Type plan: wijzigingsplan
Naam van het plan: De Streek, wijzigingsplan Oude Rijksweg 691 te Rouveen
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0180.2112020003-VS01
1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
  
In deze regels wordt verstaan onder:
 
1.1 plan:
het wijzigingsplan De Streek, wijzigingsplan Oude Rijksweg 691 te Rouveen met
identificatienummer NL.IMRO.0180.2112020003 van de gemeente Staphorst;
 
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij
behorende bijlagen;
 
1.3 aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee
het in directe verbinding staat, welk gebouw kan worden onderscheiden van het
hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar
ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het
bebouwen van deze gronden;
 
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
1.6 aanduidingsvlak:
een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde aanduiding, begrensd door een
aanduidingsgrens;
 
1.7 aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten:
een dienstverlenend beroep, waaronder mede wordt begrepen een kapper,
schoonheidsspecialist, hondentrimmer en naar de aard daarmee gelijk te stellen
beroepen, die op kleine schaal in een woning en/of daarbij behorende bijgebouwen
worden uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt
en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in
overeenstemming is met de woonfunctie;
 
1.8 aan huis verbonden beroep:
een dienstverlenend beroep, waaronder mede wordt begrepen een kapper,
schoonheidsspecialist, hondentrimmer en naar de aard daarmee gelijk te stellen
beroepen, welke op kleine schaal in een woning en/of daarbij behorende bijgebouwen
worden uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt
en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in
overeenstemming is met de woonfunctie;
 
1.9 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
 
1.10 bed and breakfast:
een kleinschalige aan de woonfunctie ondergeschikte accommodatie voor uitsluitend
logies en ontbijt, die geschikt is voor maximaal vier personen, verdeeld over maximaal
twee slaapkamers en is bedoeld voor doorstroom in de recreatieve verhuur;
 
1.11 bedrijfsgebouw:
een gebouw, geen bedrijfswoning zijnde, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
 
1.12 bedrijfswoning/dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het
huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het
gebouw of het terrein, noodzakelijk is;
 
1.13 bestaande:
  1. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen;
  2. het onder a bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, de voorheen geldende beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan, of een andere planologische toestemming;
1.14 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.15 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.16 bijgebouw:
een opzichzelfstaand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm kan worden
onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is
aan het hoofdgebouw;
 
1.17 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het
vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen
of veranderen en vergroten van een standplaats;
 
1.18 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
 
1.19 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke
bouwhoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de
begane grond en met uitsluiting van onderbouw en kapverdieping;
 
1.20 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar
behorende bebouwing is toegelaten;
 
1.21 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
 
1.22 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de
regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
 
1.23 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke
hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in
of op de grond;
 
1.24 cultuurgrond:
grasland, akkerbouw- of tuinbouwgronden;
 
1.25 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het
verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor
gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of
bedrijfsactiviteit;
 
1.26 dove gevel:
Een bouwkundige constructie waarin,
  1. geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB(A) onderscheidenlijk 35 dB(A);
  2. een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.
1.27 erfinrichtingsplan:
een plan dat de (her)inrichting van een erf omvat, dat doorgaans betrekking heeft op
bestaande en nieuwe gebouwen, beplanting, erfverharding, ontsluiting en parkeren;
 
1.28 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met
wanden omsloten ruimte vormt;
 
1.29 geluidsbelasting:
de geluidsbelasting vanwege een weg, een bedrijf/bedrijven/bedrijvigheid en/of een
spoorweg;
 
1.30 geluidsgevoelige objecten:
gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen, zoals
bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
 
1.31 hogere grenswaarde:
een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de
geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de
voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond
van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
 
1.32 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel in architectonisch opzicht, dan wel gelet op de
bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;
 
1.33 huisvesting in verband met mantelzorg:
huisvesting in of bij een woning van één huishouden, van wie ten minste één persoon
mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van de woning;
 
1.34 inwoning:
het voor een bepaalde tijd één of meerdere personen, die geen deel uitma(akt)(ken)
van de huishouding, gebruik laten maken van ruimte(n) in een (deel van een) woning
c.q. hoofdgebouw die geschikt is (zijn) voor (nacht)verblijf, waaronder ook mantelzorg
wordt begrepen;
 
1.35 karakteristiek:
uit oogpunt van architectuurhistorie, cultuurhistorie, stedenbouw, gaafheid en/of
zeldzaamheid van grote waarde geacht voor het gebied;
 
1.36 maatvoeringsvlak:
een als zodanig ter plaatse aangeduide lijn ten behoeve van het indelen van een
bouwvlak of bestemmingsvlak met het oog op een verschil in maatvoering en/of
gebruik;
 
1.37 mantelzorg:
het anders dan bedrijfsmatig bieden van zorg aan een of meer leden van een
huishouding, die hulpbehoevend is of zijn op fysiek, psychisch en/of sociaal vlak;
 
1.38 onderbouw:
een gedeelte van een gebouw dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant
minder dan 1,2 m boven peil is gelegen;
 
1.39 open plek:
locatie vrij van bebouwing c.q. bebouwingsmogelijkheden en daaraan gelijk te stellen
locaties. Op deze locatie mag maximaal één woongebouw met daarin maximaal twee
woningen per aanvraag worden gebouwd;
 
1.40 overkapping:
een bouwwerk van één bouwlaag dat dient ter overdekking en maximaal één wand
heeft;
 
1.41 paardrijbak:
buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, voorzien van een zandbed en al dan
niet voorzien van een omheining;
 
1.42 peil:
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst, de hoogte van
de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst, de hoogte
van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
 
1.43 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de
omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of
vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt
in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon,
een seksbioscoop, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
 
1.44 uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een
hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het
hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
1.45 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een gebouw met meerdere
zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te
wijzen gevel;
 
1.46 voorkeursgrenswaarde:
de maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden
afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit grenswaarden binnen zones rond
industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het
Besluit geluidhinder spoorwegen;
 
