direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, partiële herziening ontsluitingsweg Oude Rijksweg 395 te Rouveen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0180.5102015003-VS01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Oude Rijksweg 395 te Rouveen is gevestigd de Coöperatieve Zuivelfabriek Rouveen (hierna CZ Rouveen). CZ Rouveen heeft verzocht om de fabriek in zuidelijke richting te kunnen ontsluiten. Realisatie van dit verzoek betekent dat een ontsluitingsweg wordt aangelegd vanaf het fabrieksterrein in zuidelijke richting via de Bisschopsdwarsweg, de Bisschopsweg aansluitend op de J.J. Gorterlaan.

Aangezien in het coalitieakkoord 2014-2018 was opgenomen om de verkeersontsluiting ter plaatse aan te passen teneinde de verkeersveiligheid te verbeteren, ter waarborging van de doorstroming en ter reductie van de belasting in de kernen door verkeersdrukte en zwaar verkeer, heeft de gemeente besloten medewerking te verlenen aan het verzoek van CZ Rouveen. Hiertoe is in samenspraak een verkeerskundig ontwerp opgesteld.

Omdat het vigerende bestemmingsplan Buitengebied niet voorziet in de aanleg van een weg aan de achterzijde van het fabrieksterrein is voorliggende bestemmingsplan opgesteld. Dit bestemmingsplan voorziet in de aanleg van een weg vanaf het fabrieksterrein tot aan de Bisschopsweg.

1.2 Leeswijzer

Het volgende hoofdstuk betreft de planbeschrijving. Hoofdstuk 3 gaat vervolgens in op het relevante beleid. In hoofdstuk 4 worden de milieutechnische en ruimtelijke aandachtspunten toegelicht. Hoofdstuk 5 betreft de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. En in hoofdstuk 6 komen tenslotte de economische en maatschappelijke verantwoording aan de orde.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Inleiding

CZ Rouveen heeft richting de gemeente de wens uitgesproken om haar fabriek in zuidelijke richting te willen ontsluiten. Op dit moment wordt zij bevoorraad aan de voorzijde via de Oude Rijksweg. Met een achterontsluiting wordt het fabrieksgerelateerde vrachtverkeer weggenomen op de Oude Rijksweg. Dit heeft een aantal voordelen:

  • verbetering van de verkeersveiligheid en de leefbaarheid op en langs de Oude Rijksweg
  • een afname van de belasting op de constructie van de Oude Rijksweg
  • er wordt geanticipeerd op de gemeentelijke Structuurvisie 2030, die uitgaat van nieuwe op- en afritten op de A28 en een opwaardering van de J.J. Gorterlaan.

Realisatie van het plan betekent de aanleg van een ontsluitingsweg vanaf het fabrieksterrein in zuidelijke richting via de Bisschopsdwarsweg, de Bisschopsweg aansluitend op de J.J. Gorterlaan.

In 2008 zijn verkeerstellingen gehouden op de Oude Rijksweg ter hoogte van Munnikeweg. Het resultaat van een jaar volledig tellen is de volgende verkeersbelasting per dag:

  personenauto's   vrachtauto's   totaal  
richting Lichtmis   1092   127   1220  
richting Stadsweg   1163   143   1306  
totaal   2256   270   2526  
percentueel   89,3   10,7   100  

Indien deze gegevens worden ge-extrapoleerd naar 2015 (uitgaand van een jaarlijkse groei van 1%), maken 2418 personenauto's en 290 vrachtauto's gebruik van de Oude Rijksweg ter hoogte van CZ Rouveen.

Uit een opgave van CZ Rouveen zullen dagelijks 130 personenauto's en 200 vrachtauto's gebruik maken van de nieuwe ontsluitingsweg. Deze aantallen zullen geen gebruik meer maken van de Oude Rijksweg, waardoor het aandeel vrachtauto's verhoudingsgewijs zeer fors zal afnemen. Dit komt de verkeersveiligheid en de leefbaarheid op en langs de Oude Rijksweg zeer ten goede.

2.2 Ontwerp en ontsluiting

Het verkeerskundig ontwerp voor de ontsluitingsweg is opgesteld voor een gemeentelijk projectteam en in samenspraak met CZ Rouveen. Dit ontwerp is toegevoegd als bijlage.

Het ontwerp bestaat uit een ontsluitingsweg volgens de vigerende richtlijnen van het handboek Wegontwerp uitgegeven door CROW (kenniscentrum verkeer, vervoer en infrastructuur). De weg heeft een rijbaanbreedte van 5,50 m. Tegemoetkomend vrachtverkeer kan elkaar passeren.

