden binnen het broedseizoen (globaal 1 maart t/m 1 september), of wanneer de werkzaamheden starten voor het broedseizoen en doorlopen tot in het broedseizoen wordt er geen overtreding van de Wet natuurbescherming verwacht wat betreft nestlocaties voor vogels. Indien de werkzaamheden binnen het broedseizoen starten moet voorafgaand hieraan de locatie worden vrijgegeven door een ervaren ecoloog. Indien bij de controle nesten van vogels, of in aanbouw zijnde nesten worden aangetroffen moeten de werkzaamheden worden uitgesteld tot het nest niet meer in gebruik is.
Gebiedsbescherming
De onderzoekslocatie is gelegen ten oosten van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Olde Maten en Veerslootslanden. De afstand tussen de onderzoekslocatie en dit Natura 2000-gebied bedraagt circa zes kilometer. Gelet op de afstand tot het gebied, de kernopgave van het gebied en de aard van de voorgenomen bestemmingswijziging is geen onderzoek in het kader van gebiedsbescherming binnen de Wet natuurbescherming uitgevoerd.
Daarnaast is de locatie gelegen buiten het Natuurnetwerk Nederland. Daar er geen sprake is van aantasting van wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN is verder onderzoek naar invloeden op het NNN niet van toepassing.
Stikstof
Het plangebied ligt op circa 6 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied. Verder zal het verkeer door de reconstructie van de weg niet toenemen, het tracé loopt alleen anders. De stikstofdepositie zal in de toekomstige gebruiksfase dan ook niet veel verschillen van het huidige gebruik. Middels AERIUS is berekend of het plan ook uitvoerbaar is ten aanzien van het aspect stikstof. De AERIUS berekening is opgenomen als Bijlage 1. Er zijn geen depositieresultaten boven 0,00 mol/ha/jr en stikstof is dus geen belemmering voor voorliggend plan.
Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling bestaan geen vereisten voor de vorm, maar wel voor de inhoud. Met betrekking tot de inhoud ('wat moet er in de vormvrije worden onderzocht?') moet aandacht besteed worden aan alle criteria die zijn opgenomen in Bijlage III bij de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'.
Beoordeeld moet dus worden of er voor het op een later te nemen besluit een m.e.r.beoordeling noodzakelijk is. Deze toets, die een nieuw element is in de m.e.r.-beoordeling, vindt plaats volgens het nee, tenzij principe. Dit betekent dat er geen MER hoeft te worden opgesteld, tenzij bij het verlenen van de omgevingsvergunning in de toekomst de vraag aan de orde is of er belangrijke, nadelige gevolgen voor het milieu op voorhand niet zijn uit te sluiten.
Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling bestaan geen vereisten voor de vorm, maar wel voor de inhoud. Met betrekking tot de inhoud ('wat moet er in de vormvrije worden onderzocht?') moet aandacht besteed worden aan alle criteria die zijn opgenomen in Bijlage III bij de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'.
Naar aanleiding van het gestelde in de voorgaande paragraaf, moet er een toets worden uitgevoerd of er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Het uitgangspunt is dat het gaat om een bestaande kern, dat planologisch wordt aangepast aan de eisen van deze tijd. De toets kan gebeuren aan de hand van die aspecten, die hiervoor al aan de orde zijn geweest voor zover ze van invloed zijn op het (natuurlijke) milieu.
Om te bepalen of er sprake is van een m.e.r.-(beoordeling)plichtig project, dient bepaald te worden of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst C of D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.
Drempelwaarden Besluit m.e.r. Dit project voorziet in een directe eindbestemming en voldoet daarmee aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit project m.e.r.-(beoordeling)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.
In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r., er is derhalve geen sprake van een directe m.e.r.-plicht. Op basis van onderdeel D kan de in dit project besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.
Indien de volgende drempelwaarden worden overschreden is sprake van een m.e.r.beoordelingsplichtig project: 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer, 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
Met de ontwikkeling die dit project mogelijk maakt, worden de hiervoor genoemde drempelwaarden niet overschreden. Er is derhalve geen sprake van een directe m.e.r.beoordelingsplicht.
Gevoelig gebied In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden.