1.47 water en waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen ten behoeve en/of ten dienste van de waterhuishouding, waaronder
wadi's, waterlopen, waterpartijen, watergangen, bruggen, dammen, sluizen, duikers,
retentiebekkens, vijvers, voorzieningen voor infiltratie, buffering, berging en afvoer van
water, voorzieningen ten behoeve van biologische waterzuivering en (secundaire en/of
tertiaire) bluswatervoorzieningen;
 
1.48 wonen:
het gehuisvest zijn in een woning, waaronder niet inbegrepen kamerverhuur en
inwoning;
 
1.49 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk
huishouden.
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een
daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het
hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijden van daken en dakkapellen;
 
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen
gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals
schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren,
neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter
plaatse van het bouwwerk;
 
2.6 de afstand tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel:
vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel.
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte
bouwdelen als:
  1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en uitbouwen met een oppervlakte van 2 m² of kleiner;
  2. overstekende of opgelichte daken;
  3. luifels als geïntegreerd onderdeel van een uitbouw;
  4. bijgebouwen en bouwwerken die worden gebouwd achter de naar de weg gekeerde gevellijn, niet zijnde erkers, uitbouwen of aanbouwen met een oppervlakte van ten hoogste 6 m² en een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m ten opzichte van
de bouwgrens of bestemmingsgrens bedraagt.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen - 1
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen al dan niet in combinatie met nevenactiviteiten in de vorm van:
    1. uitsluitend ter plaatsen van de aanduiding ‘karakteristiek’: sociale, culturele, maatschappelijke en educatieve functies, waaronder begrepen zorgfuncties, expositieruimten, kinderboerderij, voor zover deze niet worden aangemerkt als geurgevoelig in de Wet geurhinder en veehouderij;
    2. hobbymatige agrarische activiteiten;
    3. het houden van een bed and breakfast in een bestaand hoofdgebouw c.q. woning of in een voormalig inpandig bedrijfsgedeelte of in een bijgebouw;
    4. aan huis verbonden beroepen;
  2. tuinen en erven;
  3. groenvoorzieningen, cultuurgrond en water;
  4. verkeers- en verblijfsdoeleinden in de vorm van wegen met een functie voor intern verkeer, voet- en fietspaden en parkeervoorzieningen;
  5. openbare nutsvoorzieningen;
  6. speelvoorzieningen;
alsmede voor:
  • het behoud van de uitwendige hoofdvorm van gebouwen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
met dien verstande dat:
  1. de uitoefening van onder a genoemde nevenactiviteiten uitsluitend is toegestaan voorzover de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd en er geen ernstige hinder of afbreuk aan het omliggend agrarisch-, bedrijfs- of woonmilieu wordt gedaan. Dit betekent dat:
    1. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
    2. maximaal50% van de oppervlakte van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt voor nevenactiviteiten, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien dat meer is, met dien verstande dat ten minste 100 m² van de woning uitsluitend is bestemd voor het wonen;
    3. degene die de gebruiker is van de woning meewerkt in het bedrijf;
    4. de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
    5. ter plaatse van het bedrijf een acceptabel verblijfsklimaat is te garanderen;
    6. behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met het bedrijf, geen detailhandel mag plaatsvinden;
    7. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse;
    8. ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat dient te worden geparkeerd op eigen terrein;
  2. het aantal woningen mag niet meer dan het bestaande aantal per bouwvlak bedragen, dan wel niet meer dan het ter plaatse de aanduiding 'aantal wooneenheden' of 'aantal' aangeduide aantal.
3.2 Bouwregels
  1. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
    1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd waarbij per bouwvlak één hoofdgebouw is toegestaan;
    2. ter plaatse van de aanduiding 'aantal' dienen de hoofdgebouwen overeenkomstig de bestaande situatie vrijstaand, dan wel tot het bestaande aantal aaneen gebouwd dienen te worden;
    3. de goothoogte van hoofdgebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen, dan wel niet meer dan de bouwhoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt;
    4. de bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer dan10 m bedragen, dan wel niet meer dan de bouwhoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt;
    5. de hoofdgebouwen worden voorzien van een zadeldak met een dakhelling van ten minste 30°, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt;
    6. voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
      1. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden ten minste 1 m achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw gebouwd, dan wel tenminste de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
      2. de afstand tussen vrijstaande bijgebouwen of overkappingen en het dichtstbijzijnde punt van het hoofdgebouw mag niet meer dan 15 m bedragen;
      3. de goothoogte mag niet meer dan 4 m bedragen;
      4. de bouwhoogte mag niet meer dan 6,6 m bedragen;
      5. de dakhelling bedraagt ten minste 20°, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt;
      6. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen buiten het bouwvlak mag bij een hoofdgebouw niet meer bedragen dan:
        • bij een hoofdgebouw met een inhoud minder dan 750 m³: 75 m2;
        • bij een hoofdgebouw met een inhoud van 750 m3 of meer, maar minder dan 1.000 m3 : 100 m2;
        • bij een hoofdgebouw met een inhoud van 1.000 m3 of meer, maar minder dan 1.500 m3 : 150 m2;
        • bij een hoofdgebouw met een inhoud van 1.500 m3 of meer: 200 m2;
      7. met dien verstande dat ten behoeve van de bouw van bijgebouwen voor de achterste woning van het hoofdgebouw Oude Rijksweg 691 geldt dat deze pas mag worden gebouwd indien het bijgebouw op het perceel Oude Rijksweg 691b, waarvoor op 19 februari 2019 een sloopvergunning is verleend, daadwerkelijk is gesloopt, tenzij in navolging op het positieve vooroverleg, het behoud van dit bijgebouw, waarmee de rechten op deze m2 aan bijgebouwen vervallen voor het perceel Oude Rijksweg 691.
    7. in afwijking van het gestelde onder 3, 4 en 6 onder c en d geldt ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek; dat de goot- en bouwhoogten ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogten bedragen;
    8. in aanvulling op het gestelde onder 6 mag een vrijstaand kookhuisje bij een hoofdgebouw voorzien ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' worden gebouwd, met dien verstande dat:
      1. het kookhuisje achter de voorgevel van het hoofdgebouw wordt gebouwd, tenzij kan worden aangetoond dat het oorspronkelijke kookhuisje voor de voorgevel heeft gestaan, voor de achtergevel van het hoofdgebouw en op maximaal 3 m afstand van het hoofdgebouw wordt gebouwd;
      2. de oppervlakte niet meer dan 12 m² mag bedragen;
      3. de goothoogte niet meer dan 2 m en de bouwhoogte niet meer dan 4 m mag bedragen;
      4. de dakhelling niet minder dan 40° mag bedragen;
      5. het kookhuisje dient te worden afgedekt met een ongeglazuurd pannendak of een rieten dak;
      6. het kookhuisje moet worden voorzien van een schoorsteen;
      7. het kookhuisje maximaal één deur van normale omvang mag bevatten;
      8. het kookhuisje niet als verblijfsruimte mag worden gebruikt.
  2. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen geldt de volgende regel:
    1. de inhoud per gebouw mag niet meer dan 50 m³ bedragen;
  3. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat deze hoogte niet meer dan 1,5 m bedraagt in de gebieden die aanwezig zijn vóór de aan de Gemeenteweg of Oude Rijksweg grenzende voorste bebouwing, zijnde hoofdgebouwen;
    2. de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag binnen het bouwvlak niet meer dan 3 m bedragen.
3.3 Afwijken van de bouwregels
 