Voorliggend bestemmingsplan heeft uitsluitend betrekking op het trace vanaf het fabrieksterrein tot aan de Bisschopsweg. De infrastructurele aanpassingen aan de Bisschopsweg en de J.J. Gorterlaan kunnen worden uitgevoerd op basis van de geldende bestemming.

De Bisschopsdwarsweg is een doodlopende zandweg, die enkele agrarische percelen ontsluit. Dit weggetje maakt geen onderdeel uit van het algemene wegennetwerk. in het kader van voorliggende plan wordt de Bisschopsdwarsweg grotendeels verhard. De Bisschopsdwarsweg blijft een openbaar toegankelijke weg.

2.3 Inpassing

Het plangebied ligt in het Houtsingelgebied van De Streek. Het plangebied heeft de kenmerken van het houtsingelgebied:

  • smalle/langgerekte percelen
  • laanbeplanting langs wegen en
  • eenrijige Elzensingels op de perceelsgrenzen

In het kader van voorliggend plan worden de bestaande houtsingels versterkt door middel van tussenplant. Daarnaast worden nieuwe houtsingels toegevoegd aan de ruimtelijke structuur. Er wordt geen laanbeplanting verwijderd.

De inpassing is besproken met de provincie Overijssel en kan op instemming rekenen.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits-Aanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de volgende documenten: PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.


In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke- en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:

  • de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
  • de bereikbaarheid verbeteren;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.


De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke beleid en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren. Het opstellen van dit bestemmingsplan past in die lijn.


In de SVIR is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dat betekent dat overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten motiveren met oog voor (1) de onderliggende vraag in de regio, (2) de beschikbare ruimte binnen het bestaande stedelijke gebied en (3) een multimodale ontsluiting. De ladder voor duurzame verstedelijking draagt bij aan een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, ondersteunt gemeenten en provincies in de vraaggerichte programmering van hun grondgebied en helpt bij het maken van een zorgvuldige afweging van belangen bij ruimtelijke en infrastructurele besluiten.


In het bestemmingsplan is er vanuit gegaan dat een dergelijke 'stedelijke ontwikkeling' zoals bedoeld in het Bro zich hier niet voordoet. Uit de Handreiking bij de ladder voor duurzame verstedelijking blijkt immers dat infrastructurele projecten niet binnen het begrip 'stedelijke ontwikkeling' vallen.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De provincie Overijssel heeft op 1 juli 2009 de Omgevingsvisie vastgesteld. In dit integrale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving, waarin het streekplan, het verkeer- en vervoerplan, het waterhuishoudingsplan en het milieubeleidsplan zijn samengevoegd, geeft de provincie de richting aan voor de ontwikkeling van Overijssel tot 2020 en verder. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is 'een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden'.

Leidende thema's voor de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. De ambitie van Overijssel is om een vitale samenleving tot ontplooiing te laten komen in een mooi landschap. Een samenleving, waarin alle Overijsselaars zich thuis voelen en participeren. Met bloeiende steden als motoren voor cultuur en werkgelegenheid, ingebed in een landschap, waarin wonen, natuur, landbouw en water elkaar versterken.

Duurzaamheid
Voor duurzaamheid hanteert de provincie de volgende definitie: ‘Duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien’. De keuze voor duurzaamheid uit zich bijvoorbeeld in de grote aandacht voor de wateropgave en een belangrijke bijdrage aan reductie van broeikasgassen.

Ruimtelijke kwaliteit
De ambitie van de provincie is een kwaliteitsontwikkeling in gang zetten, waarbij elk project, elke ontwikkeling iets bijdraagt aan de kwaliteit van de leefomgeving. Voor het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit zijn de bestaande gebiedskenmerken het uitgangspunt. De provincie wil de ruimtelijke kwaliteit vooral versterken door deze gebiedskenmerken te verbinden aan nieuwe ontwikkelingen.

Ruimtelijke kwaliteit moet gerealiseerd worden door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van bestaande gebiedskwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen waarbij bestaande kwaliteiten worden beschermd en versterkt en nieuwe kwaliteiten worden toegevoegd.

De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • Door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon,- werk- en mixmilieu's; dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen.
  • Investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein en fiets, waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan.
  • Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik bij bebouwing door hantering van de zogenaamde 'SER-ladder'; deze methode gaat ervan uit dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, wordt bekeken; hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma's en bedrijfslocaties noodzakelijk.
  • Ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.

