Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: TAM-omgevingsplan 9 Schoolstraat 18 Raalte
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0177.TAM20250001-ON01

Regels

 
Preambule
Dit plan beoogt een gebruikswijziging van bedrijf naar wonen mogelijk te maken op de locatie Schoolstraat 18 in Raalte.
Juridisch is het plan een nieuw hoofdstuk in het omgevingsplan van de gemeente Raalte.
De in dit omgevingsplan (hierna: dit deel) weergegeven hoofdstukken moeten gelezen worden als afdelingen van hoofdstuk 22i van het omgevingsplan van de gemeente Raalte.
In de artikelkop van de in dit deel weergegeven artikelen moet na het woord 'Artikel', na de spatie en direct voor het artikelnummer '22i' gelezen worden.
In de kop van de bijlagen bij het in dit deel weergegeven hoofdstuk moet na het woord 'Bijlage', na de spatie en direct voor het nummer van de bijlage '22i' gelezen worden.
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begripsbepalingen
 
Voor de toepassing van dit TAM-omgevingsplan gelden de volgende begripsbepalingen:
 
1.1 toepassing omgevingsplan
artikel 1.1 van het Omgevingsbesluit, artikel 1.1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, artikel 1.1 van het Besluit activiteiten leefomgeving en artikel 1.1 van het Besluit bouwwerken leefomgeving zijn van overeenkomstige toepassing op dit omgevingsplan, tenzij hierna daarvan is afgeweken.
 
1.2 plan
het omgevingsplan van de gemeente Raalte.
 
1.3 TAM-omgevingsplan
het TAM-omgevingsplan 9 Schoolstraat 18 Raalte met identificatienummer NL.IMRO.0177.TAM20250001 van de gemeente Raalte.
 
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.6 ander bouwwerk
bouwwerk, geen gebouw en geen overkapping zijnde.
 
1.7 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
1.8 bebouwingspercentage
een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van de nader in de planregels omschreven gronden aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
 
1.9 bestaande bouwwerken
bouwwerken die aanwezig en toegestaan waren voor het tijdstip dat dit TAM-omgevingsplan rechtskracht heeft verkregen.
 
1.10 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak:
 
aanbouw:  
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch uitzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
uitbouw:
een gebouw dat is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw een geheel vormt met het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en een vergroting van een bestaande ruimte inhoudt.
 
1.11 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.12 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel.
 
1.13 detailhandelsactiviteit
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of verhuren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
 
1.14 hoofdgebouw
een op zichzelf staand al dan niet vrijstaand gebouw dat door zijn vorm en/of constructie en mede gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk kan worden aangemerkt.
 
1.15 horeca-activiteit
een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie en niet zijnde een coffeeshop.
 
1.16 locatie
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde activiteiten, al dan niet onder voorwaarden, zijn toegelaten.
 
1.17 locatiegrens
de grens van een locatie.
 
1.18 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
 
1.19 overkapping
een bouwwerk, al dan niet aangebouwd aan een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bestaande uit een slechts van boven afgesloten ruimte van lichte constructie zonder dan wel met ten hoogste 1 wand.
 
1.20 peil
  1. voor gebouwen, waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: een horizontaal vlak gelegen op 30 cm boven de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. in andere gevallen: een horizontaal vlak gelegen op 10 cm boven de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
 
1.21 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
 
1.22 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
 
1.23 voorgevel
de naar de weg toegekeerde gevel van een hoofdgebouw.
 
1.24 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
 
1.25 wooneenheid
een woning.
 
Artikel 2 Toepassingsbereik

  1. De besluiten op grond van artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet zijn niet van toepassing voor zover het gaat over regels opgenomen in een besluit als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m, van de Invoeringswet Omgevingswet op de locatie, bedoeld in het derde lid.
  2. De regels in afdeling 22.2 en afdeling 22.3 van het plan zijn niet van toepassing voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit TAM-omgevingsplan.
  3. De regels in dit TAM-omgevingsplan zijn van toepassing op de locatie ' Tam-Omgevingsplan 9 Schoolstraat 18 Raalte’, waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0177.TAM20250001.
 