Bij omgevingsvergunning kan, met het oog op behoud, herstel en versterking van het karakteristieke dorpsgezicht (De Streek), alsmede het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
  • een samenhangend bebouwingsbeeld en het behoud van de culturele en landschappelijke waarden van de aangrenzende gronden;
  • de stedenbouwkundige waarden;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • de perceelinrichting (groen-/tuinkarakter);
  • de verschijningsvorm van karakteristieke panden;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
worden afgeweken van het bepaalde in:
  1. lid 3.2 sub a onder 1 voor het vergroten van de woningen ten behoeve van inwoning, met dien verstande dat:
    1. de oppervlakte buiten het bouwvlak niet meer mag bedragen dan 75 m2;
    2. de uitbreiding uitsluitend is toegestaan aan de achterzijde van de woning;
  2. lid 3.2 sub a onder 3 ten behoeve van een grotere goothoogte van het hoofdgebouw, met dien verstande dat de goothoogte ten hoogste 4,5 m mag bedragen;
  3. lid 3.2 sub a onder 5 en onder 8 ten behoeve van een andere dakhelling, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het bebouwingsbeeld;
  4. lid 3.2 sub a, onder 6 sub a en b ten behoeve van een andere situering van een aan-, uitbouw, bijgebouw of overkapping, mits de situering daarvan beter aansluit bij de omliggende bebouwing, met dien verstande dat aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen uitsluitend op een kleinere afstand tot of voor de voorgevel van de woning mogen worden gebouwd, indien:
    1. de voorgevel van de woning niet direct aan een openbare weg is gelegen;
    2. voor het bouwen op 1 m achter de voorgevel van de woning redelijkerwijs onvoldoende ruimte aanwezig is;
    3. voor het bouwen een noodzaak aanwezig is;
  5. lid 3.2 sub a onder 6 sub b ten behoeve van het bouwen van bijgebouwen voor het stallen van middelen voor landschapsonderhoud, dan wel het hobbymatig houden van vee, met dien verstande dat:
    1. de activiteiten niet vergunningplichtig of meldingsplichtig mogen zijn krachtens de milieuwetgeving;
    2. de afstand tussen de voorzijde van het bijgebouw en het dichtstbijzijnde punt van het achterste gebouw ten opzichte van de openbare weg niet meer dan 15 m mag bedragen;
    3. er maximaal één bijgebouw mag worden gebouwd;
    4. de oppervlakte van het bijgebouw maximaal 150 m2 mag bedragen;
    5. de lengte van het bijgebouw ten minste tweemaal de breedte dient te bedragen;
    6. de goot- en bouwhoogte van het bijgebouw niet meer mogen bedragen dan respectievelijke 3 m en 6,6 m, met dien verstande dat een hogere goothoogte kan worden toegestaan in het geval in de vorm van een kapschuur wordt gebouwd;
    7. door middel van een erfinrichtingsplan dient te worden aangetoond hoe de kwaliteit van het gehele erf wordt verbeterd, dan wel in stand wordt gehouden;
    8. bij de situering van het bijgebouw moet worden aangesloten bij de ruimtelijke structuur van de omgeving;
    9. de omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend als de uitvoering van het inrichtingsplan is gegarandeerd;
  6. lid 3.2 onder 6 sub c en d ten behoeve van een grotere goot- en bouwhoogte van bijgebouwen indien daardoor de maatvoering beter aansluit bij de omliggende bebouwing;
  7. lid 3.2, sub a: voor het oprichten van tijdelijke bijgebouwen ten behoeve van mantelzorg, met dien verstande dat:
    1. het gaat om een tijdelijk bouwwerk voor maximaal 15 jaar;
    2. zorg wordt gedragen voor een goede landschappelijke inpassing van het tijdelijke bouwwerk;
    3. de oppervlakte van een tijdelijke bijgebouw ten behoeve van mantelzorg maximaal 100 m2 bedraagt;
    4. een tijdelijke bijgebouw ten behoeve van mantelzorg niet voor de voorgevel van het eerste gebouw, bezien vanaf de Oude Rijksweg of Gemeenteweg, wordt gebouwd;
    5. een tijdelijke bijgebouw ten behoeve van mantelzorg mag niet op meer dan 15 m van het bijbehorende hoofdgebouw worden geplaatst;
    6. een tijdelijke bijgebouw ten behoeve van mantelzorg dient zoveel mogelijk op het zij- of achtererf van het bijbehorende hoofdgebouw worden geplaatst. Indien het tijdelijke bijgebouw ten behoeve van mantelzorg op het achtererf wordt geplaatst, dan moet er minimaal 10 m worden aangehouden tussen de gevels van de het tijdelijke bijgebouw ten behoeve van mantelzorg en de achtergelegen bijbehorende hoofdgebouw, gelegen aan dezelfde steeg.
    7. de nokinrichting van het tijdelijke bijgebouw ten behoeve van mantelzorg parallel dient te liggen aan de overheersende nokinrichting van de omliggende bebouwing;
    8. de dakhelling van het tijdelijke bijgebouw ten behoeve van mantelzorg bedraagt minimaal 20°;
    9. de bouwhoogte van het tijdelijke bijgebouw ten behoeve van mantelzorg bedraagt niet meer dan 5 m;
    10. aan- of uitbouwen bij het tijdelijke bijgebouw ten behoeve van mantelzorg zijn niet toegestaan;
    11. parkeren geschiedt op eigen terrein;
    12. bij de situering van het bouwwerk de criteria van het Beleid tijdelijke mantelzorgwoningen aan de Streek in acht worden genomen;
  8. lid 3.2, sub a voor de bouw van bijbehorende bouwwerken met een oppervlakte groter dan in lid 3.2, sub a bepaald, indien op het perceel mantelzorg in bijbehorende bouwwerken plaatsvindt en de verwachting bestaat dat de mantelzorg langer dan 10 jaar zal voortduren, met dien verstande dat:
    1. lid 4.6, sub a, onder 3 onvoldoende mogelijkheden biedt;
    2. zorg wordt gedragen voor een goede landschappelijke inpassing van het tijdelijke bouwwerk;
    3. de oppervlakte van een tijdelijke bijgebouw ten behoeve van mantelzorg maximaal 100 m2 bedraagt;
    4. een tijdelijke bijgebouw ten behoeve van mantelzorg niet voor de voorgevel van het eerste gebouw, bezien vanaf de Oude Rijksweg of Gemeenteweg, wordt gebouwd;
    5. een tijdelijke bijgebouw ten behoeve van mantelzorg mag niet op meer dan 15 m van het bijbehorende hoofdgebouw worden geplaatst;
    6. een tijdelijke bijgebouw ten behoeve van mantelzorg dient zoveel mogelijk op het zij- of achtererf van het bijbehorende hoofdgebouw worden geplaatst. Indien het tijdelijke bijgebouw ten behoeve van mantelzorg op het achtererf wordt geplaatst, dan moet er minimaal 10 m worden aangehouden tussen de gevels van de het tijdelijke bijgebouw ten behoeve van mantelzorg en de achtergelegen bijbehorende hoofdgebouw, gelegen aan dezelfde steeg;
    7. de nokinrichting van het tijdelijke bijgebouw ten behoeve van mantelzorg parallel dient te liggen aan de overheersende nokinrichting van de omliggende bebouwing;
    8. de dakhelling van het tijdelijke bijgebouw ten behoeve van mantelzorg bedraagt minimaal 20°;
    9. de bouwhoogte van het tijdelijke bijgebouw ten behoeve van mantelzorg bedraagt niet meer dan 5 m;
    10. aan- of uitbouwen bij het tijdelijke bijgebouw ten behoeve van mantelzorg zijn niet toegestaan;
    11. parkeren geschiedt op eigen terrein;
    12. bij de situering van het bouwwerk de criteria van het Beleid tijdelijke mantelzorgwoningen aan de Streek in acht worden genomen.
3.4 Specifieke gebruiksregels
 
