Plan: | Vlierlanden fase 2 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | uitwerkingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0175.wonen2012bp0005-vg01 |
De ‘Vlierlanden’ is de meest recente woonwijk van Ommen en is volop in ontwikkeling. De gemeente Ommen wil graag aan de slag met de tweede fase van ‘Vlierlanden’ nu de eerste fase (Vlierbrink en boerenerven) succesvol tot stand komt. Het geldende bestemmingsplan 'De Vlierlanden' moet daarvoor worden uitgewerkt.
Aan de ontwikkeling van de woonwijk ligt een Masterplan Vlierlanden ten grondslag. Dit Masterplan geeft op hoofdlijnen weer hoe de opzet van de wijk eruit ziet en welke woonsferen op welke plek bedacht en gewenst zijn. De ambitie van Vlierlanden is 'buitenleven op de rand van stad en land'. Met verschillende betrokken partijen en rekening houdend met de aanwezige landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten is een hoofdopzet voor Vlierlanden neergezet.
De ambities uit het Masterplan staan voor fase 2 in beginsel voorop, maar de uitwerking mag en moet anders zijn om goed en flexibel te kunnen inspelen op de huidige woningvraag. De uitgangspunten voor fase 2 van Vlierlanden staan daarom verwoord in een nota van uitgangspunten (Bijlage 1). Het voorliggende uitwerkingsplan is het resultaat van de uitwerkingsplicht uit het bestemmingsplan 'De Vlierlanden' (het moederplan).
Het plangebied omvat een groot deel van de enkelbestemming 'Woongebied - uit te werken'. De exacte begrenzing van het plangebied blijkt uit de verbeelding behorende bij dit uitwerkingsplan.
Figuur 1: Ligging en globale begrenzing van het plangebied Vlierlanden Fase 2
Het geldende bestemmingsplan, het moederplan, is het bestemmingsplan 'De Vlierlanden' (vastgesteld op 21-05-2015). Het plangebied heeft de volgende bestemmingen en aanduidingen:
Figuur 2: het moederplan 'De Vlierlanden' op ruimtelijkeplannen.nl
Enkelbestemming 'Woongebied - Uit te werken'
De voor 'Woongebied - Uit te werken' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen in de vorm van zowel grondgebonden als gestapelde woningen. Het aantal woningen bedraagt ingevolge de uitwerkingsregels maximaal 150. Zolang een uitwerkingsplan nog niet in werking is getreden mag op deze gronden niet worden gebouwd.
Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde'
De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de verwachte archeologische waarden.
Gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemmingen zijn op deze gronden slechts toelaatbaar, indien daarvoor omgevingsvergunning door burgemeester en wethouders is verleend. Omgevingsvergunning wordt verleend, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
Een omgevingsvergunning is niet vereist, indien:
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op het planvoornemen. In hoofdstuk 3 wordt een overzicht gegeven van het geldende en relevante ruimtelijke overheidsbeleid in het plangebied. Een beschrijving van de omgevingsaspecten betreffende de planologische en milieukundige randvoorwaarden volgt daarop in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 betreft de toelichting op de juridische vormgeving van het uitwerkingsplan en de hiervoor te volgen procedure. Tot slot is in hoofdstuk 6 ingegaan op de (economische en maatschappelijke) uitvoerbaarheid van het plan. De toelichting van dit uitwerkingsplan telt verder verschillende bijlagen.
De eerste fase van De Vlierlanden is succesvol tot stand gekomen en is nog in ontwikkeling. Het gebied dat fase 1 omvat ligt direct ten westen van het plangebied voor fase 2. Het plangebied is weergegeven op de kaart in figuur 1. De noordgrens van het plangeied ligt ten zuiden van de erven aan de Arriërflierweg. De oostgrens ligt aan de westzijde van de Arriërveldsweg (en langs de daaraan parallel lopende groenstructuur). Aan de zuidzijde van het plangebied ligt de Otmansweg.
Het plangebied bestaat voornamelijk uit agrarische percelen met enkele sloten. De groenstructuur inclusief aangrenzende greppels/sloten langs de Arriërveldsweg en de bomenrij langs en een tweetal te behouden erven aan de Arriërflierweg vallen buiten het plangebied.
Voor de hele wijk Vlierlanden is in 2014 een Masterplan opgesteld. In het masterplan staan 5 ambities centraal:
Deze ambities zijn doorvertaald naar een hoofdopzet, naar straatprofielen en thema's.
De hoofdopzet bestaat uit een aantal dragende elementen: water, verkeer en groen. Deze elementen vormen samen een robuuste structuur en moeten de basis leggen voor een landelijke, dorpse opzet. De structuur bestaat uit een doorgaande verkeersverbinding (Vlierendreef), een brede landschappelijke zone tussen fase 1 en 2 en een brede, groene noordrand van het gebied.
Figuur 3: Masterplan De Vlierlanden
Met de ervaringen die zijn opgedaan bij de ontwikkeling van fase 1 van Vlierlanden is het Masterplan geëvalueerd. In algemene zin wil de gemeente Ommen in fase 2 van Vlierlanden meer flexibiliteit. De blauwdruk van het masterplan wordt daarmee losgelaten. De ambities staan niet ter discussie.
Voor de ontwikkeling van fase 2 zijn de volgende aandachtspunten en uitgangspunten benoemd, die in onderstaande tabel zijn samengevat.
Bij de invulling van fase 2 wordt daarnaast rekening gehouden met een mogelijk nieuwe oostelijke ontsluiting van Ommen op de N36. In het plangebied wordt daarom een zone van 50m vanaf de Arriërveldsweg vrijgehouden van bebouwing.
HOOFDOPZET
Fase 2 van Vlierlanden bouwt verder aan de opzet die voor fase 1 is gekozen. De landschapszone slingert zich door de woonwijk als natuurlijke scheiding tussen fase 1 en 2. De Vlierendreef is de verkeersverbinding die beide fasen met elkaar verbindt.
In de hoofdopzet van de wijk is een overgang gemaakt van de brinkachtige opzet van fase 1 die refereert aan de opzet van de esgehuchten zoals Arriën naar de strokenverkaveling die het buitengebied richting Hoogengraven kenmerkt. Deze overgang laat zich zien door een wat vrijere verkaveling aan de westzijde van het gebied met gekromde wegen en een juist meer rechte verkaveling aan de oostzijde van het plangebied. De groenstrook die de buffer vormt naar de Arriërveldsweg refereert ook aan de strokenverkaveling die zich oostelijk van de weg doorzet. Uit de burgerparticipatie die heeft plaatsgevonden over een concept stedenbouwkundige opzet is gebleken dat mogelijk meer vraag is naar ruimere kavels dan opgenomen in het stedenbouwkundig ontwerp. Om deze reden is het gebied in de meest zuidelijke punt meegenomen als buffer. In het stedenbouwkundig ontwerp is voorlopig nog uitgegaan van 150 woningen in het midden gebied. Mocht de vraag in de praktijk naar ruimere kavels daadwerkelijk groter blijken kan uitgeweken worden naar het gebied in het zuiden.
Figuur 4: Stedenbouwkundige opzet fase 2 Vlierlanden
VERBINDINGEN
De Vlierendreef is hoofdontsluiting van fase 2. De weg sluit aan op de al bestaande Vlierendreef en takt aan de oostzijde aan op de Arriërveldsweg. De buurten worden via de Vlierendreef ontsloten en zijn alleen met voet- en fietsverbindingen onderling met elkaar verbonden.
Deze voet- en fietsverbindingen zorgen voor korte doorsteken tussen buurten en naar de omgeving. Aan de noordzijde wordt fase 2 op meerdere plekken voor langzaam verkeer ontsloten op de Arriërflierweg. Zo ontstaan aantrekkelijke, korte verbindingen richting onder andere het sportpark en het Ommer Bos.
In het zuidelijk deel komt een extra verbinding door de landschapszone naar de Holtswoeren.
PARKEREN
De verkaveling in Vlierlanden fase 2 is zo opgezet dat bij vrijstaande woningen en twee-onder-een kapwoningen voldoende ruimte is om twee auto's op het eigen erf te parkeren. Daarmee is de parkeerdruk in de straten laag. Voor de rijwoningen is parkeerruimte in nabijgelegen parkeerkoffers. Voor de hoekwoningen in de rij is bovendien ruimte om één auto op eigen erf te parkeren. De parkeerkoffers bieden voldoende parkeerruimte voor bewoners en bezoekers.