Artikel 3 Aanvraagvereisten
 
De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2 van het plan, zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit TAM-omgevingsplan.
Artikel 4 Meet- en rekenbepalingen
 
In aanvulling op of in afwijking van artikel 22.24 van het plan, gelden de volgende meet- en rekenbepalingen:
 
4.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.
 
4.2 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
4.3 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
 
4.4 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot/de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Niet meegerekend worden ondergeschikte delen van het vlak zoals wolfseinden en dakkappellen die voor woningen maximaal één derde van de gezamenlijke goot- en/of boeibordlengten bedragen.
 
4.5 inhoud van een bouwwerk
tussen de bovenkant van de begane grondvloer, de binnenzijde van de buitenmuren en/of scheidsmuren en de binnenzijde van daken en dakkapellen.
 
4.6 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
4.7 ondergeschikte bouwdelen
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van locatiegrenzen niet meer dan 0,75 m bedraagt.
 
Artikel 5 Algemeen gebruiks- en bouwverbod
 
Niet genoemde gebruiks- en bouwactiviteiten en gebruiks- en bouwactiviteiten die in strijd zijn met dit omgevingsplan zijn niet toegestaan, met uitzondering van bestaande bouwwerken.
2 Aanwijzingen in de fysieke leefomgeving
 
Artikel 6 Geluidzone - industrie
 
De locatie 'geluidzone - industrie' is aangewezen als geluidzone bestemd voor de bescherming en instandhouding van de geluidsruimte in verband met de nabijheid van een industrieterrein als bedoeld in artikel 40 van de Wet geluidhinder.
Artikel 7 Archeologisch waardevol gebied
 
De locatie ‘Archeologisch waardevol gebied' is aangewezen als gebied met een archeologische verwachtingswaarde.
3 Gebruiksactiviteiten
 
Artikel 8 Gebruiksactiviteiten algemeen - verbod
 
8.1 Toepassingsbereik
De regels van dit artikel zijn van toepassing op het gebruik van gronden en bouwwerken.
 
8.2 Gebruiksactiviteiten algemeen - verbod
Het is verboden om de volgende gebruiksactiviteiten te verrichten:
  1. het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor opslag-, stort of bergplaats van voorwerpen, stoffen of producten, tenzij in rechtstreeks verband met de woonactiviteit;
  2. het gebruik of het laten gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting.
 
Artikel 9 Wonen - Woonactiviteiten - toegestaan
 
9.1 Toepassingsbereik
  1. De regels in dit artikel zijn van toepassing op woonactiviteiten ter plaatse van de locatie 'Wonen - woonactiviteiten - toegestaan'.
  2. Onder woonactiviteiten wordt verstaan het huisvesten van één huishouden in één wooneenheid:
    1. met daarbij verband houdend het aanleggen, in gebruik hebben en in stand houden van: (infiltratie)groenvoorzieningen;
      • water;
      • paden;
      • parkeervoorzieningen;
      • tuinen, erven en terreinen;
      • nutsvoorzieningen.
  3. Onder woonactiviteiten wordt niet verstaan: 
    1. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning.
 
9.2 Woonactiviteiten - toegestaan
  1. Woonactiviteiten zijn toegestaan.
  2. Het aantal wooneenheden wat mag worden gebruikt, bedraagt niet meer dan één wooneenheid.
 
4 Ondergeschikte gebruiksactiviteiten
Artikel 10 Kleinschalige beroepen en bedrijven aan huis - toegestaan
 
10.1 Toepassingsbereik
  1. De regels in dit artikel zijn van toepassing op het uitoefenen van kleinschalige beroepen en bedrijven aan huis ter plaatse van de locatie 'Kleinschalige beroepen en bedrijven aan huis - toegestaan'.
  2. Onder kleinschalige bedrijven aan huis wordt verstaan:
    1. het bedrijfsmatig verlenen van diensten dan wel het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk, al dan niet gericht op uiterlijke verzorging (zoals onder andere kapper, pedicure, manicure, gezichtsverzorging).
  3. Onder kleinschalige beroepen aan huis wordt verstaan:
    1. een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied.
  4. Onder kleinschalige beroepen en bedrijven aan huis wordt niet verstaan:
    1. milieubelastende activiteiten zoals aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
    2. mer(beoordelings)plichtige activiteiten.
 