3.4.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van
de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
  1. het gebruik van onbebouwd blijvende gronden voor de opslag van goederen voor bedrijven waaronder mede begrepen voertuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie en puin- en vuilstortingen;
  2. het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
  3. het gebruik van een woning ten behoeve van inwoning;
  4. het gebruik van gronden en bouwwerken voor bedrijfsactiviteiten, anders dan de in lid 3.1 toegelaten nevenactiviteiten.
3.4.2 Voorwaardelijke verplichting
  1. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 3.1 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 1 opgenomen erfinrichtingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing. Hieronder wordt ook verstaan het in acht nemen van de beeldkwaliteitseisen ten aanzien van erfafscheidingen;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 3.1 opgenomen bestemmingsomschrijving worden gebruikt, uitsluitend indien en voor zover binnen een termijn van 12 maanden na het verlenen van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 1 opgenomen erfinrichtingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing;
  3. onder erfinrichtingsplan wordt in deze planregels verstaan het in Bijlage 1 opgenomen erfinrichtingsplan.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
3.5.1 Afwijkingsbevoegdheden
Bij omgevingsvergunning kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  • het milieu, de kwaliteit van de bodem en het grond- en oppervlaktewater, waarbij de  milieutechnische uitvoerbaarheid en toelaatbaarheid dient te worden aangetoond;
  • de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen gronden en gebouwen;
worden afgeweken van het bepaalde in:
  1. lid 3.1 voor de vestiging van bedrijven behorende tot de categorieën 1 en 2 van de in de Bijlage 2 opgenomen Staat van bedrijven, dan wel voor de vestiging van bedrijven die in de Staat van bedrijven niet zijn genoemd onder de voor deze gronden van toepassing zijnde categorieën, mits deze bedrijven naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, wat betreft geur, stof, gevaar en geluid, kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven die wel zijn genoemd, met dien verstande dat:
    1. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
    2. de bedrijfsactiviteiten uitsluitend inpandig mogen worden verricht;
    3. maximaal 50% van de oppervlakte van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt voor nevenactiviteiten, met dien verstande dat ten minste 100 m2 van de woning uitsluitend is bestemd voor het wonen;
    4. degene die de gebruiker is van de woning meewerkt in het bedrijf;
    5. de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het karakter en de cultuurhistorische kwaliteiten van de omringende omgeving;
    6. ter plaatse van het bedrijf een acceptabel verblijfsklimaat is te garanderen;
    7. er geen ernstige hinder of afbreuk aan het omliggend agrarisch milieu, bedrijfsof woonmilieu wordt gedaan;
    8. behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met de nevenactiviteit, geen detailhandel mag plaatsvinden;
    9. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse, met dien verstande dat parkeren op eigen terrein dient plaats te vinden;
  2. lid 3.4.1, sub b voor het gebruik van een bijgebouw voor zelfstandige bewoning in het kader van mantelzorg door ofwel de zorgbehoevende of de zorgverlener, met dien verstande dat:
    1. een verzoek om toepassing van deze omgevingsvergunning schriftelijk wordt ingediend en uit de aanvraag de behoefte aan mantelzorg blijkt van de persoon of personen voor wie de afhankelijke woonruimte is bedoeld;
    2. de geluidsbelasting op de woning niet meer mag bedragen dan de daarvoor geldende voorkeurswaarde of een hoger verkregen grenswaarde, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;
    3. er rekening dient te worden gehouden met de Verordening geurhinder en veehouderij;
    4. aan de omgevingsvergunning voorwaarden kunnen worden verbonden ten aanzien van de termijn van beëindiging van de bewoning.
  3. lid 3.4.1, sub c voor het gebruiken van een woning ten behoeve van inwoning, met dien verstande dat:
    1. de inwoning wordt binnen het hoofdgebouw dient te worden gerealiseerd en het hoofdgebouw visueel één woning dient te blijven;
    2. de woning slechts één voordeur heeft die toegang verschaft tot een gemeenschappelijke hal;
    3. er maximaal één meterkast aanwezig mag zijn;
    4. er geen extra bijgebouwen zijn toegestaan.
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
 