De provincie heeft ten aanzien van autoverkeer de ambitie om te zorgen voor een goede bereikbaarheid voor het autoverkeer van en naar stedelijke netwerken en streekcentra. Het buitengebied wordt vanaf de hoofdstructuur ontsloten met gebiedsontsluitingswegen naar locaties en gebieden met bovenlokale verkeersbewegingen. Vorm en functie van wegen in het buitengebied voegen zich naar de gebiedskenmerken en versterken de leefbaarheid. Bij het ontwerp van de maatregelen is waar nodig en mogelijk rekening gehouden met de gebiedskenmerken en de landschappelijke waarden van het gebied.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie
De opgaven, kansen, beleidsambitie s en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

1. generieke beleidskeuzes;

2. ontwikkelingsperspectieven;

3. gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zogenaamde ‘SER-ladder’ gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones et cetera. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag ‘hoe’ een ontwikkeling invulling krijgt. Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten van de Omgevingsvisie Overijssel
De toetsing van de realisatie van de ontsluitingsweg aan de Omgevingsvisie Overijssel leidt tot het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes
Bij de afwegingen in de eerste fase “generieke beleidskeuzes” zijn er geen aspecten die bijzondere aandacht verdienen. Van belemmeringen is niet gebleken.

Ontwikkelingsperspectieven
Het ontwikkelingsperspectief voor de ontsluitingsweg en haar omgeving is grotendeels 'buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte (mixlandschap)'. Deze gebieden zijn gebieden voor gespecialiseerde landbouw en mengvormen van landbouw met andere functies (recreatiezorg, natuur, water) en bijzondere woon-werk- en recreatiemilieus die de karakteristieke gevarieerde opbouw van de cultuurlandschappen in deze gebieden versterken.

De aanleg van een ontsluitingsweg staat het ontwikkelingsperspectief niet in de weg.

Gebiedskenmerken

  • Natuurlijke laag

Het plangebied heeft op de gebiedskenmerkenkaart de "Natuurlijke laag" de aanduiding 'laagveengebieden (in cultuur gebracht)'. De oorspronkelijke laagveenmoerassen zijn deels ontwaterd, verveend en in cultuur gebracht als landbouwgrond. Het open karakter is zowel ruimtelijk waardevol, als voor weidevogels en ganzen.

Het voorliggende plan respecteert het open karakter van het landschap.

  • Laag van het agrarisch cultuurlandschap

Het plangebied heeft op de gebiedskenmerkenkaart de "Laag van het agrarisch cultuurlandschap" de aanduiding 'laagveengontginningen'. De ambitie is de cultuurhistorische kwaliteiten van het laagveenlandschap zoveel als mogelijk in stand te houden en beleefbaar te maken. De grote open ruimtes, het patroon van sloten met beplantingen, de vochtige bloemrijke weides met weidevogels geven dit landschap grote belevingswaarde. Het karakteristieke bebouwingspatroon (voorkant aan de openbare weg; achterkant aan het landschap) vormt vertrekpunt bij herstructurering, verdichting en uitbreiding van de agrarische bebouwing en de woon-/ werkmilieus. Als ontwikkelingen plaats vinden in de laagveenontginningen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van het lint als karakteristieke bebouwingsstructuur. Het slotenpatroon en, waar aanwezig, de houtsingels als accentuering van de ruimtelijke structuur respecteren en versterken bij de verdere ontwikkeling van de agrarische functie.

In het kader van voorliggend plan worden de bestaande houtsingels versterkt door middel van tussenplant. Daarnaast worden nieuwe houtsingels toegevoegd aan de ruimtelijke structuur.

  • Stedelijke laag

Het plangebied heeft op de gebiedskenmerkenkaart de “Stedelijke laag” geen bijzondere eigenschappen. Het gebiedskenmerk kan buiten beschouwing worden gelaten.

  • Lust- en leisurelaag

Het plangebied heeft op de gebiedskenmerkenkaart de “Lust- en leisurelaag” de aanduiding ‘Donkerte’. Lichte gebieden geven een beeld van economische dynamiek; zoals de steden en dorpen, de snelwegen, de kassengebieden, attractieparken en grote bedrijventerreinen. De donkere gebieden geven daarentegen een indicatie van het rustige buitengebied van Overijssel. De ambitie is gericht op het koesteren van donkerte als kwaliteit. Het streven is gericht op het handhaven van de donkerte en, waar mogelijk, de gebieden bij ontwikkelingen nog donkerder te maken.