10.2 Kleinschalige beroepen en bedrijven aan huis - toegestaan
De uitoefening van een kleinschalig beroep of bedrijf aan huis is toegestaan als:
  1. de vloeroppervlakte ten behoeve van een kleinschalig beroep - of bedrijf aan huis ten hoogste 35% bedraagt van de gebruiksoppervlakte met een maximum van 50 m2;
  2. het kleinschalige beroep of bedrijf aan huis wordt uitgeoefend in het hoofdgebouw of in bijgebouwen;
  3. de woonfunctie als hoofdfunctie behouden blijft;
  4. het kleinschalige beroep of bedrijf aan huis geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat oplevert en geen onevenredige afbreuk doet aan het woonkarakter van de wijk of buurt, waarbij:
    1. het kleinschalige beroep of bedrijf aan huis naar aard met het woonkarakter van de woonomgeving in overeenstemming dient te zijn;
    2. het kleinschalige beroep of bedrijf aan huis de woonfunctie dient te ondersteunen, in die zin dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijgebouw uitvoert, tevens de bewoner van het hoofdgebouw dient te zijn.
  5. geen sprake is van een kleinschalig beroep of bedrijf aan huis die zodanig verkeersaantrekkend is dat het kan leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
  6. parkeren zoveel mogelijk op eigen terrein plaatsvindt;
  7. geen sprake is van een detailhandelsactiviteit, tenzij sprake is van een beperkte verkoop in het klein in direct verband met bedrijfsmatige activiteiten in of bij het hoofdgebouw.
 
Artikel 11 Bed & breakfast aan huis - toegestaan
 
11.1 Toepassingsbereik
  1. De regels in dit artikel zijn van toepassing op het uitoefenen van bed & breakfast aan huis ter plaatse van de locatie 'Bed & breakfast aan huis - toegestaan'.
  2. Onder bed & breakfast aan huis wordt verstaan:
  3. een aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt binnen de woning;
  4. Onder bed & breakfast aan huis wordt niet verstaan:
    1. overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur.
 
11.2 Bed & breakfast aan huis - toegestaan
De uitoefening van een bed & breakfast is toegestaan, mits:
  1. de bed & breakfast uitsluitend wordt uitgeoefend in het hoofdgebouw; en
  2. het aantal slaapplaatsen ten behoeve van de bed & breakfast ten hoogste 4 bedraagt.
 
Artikel 12 Inwoning - vergunningplicht
 
12.1 Toepassingsbereik
  1. De regels van dit artikel zijn van toepassing op het gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van inwonen ter plaatse van de locatie 'Inwoning - vergunningplicht'.
  2. Onder inwoning als bedoeld in dit artikel wordt verstaan:
    1. het gebruik van een deel van het hoofdgebouw of bijgebouwen bij een woning als afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg.
  3. Onder inwoning als bedoeld in dit artikel wordt niet verstaan:
    1. woningsplitsing en/of kamerbewoning.
 
12.2 Inwoning - vergunningplicht
Inwoning is verboden zonder omgevingsvergunning.
 
12.3 Inwoning - beoordelingsregels
De omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 12.2 wordt alleen verleend als:
  1. een dergelijke bewoning uitsluitend plaatsvindt in het hoofdgebouw, dan wel in met het hoofdgebouw verbonden bijgebouwen;
  2. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg;
  3. op het perceel al een woning aanwezig is;
  4. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en bedrijven;
  5. per woning sprake is van een toevoeging van één extra huishouden ten behoeve van mantelzorg;
  6. inwoning in beginsel dient plaats te vinden bij, in of direct aansluitend aan de woning, waarbij de afhankelijke woonruimte een onderlinge verbinding met de woning dient te hebben, waarbij het gebruik van een vrijstaand bijgebouw als afhankelijke woonruimte uitsluitend is toegestaan indien realisering van de inwoning in of aan het hoofdgebouw voor de inwoner of andere bewoner(s) onredelijk bezwarend is.
 