Uit de voorgaande paragrafen van de toelichting is gebleken dat het projectgebied grenst aan een gebied dat beschermd wordt vanuit de natuurwaarden. Zoals verwoord in de paragraaf Ecologie van dit hoofdstuk is geen sprake van significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden en op het NNN. Van een externe werking van de ontwikkeling op deze gebieden is eveneens geen sprake.
Daarnaast behoort het plangebied niet tot een waterwinlocatie, waterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied. Eveneens is er geen sprake van een landschappelijk waardevol gebied
Milieugevolgen In dit hoofdstuk zijn de verschillende milieueffecten beschouwd, zoals geluid, bodem en luchtkwaliteit. Hieruit blijkt dat dit bestemmingsplan geen belangrijke, nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.
Conclusie
Vanuit het besluit Milieueffectrapportage zijn er geen belemmeringen betreffende dit project.
Dit hoofdstuk bevat de concrete vertaling van het beleidsgedeelte (voorafgaande hoofdstukken) in het juridische gedeelte van het bestemmingsplan (de verbeelding en regels).
Het bestemmingsplan bestaat uit de volgende onderdelen: de toelichting, de regels en de verbeelding. Op elk van deze onderdelen is hieronder eerst ingegaan. Vervolgens is de opzet en de systematiek van het plan beschreven en volgt een toelichting per artikel.
Wettelijk kader
Het wettelijk kader wordt sinds 1 juli 2008 gevormd door de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De wettelijke regeling voor bestemmingsplannen is vervolgens verder ingevuld door het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. Het bestemmingsplan dient te voldoen aan de als bijlage bij de voornoemde Regeling opgenomen Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Dit betekent dat bestemmingsplannen kwalitatief gelijkwaardig zijn en uniform in aanpak, uitvoering, uitwisseling van gegevens en raadpleging daarvan.
Planonderdelen
Het bestemmingsplan 'Buitengebied, partiële herziening kruispunt J.J. Gorterlaan – Oosterparallelweg' bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden opgenomen en toegepast.
Op de verbeelding, zowel digitaal als analoog, krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de analoge verbeelding heeft geen juridische betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een topografische ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding. Bij eventuele verschillen tussen de digitale en analoge verbeelding is de digitale verbeelding juridisch bindend.
De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het voorliggende bestemmingsplan zijn opgebouwd conform de door het SVBP2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels, en tenslotte de overgangs- en slotregels.
De regels geven inhoud aan de op de plankaart aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd kan of mag worden.
Voor de regelgeving geldt dat voor iedere bestemming die is opgenomen, een omschrijving dient te worden gegeven waarin de doeleinden van de betreffende bestemming worden aangegeven. Het gaat om de doeleinden die met het oog op een goede ruimtelijke ordening aan de in het plan begrepen gronden zijn toegekend.
Hoewel bij de opzet van de regels getracht is het aantal regels zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen dat werkelijk noodzakelijk is, kan een dergelijke regeling waarschijnlijk niet in alle situaties voorzien. Daarom zijn soms flexibiliteitsbepalingen opgenomen in de vorm van afwijkingen.
De uitvoering daarvan berust bij het bevoegd gezag. Deze bepalingen maken afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming niet mag worden gewijzigd. Indien er ontwikkelingen plaatsvinden buiten deze visie, dan is een nieuwe afweging noodzakelijk die - bij een positieve uitkomst - via een formele planherziening zijn beslag dient te krijgen.
De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. De indeling is als volgt:
In hoofdstuk 1 worden enkele in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten. In hoofdstuk 2 worden de bestemmingen omschreven en wordt bepaald op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels en in hoofdstuk 4 komt het overgangsrecht aan de orde en de slotregel.
Bestemming 'Verkeer'
De bestemming 'Verkeer' is gebruikt voor het wegtracé binnen het plangebied. Naast de hoofdrijbaan kunnen binnen de bestemming voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen wegen en straten en dergelijke gerealiseerd worden.
Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6'
Deze bestemming is gegeven aan de gronden met een archeologische waarde, waarbij geldt dat ingrepen dieper dan 40 cm en met een oppervlakte van minimaal 15.000 m² een archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Hoewel dergelijke grootschalige ontwikkelingen niet vaak voorkomen, kan dit wel een geval zijn bij bijvoorbeeld de aanleg van bepaalde omgevingsvergunningplichtige activiteiten. Hierbij kun je bijvoorbeeld denken aan de realisatie van waterbergingsgebieden.