De ontwikkeling in het kader van het voorliggende plan, brengt geen onevenredige toename van kunstlicht met zich mee. Daarnaast zijn er in de omgevingsvisie en –verordening geen specifieke normen opgenomen waaraan dient te worden getoetst. Er zal wel, waar mogelijk, spaarzaam worden omgegaan met buitenverlichting.

Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat realisatie van een ontsluitingsweg aan de achterzijde van Oude Rijksweg 395 te Rouveen in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoordde ruimtelijk beleid.

3.2.2 Omgevingsverordening

Naast de Omgevingsvisie geldt de Omgevingsverordening. In deze verordening zijn bepalingen opgenomen waarmee rekening gehouden moet worden in bestemmingsplannen en andere ruimtelijke plannen. In de toelichting bij de Omgevingsverordening wordt aangegeven dat goede verbindingen essentieel zijn voor de economische groei en stedelijke ontwikkeling van de economische kerngebieden. Aan de andere kant kan mobiliteit ook de kwaliteit van de leefomgeving aantasten. Daarom wordt ingezet op bundeling van verkeersstromen op de hoofdinfrastructuur waar het belang van een goede en veilige doorstroming vervolgens voorop wordt gezet. Om de doorstroming op de hoofdinfrastructuur te verzekeren dient het aantal aansluitingen op deze wegen beperkt te blijven.

In de Omgevingsverordening zijn in hoofdstuk 2 (Ruimtelijke ordening) geen specifieke regels opgenomen met betrekking tot de (hoofd)infrastructuur.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Staphorst

De gemeenteraad heeft op 10 december 2013 de Structuurvisie 2030 kernen Staphorst, Rouveen en IJhorst vastgesteld. In deze structuurvisie zijn de ambities van de gemeente Staphorst op het gebied van wonen, werken, verkeer, voorzieningen en ruimtelijke kwaliteit verwoord en verbeeld.

De visie biedt hiermee één actueel ruimtelijk kader voor de verschillende beleidsterreinen. Het doel van deze structuurvisie is tweeledig: het aangeven van de kaders, waarbinnen toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen en projecten kunnen plaatsvinden, en het communiceren van de ambities van de gemeente Staphorst voor de drie kernen aan derden.

Wat betreft de hoofdwegenstructuur voorziet de structuurvisie in een opwaardering van de J.J. Gorterlaan naar een 80 km/uur weg en het verplaatsen van de huidige aansluiting 23 met de A28 naar de J.J. Gorterlaan.

3.3.2 Nota Belvedère

De gemeente Staphorst heeft in samenwerking met de provincie Overijssel en Het Oversticht het rapport 'Staphorst een eigen wereld', (oktober 2004) laten opstellen.

In het rapport is nadere aandacht besteed aan de wijze waarop meer afgewogen keuzes voor de toekomstige ontwikkeling van De Streek kunnen worden gemaakt. Er is voor het lint als geheel aangegeven hoe De Streek zich als zodanig kan ontwikkelingen met behouden van de cultuurhistorische waarden van het gebied. Tevens wordt een leidraad geboden voor het omgaan met functieveranderingen van boerderijen en uitbreiding van woningbouw in het lint. Het rapport wordt als onderlegger gebruikt voor het gemeentelijk beleid, zoals boerderijsplitsing, omgaan met open plekken, behoud van de elzensingels, behoud van de stegen, functiewijzigingen, monumenten et cetera.

De elzensingels zijn karakteristiek voor het Staphorster landschap. In de huidige situatie zijn delen van het landschap veel opener van karakter, veelal door de ruilverkaveling/landinrichting. Het plangebied valt zelf niet binnen het gebied van De Streek dat is meegenomen in deze nota. Echter, het plangebied ligt wel in de directe omgeving van De Streek. In het navolgende wordt gezegd dat het omringende landschap een belangrijke rol speelt bij de uitstraling en uitdraging van de karakteristiek van het gebied. De volgende zaken spelen op het gebied van landschap:

  • het versterken en verbeteren van de karakteristieke beplantingsstructuur;
  • het versterken van de recreatieve betekenis;
  • het leesbaar maken en houden van de geschiedenis van het landschap.


Met name het eerste punt is van belang voor de ontwikkeling in het plangebied. Ingezet wordt op het behoud en versterken van singelbeplanting (elzensingels) en versterking van de laanbeplanting langs dwarswegen.

3.3.3 Landschapsplan Staphorst

De gemeenteraad heeft op 28 mei 2011 het Landschapsplan Staphorst vastgesteld. Het plan is een actualisatie van het landschapsbeleidsplan Staphorst uit 1997. In het Landschapsplan wordt een visie op hoofdlijnen gegeven die uitgaat van de volgende principes:

  • behoud en versterking van de verschillende landschapstypen door beheer en herstel van landschapselementen;
  • actieve ontwikkeling van een landschappelijk raamwerk in gebieden waar veel ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden;
  • behoud en versterking van de beeldkwaliteit.

Het plangebied ligt in het Houtsingelgebied van De Streek. Het plangebied heeft de kenmerken van het houtsingelgebied (smalle/langgerekte percelen, laanbeplanting langs wegen, en eenrijige Elzensingels op de perceelsgrenzen).

De bouwstenen van het houtsingelgebied en daarmee de karakteristieken zijn onder meer de elzensingels, sloten, grasland, wegen met laanbeplanting en erven met erfbeplanting. In dit gebied wordt gestreefd naar behoud, herstel en versterking van het landschap vanwege de hoge en bijzondere landschappelijke kwaliteiten.

Een uitvoeringsproject dat grootschalige landschapsverbetering zal opleveren in de gemeente Staphorst is het herstellen, en waar nodig aanleggen, en uiteindelijk duurzaam beheren van elzen- en eikensingels. Voor het Rouveense deel van het houtsingellandschap kan meegelift worden met het bestaande houtsingelproject Rouveen, waarbij een deel van de vervallen beplantingspatronen op perceelsgrenzen worden behouden, herstelt en onderhouden. In kader van dit project worden met grondeigenaren afspraken gemaakt over het herstel en beheer van dit unieke landschap. Grondeigenaren kunnen voor de aanleg, herstel en duurzaam beheer vergoedingen ontvangen.

Hoofdstuk 4 Milieutechnische en ruimtelijke aandachtspunten

4.1 Geluid

Verkeer van personen en goederen van en naar een inrichting kan ook indirecte hinder met zich meebrengen. Het gaat hierbij om geluidhinder die niet wordt veroorzaakt door activiteiten of installaties binnen de inrichting, maar die wel aan de inrichting is toe te rekenen.

De indirecte hinder wordt beoordeeld volgens de "Circulaire inzake geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting; beoordeling in het kader van de Wet milieubeheer" d.d. 29 februari 1996, die hierna wordt aangeduid als de "Circulaire indirecte hinder".

Onder indirecte hinder wordt verstaan: de nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt door activiteiten die, hoewel plaatsvinden buiten het terrein van de inrichting, aan de inrichting zijn toe te rekenen. Indirecte hinder zou kunnen ontstaan door transportbewegingen van (vracht-) auto's van en naar de inrichting via de openbare weg.

De Circulaire indirecte hinder adviseert de transportbewegingen separaat van de directe hinder van de inrichting en separaat van het overige wegverkeer te beoordelen. De beoordeling vindt plaats op een manier die nagenoeg overeenkomt met die voor verkeerslawaai.

Aan de geluidsbelasting wordt een maximum gesteld, het maximale geluidsniveau wordt niet beoordeeld. Voor de geluidsbelasting geldt een voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) en een maximaal toelaatbare waarde van 65 dB(A).

De geluidsbelasting wordt in principe vastgesteld conform het "Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012", de regeling als bedoeld in de artikelen 110d en 110e van de Wet geluidhinder. Hierbij wordt géén rekening gehouden met een aftrek op het rekenresultaat op grond van artikel 110g van de Wet geluidhinder.

Reikwijdte indirecte hinder
Voor indirecte hinder ten gevolge van mobiele geluidsbronnen geldt een beperking van de reikwijdte van de milieuvergunning. Die reikwijdte is op verschillende manieren vast te stellen:

  • 1. de afstand waarbinnen sprake is van indirecte hinder veroorzaakt door een bedrijf blijft beperkt tot die afstand, waarbinnen de herkomst van de veroorzakende geluidsbronnen in redelijkheid kan worden teruggevoerd op de aanwezigheid van het bedrijf in kwestie. Toepassing van dit criterium houdt voor transportverkeer van en naar inrichtingen in dat de reikwijdte van de milieuvergunning beperkt blijft tot die afstand, waarbinnen voertuigen (met in acht name van de maximum snelheid) de ter plaatse optredende snelheid hebben bereikt;
  • 2. de reikwijdte blijft beperkt tot dat gebied waarbinnen de voertuigen van en naar de inrichting voor het gehoor nog herkenbaar zijn ten opzichte van andere voertuigen op de openbare transportroutes;
  • 3. de reikwijdte blijft beperkt tot dat gebied waarbinnen de voertuigen van en naar de inrichting nog niet zijn opgenomen in het heersend verkeersbeeld, bijvoorbeeld tot de eerste kruising; de reikwijdte blijft beperkt tot de akoestische herkenbaarheid (2 dB criterium zoals ook bij de reconstructies in de zin van de Wet geluidhinder wordt toegepast);
  • 4. de reikwijdte blijft beperkt tot dat gebied waarbinnen de voertuigen van en naar de inrichting nog niet op een voor meerdere bedrijven functionerende ontsluitingsroute rijden. Is dat wel het geval dan zou de afweging ter zake van de met die ontsluitingsroute gepaard gaande geluidsbelasting niet op het microniveau van de individuele vergunninghouder moeten worden gemaakt maar op macroniveau in een structuur of bestemmingsplan.


In dit geval voldoet het criterium dat de indirecte hinder moet worden beoordeeld tot de afstand waarop het verkeer van en naar de inrichting zich qua rijsnelheid en stopgedrag niet meer onderscheidt van het mogelijke overige verkeer op die weg.

Afweging en conclusie
Indirecte hinder zou kunnen ontstaan als gevolg van de transportbewegingen van de vrachtauto's van en naar CZ Rouveen via de nieuwe route langs de Bisschopsdwarsweg en de J.J. Gorterlaan naar de A28. Binnen een afstand van 150 m van de aansluiting van de Bisschopsdwarsweg, de route vanwaar het vrachtverkeer vanaf CZ de openbare weg oprijdt, en de Bisschopsweg liggen geen woningen. Deze lengte is ruimschoots voldoende voor het vrachtverkeer om de maximaal toegestane snelheid van 60 km/uur te bereiken en daarmee op te gaan in het overige verkeer.

In de zin van de Wet milieubeheer is er derhalve geen sprake van indirecte hinder.

4.2 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben'.

NSL/nibm
Op 15 november 2007 is dit deel van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

De ministerraad heeft op voorstel van de minister van Infrastructuur en Milieu ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.

In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Bestemmingsplan
Het plan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van een ontsluitingsweg. De aanleg van deze weg heeft geen invloed op de luchtkwaliteit aangezien de verkeersstromen niet wijzigen. Hoewel de routering wijzigt, genereert de weg geen extra ritten.

Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit vanwege wegverkeer kan derhalve achterwege blijven.

4.3 Water

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen. Deze doet verslag van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. De paragraaf is het resultaat van overleg tussen de gemeente en het waterschap. Het plangebied is gelegen in het beheergebied van het Waterschap Groot Salland.

Het Waterschap Groot Salland heeft voor het beheergebied een waterbeheersplan opgesteld. Het waterschap streeft naar een veerkrachtig watersysteem. Dit betekent dat:

  • de veerkracht van het watersysteem wordt behouden of is hersteld en de verschillende gebiedsfuncties hierop zijn afgestemd;
  • water een belangrijke plek krijgt in de gebiedsinrichting. Ruimtelijke plannen zijn 'doordrenkt' met water;
  • water mede ordenend is voor de inrichting van een gebied. Voor het oplossen van knelpunten zoekt het waterschap, in samenwerking met andere partijen, naar een duurzame oplossing;
  • oplossingen in het watersysteem voldoen aan alle kwalitatieve en kwantitatieve doelstellingen.

De voorgenomen ontwikkeling is op 26 oktober 2015 aangemeld via www.dewatertoets.nl. Het waterschap heeft aangegeven dat voor dit plan de korte procedure moet worden doorlopen.

Er is binnen het plangebied sprake van een geringe toename in verharding. Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en het maaiveld.

Binnen het plangebied ligt een beschermingszone van een hoofdwatergang of watergang van het Waterschap Groot Salland. De functie van deze watergang(en) moet te allen tijde worden gegarandeerd. Hierbij wordt rekening gehouden met de beschermingszone van deze watergangen zoals in de Keur van het Waterschap Groot Salland beschreven. Met betrekking tot deze watergangen gelden de binnen de Keur van het Waterschap Groot Salland opgenomen gebods- en verbodsbepalingen.