WONINGEN
Vlierlanden is een diverse en gemengde wijk. In de verkavelingsopzet en in het type woningen wordt dat duidelijk. Er zijn geen straten met 'meer van hetzelfde'. In elke straat wordt in de verkaveling een mix van rijwoningen, twee onder een kapwoningen en vrijstaande woningen mogelijk gemaakt.
Voor Vlierlanden fase 2 wordt een beeldkwaliteitsplan opgesteld dat regels stelt aan de architectuur en de vormgeving van de woningen. De insteek van de gemeente is voldoende regels om enige eenheid en eenduidigheid in het straatbeeld te krijgen, maar ook voldoende vrijheid voor initiatiefnemers om hun eigen ideeën te kunnen verwezenlijken. De brede, groene straatprofielen maken het mogelijk om variatie in type woningen en vormgeving van woningen toe te kunnen staan zonder dat een rommelig beeld ontstaat.
Het beeldkwaliteitsplan krijgt een ander, eigenstandig besluitvormingstraject. In tegenstelling tot het onderhavige uitwerkingsplan (dat door het college wordt vastgesteld), wordt het beeldkwaliteitsplan door de gemeenteraad vastgesteld.
De kracht van Vlierlanden is de sterke landschappelijke context die in het hele woongebied is en wordt verweven. Binnen deze sterke ruimtelijke dragers wordt ruimte geboden voor een flexibele stedenbouwkundige invulling en ruimte voor waterberging en groen. Daarnaast is onderzocht welke ruimtelijke consequenties er zijn voor het stedenbouwkundig plan als de nieuw te bouwen woningen aan de toekomstige BENG-normen (nieuwe energienormen) moeten voldoen.
SOCIALE DUURZAAMHEID
Sociale duurzaamheid gaat over elkaar ontmoeten en een gevoel van saamhorigheid ontwikkelen. In de landschapszone en de groenstrook aan de oostzijde is ruimte voor een ommetje. In deze zones worden zitplekken en natuurlijke speelplekken aangelegd. De zit- en speelplekken liggen strategisch bij kruisingen van paden en/of wegen, zodat de kans dat mensen elkaar tegengekomen wordt vergroot. In de wijk zelf is in de buurten en straten ruimte voor ontmoeting. Het noordelijke deel met doodlopende straten geeft ruimte voor spelen op straat en in het groene middenstuk. In het zuidelijke deel biedt de brink daar veel mogelijkheden voor.
Uit de aandachtspunten van de inwoners van fase 1 komt naar voren dat speelplekken voor de oudere kinderen worden gemist. In de stedenbouwkundige opzet wordt in ieder geval ruimte gemaakt voor een trapveld/basketbalveld voor de oudere kinderen. Daarnaast wordt in de stedenbouwkundige opzet van fase 2 zoveel mogelijk ingezet op korte loop- en fietsverbindingen. Dat stimuleert eerder de auto te laten staan en bijvoorbeeld de fiets te pakken. Hoe meer mensen 'buiten' zijn, hoe eerder en vaker contacten worden gelegd.
GEZONDHEID
In het verlengde van de sociale duurzaamheid speelt ook gezondheid. Bewegen en spelen zijn daarin erg belangrijk. De opzet van fase 2 is gericht op ontmoeten en korte loop- en fietsverbindingen, zodat het niet alleen aantrekkelijk is om buiten te zijn en contacten te leggen, maar het ook aantrekkelijker is om de auto te laten staan en juist de fiets te pakken of te lopen. Dat speelt binnen Vlierlanden door juist extra langzaam verkeersverbindingen aan te leggen tussen fase 1 en 2 en de ontsluiting met de auto te beperken tot de Vlierendreef. Maar dat speelt ook tussen Vlierlanden en Ommen. Aan de noordzijde is een snelle ontsluiting richting sportpark. Vanuit fase 1 is een extra langzaam verkeersverbinding gemaakt door de Galgengraven naar de wijk Alteveer.
LANDSCHAPPELIJKE DRAGERS
In de hoofdopzet van Vlierlanden zijn verschillende landschappelijke dragers verweven. Langs de randen van de wijk liggen brede zones waar landschap, natuur en recreatieve mogelijkheden met elkaar zijn verweven, zoals bij de Galgengraven, aan de noordzijde bij de Arriërflierweg en aan de oostzijde bij de Arriërveldsweg. In het hart van Vlierlanden ligt nog landschapszone, die een natuurlijk karakter moet krijgen. De grotere landschappelijke dragers zijn onderling verbonden. Daardoor ontstaan ook voor dieren grotere aaneengesloten gebieden.
Het streven is een wijd vertakte groenstructuur bij voorkeur tot aan de voordeur. Daarom wordt ingezet op straten met een breed profiel en ruimte voor groen. In alle straten is ruimte voor groen. Deze groene inrichting moet het gevoel geven voor wonen in het landschap, onder andere door lanen en bloemrijke bermen. In de opzet van de wijk zijn op diverse plekken ook doorzichten naar het landschap of de landschapszone gemaakt, zodat het gevoel 'van buiten' ook in de wijk beleefd wordt.
FLEXIBELE VERKAVELINGSOPZET
Voor Vlierlanden streeft de gemeente naar een duurzame ontwikkeling. Dat betekent ook een verkavelingsopzet die zich gemakkelijk laat aanpassen aan de wensen vanuit de markt. In het plan zijn zoveel mogelijk bouwstroken ontwikkeld met een gangbare diepte van 30 meter. Deze kaveldiepte is geschikt om zowel vrijstaande woningen, twee-onder-een kapwoningen als rijwoningen te ontwikkelen.
WATERBERGING EN GROEN
In de wijk moet voldoende ruimte zijn voor waterberging om in tijden van (veel) neerslag het water goed te kunnen bergen. Daarbij hanteert het waterschap het principe eerst vasthouden in de wijk, daarna laten afwateren.
In Vlierlanden fase 2 zijn in elke straat groenstructuren aanwezig. Deze groenstructuren bieden ruimte voor het laten bezinken van regenwater en het oppervlakkig laten afvoeren van regenwater naar natuurlijke laagtes in en rond de woonwijk. In fase 1 is ook gewerkt met wadi's en laagtes voor het (tijdelijk) bergen van hemelwater. Door dit principe ook in fase 2 toe te passen blijft er verwantschap tussen beide fases en wordt het natuurlijke karakter van de wijk onderstreept.
In het masterplan en in het inrichtingsplan voor de openbare ruimte voor Vlierlanden fase 1 zijn duidelijke keuzes gemaakt voor landschapseigen beplanting en soorten en type beplanting die aansluit bij het van oudsher agrarische karakter van het gebied. Weliswaar komt het groene karakter in fase 1 nog niet optimaal tot uitdrukking, maar het groen heeft ook nog geen tijd gehad te groeien. Voor fase 2 wordt ook gekozen voor inheemse beplanting van bomen, struiken, heesters en struweel.
Figuur 5: Groene hoofdstructuur (uit: Masterplan Vlierlanden)
Vanaf 2020 moeten nieuwe woningen voldoen aan de eisen die de BENG (Bijna EnergieNeutrale Gebouwen) stelt. De BENG is de opvolger van de epc en stelt strengere eisen aan de energiezuinigheid en duurzaamheid van woningen. Nieuwe (aardgasvrije) woningen moeten voldoen aan de voorgenomen BENG-eisen:
Om woningen aan deze normen te kunnen laten voldoen zijn verschillende mogelijkheden denkbaar en soms noodzakelijk, zoals de plaatsing van zonnepanelen. Uit onderzoek blijkt dat voor Vlierlanden de meest kansrijke vorm van warmtevoorziening bestaat uit een individuele warmtepomp met bodemwisselaar. Voor een goede toepassing van deze warmtepomp met bodemwisselaar is een minimale afstand tussen de bodemlussen van groot belang om interferentie te voorkomen. Als afstand wordt 6-10 meter aangehouden tussen de bodemlussen.
Voor fase 2 betekent dit dat in de verkavelingsopzet voor de vrijstaande en twee-onder-een kapwoningen rekening is gehouden met deze afstand tussen de bodemlussen. Voor de rijwoningen is dat niet haalbaar en zal een andere oplossing worden gezocht. Daar ligt een individuele luchtwarmtepomp voor de hand.
Bij de stedenbouwkundige hoofdopzet is daarnaast rekening gehouden met de mogelijkheden voor een goede zonoriëntatie van woningen. Dat betekent dat waar mogelijk de ruimte wordt geboden woningen met een dakvlak op het zuiden te realiseren of te kiezen voor een dubbele oriëntatie oost/west.
In maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De structuurvisie vervangt de Nota ruimte, Nota mobiliteit (gedeeltelijk), de structuurvisie Randstad en nog een aantal kleine plannen. In de SVIR zijn, uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk, de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028, waarbij is aangegeven welke nationale belangen aan de orde zijn.
De rijksoverheid streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, met een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. De ruimtelijke structuur van Nederland heeft zich ontwikkeld van steden in een landelijk gebied naar stedelijke regio’s in interactie met landelijke en cultuurhistorische gebieden. Die samenhang van het internationale en regionale schaalniveau wil het Rijk laten groeien en versterken. De 3 hoofddoelen van de structuurvisie zijn:
Nationaal belang 13 van de SVIR van het Rijk vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de zogeheten Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: de Ladder) worden onderbouwd. Per 01-07-2017 is een vereenvoudigde Ladder van toepassing.
De verplichte toetsing aan de Ladder is vastgelegd in het Barro, dat weer verwijst naar het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Artikel 3.1.6, lid 2 Bro schrijft het volgende voor: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien." Beoordeeld moet worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.
Stedelijke ontwikkeling
De eerste afweging in de toetsing aan de ladder is het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie met de omgeving. Als definitie voor stedelijke ontwikkeling is in het Bro opgenomen: ‘ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
Er is in de wetgeving geen ondergrens bepaald voor wat een ‘stedelijke ontwikkeling’ is. In een recente uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) wordt de juridische lijn ten aanzien van de toepassing van de Ladder uiteengezet. Hierin wordt duidelijk gemaakt dat een bestemmingsplan dat voorziet in 12 of meer woningen voorziet in een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in artikel 1.1.1 Bro (ABRvS 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724).
Behoefte
De ontwikkeling van De Vlierlanden is nodig om in de behoefte van de doelgroepen gezinnen, samenwonenden zonder kinderen, huishoudens met een laag inkomen en de alleenstaanden tot en met 55 jaar te voorzien. Kwantitatief op basis van de prognoses en kwalitatief op basis van de vraag.
Prognoses (kwantitatief)
Voor de bepaling van de toekomstige kwantitatieve vraag is aansluiting gezocht bij de huishoudensprognoses van Primos 2013. Dit prognosemodel maakt de regionale vraag inzichtelijk. Deze cijfers geven aan dat de in gemeente Ommen de aankomende jaren nog behoefte is aan nieuwbouw vanwege de groei van het aantal huishoudens.
Primos 2013 | Bevolking totaal (personen) | Huishoudens totaal (aantal) |
2012 | 17.380 | 7.047 |
2015 | 17.406 | 7.185 |
2020 | 17.703 | 7.479 |
2025 | 17.886 | 7.655 |
2030 | 17.925 | 7.759 |
De Primos- prognose (peildatum oktober 2013) laat een groei zien van 712 huishoudens voor de periode 2012-2030 en 2012-2035 van 754 huishoudens. Dit past binnen de geprognosticeerde groei van Primos.
Doordat in de gemeente Ommen de afgelopen jaren weinig nieuwbouw is gerealiseerd ligt de focus op het versneld inhalen van de opgelopen achterstanden en het realiseren van koop- en huurwoningen waar de gemeente grondposities heeft. Dit betreft o.a. De Vlierlanden. Deze locaties zijn nodig om te voldoen aan deze toekomstige vraag. Met het GOP is het programma voor dit project al vastgesteld en mede vastgelegd in het gemeentelijk woningbouwprogramma. Er is dus sprake van een kwantitatieve behoefte aan dit plan.
Vraag (kwalitatief)
Om aan de kwalitatieve vraag te kunnen voldoen is voor fase 1 al een kwalitatief woningmarktonderzoek uitgevoerd. Daarbij is onderzocht welke woningtypen op de locaties het best gerealiseerd kunnen worden en welke eisen woningzoekenden hebben die een woning wensen in Ommen. De uitkomsten hiervan zijn input geweest voor het gemeentelijk woningbouwprogramma.
Gemeentelijk woningbouwprogramma
In het GOP heeft de gemeente Ommen aangegeven vooral passende woningen te willen realiseren voor starters, jonge gezinnen, en gezinnen met thuiswonende kinderen om de daling in het middensegment van de demografische opbouw van Ommen te beperken.
De wijk Vlierlanden is vooral gewild bij gezinnen en starters. Het doel is om de wijk aantrekkelijk te maken en te houden voor een mix van jong en ouder, met en zonder kinderen. Gelet op het woningbouwprogramma is het aannemelijk dat in de wijk ouderen, starters en gezinnen met en zonder kinderen een plek kunnen vinden. Dat levert een gemêleerde woonbuurt op. Uit het oogpunt van sociale samenhang is dat ook gewenst. Om deze optimale mix te bereiken wordt in fase 2 ingezet op een gedifferentieerd straatbeeld, waarin in straten verschillende woningtypes een plek krijgen: vrijstaand naast of bij rijwoningen, starters met levensloopbestendige woningen, etc. In het stedenbouwkundig plan krijgt dit vorm.
Geconcludeerd kan worden dat fase 2 van De Vlierlanden nodig is om te voorzien in de regionale behoefte.
Binnen bestaand stedelijk gebied
Met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking moet worden onderzocht of een nieuwe stedelijke ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien. In het bestemmingsplan 'De Vlierlanden' (fase 1) is beschreven dat de realisatie van de concrete ontwikkelingen niet mogelijk zijn op een andere locatie. Er zijn geen locaties binnen bestaand stedelijk gebied aanwezig die kunnen voorzien in de regionale behoefte.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, ook wel het Barro genoemd, heeft medio 2009 als ontwerp ter inzage gelegen, destijds nog als AMvB Ruimte. Begin 2012 is de SVIR vastgesteld, de basis waarop de regelgeving van het Barro gebaseerd is. Het Barro is op 30 december 2011 in afgeslankte vorm in werking getreden, niet alle onderwerpen uit het ontwerp waren hierin opgenomen. Op 1 oktober 2012 is het Barro aangevuld en volledig in werking getreden.
Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. Het Barro is het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen. Dat betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente.
Daarnaast kan het Barro aan de gemeente opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
De volgende onderwerpen uit het Barro moeten worden vertaald in bestemmingsplannen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Rijksvaarwegen, Hoofdwegen en spoorwegen, Elektriciteitsvoorzieningen, EHS, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en Uitbreidingsruimte van het IJsselmeer.
Daarnaast bevat het besluit om het Barro aan te vullen een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dit is de volgende wijziging: Gemeenten en provincies zijn verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen, wanneer een zodanig besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt.
Conclusie
Het plangebied heeft geen directe raakvlakken met een van de kaarten of bepalingen uit de AMvB Ruimte.
Op 12 april 2017 zijn de omgevingsvisie en de omgevingsverordening Overijssel 2017 (Beken kleur) vastgesteld. In de omgevingsvisie wordt de visie op de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel tot 2030 uiteengezet. Binnen deze visie zijn er drie principes leidend bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel. Deze principes zijn duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit. De bijbehorende Omgevingsverordening Overijssel 2017 is een vertaling van de Omgevingsvisie in bindende regels voor derden.
UITVOERINGSMODEL
Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan haar ambities, gebruikt de provincie het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, etcetera kan aan de hand van deze drie stappen bepaald worden of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3: Schematische weergave van het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
Of - generieke beleidskeuzes
Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes vastgelegd.
De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.
In heel Overijssel is een aantal beleidskeuzes van toepassing op nagenoeg alle thema’s en locaties. Dit zijn: integraliteit, toekomstbestendigheid, concentratiebeleid, (boven)regionale afstemming en zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.
Samen geven deze beleidskeuzes invulling aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking. Deze Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking geeft een nadere invulling aan de stappen die gemeenten in de onderbouwing van nieuwe stedelijke ontwikkelingen op grond van de Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening) moeten doorlopen. De Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking geeft een nadere invulling aan de vraag hoe de behoefte moet worden bepaald, zowel in de stedelijke als in de groene omgeving, en op welke wijze de regionale afstemming vorm gegeven moet worden.
Waar - ontwikkelingsperspectieven
In de visie op de ruimte in Overijssel worden zes ontwikkelingsperspectieven onderscheiden: drie voor de Groene Omgeving en drie voor de Stedelijke Omgeving. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.