3.6.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de zin dat:
  1. een bouwvlak vergroot wordt, met dien verstande dat:
    1. het bouwvlak met maximaal éénderde van het bestaande bouwvlak mag uitbreiden;
    2. uitbreiding van gemeentelijke of rijksmonumenten en karakteristieke panden die direct zijn gesitueerd langs de dwarswegen op de Oude Rijksweg/Gemeenteweg is niet toegestaan;
    3. de uitbreiding moet harmoniëren met de directe omgeving;
    4. de uitbreiding mag maximaal de helft van de lengte van de bestaande woning of boerderij bedragen, met dien verstande dat dit een kwart bedraagt voor karakteristieke panden;
    5. de uitbreiding dient voldoende ruimte over te laten tot omliggende bebouwing en erven waaronder begrepen de ontsluiting van deze percelen;
    6. bestaande karakteristieke waarden dienen te worden behouden en indien mogelijk versterkt;
    7. de uitbreiding mag geen realisering van een nieuwe woning tot gevolg hebben;
    8. via een erfinrichtingsplan dient de kwaliteit van het gehele erf te worden verbeterd;
    9. ter plekke dient een acceptabel woon- en leefklimaat te kunnen worden gegarandeerd;
    10. de uitbreiding mag omliggende bedrijvigheid niet onevenredig benadelen in de bedrijfsvoering;
  2. meerdere woningen in een bestaand hoofdgebouw worden gerealiseerd (woningsplitsing) mits;
    1. de inhoud van iedere woning niet minder dan 250 m³ bedraagt;
    2. geen nieuwe inritten worden gerealiseerd;
    3. voor het berekenen van de toegestane oppervlakte aan bijgebouwen de gesplitste woning als één hoofdgebouw wordt aangemerkt;
    4. de geluidsbelasting op de nieuwe woning(en) niet meer bedraagt dan de daarvoor geldende voorkeurswaarde of een hoger verkregen grenswaarde zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;
    5. er rekening wordt gehouden met de Verordening geurhinder en veehouderij;
    6. er een reductie plaatsvindt van eventueel op het perceel voorkomende landschapsontsierende bebouwing;
    7. er in en om de nieuwe woning(en) een acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is;
    8. een verzoek om wijziging gepaard gaat met:
      • een erfinrichtingsplan welke voldoet aan de uitgangspunten van de nota Belvedère 'Staphorst, een eigen wereld' van 31 mei 2005;
      • een voorstel tot deling van het perceel en de bijbehorende vrijstaande  bijgebouwen en overkappingen;
    9. de bestaande karakteristiek behouden dient te blijven;
    10. geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    11. de uitvoering van het erfinrichtingsplan is gegarandeerd. Bij de wijziging kunnen voorwaarden worden gesteld ten aanzien van sloop, erfinrichting, beplanting en realisatie parkeerplekken, waarbij ten aanzien van dit laatste punt de parkeernorm van de gemeente wordt gehanteerd.
Artikel 4 Waarde - Archeologie 2
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere
daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van hoge
archeologische verwachtingswaarden.
 
4.2 Bouwregels
 
Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bodem dieper
dan 50 cm beneden het maaiveld wordt geroerd, met uitzondering van:
  1. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met niet meer dan 100 m² wordt uitgebreid;
  2. bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 100 m² ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen.
4.3 Afwijken van de bouwregels
  1. Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.2, mits:
    1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
    2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad;
    3. één of meer van de volgende voorwaarden in acht wordt of worden genomen:
      • een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
      • een verplichting tot het (laten) uitvoeren van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
      • een verplichting de bouw van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
  2. Indien het voornemen bestaat om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
4.4 Wijzigingsbevoegdheid
  1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 (gebied van archeologische verwachtingswaarde met hoge trefkans) te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische verwachtingswaarden (meer) aanwezig zijn.
  2. Alvorens de sub a bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt de regioarcheoloog om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de wijziging niet toegepast.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 5
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere
daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van middelhoge
archeologische verwachtingswaarden.
 