Voor werkzaamheden binnen de beschermingszone moet een Watervergunning worden aangevraagd bij het Waterschap Groot Salland. Ten behoeve van het beheer en onderhoud geldt langs de watergang (vanaf de insteek) een obstakelvrije zone van 5 meter. Door middel van een Watervergunning kan hiervan worden afgeweken.

4.4 Ecologie

Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen is een ecologisch onderzoek uitgevoerd (Advies natuurwaarden Ontsluitingsweg CZ Rouveen, BugelHajema adviseurs, 11 februari 2016). De effecten op natuurwaarden zijn beoordeeld in relatie tot de Flora- en faunawet en de gebiedsgerichte natuurbescherming.

Gebiedsbescherming
Beschermde gebieden in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 en de Ecologische Hoofdstructuur liggen op ruime afstand van het plangebied en zijn hiervan gescheiden door bebouwing en infrastructuur. Gezien de aard van de ingrepen zijn geen negatieve effecten op deze gebieden te verwachten. Voor deze activiteit is daarom geen vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 nodig. De activiteit is op het punt van natuur niet in strijd met het de Omgevingsverordening Overijssel 2014.

Soortenbescherming
Uit het onderzoek komt naar voren dat het plangebied een zeer beperkte natuurwaarde kent. Naast de algemene zorgplicht van de Flora- en faunawet dient in het kader van de realisatie van de ontsluitingsweg aandacht te zijn voor de aanwezigheid van broedvogels. Voor vogels geldt dat wanneer werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd, er in gebruik zijnde nesten van vogels kunnen worden verstoord en vernietigd. Het is verboden nesten van vogels (indien nog in functie) te verstoren of te vernietigen (artikel 11 en artikel 12 Ffw). Met betrekking tot de planning en uitvoering van de werkzaamheden dient daarom rekening te worden gehouden met het broedseizoen. De Flora- en faunawet kent geen standaardperiode voor het broedseizoen. Het is van belang of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode.

DAS 

De toename van verkeer leidt niet tot een verstoring, aantasting of vernietiging van de (functionaliteit) van voortplantingsverblijfplaatsen of van vaste rust- of verblijfplaatsen van de middelzwaar beschermde das. Bij het viaduct over de A28 ter hoogte van de Dekkersweg is in de op- en afrit van de J.J. Gorterweg reeds een dassentunnel aanwezig. Het wordt sterk aanbevolen deze langs beide zijden van het betreffende wegdeel te voorzien van afrastering. Dit is een relatief eenvoudige ingreep waarmee voor das een veilige oversteek methode wordt gecreëerd en onnodige verkeersslachtoffers worden voorkomen.

Uit het onderzoek naar effecten op beschermde natuurwaarden blijkt dat de aanwezige natuurwaarden geen belemmeringen vormen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.5 Archeologie

Archeologische waarden dienen op grond van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) te worden mee gewogen in de besluitvorming over ruimtelijke ingrepen. Bij het opstellen van ruimtelijke plannen dient dan ook rekening te worden gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden.

De gemeente Staphorst beschikt over een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart. De archeologische verwachtings- en beleidskaart is door de gemeenteraad op 25 januari 2011 vastgesteld. Op de verwachtingskaart staan naast de reeds bekende archeologische waarden ook de te verwachte archeologische waarden in de vorm van zones met een bepaalde trefkans. Hierdoor is een beeld gekregen waar archeologische sporen en vondsten in de bodem aanwezig kunnen zijn. Naast de genoemde kaarten is tevens een archeologisch beleidsrapport opgesteld.

Het plangebied kent op grond van deze verwachtingskaart een lage archeologische verwachtingswaarde. De archeologische verwachtingswaarde is als een dubbelbestemming opgenomen in de verbeelding van dit bestemmingsplan en het beschermingsregime is in de regels van dit bestemmingsplan vertaald.

De ingrepen in het plangebied blijven onder de vrijstellingsnorm die behoort bij de onderhavige verwachtingswaarde. Archeologisch onderzoek in het kader van dit bestemmingsplan is derhalve niet aan de orde.

4.6 Cultuurhistorie

Cultuurhistorie gaat over de geschiedenis van de gebouwde omgeving, de landschappen, tradities en de verhalen die erbij horen. Sinds 1 januari 2012 is de gemeente wettelijk verplicht om cultuurhistorische belangen mee te wegen in ruimtelijke vraagstukken.

Zoals in paragraaf 3.2 staat omschreven, is het laagveenontginningslandschap met haar grote open ruimtes, het patroon van sloten met beplantingen, de vochtige bloemrijke weides met weidevogels, cultuurhistorische waardevol.
In het kader van voorliggend plan worden de bestaande houtsingels versterkt door middel van tussenplant. Daarnaast worden nieuwe houtsingels toegevoegd aan de ruimtelijke structuur.

4.7 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

In het Besluit m.e.r. onder 1.1 in de D-lijst staat dat een m.e.r-beoordeling moet plaatsvinden in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op: wijziging of uitbreiding van een autosnelweg of autoweg met een lengte van 5 km

Zoals blijkt uit de planbeschrijving in hoofdstuk 2, is de onderhavige aanleg qua omvang (circa 330 m ontsluitingsweg, niet zijnde een auto(snel)weg) niet gelijk te stellen aan de betreffende activiteit, zoals bedoeld in het Besluit m.e.r. Maar sinds de wijziging van het Besluit op 1 april 2011 is een beoordeling van een activiteit die op de D-lijst voorkomt noodzakelijk, ook al ligt de omvang van de activiteit (ver) onder de drempelwaarde.

Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets (vormvrije m.e.r. beoordeling) worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Deze zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

In bijlage III van de EU richtlijn m.e.r. staan de criteria genoemd waarna gekeken moet worden bij de beoordeling. In dit geval is gekeken naar deze Europese criteria. De resultaten van de onderzoeken zoals deze zijn samengevat in dit hoofdstuk laten zien dat er geen belangrijke nadelige gevolgen zijn voor de omgeving en het milieu. De locatie en de omgeving hebben geen bijzondere kenmerken waardoor er een verwaarloosbare kans is op belangrijke nadelige effecten, de activiteit leidt niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Gezien de aard van de ingrepen zijn geen negatieve effecten te verwachten. Op grond hiervan is het verrichten van een (nadere vormvrije) m.e.r.-beoordeling verder niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

In dit onderdeel van de toelichting wordt nader ingegaan op de vormgeving van de verbeelding en de regels. Bij de opzet van de regels is nauw aangesloten op de systematiek van het bestemmingsplan De Streek.

Het plan is opgesteld conform de landelijke Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012.

In dit bestemmingsplan wordt onderscheid gemaakt tussen de volgende bestemmingen:

De inhoud van de bestemming Verkeer is overeenkomstig het bestemmingsplan De Streek, met dien verstande dat er binnen de bestemming geen gebouwen mogen worden opgericht. De dubbelbestemming Waarde - Archeologie 6 is afgeleid van de gemeentelijke archeologische waardenkaart.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke verantwoording

Het ontwerpbestemmingsplan heeft conform afdeling 3.4 Awb gedurende een periode van zes weken, van 11 mei 2016 tot en met 21 juni 2016, ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is er 1 zienswijze ingediend. Deze zienswijze is beantwoord in het Rapport zienswijze(n) ontwerpbestemmingsplan Buitengebied, partiële herziening Oude Rijksweg 395 te Rouveen. Het rapport is als bijlage opgenomen.

Daarnaast moet tijdens de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg, als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro, worden gepleegd met betrokken gemeenten, provincie, het Rijk en waterschappen. De provincie Overijssel heeft aangegeven in te stemmen met de voorgenomen ontwikkeling en op het plan is zodoende geen zienswijze van de provincie Overijssel ontvangen. Het waterschap Drents Overijsselse Delta heeft een positief wateradvies afgegeven. Een zienswijze is uitgebleven.

Tevens is er een ambtshalve wijziging door de gemeente doorgevoerd. Deze ambtshalve wijziging heeft betrekking tot de plangrens van de bestemmingsplanherziening waarbij op de gronden de bestemming 'verkeer' is toegewezen.

6.2 Economische verantwoording

Voor de uitvoering van het plan is een krediet ter beschikking gesteld door de gemeenteraad. De gemeente en de provincie Overijssel dragen voorts bij in de kosten. De gemeentelijke bijdrage wordt gedekt uit de reserve 'verkeersontsluiting'. De provinciale bijdrage komt voort uit de subsidieregeling BDU.

De kosten voor het opstellen van het bestemmingsplan en het in procedure brengen van het bestemmingsplan zijn voor de gemeente. Gelet op de aard en omvang van het planvoornemen kan een exploitatieplan achterwege blijven.