Hoe - gebiedskenmerken
Nieuwe ruimtelijke opgaven wil de provincie verbinden met bestaande gebiedskenmerken. De gebiedskenmerken spelen zo een belangrijke rol bij de vraag hoe een initiatief invulling kan krijgen. Onder gebiedskenmerken worden de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype verstaan die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. De gebiedskenmerken worden in vier lagen onderscheiden: de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap, de stedelijke laag en de laag van de beleving.
TOETSING VAN HET INITIATIEF AAN HET UITVOERINGSMODEL OMGEVINGSVISIE OVERIJSSEL
Of - generieke beleidskeuzes
Wat betreft het thema toekomstbestendigheid heeft de provincie meerdere kwaliteitsambities opgesteld. Het gaat hier om ambities die dermate cruciaal zijn voor de duurzame ontwikkeling van de provincie Overijssel dat deze in de uitvoering van de Omgevingsvisie het grootste gewicht krijgen.
De vier duurzame kwaliteitsambities zijn:
De eerste stap in duurzaamheid is het (beter) benutten van bestaande locaties. Binnen Ommen is nu geen ruimte voor deze vraag beschikbaar. De planologische ruimte die in het geldende bestemmingsplan voor wonen is gereserveerd wordt echter benut.
Bij de opzet van de wijk is rekening gehouden met de toekomstbestendighied en klimaatbestendigheid van de wijk. In elke straat is ruimte voor groen en bomen. Dat past bij het natuurlijke beeld dat met de Vlierlanden wordt nagestreefd maar helpt ook bij hittestress. De (oppervlakkige) hemelwaterafvoer wordt ook via deze groenstroken opgelost. In de landschaspszone tussen fase 1 en 2 en in de groenzone langs de Arriërveldsweg wordt ruimte gemaakt voor het tijdelijk bergen van water in geval van (extreme) neerslag.
Waar - ontwikkelingsperspectieven
Ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap is van toepassing. Van de ruimtelijke kwaliteitsambities staat in dit ontwikkelingsperspectief de ambitie Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen voorop. Daarnaast gelden – net als voor alle andere ontwikkelingsperspectieven – de ruimtelijke kwaliteitsambities:
De provinciale ambitie voor 'wonen' is dat er voldoende aanbod is van woningen in een aantrekkelijke woonomgeving. Er wordt gestreefd naar gevarieerde, aantrekkelijk, veilige, schone en goed bereikbare woonmilieus, die voorzien in de woonvraag. In dit geval is sprake van “wonen” en “kleinschalige bedrijvigheid” (b.v. een woning met beroep aan huis of een bed & breakfast), wat past binnen de ontwikkelingsperspectieven voor dit gebied. Fase 2 van de Vlierlanden sluit aan op bestaande infrastructuur en is daarmee goed verbonden met de rest van de stad.
Hoe - gebiedskenmerken
De nieuwe bebouwing wordt op zorgvuldige wijze ingepast in het landschap. Er wordt een duurzame structuur van water, groen en verkeer gerealiseerd op basis van de landschapstypen en historische structuur. Dit uit zich onder meer in een verwijzing naar het flierlandschap met bloemrijke graslanden en naar het broektontginningslandschap met lineaire structuren. In de stedenbouwkundig opzet van fase 2 is deze vertaling te zien door van meer gebogen structuren te schuiven naar een meer lineaire opzet aan de buitenrand van fase 2. De bloemrijke graslanden in de landschapszone komen aan de oostzijde van het plangebied nogmaals terug.
In het moederplan wordt nader ingegaan op de landschappelijke vertaling in het stedenbouwkundig plan.
De Omgevingsverordening is een uitvoeringsmodel van de Omgevingsvisie en is opgesteld in de vorm van regels. In veel regels is gekozen voor proces- en motiveringsvereisten. Het inzetten van juridische instrumenten vindt plaats op basis van de interventieladder. De Omgevingsverordening geeft vanuit de ambities en doelstellingen, die zijn neergelegd in de Omgevingsvisie, richting aan de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in Overijssel.
De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen, is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. Uitgangspunt daarbij is dat niet meer geregeld is dan strikt noodzakelijk is en dat dubbele regelgeving wordt voorkomen.
Voor bestemmingsplannen geldt dat zij moeten voldoen aan een aantal aspecten die in de omgevingsverordening Overijssel zijn opgenomen. Hieronder worden de belangrijkste aspecten weergegeven.
Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit
In de Omgevingsverordening is door de provincie opgenomen dat onderbouwd moet worden dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken en passen binnen het ontwikkelingsperspectief dat in de Omgevingsvisie is neergelegd. Bij dergelijke ontwikkelingen geldt bovendien de voorwaarde van een goede landschappelijke inpassing. De onderbouwing voor ruimtelijke kwaliteit is in paragraaf 2.2 aan bod gekomen. Bij het stedenbouwkundig ontwerp dat voor fase 2 is gemaakt is voorzien in een goede landschappelijke inpassing.
Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
Op dit thema is reeds ingegaan in paragraaf 3.1.2 (Ladder voor duurzame verstedelijking). Voorliggend uitwerkingsplan past binnen de principes van zorgvuldig en zuinig ruimtegebruik van gronden in het landelijk gebied, zoals dit is opgenomen in de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening.
Conclusie
De ontwikkelingen van onderhavig plan passen binnen de Omgevingsvisie van Overijssel. Met dit bestemmingsplan wordt een ontwikkeling mogelijk gemaakt naar een woonwijk die wordt ingepast in de bestaande landelijke karakteristiek. Hiermee wordt invulling geven aan de doelstellingen uit de omgevingsvisie. De ontwikkeling past binnen de aanduiding mixlandschappen.
Daarnaast zijn de geldende gebiedskenmerken als ontwerpuitgangspunt gebruikt voor het ontwerp en voorziet het plan in een goede landschappelijke inpassing passend binnen het sturingsmodel van de provincie. Ook is er sprake van zwaarwegende sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen.
Het Gemeentelijk Omgevingsplan (GOP) bundelt voor het eerst de ambities op alle voor het omgevingsbeleid relevante beleidsterreinen: sociaal, economisch en fysiek. Het plan biedt een integrale visie en een helder en compact fundament voor het gemeentelijk beleid en de uitvoering ervan. Het plan bundelt en integreert vigerende beleid zoals opgenomen in diverse sectorale plannen.
Het GOP kent een gecombineerde thematische en gebiedsgerichte opbouw. De kaders, opgaven en beoogde realisatie zijn per gebied en thema uitgewerkt. Waar dwarsverbanden en samenhang dat nodig maken, is een integrale afweging van belangen gemaakt uitmondende in beleidskeuzes.
Het belangrijkste dat de gemeente met het nieuwe omgevingsplan wil bereiken is dat inwoners, ondernemers, maatschappelijke organisaties en partners in één oogopslag een helder beeld krijgen waar Ommen voor staat en op welke ontwikkelingen zij inzet.
Opgave en realisatie
In het GOP is het woningbouwprogramma van Vlierlanden opgenomen. Waar in het Gemeentelijk Omgevingsplan gesproken wordt over Ommen-Oost, wordt gedoeld op het gebied begrensd door de Haarsweg, Arriërflierweg, Arriërveldsweg en de Harderbergerweg. Het GOP biedt ruimte aan 350 woningen, waarvan maximaal 200 woningen in fase 1 en 150 woningen in fase 2.
Binnen de opgave van nieuw te bouwen woningen, wordt een onderverdeling aangehouden van:
Deze verdeling wordt als richtlijn gezien, maar kan flexibel worden gehanteerd om in te kunnen spelen op de actuele vraag en behoefte. De verdeling van woningtypen uit het GOP is de leidraad geweest bij de ontwikkeling van het stedenbouwkundig plan. Voor Vlierlanden fase 2 kan het woningbouwprogramma bestaan uit:
Woningtype | Aantal |
Sociale huur | 25 woningen |
Rij huur (750-1000€ p/m) | 20 woningen |
Rij koop | 15 woningen |
2-onder-1-kap | 44 woningen |
Vrijstaand | 46 woningen |
De ontwikkeling past binnen de kaders zoals gesteld in het Gemeentelijk Omgevingsplan en de notitie Uitgangspunten Ommen Oost.
Het plan past binnen het beleid op zowel rijks-, provinciaal als gemeentelijk niveau. Ten aanzien van beleid is het plan uitvoerbaar.
Voorliggend uitwerkingsplan is getoetst aan diverse wet- en regelgeving voortvloeiend uit voorgaand beleidskader. In dit hoofdstuk komen de diverse milieu- en omgevingsaspecten aan de orde die een randvoorwaarde vormen.