12.4 Inwoning - voorschriften
Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 12 van het plan kunnen voorschriften worden verbonden.
 
5 Bouwactiviteiten
Artikel 13 Algemene regels voor bouwactiviteiten
 
13.1 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
 
Artikel 14 Hoofdgebouw bouwen - vergunningplicht
 
14.1 Toepassingsbereik
Dit artikel is van toepassing op het bouwen, verbouwen en in stand houden van hoofdgebouwen ter plaatse van de locatie 'Hoofdgebouw bouwen - vergunningplicht' en geldt als aanvulling op het bepaalde in artikel 22.29 van het plan.
 
14.2 Hoofdgebouw bouwen - beoordelingsregels
De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.26 van het plan wordt alleen verleend als:
  1. de goothoogte niet meer bedraagt dan 4 m;
  2. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 10 m;
  3. de dakhelling niet minder bedraagt dan 25°;
  4. de dakhelling niet meer bedraagt dan 60°;
  5. de minimum afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens aan de niet aangebouwde zijde 3m bedraagt.
 
14.3 Hoofdgebouw bouwen - voorschriften
Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.26 van het plan kunnen voorschriften worden verbonden.
 
Artikel 15 Bijbehorend bouwwerk bouwen - toegestaan
 
15.1 Toepassingsbereik
Dit artikel is van toepassing op het bouwen, verbouwen en in stand houden van bijbehorende bouwwerken ter plaatse van de locatie 'Bijbehorend bouwwerk bouwen - toegestaan'.
 
15.2 Aanvulling op artikel 22.27 en 22.36 van het plan
Bij de toepassing van artikel 22.27 en 22.36 van het plan moet ook worden voldaan aan de volgende regels:
  1. de oppervlakte van een bodemgevoelig bijbehorend bouwwerk mag niet meer dan 50 m2 bedragen.
 
Artikel 16 Bijbehorend bouwwerk bouwen - vergunningplicht
 
16.1 Toepassingsbereik
Dit artikel is van toepassing op het bouwen, verbouwen en in stand houden van bijbehorende bouwwerken, niet zijnde overkappingen, ter plaatse van de locatie 'Bijbehorend bouwwerk bouwen - vergunningplicht'.
 
16.2 Bijbehorend bouwwerk bouwen - beoordelingsregels
In aanvulling op artikel 22.29 van het plan wordt de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.26 van het plan, voor het bouwen van een bijbehorend bouwwerk, niet zijnde overkapping, alleen verleend als:
  1. het bijbehorend bouwwerk ten minste 3 m achter het verlengde van de voorgevel(s) van het hoofdgebouw wordt gebouwd;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a mag een overkapping tot een minimum van 1 m achter de voorgevel of het verlengde daarvan worden gebouwd met dien verstande dat de overkapping aan de voorzijde geheel open dient te zijn;
  3. het bijbehorend bouwwerk in, dan wel ten minste 1 m uit de perceelgrens wordt gebouwd;
  4. de goothoogte niet meer bedraagt dan 3,25 m;
  5. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 5,5 m;
  6. in afwijking van het bepaalde onder e mag de maximum bouwhoogte 6,5 m bedragen als:
    1. het een aangebouwd bijbehorend bouwwerk is;
    2. de afstand tot de achtergevel of het verlengde daarvan minder dan 3 m bedraagt;
    3. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw verminderd met 1,5 m;
  7. in afwijking van het bepaalde onder e bedraagt de bouwhoogte van een overkapping niet meer dan 3,25 m;
  8. in afwijking van het bepaalde onder g mag de maximum bouwhoogte van een overkapping 6,5 m zijn als:
    1. de afstand tot de voorgevel of het verlengde daarvan minder dan 3 m bedraagt;
  9. de dakhelling niet minder bedraagt dan 25°;
  10. de dakhelling niet meer bedraagt dan 60°;
  11. in afwijking van het bepaalde onder h en i is een afwijkende dakhelling mogelijk als wordt aangesloten bij de kapvorm van het hoofdgebouw;
  12. in aanvulling op het bepaalde onder h en i moet bij toepassing van een lessenaarsdak het dakvlak naar de dichtstbijzijnde perceelgrens te worden gericht;
  13. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen niet meer bedraagt dan 75 m2, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van de totale bebouwing niet meer mag bedragen dan 50% van de oppervlakte van het bouwperceel.
 