5.2 Bouwregels
 
Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bodem dieper
dan 40 cm beneden het maaiveld wordt geroerd, met uitzondering van:
  1. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met niet meer dan 3.000 m² wordt uitgebreid;
  2. bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 3.000 m² ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen.
5.3 Afwijken van de bouwregels
  1. Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.2, mits:
    1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
    2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad;
    3. één of meer van de volgende voorwaarden in acht wordt of worden genomen:
      • een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
      • een verplichting tot het (laten) uitvoeren van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
      • een verplichting de bouw van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
  2. Indien het voornemen bestaat om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
  1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 5 (gebied van archeologische verwachtingswaarde met middelhoge trefkans) te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische verwachtingswaarden (meer) aanwezig zijn.
  2. Alvorens de sub a bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt de regioarcheoloog om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de wijziging niet toegepast.
Artikel 6 Waarde - Beschermd dorpsgezicht
 
6.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' aangewezen gronden zijn, behalve voor de
andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud, herstel en
versterking van het karakteristieke dorpsgezicht (De Streek) zoals dat is verwoord in de
aanwijzing dorpsgezicht d.d. 18 oktober 1993 (Bijlage 3 van de regels) en het document
'Staphorst een eigen wereld' van 31 mei 2005 en dat met name wordt gekenmerkt door:
  1. het verkavelingspatroon van de percelen, waaronder mede begrepen het water- en wegenpatroon en de groenstructuur in de vorm van singelbeplanting;
  2. de stegen (erfontsluitingswegen) bestraat met klinkers;
  3. de architectuur van gebouwen, zoals de forse Staphorsterboerderij (type Hallehuis) en nieuwere bebouwing die qua schaal, situering en bouwstijl past in het historische bebouwingsbeeld;
  4. de plaatsing van gebouwen op de percelen achter elkaar, op wisselende afstanden en bijna altijd met de nok in het verlengde van aanliggende steeg;
  5. de verspringingen in de rooilijn van de voorgevels van boerderijen die zijn gericht op de Gemeenteweg en de Oude Rijksweg;
  6. de groenstructuur voor de rooilijn en de daartussen liggende open groengebieden, alsmede de beplanting op en rondom erven die bijdraagt aan het besloten karakter van het dorp en de afgrenzing naar het buitengebied.
6.2 Bouwregels
 
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op behoud, herstel en versterking
van het karakteristieke dorpsgezicht (De Streek), alsmede het voorkomen van een
onevenredige aantasting van:
  • de verschijningsvorm van karakteristieke panden;
  • een samenhangend bebouwingsbeeld en het behoud van de culturele en landschappelijke waarden van de aangrenzende gronden;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en/of bebouwingsbeeld;
  • de perceelinrichting (groen-/tuinkarakter);
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
nadere eisen stellen aan:
  1. de goot- en bouwhoogte van gebouwen, in die zin dat dient te worden aangesloten bij de goot- en bouwhoogte van omliggende karakteristieke panden;
  2. de oppervlakte van hoofd- en bijgebouwen zodat het bouwvolume aansluit bij de omgeving;
  3. de plaats van bebouwing gelegen in de nabijheid van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
  4. de plaats van bijgebouwen en aan- of uitbouwen;
  5. de plaats en (nok)richting van gebouwen op het bouwperceel.
6.3 Specifieke gebruiksregels
 
Onder strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de
bestemmingsomschrijvingen, waaronder in elk geval wordt begrepen:
  1. het creëren van een nieuwe in/uitrit ten behoeve van het hoofdgebouw naar de openbare weg, anders dan op de steeg of bestaande ontsluitingen op de openbare weg, dan wel het verleggen of verbreden van de bestaande steeg of de bestaande in/uitrit;
  2. het aanbrengen van verharding vóór de voorgevel van een hoofdgebouw op een erf, anders dan het verharden van een oppervlakte kleiner dan 75 m2;
  3. het fysiek afsluiten van de steeg;
  4. het asfalteren van de steeg, behoudens het opnieuw asfalteren van een bestaande geasfalteerde steeg.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk
zijnde, of van werkzaamheden
  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. het rooien en/of kappen van singel- of laanbeplanting;
    2. het graven en dempen van sloten en andere watergangen, het vergroten en/of het verkleinen van het doorstromingsprofiel en het aanbrengen en verwijderen van dammen en stuwen;
    3. het verleggen of het nieuw aanleggen van een steeg, dan wel het verleggen of het nieuw aanleggen van andere vormen van ontsluitingen.
  2. Indien de omgevingsvergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de omgevingsvergunning voorgelegd aan het betreffende waterschap met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies.
  3. De onder a bedoelde vergunning is niet vereist voor:
    1. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die normaal onderhoud en beheer betreffen;
    2. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
  4. De sub a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden en de waarden als genoemd in lid 6.1.
  5. De sub a, onder 2 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waterhuishoudkundige waarden.
  6. De in sub a, onder 3 bedoelde vergunning mag geen afbreuk doen aan het bebouwingsbeeld. Met het oog hierop wordt voor iedere aanvraag een inrichtingsplan opgesteld met een voorstel tot aanleg van verharding of verandering van het profiel van stegen ter versterking van het landschappelijk karakter; er wordt uitsluitend overgegaan tot het verlenen van de vergunning als de overtuiging bestaat dat de aanvraag als totaal niet leidt tot verslechtering van het dorpsgezicht en de uitvoering hiervan is gegarandeerd.
Artikel 7 Waarde - Steeg
 
7.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Steeg' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar
voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor verkeers- en verblijfsdoeleinden
ten behoeve van de ontsluiting van aanliggende erven.
 
7.2 Bouwregels
 
Het is verboden te bouwen binnen deze bestemming.
 
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk
zijnde, of van werkzaamheden
  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. het verbreden van de verharding.
  2. Indien de omgevingsvergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de omgevingsvergunning voorgelegd aan het betreffende waterschap met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies.
  3. De onder a bedoelde vergunning is niet vereist voor:
    1. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die normaal onderhoud en beheer betreffen;
    2. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
    3. het in beperkte mate verleggen van een steeg tot een maximum van 1 m waarbij de karakteristieke ligging van de steeg wordt behouden.
  4. De onder a bedoelde vergunning mag geen afbreuk doen aan het bebouwingsbeeld. Met het oog hierop wordt voor iedere aanvraag een inrichtingsplan opgesteld met een voorstel tot aanleg van verharding of verandering van het profiel van stegen ter versterking van het landschappelijk karakter; er wordt uitsluitend overgegaan tot het verlenen van de vergunning als de overtuiging bestaat dat de aanvraag als totaal niet leidt tot verslechtering van het dorpsgezicht en de uitvoering hiervan is gegarandeerd.
  5. Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.
3 Algemene regels
 
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
 
Grond welke eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan
waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere
plannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
 
Onder strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de
bestemmingsomschrijvingen, waaronder in ieder geval wordt begrepen het gebruik of
laten gebruiken van gronden en/of gebouwen voor een seksinrichting.
 
Onder toegestaan gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de
bestemmingsomschrijvingen, waaronder in ieder geval wordt begrepen het gebruik of
laten gebruiken van gronden:
  1. ten behoeve van de opslag van grond dat vrijkomt bij werken en werkzaamheden in directe nabijheid van deze werken en/of werkzaamheden met een duur van maximaal een half jaar. Indien de opslag plaatsvindt binnen 10 m van een woning dient de opslag te worden afgedekt;
  2. ten behoeve van de opslag van grond aangrenzend aan een bouwperceel van een grondverzetbedrijf met een duur van maximaal een half jaar. Per kadastraal perceel mag maximaal een per twee kalenderjaren tijdelijke opslag plaatsvinden. De inhoud van de opslag bedraagt niet meer dan 5.000 m3 en de oppervlakte niet meer dan 1,250 m2. De hoogte van de opslag bedraagt maximaal 4 m. Indien de opslag plaatsvindt binnen 10 m van een woning dient de opslag te worden afgedekt;
  3. ten behoeve van standplaatsen, met uitzondering van de voor 'Verkeer' aangewezen gronden.
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
 
10.1 Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
  1. het bepaalde in het plan en worden toegestaan dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of verkeersintensiteit daartoe aanleiding geven;
  2. het bepaalde in het plan en worden toegestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  3. het bepaalde in het plan voor de bouw van erf- of perceelafscheidingen tot een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  4. het bepaalde in het plan en worden toegestaan dat openbare nutsgebouwtjes, telefooncellen en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, met dien verstande dat:
    1. de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m³ mag bedragen;
    2. de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen;
  5. het bepaalde in het plan en worden toegestaan dat de tijdelijke opslag van grond in het houtsingellandschap De Streek en het jonge ontginningenlandschap met een duur van maximaal een half jaar plaatsvindt, met dien verstande dat:
    1. de opslag van grond landschappelijk gezien verantwoord is;
    2. per kadastraal perceel maximaal een per twee kalenderjaren tijdelijke opslag plaatsvindt;
    3. de inhoud van de opslag bedraagt niet meer bedraagt dan 5.000 m3;
    4. de oppervlakte van de opslag bedraagt niet meer dan 1.250 m2;
    5. de hoogte van de opslag bedraagt niet meer dan 4 m;
    6. indien opslag plaatsvindt binnen 10 m van een woning, dan dient de opslag te worden afgedekt;
  6. het bepaalde in het plan en terrassen worden toegestaan.
  7. het bepaalde in het plan en toestaan dat een bestaande tweede bedrijfswoning wordt gebruikt als plattelandswoning, met dien verstande dat:
    1. bij het agrarisch bedrijf waarvan de bedrijfswoning deel uit maakte in de toekomst geen nieuwe bedrijfswoning mag worden gerealiseerd;
    2. het behoud van de ruimtelijke uitstraling wordt gegarandeerd, hetgeen aangetoond wordt door middel van een erfinrichtingsplan;
    3. de bouwregels voor bedrijfswoningen van overeenkomstige toepassing blijven;
    4. sprake moet zijn van een goed woon- en leefklimaat;
  8. het bepaalde in het plan en worden toegestaan dat bergingen worden gebouwd, met dien verstande dat:
    1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 12 m2;
    2. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 5 m;
    3. slechts één berging per (bedrijfs)woning is toegestaan;
    4. het gebruik niet bedrijfsmatig van aard is;
    5. het bouwen slechts is toegestaan in open gebiedjes van minimaal enige omvang zonder reeds aanwezige bebouwing;
    6. bergingen niet gebouwd mogen worden in gebieden vóór de aan de Gemeenteweg of Oude Rijksweg gesitueerde en reeds aanwezige voorste bebouwing;
    7. bergingen niet mogen grenzen aan een steeg of andere vorm van perceelontsluiting.
10.2 De onder 10.1 bedoelde omgevingsvergunningen mogen niet leiden tot een
onevenredige aantasting van:
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de milieusituatie, waarbij de milieutechnische uitvoerbaarheid en toelaatbaarheid dient te worden aangetoond.
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden; 
10.3 Bij omgevingsvergunning kan, met het oog op behoud, herstel en versterking van het karakteristieke dorpsgezicht (De Streek), alsmede het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
  • een samenhangend bebouwingsbeeld en het behoud van de culturele en landschappelijke waarden van de aangrenzende gronden;
  • de stedenbouwkundige waarden;
  • de verschijningsvorm van karakteristieke panden;
worden afgeweken van het bepaalde in het plan ten behoeve van een andere dakhelling, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het bebouwingsbeeld.
Artikel 11 Algemene wijzigingsregels
 
  1. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:
    1. een transformatorstation, gasdruk- en regelstation, rioolgemaal en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van openbaar nut mogen worden gebouwd tot een maximum inhoud van 400m³ en een maximum bouwhoogte van 4 m;
    2. de situering van een bouwvlak binnen een bestemming wordt gewijzigd, dan wel het bouwvlak wordt vergroot met ten hoogste 20%;
    3. de aanduiding 'karakteristiek' wordt aangebracht, mits deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast, indien door verbeteringswerkzaamheden, dan wel veranderde inzichten een niet als karakteristiek aangeduid pand (weer) karakteristiek wordt, dan wel wordt aangewezen als monument;
    4. de aanduiding 'karakteristiek' wordt verwijderd, mits deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast, indien blijkt dat een karakteristieke hoofdvorm niet is te handhaven in relatie tot de functie die het pand moet vervullen, dan wel de monumentale status vervalt;
    5. de bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' elders op het perceel wordt teruggebouwd, mits recht gedaan wordt aan de karakteristieke hoofdvorm van de bebouwing;
    6. de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – volwaardig', dan wel de aanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch – middelgroot' wordt gewijzigd in de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – kleinschalig' indien de vergunning voor het in werking hebben van de inrichting wordt gewijzigd in de zin dat maximaal 40 nge is toegestaan;
    7. enige bestemming wordt gewijzigd in de bestemming Verkeer:
      1. deze wijziging uitsluitend wordt toegepast voor incidentele verbredingen, bochtafsnijdingen en dergelijke van wegen en paden;
      2. na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid de regels behorende bij de betreffende bestemming van overeenkomstige toepassing zijn;
      3. een bouwvlak verkleind wordt;
  2. nieuwbouw is toegestaan op open plekken zoals bedoeld in de beleidsnotitie 'Open plekken Staphorst, vijfde wijziging ' zoals opgenomen in de bijlage binnen het gebied dat mede is bestemd als 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht', onder de volgende voorwaarden:
    1. per open plek mag maximaal 1 woongebouw per aanvraag worden gebouwd in de vorm van een Staphorsterboerderij;
    2. de breedte van het woongebouw bedraagt tussen 8 en 15 m en de lengte van het pand is minimaal tweemaal de breedte;
    3. ter plekke van de nieuwbouw moet sprake zijn van een voldoende acceptabel woon- en leefklimaat;
    4. de hoofdgebouwen worden gebouwd binnen een bouwvlak;
    5. de bestemming Wonen - 1 van toepassing wordt verklaard;
    6. de nieuwbouw is uitsluitend toegestaan indien de nieuwbouw en het erf landschappelijk en stedenbouwkundig kunnen worden ingepast in de omgeving, bij de inpassing wordt rekening gehouden met de beleidsnotitie 'Open plekken Staphorst, vijfde wijziging';
    7. Burgemeester en wethouders gaan uitsluitend over tot wijzigen als de uitvoering van het erfinrichtingsplan is gegarandeerd. Aan de wijziging kunnen voorwaarden worden verbonden ten aanzien van sloop, erfinrichting, beplanting en realisatie parkeerplekken;
    8. wijziging is uitsluitend mogelijk indien er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan omliggende bestemmingen en de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van naast- en nabijgelegen (agrarische) bedrijven.
  3. De onder a en b bedoelde wijzigingen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
    1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    2. het straat- en bebouwingsbeeld;
    3. de woonsituatie;
    4. de verkeersveiligheid;
    5. de milieusituatie, waarbij de milieutechnische uitvoerbaarheid en toelaatbaarheid dient te worden aangetoond.
Artikel 12 Algemene procedureregels
 
Procedure nadere eisen
 
Met betrekking tot de voorbereiding van het stellen van een nadere eis, is Afdeling 3.4
(uniforme openbare voorbereidingsprocedure) van de Algemene wet bestuursrecht van
toepassing.
Artikel 13 Overige regels
 
13.1 Algemeen
 
Bij toepassing van een afwijkingsbevoegdheid, een wijzigingsbevoegdheid of de
bevoegdheid van het stellen van nadere eisen, kan het bevoegd gezag een
onafhankelijke instantie, ter zake kundig op gebied van ruimtelijke kwaliteit, om advies
vragen over de ruimtelijke kwaliteit van het verzoek tot afwijking, bouwen of wijziging.
 
13.2 Parkeer-, laad- en losruimte
 
13.2.1 Parkeerruimte
Indien de omvang of de bestemming van een gebouw en/of het terrein daartoe
aanleiding geeft, dient ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's,
(motor)fietsen, of andere voertuigen in voldoende mate ruimte aanwezig te zijn of
aangebracht te worden in, op of onder de bij dat gebouw of terrein behorende gronden
of bouwwerken, met dien verstande dat:
  1. daarbij voor alle functies uitgegaan wordt van de parkeernormen zoals opgenomen in de door de gemeenteraad op 27 november 2018 vastgestelde nota parkeerkengetallen gemeente Staphorst of zo deze naderhand zijn of worden gewijzigd.
De in 13.2.1 sub a genoemde regeling doet zich in ieder geval voor in het geval van:
  1. een feitelijke gebruiksverandering;
  2. het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen;
  3. het verlenen van een omgevingsvergunning voor de in dit plan opgenomen afwijkingen;
  4. het toepassen van de in dit plan opgenomen wijzigingsbevoegdheden.
13.2.2 Laden en lossen
Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte
aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende
mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde
terrein dat bij dat gebouw behoort.
 
13.2.3 Afwijkingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het
bepaalde in 13.2.1 en 13.2.2 indien:
  1. het voldoen aan die bepalingen op overwegende bezwaren stuit;
  2. voor zover op andere redelijke wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
13.2.4 Strijdig gebruik
Ruimte(n) voor het bepaalde onder 13.2.1 en 13.2.2 dient, voor zover de aanwezigheid
van deze ruimten krachtens deze regels nodig is, beschikbaar te blijven. Ander gebruik,
niet zijnde bestaand gebruik, wordt aangemerkt als strijdig gebruik met de bestemming.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
 
A. Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
B. Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
Artikel 15 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het wijzigingsplan De Streek, Oude Rijksweg 691 te Rouveen’.