Wettelijk kader
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologische restanten rekening wordt gehouden.
VOORAFGAAND ARCHEOLOGISCH ONDERZOEK
Ten behoeve van deze voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling (fase 1 en 2) zijn reeds diverse archeologische (voor)onderzoeken uitgevoerd. Daaruit is naar voren gekomen dat binnen het onderhavig plangebied een archeologische vindplaats wordt verwacht, mogelijk een graf(veld) uit de periode Bronstijd-IJzertijd. Daarop heeft de gemeente Ommen besloten dat ter hoogte van de vermoedelijke archeologische vindplaats eerst een proefsleuvenonderzoek moet plaatsvinden op basis waarvan de vervolgstappen kunne worden bepaald.
PROEFSLEUVENONDERZOEK
Ten behoeve van het uitwerkingsplan voor fase 2 heeft de gemeente Ommen het bureau Salisbury Archeologie B.V. gevraagd een archeologisch proefsleuvenonderzoek uit te laten voeren om de vervolgstappen te bepalen. Het onderzoek uit december 2017 is als bijlage bij de toelichting opgenomen (Bijlage 2).
Tijdens het proefsleuvenonderzoek zijn geen overtuigende bewijzen aangetroffen voor de aanwezigheid van een vindplaats. Op basis van het eerder uitgevoerde bureauonderzoek en het verkennend booronderzoek is aan het plangebied een hoge archeologische verwachtingswaarde toegekend. Op basis van de resultaten van het proefsleuvenonderzoek kan echter worden geconcludeerd dat dat de hoge verwachtingswaarde van het plangebied naar laag kan worden bijgesteld. Het onderzoek heeft geen overtuigende aanwijzingen voor de aanwezigheid van een archeologische vindplaats opgeleverd. De kans op het aantreffen van een (intacte) archeologische vindplaats in het plangebied wordt zeer klein ingeschat. Geadviseerd wordt om het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen ingrepen. Met het oog hierop is in het voorliggende uitwerkingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde' uit het plangebied verwijderd.
CONCLUSIE
Door de bijgestelde lage verwachting naar archeologische vindplaatsen worden voor het aspect archeologie geen belemmeringen voorzien en wordt het plan uitvoerbaar geacht.
Landschappelijk casco
Het gebied de Vlierlanden maakt lange tijd deel uit van het onontgonnen Arriën Vlier. Vanaf de jaren '20 wordt dit gebied strooksgewijs ontgonnen. De wegen die daarbij zijn aangelegd vormen nu de randen van het plangebied: de Arrierfliërweg, Arriërveldsweg en de Otmansweg. Ook de verderop gelegen Coevorderweg en Hessenweg-Oost zijn oude routes. Samen met de Galgengraven en houtsingels vormen deze het landschappelijk casco van het gebied.
Oude routes
Het huidige landschapsbeeld van het gebied aan weerszijden van de Arriërflierweg is sterk bepaald door de ontginning voor landbouw in het begin van de 20e eeuw. Dit geeft het sterk lineaire of orthogonale karakter aan het gebied. Dit is heel anders dan het essen- en kampenlandschap ten zuiden van de Otmansweg. Voor die tijd was het gebied woeste grond en werd het begraasd door schapen. Dit verklaart de padenstructuur die op oude kaarten goed te zien is. Deze schaapsdriften gaan veelal juist diagonaal door het gebied heen.
Agrarisch cultuurlandschap
Hoewel minder kenmerkend dan het plangebied van Boerenerven Ommen, zijn in het plangebied nog kenmerken van het broekontginninglandschap waarneembaar, in de vorm van lange strokenverkaveling in een laagte. Dit beeld sluit aan bij het gebiedstype “Jonge heide- en broekontginningslandschap”, grenzend aan het maten- en flierenlandschap in het oosten.
Gebouwde monumenten
In het plangebied liggen geen rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten. De bestaande boerderijen langs de randen van het gebied worden in het stedenbouwkundig plan opgenomen.
Conclusie
De historische landschapsstructuur is als één van de uitgangspunten gebruikt bij het ontwerp van het plangebied. Binnen het plangebied zelf zijn geen historische structuren meer aanwezig.
Wettelijk kader
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting op een ruimtelijk plan inzicht verkregen moet worden in de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat er onder meer duidelijkheid over de noodzakelijke financiële investering in een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering moet bestaan. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is derhalve onderdeel van de onderzoeksverplichting bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan. Daarnaast geldt in het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de volksgezondheid dat het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming, zoals wonen, in beginsel moet worden voorkomen.
Toetsing
In 2014 is door Tauw een bodemonderzoek uitgevoerd op een groot deel van het plangebied. Het doel van het onderzoek is meerledig:
Op het perceel O41 is sprake van een sterke verontreiniging met asbest. De grond ter plaatse van deze verontreiniging is inmiddels gesaneerd en geschikt bevonden voor wonen. Behalve asbest zijn verder geen bijzonderheden en/of verontreinigingen aangetroffen.
Het noordelijk deelgebied (perceel 571) is in 2010 verkennend onderzocht door Eco Reest BV (kenmerk ER100749). Op de locatie zijn in de bovengrond licht verhoogde gehalten aan PAK en kwik gemeten. In het grondwater zijn matig verhoogde concentraties benzeen gemeten. Verwacht wordt dat het een verhoogde achtergrondwaarde betreft. Geconcludeerd wordt dat de bodem- en grondwaterkwaliteit geen belemmering vormen voor het toekomstige gebruik.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat de percelen ten behoeve van de bestemmingsplanwijziging voldoende zijn onderzocht. De kwaliteit van de bodem en het grondwater vormen geen belemmering voor het toekomstige gebruik (woonwijk).
Kader
In 2013 is voor geheel 'Ommen Oost', waarvan de tweede fase van De Vlierlanden deel uitmaakt, een ecologisch onderzoek uitgevoerd in het kader van de toenmalige Flora- en faunawet en Natuurbeschermingswet 1998. Naast het feit dat dit onderzoek is verouderd (voor onderzoeksgegevens wordt veelal een houdbaarheid van drie jaar aangehouden) is op 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt de Flora- en faunawet en Natuurbeschermingswet 1998 (en ook de Boswet).
Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is opnieuw een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. De Wet natuurbescherming is op 1 januari 2017 in werking getreden en betreft zowel soortenbescherming als bescherming van (Europese) natuurgebieden. Naast het raadplegen van bronnen is het plangebied ten behoeve van de inventarisatie op 21 maart 2019 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs. Het rapport van het onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 3, de conclusies zijn hieronder opgenomen.
Toetsing
Soortbescherming
Door de herinrichting van het plangebied verdwijnt geen essentieel foerageergebied voor vleermuizen. Door de realisatie van woningen en groen, wordt het plangebied voor vleermuizen als gewone dwergvleermuis en laatvlieger zelfs geschikter als foerageergebied. Daarnaast blijven de omringende groenstructuren behouden, waardoor eveneens geen negatieve effecten te verwachten zijn op vliegroutes van vleermuizen. Wel is het bij plaatsen eventueel van kunstlicht langs de groenstructuren belangrijk om rekening te houden met de aanwezige vliegroutes. Potentiële verblijfplaatsen van vleermuizen verdwijnen alleen wanneer sprake is van kap van bomen uit de groenstructuur langs de Arriërveldsweg. Tot op heden is hiervan geen sprake en verdwijnen geen (potentiele) verblijfplaatsen van vleermuizen.
Indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd, kunnen in gebruik zijnde nesten van de meer algemeen voorkomende vogels worden verstoord of vernietigd. Dit is bij wet verboden. Vernietiging of verstoring van in gebruik zijnde nestplaatsen kan voorkomen worden door bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen. Wanneer rekening wordt gehouden met het broedseizoen van vogels, is het aanvragen van een ontheffing Wnb voor flora en fauna niet aan de orde.
Gebiedsbescherming
Gezien de terreinomstandigheden, de afstand tot beschermde gebieden, de inrichting van het tussenliggende gebied en de aard van de ontwikkeling, zijn met betrekking tot het voorgenomen project geen negatieve effecten op Natura 2000-gebieden, het NNN of de Groene contour te verwachten. Er zijn berekeningen voor het onderwerp stikstofdepositie uitgevoerd. Daaruit is gebleken dat het uitwerkingsplan, na opname in het Stikstofregistratiesysteem, uitvoerbaar is. De Wnb vergunning voor dit onderdeel wordt reeds aangevraagd. In Bijlage 5 is aangegeven dat de provincie voornemens is om de Wnb vergunning te verlenen. Er is daarom geen aanleiding voor een voortoets in het kader van de Wnb en het plan is niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid.
Conclusie
Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van het plan een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan.
In voorliggende situatie is geen sprake van het doen van aanvullend onderzoek naar de aanwezigheid van beschermde soorten. Wanneer daarnaast rekening wordt gehouden met het broedseizoen van vogels, is het aanvragen van een ontheffing Wnb voor flora en fauna niet aan de orde.
Een nadere analyse in het kader van de gebiedenbescherming van de Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid is niet noodzakelijk. Het plan wordt opgenomen in het Stikstofregistratiesysteem en heeft derhalve geen geen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van natuurlijke habitats en soorten. Het plan is daarnaast op het punt van provinciaal natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening.
Wettelijk kader
Op grond van artikel 3.1.1 Bro is de watertoets verplicht voor alle ruimtelijke plannen. In een hierover op te nemen paragraaf dient te worden aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'.
Watertoets
Op 28 juni 2019 is de watertoets uitgevoerd. Op basis van de ingevoerde gegevens dient de normale procedure voor de watertoets te worden doorlopen.
Waterschap Vechtstromen kijkt wat de invloed van het plan op de waterhuishouding is en geeft een wateradvies. Daarbij toetst het waterschap het plan aan het voorkeursbeleid dat is geformuleerd. Voor het verdere proces is het waterschap reeds betrokken bij het plan en wordt met het waterschap overleg gevoerd over de wateraspecten van het plan.
In het kader van een goede waterhuishouding moet de toe te voegen oppervlakte aan verharding worden gecompenseerd in de vorm van waterbuffers en oppervlaktewater. De landschapszone tussen fase 1 en 2 zal daar een grote bijdrage aan leveren. Als vuistregel wordt uitgegaan van een compensatie van 10% van het toegevoegde verhard oppervlak. De toename van verharding bedraagt circa 30.000 m2. De compensatieopgave betreft dan 3.000 m2. Deze compensatie kan binnen het plangebied gerealiseerd worden.
De ontwikkeling fase 2 van De Vlierlanden voldoet aan het aspect waterneutraal bouwen. De oppervlaktewatercompensatie kan volledig geborgd worden in het plangebied. Bij de uitwerking van de plannen wordt rekening gehouden met de inrichtingseisen van het waterschap en zullen de plannen met het waterschap worden afgestemd. Geacht wordt dat het aspect water geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Wettelijk kader
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de woon- en leefomgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit).
Toetsing
In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogenoemde risico-kaart ontwikkeld. Op de risicokaart staan verschillende risico-ontvangers en risicobronnen aangegeven.
Voor dit bestemmingsplan is op de risicokaart nagegaan of er ook aandachtspunten (in dit geval risicobronnen) op het vlak van de externe veiligheid aanwezig zijn. Op basis van deze kaart blijkt dat het plangebied niet binnen de invloedssfeer van risicobronnen ligt. Ook maakt het voorliggende bestemmingsplan geen risicoveroorzakende inrichtingen mogelijk in het plangebied.
Het planvoornemen is wat betreft externe veiligheid uitvoerbaar.
Wettelijk kader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de ruimtelijk-functionele afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en hindergevoelige functies (waaronder woningen) noodzakelijk. Door middel van de milieuwet- en regelgeving wordt (milieu)hinder in woongebieden zo veel mogelijk voorkomen. Bedrijven en instellingen zijn verplicht te voldoen aan de eisen van een AMvB, dan wel een milieuvergunning te hebben voor de exploitatie van het bedrijf, waarbij rekening gehouden dient te worden met de omliggende woonbebouwing. Er dient te worden aangetoond dat het plan buiten de invloedssfeer van bedrijvigheid in de nabije omgeving valt. Tevens dient te worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor de nabijgelegen functies.
Op basis van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) wordt de richtafstandenlijst voor milieubelastende activiteiten gehanteerd. Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar de minimale afstanden aangegeven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf en woningen om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. De grootste afstand is bepalend. De genoemde maten zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken.
Toetsing
Algemeen
Ten behoeve van het moederplan 'De Vlierlanden' zijn de minimale afstanden tussen (toekomstige) woningen en bedrijven onderzocht ten aanzien van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. Op basis van het akoestisch onderzoek sportpak Westbroek kan worden geconcludeerd dat in het plan De Vlierlanden sprake is van een goed woon- en leefklimaat in overeenstemming met een rustige woonwijk. Ten aanzien van het sportpark wordt weliswaar niet aan de richtwaarde van 45 dB(A) voldaan, maar de voorkeursgrenswaarden van 48 dB(A) wordt niet overschreden.
Vanwege de veehouderijen aan de Otmansweg 1-1a en 3 is in het bestemmingsplan Vlierlanden een geurcontour opgenomen. Deze geurcontour ligt buiten het plangebied van voorliggend uitwerkingsplan. Op basis van het akoestisch rapport en fijnstofberekeningen voor Otmansweg 3 kan ook worden geconcludeerd dat het agrarisch bedrijf Otmansweg 3 voor wat betreft de aspecten geluid en luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor woningbouw in het plangebied De Vlierlanden.
Lichthinder
Het plan De Vlierlanden grenst aan noordzijde aan het sportpark Westbroek. De sportvelden zijn voorzien van sportveldverlichting om ook in avonduren te kunnen trainen en wedstrijden te kunnen spelen. Van belang is om te beoordelen of lichtinstraling van zowel direct als diffuus licht op het plangebied dusdanig is dat dit het goede woon- en leefklimaat in het plan niet aantast.
In de aanbevolen richtwaarden wordt voor een stedelijke omgeving in de avond een richtwaarde van 10 Lux aanbevolen. Hieraan wordt op de beoordelingspunten en in het plangebied De Vlierlanden voldaan. Lichtemissie van het sportpark leidt niet tot aantasting van woon- en leefklimaat in het plan De Vlierlanden.
Conclusie
Bij de ontwikkeling van de Vlierlanden fase 2 is sprake van een goed woon- en leefklimaat in overeenstemming met een rustige woonwijk. De ontwikkeling van fase 2 leidt ook niet tot belemmeringen voor nabijgelegen functies. Milieuhinder vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Wettelijk kader
De Wet geluidhinder beschouwt een woning als een geluidsgevoelig gebouw. De 'geluidbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten mag niet hoger zijn dan een in de wet bepaalde norm. Daarom dient er een toetsing plaats te vinden aan de eisen uit de Wet geluidhinder. Een akoestisch onderzoek is op grond van de Wet geluidhinder noodzakelijk wanneer een geluidgevoelig gebouw gelegen is binnen een door deze wet aangewezen geluidzone.
Toetsing
Het plan fase 2 van de Vlierlanden grenst aan de bestaande wegen: Otmansweg, Ariërveldsweg en Arriërflierweg. De wegen zijn zoneringspichtig in de zin van de wet geluidhinder. In het moederplan is naar aanleiding van een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai een geluidscontour van deze wegen bepaald. Met een gebiedsaanduiding 'geluidzone – weg' ter plaatse van de Lden 48 dB contour (inclusief correctie) is bepaald dat het niet is toegestaan om nieuwe geluidgevoelige bestemmingen te realiseren tenzij voldaan wordt aan een afgegeven hogere grenswaarde.
Door ligging van de woonbestemmingen in de Vlierlanden buiten de 48 dB contour van de aangrenzende wegen wordt daar voor wegverkeersgeluid een goed woon- en leefklimaat gerealiseerd. Het aspect geluidhinder vormt geen belemmering met betrekking tot de uitvoerbaarheid van Vlierlanden fase 2.
Het plan voorziet in de mogelijkheid om 150 woningen te realiseren. Deze woningen genereren verkeer. Daarom is het nodig om aandacht te besteden aan de verkeersafwikkeling in het plangebied en de omgeving. Voor het berekenen van de extra verkeersgeneratie kan gebruik gemaakt worden van de publicatie van het CROW publicatie 381 "Toekomstbestendig parkeren" (2018). De vraag naar parkeerplaatsen en de omvang van de verkeersgeneratie wordt bepaald door:
Ommen kan op basis van de cijfers van het CBS over de omgevingsadressendichtheid getypeerd worden als 'niet stedelijk'. Daarnaast worden de kencijfers onderscheiden naar stedelijke zone. Het plangebied kan beschouwd worden als 'rest bebouwde kom'.
Aan de hand van de CROW publicatie 381 "Toekomstbestendig parkeren" uit december 2018 is berekend dat het plan ongeveer 1119 ritten per etmaal genereert. Hierbij is de verkavelingsschets als mogelijke invulling van het plangebied als uitgangspunt genomen. De berekening hiervan is weergegeven in onderstaande tabel.
Verkeersgeneratie per etmaal | |||||
aantal | type woning | ritten per woning | ritten totaal | ||
min | max | gemiddeld | |||
25 | rijwoningen sociale huur | 5,2 | 6,0 | 5,6 | 140 |
20 | rijwoningen huur vrije sector | 7,0 | 7,8 | 7,4 | 148 |
15 | rijwoningen koop | 7,0 | 7,8 | 7,4 | 111 |
44 | twee-onder-een-kap koop | 7,4 | 8,2 | 7,8 | 343 |
46 | vrijstaand koop | 7,8 | 8,6 | 8,2 | 377 |
150 | Totaal | 1119 |
Er is in de Vlierlanden één hoofdstructuur aangegeven voor de ontsluiting van de wijk: de Vlierendreef. Deze weg vormt ook de hoofdontsluiting van fase 2. De Vlierendreef sluit aan op de Arriërveldsweg aan de ene zijde en de Otmansweg aan de ander kant bij fase 1.
De gemeente Ommen overweegt nog te onderzoeken of op termijn een nieuwe oostelijke ontsluitingsweg van Ommen op de N36 gewenst is. Daarbij wordt gekeken naar een tracé op of in de buurt van de Arriërveldsweg. In het stedenbouwkundig plan is uit voorzorg een strook van 50m vanaf de Arriërveldsweg vrij gehouden van bebouwing.
Voor de parkeernormen wordt de 'Facetherziening parkeren Ommen' gehanteerd. Deze facetherziening van toepassing op alle vigerende en toekomstige bestemmingsplannen, wijzigingsplannen en uitwerkingsplannen in de gemeente Ommen, zodat voor de hele gemeente een uniforme parkeerregeling geldt. De parkeerregeling in de 'Facetherziening parkeren Ommen' verwijst naar de 'Parkeernormennota Ommen 2017'.
Uitgangspunt voor de gemeente is dat de parkeerbehoefte op eigen terrein of binnen de grenzen van het plangebied gerealiseerd wordt. De gemeente Ommen werkt met minimumeisen: de minimaal te realiseren hoeveelheid parkeerplaatsen. Het gebied is 'weinig stedelijk' en de Vlierlanden hoort bij 'rest bebouwde kom'. Op basis hiervan zijn de parkeernormen in de onderstaande tabel per type woning gespecificeerd en als uitgangspunt genomen voor het stedenbouwkundig plan voor fase 2 van de Vlierlanden:
Type woning | Parkeernorm |
Koop, vrijstaand | 1,9 |
Koop, twee-onder-een-kap | 1,8 |
Koop tussen/hoek | 1,6 |
Huurhuis vrije sector | 1,6 |
Huurhuis sociale huur | 1,2 |
Omdat parkeerplaatsen op eigen erf niet altijd voor parkeren gebruikt worden, telt niet het volledige aantal parkeerplaatsen mee voor het bepalen van de parkeercapaciteit. Zo is achter elkaar op een oprit parkeren in theorie wel mogelijk, maar wordt het in de praktijk nauwelijks gedaan. In onderstaande tabel staan de berekeningsaantallen weergegeven van de parkeervoorzieningen op eigen terrein. Aan de hand hiervan kan de gecorrigeerde parkeercapaciteit van parkeren op eigen terrein worden bepaald.
Parkeervoorziening | Theoretisch aantal | Berekenings-aantal | Opmerkingen |
Enkele oprit zonder garage | 1 | 0,8 | Oprit min 5 m diep |
Lange oprit zonder garage of carport | 2 | 1,0 | |
Dubbele oprit zonder garage | 2 | 1,7 | Oprit min 4,5 m breed |
Garage zonder oprit (bij woning) | 1 | 0,4 | |
Garagebox (niet bij woning) | 1 | 0,5 | |
Garage met enkele oprit | 2 | 1,0 | Oprit min 5 m diep |
Garage met lange oprit | 3 | 1,3 | |
Garage met dubbele oprit | 3 | 1,8 | Oprit min 4,5 m breed |
Dubbele garage met dubbele oprit | 4 | 2 |
Nu fase 1 in ontwikkeling is blijkt dat de parkeerbehoefte groter is dan verwacht en wordt een deel van de parkeerbehoefte opgelost in het openbaar gebied (binnen het plangebied). Er zijn in fase 2 ruim voldoende parkeerplaatsen aan de hand van de gecorrigeerde parkeercapaciteit ingepast. Daarbij wordt ruimte gezocht in de straat als integraal ontwerp van het straatprofiel. Daarnaast zullen de kavels dusdanig breed zijn dat bij vrijstaande woningen en twee-onder-een-kap woningen twee auto's naast elkaar geparkeerd kunnen worden.
In het stedenbouwkundig plan is voldoende parkeergelegenheid ingepast. Daarmee wordt in ruime mate voldaan aan de geldende parkeernormen. Als gevolg van de toename van de verkeersbewegingen worden geen problemen voorzien, aangezien er voldoende ontsluitingsmogelijkheden zijn via de Vlierendreef en de aansluitingen van die weg op de Otmansweg en de Arriërveldsweg.
Daarmee wordt in ruime mate voldaan aan de parkeernormen en vormen de verkeers- en parkeersituatie geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Wettelijk kader
Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven op grond van de Wet milieubeheer (Wm) niet te worden getoetst aan de geldende grenswaarden. Een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 ìg/m3 NO2 of PM10) wordt als nibm beschouwd. Van een dergelijke verslechtering van de luchtkwaliteit is sprake wanneer een ruimtelijk plan tot een toename van meer dan 1.610 auto's (bij 100% autoverkeer), dan wel 130 vrachtwagens (bij 100% vrachtverkeer) per dag leidt (grenswaarden 2018). Kenniscentrum InfoMil vermeldt op hun website dat als de luchtkwaliteit aan de PM10-normen voldoet, dit ook geldt voor de PM2,5-normen. Op grond hiervan is toetsing aan de grenswaarden voor PM2,5 niet nodig, als aan de PM10 normen wordt voldaan.
Toetsing
Aan de hand van de NIBM-tool kan berekend worden wat het effect is van het planvoornemen. Onderstaande figuur geeft de uitkomsten hiervan weer.
De bijdrage van de extra verkeersbewegingen als gevolg van het plan is niet in betekenende mate op de luchtkwaliteit. Er is geen nader onderzoek nodig en het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Beleid en regelgeving
Voor plannen en activiteiten, die mogelijk belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu, kan het noodzakelijk zijn dat een milieueffectrapport wordt opgesteld.
In de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage is dit geregeld. Er is een m.e.r.plicht voor plannen (planMER) en een m.e.r.plicht voor besluiten. Een plan is planm.e.r.plichtig als het plan kaders stelt voor m.e.r.plichtige activiteiten.
Een bestemmingplan kan planm.e.r.plichtig zijn. Dit is het geval als het plan kaders stelt voor latere m.e.r.plichtige activiteiten en/of als voor het plan een passende beoordeling nodig is. Daarnaast kan een plan ook m.e.r.plichtig zijn als er een concreet (bouw)plan ter uitvoering ligt.
Beoordeling plan
Het plangebied betreft het realiseren van 350 woningen. Deze activiteit valt onder D 11.2 (De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen) onderdeel D in de bijlage van het Besluit Milieueffectrapportage. De omvang van de wijziging blijft ruim onder de drempelwaarden in onderdeel D in de bijlage van het Besluit Milieueffectrapportage. De activiteit zit ruim onder de drempelwaarde van 2000 woningen waarboven een aparte m.e.r.-beoordeling moet worden gedaan. Wel is het nodig om in het te nemen besluit (wijzigen bestemmingsplan of omgevingsvergunning) kort uit te leggen dat er geen significante milieugevolgen voor de omgeving zijn. Dit heet een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Een vormvrije m.e.r.-beoordeling is al uitgevoerd in het kader van het bestemmingsplan De Vlierlanden en hoeft voor de uitwerking van het plan niet opnieuw gedaan te worden. Voor de m.e.r.-verantwoording wordt dan ook verwezen naar het moederplan.
Relevante omgevingsaspecten zijn daarnaast in voorgaande afdoende aan de orde geweest. Er hoeven geen negatieve milieueffecten als gevolg van het uitwerkingsplan te worden verwacht.
Procedure
Het voorliggende plan is een uitwerkingsplan. Het uitwerken van van het bestemmingsplan De Vlierlanden is verplichting van de raad aan het college om het plan uit te werken. De uitwerking moet plaatsvinden binnen de kaders die in het bestemmingsplan 'De Vlierlanden' zijn gesteld aan de uitwerkingsplicht. De uitwerkingsregels uit het moederplan worden in de onderstaande tekst opgesomd.
Toelichting uitwerkingsregels
Met toepassing van het in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bepaalde werken burgemeester en wethouders de in lid 11.1 (Woongebied - Uit te werken) omschreven bestemming uit, met inachtneming van de volgende regels:
dient de uitwerking te geschieden conform het bepaalde in lid 10.2.2, 10.2.3 en 10.2.4
Het uitwerkingsplan betreft een deel van de uit te werken bestemming. Dit betekent ook dat een klein deel van het gebied nog niet wordt uitgewerkt, omdat hier andere ontwikkelingen worden voorzien. In dit uitwerkingsplan zullen toch alle bouwmogelijkheden die de uitwerkingsregels bieden opgenomen worden om zo de meeste flexibiliteit te kunnen bieden in de uitgifte van de kavels. Mochten alle bouwmogelijkheden worden opgebruikt, dan wel concrete initiatieven worden aangevraagd in het gebied dat niet meegenomen wordt in het uitwerkingsplan, die niet zijn voorzien in de uit te werken bestemming, zal voor dit gebied een aparte planologische procedure doorlopen worden.
De planregels zijn opgedeeld in 4 hoofdstukken. In het eerste hoofdstuk worden de inleidende regels gegeven. In het tweede hoofdstuk is de bestemmingsregeling gegeven die geldt voor het plangebied. In hoofdstuk 3 zijn vervolgens de algemene regels opgenomen. Tot slot in hoofdstuk 4 staan de overgangs- en slotregels. In de onderstaande paragrafen wordt per artikel uiteen gezet wat de functie van het artikel is binnen het bestemmingsplan.
Begrippen (artikel 1) en Wijze van meten (artikel 2) De begrippen die in dit bestemmingsplan zijn opgenomen, worden in artikel 1 nader gedefinieerd. Bij toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel opgenomen definities van de begrippen. Naast begrippen zijn in het bestemmingsplan hoogte- en andere maten opgenomen die van belang zijn bij het bouwen van bouwwerken. Artikel 2 van de regels geeft een nadere omschrijving hoe de bedoelde maten gemeten moeten worden.
Artikel 4 Groen
Binnen het plangebied is de bestemming Groen opgenomen voor de grotere groenstructuren en speelvoorzieningen. Binnen de bestemming zijn tevens fiets- en wandelpaden mogelijk.
Artikel 4 Verkeer
De wegen in het plangebied zijn bestemd als Verkeer. Binnen de bestemming Verkeer zijn tevens bermen, groenstrookjes en speelvoorzieningen begrepen.
Artikel 5 Woongebied
Conform de uitwerkingsregels zijn er binnen de bestemming Woongebied maximaal 150 woningen toegestaan. De regels van deze bestemming sluiten zoveel mogelijk aan op de bestemming Woongebied uit het bestemmingsplan Vlierlanden fase 1. Voor hoofdgebouwen geldt dat deze op een afstand van minimaal 3 m uit de naar de weg gekeerde perceelgrens evenwijdig aan de voorgevel dienen te worden gebouwd. De afstand van vrijstaande woningen tot de zijdelingse perceelsgrenzen bedragen minimaal 3 m aan een zijde en minimaal 5,5 m aan de andere zijde. Voor twee-onder-een-kap woningen geldt dat een afstand van minimaal 5,5 aan de niet aangebouwde zijde moet worden aangehouden. Voor deze afstand is gekozen zodat er twee auto's naast elkaar geparkeerd kunnen worden op de oprit, dit is nodig om te kunnen voldoen aan de parkeernorm.
Daarnaast is een mogelijkheid opgenomen voor het creëeren van een bijzonder wooncluster: een hof met gezamenlijke binnentuin. In de verbeelding is hiervoor een aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - hof' opgenomen. Voor de woningen in dit hof geldt dat ze zijn gelegen in een groengebied waardoor ze niet direct grenzen aan een weg. Voor het bouwen van woningen in een hof met gezamenlijke binnentuin zijn afwijkende bouwregels opgenomen. De voorgevel van deze woningen is op de binnentuin gericht. De hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd. De bouwhoogte van deze woningen mag ten hoogste 9 meter bedragen.
Artikel 6 Antidubbeltelregel
Deze regel is om te voorkomen dat mocht in het bestemmingsplan zijn bepaald, dat bij een gebouw een open terrein verplicht is, dat terrein nog eens meetelt bij de beoordeling van een aanvraag van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke verplichting wordt gesteld.
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
In dit artikel staat omschreven welk gebruik in ieder geval strijdig is met het bestemmingsplan.
Artikel 8 Algemene aanduidingsregels
In de verbeelding is de 3 Ou contour aangegeven als milieuzone – geurhinder. Binnen deze zone zijn geen nieuwe gevoelige functies zoals wonen mogelijk.
Met de aanduiding geluidzone – weg is bepaald dat het realiseren van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen niet is
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
Dit artikel is opgenomen om ondergeschikte afwijkingen van het bestemmingsplan met een omgevingsvergunning mogelijk te maken. De regeling voorziet in een duidelijke begrenzing van het toepasbaar bereik van de afwijking.
Artikel 10 Overige regels
In dit artikel is de afstemming met de welstandstoets opgenomen.
Artikel 20 Overgangsrecht
Het overgangsrecht ten aanzien van het bouwen staat verwoord in artikel 3.2.1 Bro. Dit artikel is één op één overgenomen in dit bestemmingsplan. Een bouwwerk dat op het moment dat het bestemmingsplan in werking treedt aanwezig is dan wel planologisch mogelijk is, mag gedeeltelijk worden vernieuwd, veranderd of in het geval van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De aard van het gebouw mag hierbij niet veranderen en ook mag de omvang niet worden vergroot.
Eventuele uitbreiding is slechts mogelijk met een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag.
Het tweede lid gaat in het gebruik van (on)bebouwde gronden en bouwwerken, dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit bestemmingsplan in werking treedt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Ander strijdig gebruik is niet toegestaan.
Artikel 21 Slotregel
Het laatste artikel van het bestemmingsplan betreft de slotregel, waarin de naam, zoals de regels aangehaald kunnen worden, is opgenomen
De gemeente is zelf opsteller van dit uitwerkingsplan. De kosten voor het verrichten van de noodzakelijke onderzoeken ten behoeve van de planvorming vanwege dit bestemmingsplan worden dan ook door de gemeente gedragen. Dit geldt eveneens voor de gebruikelijke kosten voor de ambtelijke planbegeleiding.
Door het opstellen van dit uitwerkingsplan voor de betreffende gronden is er de kans dat door eigenaren van gronden in de directe omgeving van het plangebied bij de gemeente op grond van artikel 6.1 Wro een verzoek tot tegemoetkoming in planschade wordt ingediend. Kosten vanwege mogelijke planschade worden door de gemeente gedragen.
Het kostenverhaal, evenals de afwenteling van de planschade, wordt gedragen door de gemeente. De gemeente heeft hiervoor budget gereserveerd in haar begroting. Op basis van deze overweging moet het planvoornemen van dit uitwerkingsplan economisch uitvoerbaar worden geacht. De exploitatiekosten zijn derhalve anderszins verzekerd. Een exploitatieplan op grond van de Grondexploitatiewet is dan ook niet noodzakelijk. Voorgaande betekent dat dit uitwerkingsplan niet door onvoldoende economische uitvoerbaarheid wordt belemmerd.
Het concept uitwerkingsplan is in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening aan de provincie Overijssel en het waterschap Vechtstromen. Van het waterschap is geen reactie ontvangen. De provincie heeft laten weten dat het plan past binnen het ruimtelijk beleid. Wel geeft de provincie aan dat er zicht dient te zijn op vergunbaarheid vanuit de Wet Natuurbescherming. Om deze reden is een vergunning in het kader van de Wet Natuurbescherming gevraagd. De provinicie heeft op 15 juli 2020 (zie Bijlage 5) laten weten dat er stikstofruimte gereserveerd is voor het project en daarmee is er zicht op vergunningverlening vanuit de Wet Natuurbescherming.