16.3 Bijbehorend bouwwerk bouwen - voorschriften
Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.26 van het plan kunnen voorschriften worden verbonden.
 
Artikel 17 Ander bouwwerk bouwen - vergunningplicht
 
17.1 Toepassingsbereik
  1. Dit artikel is van toepassing op het grondenbouwen, verbouwen en in stand houden van bijbehorende bouwwerken ter plaatse van de locatie 'Ander bouwwerk bouwen - vergunningplicht' en geldt als aanvulling op het bepaalde in artikel 22.29 van het plan.
  2. Bij de toepassing van dit artikel wordt rekening gehouden met artikel 22.27, 22.28 en 22.36 van het plan.
 
17.2 Ander bouwwerk bouwen - beoordelingsregels
De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.26 van het plan wordt alleen verleend als:
  1. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken niet meer bedraagt dan 2,7 m.
 
17.3 Ander bouwwerk bouwen - voorschriften
Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.26 van het plan kunnen voorschriften worden verbonden.
 
Artikel 18 Bouwactiviteiten in archeologisch waardevol gebied - vergunningplicht
 
18.1 Toepassingsbereik
  1. De regels in dit artikel zijn van toepassing op het bouwen en in stand houden van bouwwerken ter plaatse van de locatie 'Bouwactiviteiten in archeologisch waardevol gebied - vergunningplicht' en geldt als aanvulling op het bepaalde in artikel 22.29 van het plan en de artikelen 14, 15, 16 en 17 van dit TAM-omgevingsplan.
  2. De regels in dit artikel zijn niet van toepassing op het bouwen en in stand houden van bouwwerken als:
    1. het bouwproject een grondbeslag heeft van niet meer dan 100 m2;
    2. het om bouwactiviteiten gaat als bedoeld in artikel 15 van dit TAM-omgevingsplan of artikel 22.27 of artikel 22.36 van het plan;
    3. het een bouwproject betreft waarvoor een reguliere bouwvergunning is verleend en waarbij een rapport is overlegd waarin de archeologische waarde van het terrein in voldoende mate is vastgesteld.
 
18.2 Oogmerk
De regels in dit artikel zijn gesteld met het oog op:
  1. de bescherming van aanwezige archeologische waarden.
 
18.3 Bouwactiviteiten in archeologisch waardevol gebied - specifieke aanvraagvereisten
In aanvulling op artikel 22.29 van het plan wordt bij een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.26 van het plan, voor het bouwen van bouwwerken in archeologisch waardevol gebied, de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
  1. en rapport waarin de archeologische waarde van het terrein in voldoende mate is vastgesteld.
 
18.4 Bouwactiviteiten in archeologisch waardevol gebied - beoordelingsregels
De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.26 van het plan wordt, voor het bouwen van bouwwerken in archeologisch waardevol gebied, alleen verleend als:
  1. daartegen uit hoofde van de bescherming van de archeologische waarde geen bezwaar bestaat;
 
18.5 Bouwactiviteiten in archeologisch waardevol gebied - inwinnen advies
Voordat door het college wordt besloten over de aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.26 van het plan wint het college schriftelijk advies in bij de regionale archeoloog omtrent de vraag of de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden.
 
18.5 Bouwactiviteiten in archeologisch waardevol gebied - voorschriften
Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.26 van het plan kunnen voorschriften worden verbonden.
 