Aanduiding 'veiligheidszone - munitie c'
Deze aanduiding is overgenomen uit het bestemmingsplan Buitengebied. De zonering moet voorkomen dat kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten niet zijn toegestaan binnen de zone.
Op grond van artikel 6.12, lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient de gemeenteraad een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1. Bro worden de bouwplannen, waarvoor een exploitatieplan moet worden opgesteld, genoemd. De verlegging van de weg valt niet onder één van de genoemde bouwplannen. Op grond hiervan bestaat dan ook geen verplichting tot het opstellen van een exploitatieplan.
De percelen grond aan de J.J. Gorterlaan maken onderdeel uit van het Landinrichtingsproject Staphorst. Hierdoor wijzigen enkele benodigde percelen grond van eigenaar. De gemeente heeft reeds met de huidige en toekomstige grondeigenaren over de ontwikkeling en aankoop van de benodigde perceelgedeeltes gesproken. Eigendomsoverdrachten vinden plaats nadat de overdrachten in het kader van de Landinrichting hebben plaatsgevonden. Naar verwachting begin 2021. Mochten de uitvoeringswerken aanvangen voordat de eigendomsoverdrachten hebben plaatsgevonden, ontvangen de huidige grondeigenaren een gebruikersvergoeding.
Voor het vaststellen van onderhavig bestemmingsplan is de bestemmingsplanprocedure op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro, afdeling 3.2) doorlopen.
Overleg
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet in het kader van het overleg als bedoeld in art. 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening overleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
In het kader van het vooroverleg heeft de provincie Overijssel een ‘Uitzonderingslijst vooroverleg ruimtelijke plannen’ opgesteld. Voor plannen in het buitengebied voor aanpassing van bestaande wegvoorzieningen kan vooroverleg met de provincie achterwege blijven, mits deze kleinschalig (beperkt van omvang) zijn en passen binnen de gebiedskenmerken en een versterking plaatsvindt van de ruimtelijke kwaliteit. Het plan voldoet hier aan.
Het Waterschap Drents Overijsselse Delta is betrokken geweest bij de planontwikkeling. Ook is het plan in het kader van het vooroverleg voorgelegd aan het Waterschap. Het waterschap kan, na enkele tekstuele aanvullingen in de toelichting, instemmen met het plan.
ProRail is betrokken geweest bij de planontwikkeling. Het voorontwerp bestemmingsplan is verder in het kader van het vooroverleg voorgelegd aan ProRail. Het voorontwerp bestemmingsplan geeft ProRail geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.
Aanpassing ontwerp kruising J.J. Gorterlaan – Oosterparallelweg
In het verleden zijn al een aantal ontwerpen opgesteld voor de aanpassing van de kruising J.J. Gorterlaan – Oosterparallelweg. In het oorspronkelijke ontwerp (dat was verwerkt in het voorontwerp bestemmingsplan) werd de aansluiting van de Oosterparallelweg op de J.J. Gorterlaan circa 150 meter opgeschoven in noodoostelijke richting. Dit zodat het nieuwe ontwerp in de toekomst kan aansluiten op andere verkeerskundig aanpassing van de J.J. Gorterlaan, waaronder de aanleg van een rotonde. Omdat op dit moment onduidelijk is wanneer de overige verkeerskundige aanpassingen van de J.J. Gorterlaan worden uitgevoerd, wordt nu eerst een ‘korte variant’ aangelegd. De aansluiting van de Oosterparallelweg op de J.J. Gorterlaan wordt circa 80 meter opgeschoven in noodoostelijke richting. De korte variant is zo ontworpen dat in de toekomst alsnog kan worden aangesloten op de overige verkeerskundige aanpassingen van de J.J. Gorterlaan. De korte variant is verwerkt in voorliggend ontwerp bestemmingsplan.
De ‘korte variant’ is afgestemd met ProRail en het waterschap Drents Overijsselse Delta.
Het ontwerpbestemmingsplan 'Buitengebied, partiële herziening kruispunt J.J. Gorterlaan – Oosterparallelweg' is gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen. Er zijn geen zienswijzen ingediend en er is geen aanleiding om het voorliggende bestemmingsplan aan te passen.
24 juni 2020.