6 Aanlegactiviteiten
Artikel 19 Aanlegactiviteiten in archeologisch waardevol gebied - vergunningplicht
 
19.1 Toepassingsbereik
  1. De regels in dit artikel zijn van toepassing op aanlegactiviteiten ter plaatse van de locatie 'Aanlegactiviteiten in archeologisch waardevol gebied - vergunningplicht'.
  2. Onder aanlegactiviteiten als bedoeld in dit artikel wordt niet verstaan:
    1. normaal onderhoud of normale exploitatie;
    2. aanlegactiviteiten die in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit TAM-omgevingsplan;
    3. aanlegactiviteiten ten dienste van de in artikel 18.1 onder b genoemde bouwactiviteiten;
    4. uitvoeren van archeologisch onderzoek;
    5. aanlegactiviteiten die mogen worden uitgevoerd op basis van een verleende vergunning.
 
19.2 Oogmerk
De regels in dit artikel zijn gesteld met het oog op:
  1. de bescherming van aanwezige archeologische waarden.
 
19.3 Aanlegactiviteiten in archeologisch waardevol gebied – vergunningplicht
Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende aanlegactiviteiten te verrichten:
  1. het verzetten van grond (afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren, diepploegen, diepwoelen) op een diepte van meer dan 0,4 m onder maaiveld;
  2. de aanleg van drainage, ongeacht de diepte, tenzij het gaat om vervanging van reeds bestaande drainage;
  3. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  4. het aanbrengen van verhardingen en/of verharde oppervlakten anders dan een bouwwerk;
  5. het aanbrengen van ondergrondse leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  6. het beplanten van gronden met diepwortelende bomen en struiken.
 
19.4 Aanlegactiviteiten in archeologisch waardevol gebied – beoordelingsregels
De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 19.3 wordt alleen verleend als:
  1. door de aanlegactiviteiten of door de direct of indirect te verwachten gevolgen daarvan geen bezwaar of nadeel ontstaat voor de bescherming van de archeologische waarden.
 
19.5 Aanlegactiviteiten in archeologisch waardevol gebied - specifieke aanvraagvereisten
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 19.3 worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
  1. een rapport waarin de archeologische waarde van het terrein in voldoende mate is vastgesteld.
 
19.6 Aanlegactiviteiten in archeologisch waardevol gebied - voorschriften
Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 19.3 van dit TAM-omgevingsplan kunnen voorschriften worden verbonden.
 
7 Milieuaspecten van activiteiten
Artikel 20 Geluidgevoelig gebouw(en) toevoegen - verbod
 
20.1 Toepassingsbereik
De regels in dit artikel zijn van toepassing op het toevoegen van nieuwe geluidgevoelige gebouwen ter plaatse van de locatie 'Geluidgevoelig gebouw(en) toevoegen - verbod’.
 
20.2 Geluidgevoelig gebouw(en) toevoegen - verbod
Het is verboden nieuwe geluidgevoelige gebouwen toe te voegen.
 
8 Algemene regels
Artikel 21 Parkeren
 
  1. Bij bouwplannen en gebruikswijzigingen wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor auto en fiets op eigen terrein, zoals vastgelegd in de beleidsregels “Parkeernormen Raalte 2015” en wijzigingen of de rechtsopvolgers daarvan.
  2. De onder a genoemde parkeergelegenheid moet in stand worden gehouden.
  3. Met een maatwerk- of een vergunningvoorschrift kan worden afgeweken van het bepaalde onder a als wordt voldaan aan het gestelde in paragraaf 4.4 van de beleidsregels “Parkeernormen Raalte 2015” en wijzigingen of de rechtsopvolgers daarvan.
 
9 Overgangs- en slotregels
Artikel 22 Overgangsrecht

22.1 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met dit TAM-omgevingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
  5. Het overgangsrecht voor gebruik zoals bedoeld in artikel 22.1 van dit TAM-omgevingsplan, heeft een geldingstermijn van 10 jaar vanaf de dag van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan.
 
22.2 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van dit TAM-omgevingsplan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
  3. Het overgangsrecht voor bouwwerken zoals bedoeld in artikel 22.2 van dit TAM-omgevingsplan, heeft een geldingstermijn van 10 jaar vanaf de dag van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan.