direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kindplein West Ommen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0175.wonen2012bp0004-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In het westen van Ommen bevinden zich op korte afstand van elkaar de basisscholen Het Koloriet en De Dennenkamp, aan respectievelijk de Patrijsstraat en de Tureluur. Het plan is om op het onbebouwde trapveld tussen Het Koloriet en De Dennenkamp een nieuw gebouw op te richten, onder de naam Kindplein West. Naast beide genoemde scholen verhuizen ook basisschool Guido de Brès en kinderopvang De Kleine Kunst naar het nieuwe gebouw. Guido de Brès en De Kleine Kunst zijn nu nog elders in Ommen gevestigd. Na de verhuizing worden de oude schoolgebouwen van Het Koloriet en De Dennenkamp gesloopt.

Deze ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan voor het plangebied. Om het project juridisch-planologisch mogelijk te maken, is daarom dit bestemmingsplan opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.wonen2012bp0004-vg01_0001.png"

Figuur 1.1 Globale ligging plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt aan de Tureluur en Patrijsstraat in Ommen en bestaat uit de kadastrale percelen gemeente Ommen, sectie D, nummers 1632 (deels), 24 en 25. De oppervlakte van het plangebied is circa 1,5 ha.

Aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd door de Patrijsstraat. Aan de zuidzijde grenst het plangebied aan de Tureluur en de achtertuinen van woonpercelen. Aan de overige zijden grenst het plangebied aan groenstroken. Onderstaande luchtfoto geeft de globale begrenzing weer van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.wonen2012bp0004-vg01_0002.png"

Figuur 1.2 Globale begrenzing plangebied (bron: PDOK Viewer)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied ligt in het bestemmingsplan 'Wonen Ommen' (vastgesteld 27 juni 2013). Het plangebied heeft de bestemmingen 'Maatschappelijk' en 'Groen'. Daarnaast geldt voor het hele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde' met de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologische verwachting 1'.

Naast het bestemmingsplan is het bestemmingsplan 'Facetherziening parkeren Ommen' (vastgesteld 19 juli 2018) van kracht. Dit facetbestemmingsplan voorziet in een parkeerregeling voor het hele grondgebied van de gemeente.

De bouw van een nieuw schoolgebouw is niet mogelijk binnen de groenbestemming van het gebied tussen beide scholen. Om het plan juridisch-planologisch mogelijk te maken, is daarom dit bestemmingsplan opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.wonen2012bp0004-vg01_0003.png"

Figuur 1.3 Uitsnede geldend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt het plan beschreven. In hoofdstuk 3 komt het relevante beleid op rijksniveau, provinciaal en gemeentelijk niveau aan bod. In hoofdstuk 4 worden de milieukundige en ruimtelijke omgevingsaspecten behandeld. In hoofdstuk 5 wordt de juridische vormgeving van het plan beschreven. Hoofdstuk 6 gaat tenslotte in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan

2.1 Achtergrond

In het najaar van 2018 was de start van het proces om de realisatie van project Kindplein West te bewerkstelligen: het ontwikkelen van een scholencomplex waarin de scholen De Dennenkamp, Guido de Brès en Het Koroliet samen met een kinderopvang onder één dak komen. Het gaat om drie scholen met verschillende achtergronden. Kindplein West wordt gebouwd op het huidige terrein van De Dennenkamp en Het Koloriet en het grasveld ertussen.

Het nieuwe complex biedt een uitdaging om aan de ene kant de identiteit van de drie scholen te tonen en aan de andere kant juist een samenwerking tussen de scholen onderling te bewerkstellen. Zaken als duurzaamheid, verkeer, terrein inrichting en de relatie tussen omwonenden en school zijn onder andere de uitdagingen van dit project.

Het doel is om een scholencomplex te maken dat de interactie aangaat met de woonbuurt en met het noordelijk gelegen park. Daarnaast is het doel ook om deze plek een fysieke verbinding te laten zijn tussen het park en de woonbuurt.

Voor het plan zijn ruimtelijke randvoorwaarden opgesteld (Bijlage 1) waarin middels diverse schetsmodellen wordt ingespeeld op deze doelen.

De in het document met ruimtelijke randvoorwaarden genoemde eisen en uitgangspunten dienen als uitgangspunt voor de ontwikkeling van Kindplein West in Ommen. Deze eisen en uitgangpunten zijn onder andere middels een zorgvuldige participatieproces met de omwonenden en buurt tot stand gekomen. Het ontwerp van de nieuwe school dient dan ook aan deze randvoorwaarden te voldoen.

2.2 Stedenbouwkundig voorkeursmodel

Met een interdisciplinair team van ontwerpers, verkeerskundigen, bouwheer, gemeente en klankbordgroep is een studie gedaan naar de mogelijke uitwerking van het toekomstige scholencomplex. Daarbij zijn acht modellen schetsmatig uitgewerkt (zie Bijlage 1). De modellen verschillen in mate van compactheid, individuele expressie van de gebouwen, relatie met het groen, hoofdvorm en locatie van entree. Alle modellen gaan uit van maximaal twee bouwlagen.

Uit de acht modellen zijn twee voorkeursmodellen gekozen (model 0 en model nieuw), die over elkaar zijn gelegd en tot het uiteindelijke voorkeursmodel hebben geleid (zie figuur 2.1). Hier is een maximaal bouwvlak ontstaan waarin verdere modellen kunnen worden onderzocht in de volgende ontwerpfase.

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.wonen2012bp0004-vg01_0004.png"

Figuur 2.1 Stedenbouwkundig voorkeursmodel (bron: Het Oversticht)

Stedenbouwkundige randvoorwaarden

BEBOUWING

Binnen het in figuur 2.1 aangegeven maximale bouwvlak mag maximaal 60% bebouwd geworden voor de footprint van het gebouw. Binnen het maximaal bouwvlak mag de bebouwing niet hoger zijn dan 10,5 meter en maximaal twee bouwlagen.

De totale ontwikkeling van de drie scholen en kinderopvang, inclusief alle bijbehorende zaken in de buitenruimte (parkeren auto's en fietsen, schoolpleinen, tuinen, overige verkeersruimten etc. moet geprojecteerd worden binnen het plangebied (rode lijn).

Nieuwbouw aan de Tureluur moet minimaal 30 meter afstand houden vanaf de dichtstbijzijnde bestaande bebouwing. Aan de zijde van de achtertuinen aan de Tureluur moet de bebouwing zo laag mogelijk te zijn om ruimtelijk impact en privacy te minimaliseren. Dit kan door het gevelfront aan de Tureluurzijde zo minimaal mogelijk te houden.

De hoofdentree van het schoolgebouw is gepositioneerd aan de oostzijde van het gebouw/complex, zodat de afstand van de zone voor brengen/halen en kiss&ride naar de hoofdentree op korte afstand te lopen is. De hoofdentree is herkenbaar en goed zichtbaar.

GROEN

Bestaande bomen aan de zijde van de Patrijsstraat moeten behouden blijven. Dat geldt ook voor de bomen tussen de school en de bestaande bebouwing aan de zuidzijde die een stevige groene barrière vormen. Parallel aan de Patrijsstraat wordt een groene zone gemaakt die zorgt voor visuele afscherming, maar ook voor sociale (controle) veiligheid. Op deze wijze wordt het parkeren deels verstopt achter het groen gezien vanaf de Patrijsstraat. Er moet ook een stevige groenstrook komen parallel aan de Tureluur. Het bestaande groen moet uitgebreid worden ter hoogte van de achtertuinen van de woningen aan de Tureluur grenzend aan het plangebied.

VERKEER EN PARKEREN

Voor de ontsluiting van het schoolcomplex is onderzoek gedaan naar de meest passende aanrijroutes voor het fiets- en autoverkeer (zie naast Bijlage 1 ook Bijlage 2). Voor het autoverkeer geldt dat dit zoveel mogelijk wordt afgehandeld op de Patrijsstraat. De reden hiervoor is om het autoverkeer door de woonwijk te minimaliseren. Het parkeren voor brengen en halen wordt dus ook grotendeels opgelost aan de oostzijde van het plangebied, aan de zijde van de Patrijsstraat. Randvoorwaardelijk is ook dat het parkeren in dit gebied zoveel mogelijk uit het zicht vanaf de woningen aan de Patrijsstraat wordt gerealiseerd, door bijvoorbeeld het afschermen met groen. Het parkeerterrein aan de Tureluur is exclusief voor het personeel. De overige bestaande parkeerplaatsen langs de Tureluur worden opgeheven.

Voor het aantal parkeerplaatsen is aangesloten op de gemeentelijke Parkeernormennota. Aan de Patrijsstraat worden 50 parkeerplaatsen voor halen en brengen en zes parkeerplaatsen voor kiss&ride gerealiseerd. Voor het personeel worden 34 parkeerplaatsen aangelegd op het parkeerterrein aan de Tureluur.

Voor het fietsverkeer is een keuze gemaakt voor twee routes, namelijk vanuit het zuiden via de Tureluur en vanuit het noorden via de Patrijsstraat. Mocht dit laatste een te groot conflict opleveren met het autoverkeer dan is het mogelijk om te onderzoeken of het fietsverkeer uit noordelijke richting via het park te leiden is. Er komen twee stallingsvoorzieningen voor de fiets. Eén voor het fietsverkeer uit noordelijke richting, één voor het zuidelijke fietsverkeer.

OVERIGE RANDVOORWAARDEN

Om te voorkomen dat de buurt last heeft van de verlichting van de school en schoolplein moet het licht op de gevel zoveel mogelijk indirect zijn.

Het gebouw/complex moet een duidelijke centrale ruimte hebben.

De overlast van het gebouw op de omgeving moet zo minimaal mogelijk te zijn. Daarbij moet gedacht worden aan schaduwwerking, privacyverlies en ruimtelijke impact.

Het gebouw moet herkenbaar zijn als school (Kindplein), maar ook de identiteit van de drie afzonderlijke scholen moet herkenbaar zijn.

De leerlingenentree van het gebouw/complex ligt aan de zonzijde en is zodanig gepositioneerd dat er logische looplijnen ontstaan vanaf de fietsenstallingen en de zone waar de ouders de kinderen brengen en halen.

Het gebouw moet een bepaalde mate van compactheid hebben, zodat er een fysieke en visuele verbeelding kan worden gemaakt tussen de woonwijk en het park.

Er moet geen ingang voor ouders/kinderen met de auto(bus) aan de Tureluurzijde gesitueerd worden.

Het spelen voor de onderbouw moet in de zonzijde plaatsvinden en zeker niet aan de noordkant.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie doelen uitgewerkt:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Met de hiervoor genoemde doelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen. Het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.

Bij gebiedsontwikkeling is 'een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten' van belang. Hierbij hanteert het Rijk de Ladder voor duurzame verstedelijking. Deze is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening heeft het Rijk voorts enkele nationale belangen voorzien van bindende regels. Deze moeten bij ruimtelijke plannen in acht worden gehouden. Het plangebied ligt niet in een gebied waarvoor bindende regels zijn opgenomen.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Bij gebiedsontwikkeling is 'een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten' van belang. Hierbij hanteert het Rijk de Ladder voor duurzame verstedelijking. Deze is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De Ladder houdt in dat de toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

STEDELIJKE ONTWIKKELING

Voordat de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt doorlopen, moet de vraag worden beantwoord of er wel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Artikel 1.1.1 Bro definieert een stedelijke ontwikkeling als 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Het plangebied bevindt zich in een bestaande woonwijk in de kern Ommen. Beide bestaande scholen (met omliggende schoolpleinen, parkeerplaatsen en dergelijke) hebben een maatschappelijke bestemming, die voor maximaal 70% mag worden bebouwd. Het tussenliggende trapveld heeft een groenbestemming; hier mogen geen bouwwerken worden opgericht.

De oppervlakte van de te verplaatsen scholen en kinderopvang is in de huidige situatie als volgt:

School   Oppervlakte (m2)*  
De Dennenkamp   981  
Het Koloriet   1.087  
Guido de Brès   1.608  
De Kleine Kunst   395  
Totaal   4.071  

* bron: Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG)

De oppervlakte van het nieuw te bouwen Kindplein is circa 3.500 m2, in twee bouwlagen. Het betreft een gebouw waarin drie bestaande scholen en een kinderopvang worden gehuisvest.

Gezien de huidige bebouwingsmogelijkheden van het plangebied, het feit dat het om een verplaatsing van bestaande functies gaat en het feit dat de hoeveelheid bebouwing afneemt ten opzichte van de bestaande situatie, is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. De Ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee niet van toepassing op het plan.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt in deze toelichting aangetoond dat de ontwikkeling wel leidt tot een zorgvuldige benutting van de ruimte en in die zin in overeenstemming is met de Ladder.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie en -verordening

De 'Actualisatie Omgevingsvisie Overijssel 2017/2018' is op 26 september 2018 vastgesteld door Provinciale Staten en is vanaf 1 november 2018 van kracht. Deze visie gaat over de inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in de provincie. De bijbehorende 'Actualisatie Omgevingsverordening Overijssel 2017/2018' is een vertaling van de Omgevingsvisie in bindende regels voor derden. Het navolgende beleid is van toepassing op het plangebied.

UITVOERINGSMODEL (OF, WAAR EN HOE)

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan haar ambities, gebruikt de provincie het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, et cetera kan aan de hand van deze drie stappen bepaald worden of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.wonen2012bp0004-vg01_0005.png"

Figuur 3.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

OF - GENERIEKE BELEIDSKEUZES

Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes vastgelegd.

De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.

In heel Overijssel is een aantal beleidskeuzes van toepassing op nagenoeg alle thema’s en locaties. Dit zijn:

  • integraliteit
  • toekomstbestendigheid
  • concentratiebeleid
  • (boven)regionale afstemming
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Samen geven deze beleidskeuzes invulling aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking. Deze Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking geeft een nadere invulling aan de stappen die gemeenten in de onderbouwing van nieuwe stedelijke ontwikkelingen op grond van de Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening) moeten doorlopen. De Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking geeft een nadere invulling aan de vraag hoe de behoefte moet worden bepaald, zowel in de stedelijke als in de groene omgeving, en op welke wijze de regionale afstemming vorm gegeven moet worden.

WAAR - ONTWIKKELINGSPERSPECTIEVEN

In de visie op de ruimte in Overijssel worden zes ontwikkelingsperspectieven onderscheiden: drie voor de Groene Omgeving en drie voor de Stedelijke Omgeving. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

Het plangebied bevindt zich binnen de Stedelijke Omgeving in het ontwikkelingsperspectief 'Steden en dorpen als veelzijdige leefmilieus - woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'. De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan voorzieningen, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem.

HOE - GEBIEDSKENMERKEN

Nieuwe ruimtelijke opgaven wil de provincie verbinden met bestaande gebiedskenmerken. De gebiedskenmerken spelen zo een belangrijke rol bij de vraag hoe een initiatief invulling kan krijgen. Onder gebiedskenmerken worden de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype verstaan die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. De gebiedskenmerken worden in vier lagen onderscheiden: de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap, de stedelijke laag en de laag van de beleving.

  • Natuurlijke laag - zandgebieden - dekzandvlakte en ruggen

In de natuurlijke laag bevindt het plangebied zich in de dekzandvlakte en ruggen. De norm is hier een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de hoofdlijnen het huidige reliëf. In het plangebied is geen reliëf, meer, aanwezig. Een beschermende bestemmingsregeling is niet noodzakelijk.

  • Laag van het agrarisch cultuurlandschap - jong heide- en broekontginningslandschap

In de laag van het agrarisch cultuurlandschap bevindt het plangebied zich in het jong heide- en broekontginningslandschap. Met de bouw van de woonwijk waarin het plangebied zich bevindt is dit landschap niet meer zichtbaar. Deze laag is voor het plangebied niet direct relevant.

  • Stedelijke laag - woonwijken 1955 - nu

In de stedelijke laag behoort het plangebied tot de woonwijken van 1955 tot nu. Richtinggevend is dat als ontwikkelingen plaatsvinden de naoorlogse woonwijken, de nieuwe bebouwing zich voegt naar aard, maat en karakter van het grotere geheel, maar als onderdeel daarvan wel herkenbaar is. De groenstructuur is onderdeel van het wijkontwerp. Op de planbeschrijving en inpassing is ingegaan in Hoofdstuk 2.

  • Laag van de beleving

In de laag van de beleving zijn voor het plangebied geen aanduidingen opgenomen. Deze laag is voor het plangebied niet relevant.

Afweging

Het plan betreft een herontwikkeling van een binnenstedelijke locatie, waarbij drie scholen en een kinderopvang gevestigd worden in één gezamenlijk gebouw. Het plan voorziet in een lokale behoefte aan kwalitatieve onderwijshuisvesting en draagt bij aan een aantrekkelijk voorzieningenniveau. Het plan is in overeenstemming met het provinciaal beleid uit de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

Gemeentelijk Omgevingsplan Ommen

Het Gemeentelijke Omgevingsplan (GOP) is vastgesteld in 2013 en bundelt de ambities van de gemeente op alle voor het omgevingsbeleid relevante beleidsterreinen: sociaal, economisch en fysiek. Het GOP is tevens vastgesteld als structuurvisie, in de zin van de Wet ruimtelijke ordening. De gemeente wil zich verder ontwikkelen tot een groene, gastvrije en geïnspireerde verblijfsgemeente. Belangrijke pijlers daarbij zijn ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid.

Voor de gebiedsgerichte uitwerking van het omgevingsplan zijn vijf overkoepelende gebiedsprogramma's gebundeld:

  • Centrum: stadscentrum Ommen, inclusief Westflank.
  • Wonen: woonwijken in de stad Ommen, inclusief Havengebied en Ommen Oost.
  • Werken: bedrijventerreinen en bedrijvenpark in de stad Ommen.
  • Kernen: kleine kernen in de gemeente Ommen.
  • Buitengebied: het buitengebied met landbouw, recreatie en toerisme, landgoederen, water en natuur en landschap.

Het omgevingsplan richt zich op drie centrale thema's:

  • Welzijn en leefbaarheid: Wonen / Onderwijs / Veiligheid, gezondheid, zorg, sport en cultuur;
  • Welvaart en economie: Bedrijvigheid / Landbouw / Recreatie en toerisme;
  • Omgevingskwaliteit: Milieu, klimaat, duurzaamheid en openbare ruimte / Natuur en landschap, water en erfgoed / Infrastructuur, verkeer en vervoer en bereikbaarheid.

Het plangebied ligt in het woongebied in het westen van de stad Ommen, meer specifiek in de wijk Dante. Deze wijk kan als voltooid worden beschouwd. Grote ruimtelijke ingrepen zijn niet te verwachten, behalve voor het in de wijk opgenomen voorzieningengebied aan de Patrijsstraat, dat voor herontwikkeling in aanmerking komt. Het plangebied maakt onderdeel uit van dit voorzieningengebied.

In de samenhang tussen het gebiedsprogramma Wonen en het thema Onderwijs richt de gemeente zich op de realisatie van de volgende opgaven:

  • Nieuwbouwlocaties dragen bij aan groei en stabilisatie leerlingaantallen;
  • Onderwijs in of nabij woonwijken en biedt doorgaande lijn van opvang tot en met voortgezet onderwijs;
  • Ontwikkelen kindplein West en Oost (start met West).

Binnen Ommen Stad onderzoekt de gemeente of de voorzieningen voor basisonderwijs en voorschoolse opvang zoveel mogelijk zijn te bundelen in op termijn een tweetal Kindpleinen: één Kindplein in het westelijk deel en één Kindplein in het oostelijk deel van de stad. Dit versterkt ook de doorgaande lijn van kinderen, van peuter tot volwassene. Een Kindplein is een locatie waarop diverse vormen van basisonderwijs en voorschoolse opvang organisatorisch gebundeld en fysiek geconcentreerd op één locatie worden aangeboden, met behoud van de eigen identiteit van de onderwijsvoorzieningen.

De gemeente Ommen is verantwoordelijk voor een wettelijke taak Onderwijshuisvesting. De gemeente is volgend op het Rijk, dat verantwoordelijk is voor het stichten en in stand houden van een school. Gegeven de deels magere onderhoudssituatie van de gebouwen en het gegeven dat een deel van de gebouwen niet meer voldoet aan de hedendaagse eisen staat de gemeente samen met de schoolbesturen van de basisscholen hier voor een stevige inspanning. Mede op basis van de wensen van de schoolbesturen, ontwikkelt zich de behoefte om gezamenlijk een geïntegreerd, gevarieerd en aantrekkelijk aanbod voor kinderen van 0 tot 20 jaar te realiseren in de vorm van twee Kindpleinen voor het basisonderwijs.

Voor het voorzien in een adequate hedendaagse huisvesting van de basisscholen staan meerdere opties open, zoals het renoveren en/of geheel of gedeeltelijk vernieuwen van de gebouwen. Feitelijk is dit de keuze tussen korte termijn oplossingen in de vorm van het rekken van de levensduur van de gebouwen, of het investeren in een meer structurele oplossing voor de langere termijn. De nieuwbouw optie sluit beter aan bij de ambitie van de gemeente om te komen tot twee Kindpleinen voor het basisonderwijs.

Leerlingenprognose en ruimtebehoefte basisonderwijs 2018

Ten behoeve van het onderwijsbeleid op gemeentelijk niveau is voor de gemeente Ommen een prognose opgesteld van leerlingenaantallen. Deze langetermijnprognose beslaat de periode 2018 tot en met 2038 en heeft betrekking op 15 basisscholen. In de ramingen van leerlingenaantallen zijn twee ontwikkelingen verwerkt. Dit zijn de trends in de omvang van de basisgeneratie in de afzonderlijke gebieden van de gemeente Ommen en de schoolkeuze.

In tabel 1 zijn de waargenomen en berekende leerlingaantallen weergegeven voor de scholen die bij dit plan zijn betrokken.

Tabel 1. Leerlingaantallen

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.wonen2012bp0004-vg01_0006.png"

Bomenbeleidsplan Ommen 2012-2021

De gemeente Ommen wil met het Bomenbeleidsplan de waarde van beschermwaardige bomen in balans brengen met belangrijke, ruimtelijke ontwikkelingen. Het beleidsplan reikt instrumenten aan om een zorgvuldige belangenafweging bij diverse boomkwesties te kunnen maken.

In het beleid wordt onderscheid gemaakt tussen beschermwaardige bomen en niet-beschermwaardige bomen. De beschermwaardige bomen zijn de belangrijkste peilers van het bomenstand in Ommen binnen en buiten de bebouwde kom. Het zijn de nationale en gemeentelijke groenmonumenten, bomen uit de bomenstructuur en beeldbepalende bomen die vooral op wijkniveau een belangrijke functie vervullen.

Welstandsnota Ommen

De gemeenteraad van Ommen heeft op 30 april 2015 de 'Welstandsnota Ommen - Visie op beeldkwaliteit' vastgesteld. In de welstandsnota is vastgelegd hoe de kwaliteit van de gebouwen in de stad, in de dorpen en in het buitengebied wordt gewaarborgd. Met de nieuwe welstandsnota kan de gemeente sturen op kwaliteit, daar waar het er toe doet en loslaten daar waar dat kan. Zo is in de nieuwe nota gekozen voor verschillende niveaus van welstand. Op basis van een waardering van de bebouwing in haar omgeving, met de daarbij behorende ambitiebepaling, zijn alle gebieden ingedeeld naar drie niveaus van welstand: geen specifiek kwaliteitsbeleid ook wel welstandsvrij genoemd (niveau 0), basisniveau (niveau 1) en hoog niveau (niveau 2).

Afweging

De realisatie van Kindplein West is in het Gemeentelijke Omgevingsplan expliciet benoemd als één van de primaire ambities in de gemeente. Voor de bij dit bestemmingsplan betrokken basisscholen geldt als prognose eerst een stabiliserend en daarna dalend aantal leerlingen in de periode tot 2038. Met de ontwikkeling van het Kindplein wordt voorzien in een adequate hedendaagse huisvesting van de basisscholen, waarbij goed onderwijs dichtbij is gegarandeerd. Kinderen kunnen hiermee hun onderwijs in Ommen volgen. Verder wordt bevorderd dat alle kinderen overeenkomstig hun capaciteit onderwijs kunnen genieten, met behoud van de eigen identiteit van de scholen. Met de integratie in het Kindplein West verbetert verder de overgang van voorschoolse opvang naar basisonderwijs.

Voor dit bestemmingsplan is een groeninventarisatie uitgevoerd (zie paragraaf 4.5.1), waarbij de aanwezige houtopstanden zijn beoordeeld. Bij de verdere uitwerking van de plannen voor Kindplein West wordt met deze beoordeling rekening gehouden.

Het plangebied ligt op grond van de welstandsnota in een welstandsvrij gebied (niveau 0). Voor de ontwikkeling van het Kindplein West zijn door Het Oversticht randvoorwaarden met betrekking tot de beeldkwaliteit van bebouwing en terrein opgesteld (zie Hoofdstuk 2 en Bijlage 1). Hiermee wordt gestuurd op een kwalitatief hoogwaardige invulling van het gebied.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Archeologie en cultuurhistorie

Kader

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast moet ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, moet op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

Afweging

ARCHEOLOGIE

Voor het plan is een archeologisch bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (Bijlage 3). Op basis van de afwezigheid van een intact esdek, intacte bodemhorizonten, cultuurlagen en archeologische indicatoren wordt de kans op de aanwezigheid van archeologische waarden in het plangebied klein geacht. Er zijn in het verleden en tijdens het veldwerk geen archeologische vondsten in het plangebied gedaan. Daarnaast is in het plangebied in alle boringen een verstoord/vergraven pakket in de bovengrond aanwezig met een gemiddelde diepte van 80 centimeter beneden maaiveld. Het advies is daarom om geen archeologisch vervolgonderzoek uit te voeren. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

CULTUURHISTORIE

Op de oorsprong van het plangebied is in de planbeschrijving in Hoofdstuk 2 al ingegaan. Het gebied heeft in de huidige situatie geen bijzondere cultuurhistorische waarden. Het aspect cultuurhistorie levert geen belemmering op voor het plan.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

Kader

Milieuzonering zorgt voor voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen. Het doel hiervan is om reeds in ruimtelijke plannen milieuhinder bij woningen te voorkomen en tegelijkertijd aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun bedrijfsactiviteiten. Regels voor milieuzonering zijn opgenomen in de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering, editie 2009. Hierin wordt, onderscheiden naar omgevingstypen waarvoor een bepaalde mate van milieuhinder aanvaardbaar wordt geacht, een richtafstand tot woningen per bedrijfstype aangegeven.

Voor een scala aan milieubelastende activiteiten zijn richtafstanden aangegeven ten opzichte van een rustige wijk. In de lijsten wordt onderscheid gemaakt voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. De richtafstand wordt gemeten vanaf de grens van de bestemming tot de gevel van de dichtstbijzijnde milieugevoelige functie. Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kan gemotiveerd een kleinere afstandrichtlijn worden aangehouden, omdat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting aanwezig is.

Afweging

Een basisschool valt in milieucategorie 2. Deze functie heeft een grootste richtafstand van 30 meter, voor het aspect geluid. Voor de aspecten geur, stof en gevaar geldt geen richtafstand.

Het plangebied bevindt zich in een rustige woonwijk met hoofdzakelijk woningen. Ten noordoosten van het plangebied bevind zich een woon-zorgcomplex, een installatiebedrijf en een garagebedrijf. Deze functies worden niet belemmerd in hun ontwikkelingsmogelijkheden door de bouw van het nieuwe schoolgebouw. De functies vormen ook geen belemmering voor de ontwikkeling van het Kindplein.

Ten oosten, zuiden en westen van het plangebied staan woningen. In de bestaande situatie met twee afzonderlijke scholen wordt niet overal voldaan aan de richtafstand van 30 meter voor geluid. In de toekomstige situatie is dit ook het geval. Er wordt daarom een akoestisch onderzoek uitgevoerd waarin onderzocht wordt of er afgeweken kan worden van de richtafstand. In paragraaf 4.6 wordt hier nader op ingegaan.

4.3 Bodem

Kader

Voor de beoordeling van de bodemkwaliteit vormen de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit het toetsingskader. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie.

Onderzoek

Ten behoeve van het plan is een bodemonderzoek uitgevoerd (Bijlage 6). Er zijn daarbij in het plangebied enkele licht verhoogde gehalten aangetroffen. De geconstateerde verhoogde gehalten liggen onder de indexwaarde en/of interventiewaarde en vormen geen aanleiding tot het instellen van een nader bodemonderzoek.

Op basis van de historie van het perceel, de uitgevoerde maaiveldinspectie en de zintuiglijke waarnemingen tijdens de boorwerkzaamheden, waarbij geen asbestverdachte materialen zijn aangetroffen, is het aannemelijk dat er geen sprake is van een verontreiniging van de bodem met asbest.

Op basis van de onderzoeksresultaten bestaan er, vanuit milieuhygiënisch oogpunt gezien, geen belemmeringen ten aanzien van de ontwikkeling van het plangebied en het toekomstige gebruik. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

4.4 Externe veiligheid

Kader

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de woon- en leefomgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit).

Toetsing

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof).

Om voldoende ruimte te scheppen tussen de risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten), moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen.

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans dat een persoon die (onafgebroken aanwezig en onbeschermd) op een bepaalde plaats overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit. Het GR bestaat uit de cumulatieve kans per jaar dat een groep van een bepaalde omvang overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.wonen2012bp0004-vg01_0007.png"

Figuur 4.1 Uitsnede risicokaart

Buisleidingen

Uit een inventarisatie van de risicokaart (risicokaart.nl) blijkt dat zich in de omgeving van het plangebied geen buisleidingen bevinden die relevant zijn in het kader van externe veiligheid. Het plangebied ligt niet in het invloedsgebied van risicovolle leidingen.

Inrichtingen

Op circa 280 meter ten noordoosten van het plangebied bevindt zich zwembad De Caroussel (Van Reeuwijkstraat 5). Hier zijn vloeistoffen opgeslagen die giftige gassen kunnen vormen. De opslag heeft geen plaatsgebonden risicocontour. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van het zwembad.

Transport

SPOOR- EN WATERWEGEN

In of nabij het plangebied bevinden zich geen spoor- of waterwegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

WEGEN

Op circa 500 meter ten zuiden van het plangebied bevindt zich de Varsenerdijk en op circa 900 meter ten westen van het plangebied de N48. Over deze wegen, die zijn opgenomen in het Basisnet, worden gevaarlijke stoffen getransporteerd. Deze wegen hebben geen PR-max of plasbrandaandachtsgebied. Het invloedsgebied voor het groepsrisico is respectievelijk 73 meter (Varsenerdijk) en 47 meter (N48). Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van de wegen.

Conclusie

Uit bovenstaande inventarisatie blijkt dat het plangebied buiten het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen, buisleidingen en transporten ligt. In het plangebied worden kwetsbare objecten gerealiseerd. Dit betreft een verplaatsing van bestaande scholen en een kinderopvang. Een nadere verantwoording van het groepsrisico wordt gezien de aard en omvang van de ontwikkeling daarom niet noodzakelijk geacht. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het plan.

4.5 Flora en fauna

4.5.1 Groeninventarisatie

Voor de realisatie van het Kindplein West heeft de gemeente de aanwezige houtopstanden, bestaande uit opgaande bomen inclusief onderbegroeiing, beoordeeld op onder andere conditionele staat, vitaliteit, leeftijd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.wonen2012bp0004-vg01_0008.png"

Figuur 4.2 Groeninventarisatie plangebied

Bomen langs voetpad noordzijde scholen

Komende vanaf de Patrijsstraat richting De Dennenkamp staan langs het voetpad op terrein van Het Kompas en aan de noordzijde (verzorgingstehuis) enkele oude eikenbomen die als waardevol kunnen worden bestempeld gezien de omvang en leeftijd. Geschatte leeftijd tussen de 40-80 jaar. De beplanting aan de noordzijde van het fiets/voetpad behoort kadastraal tot hetzelfde perceel als het verzorgingstehuis. De overige bomen staande aan de noordzijde van het schoolterrein van Het Kompas zijn jonger en bestaan voornamelijk uit uitgegroeid bosplantsoen of onderbegroeiing.

De beplanting wordt niet vermeld in het Bomenbeleidsplan van de gemeente. Het groen dat sec toebehoort aan de openbare ruimte maakt deel uit van de groenstructuur in de gemeente Ommen. De oudere en waardevolle exemplaren zijn de moeite van het bewaren waard.

Bomen langs Het Kompas aan west/noordwestzijde

Het groen bestaat hier uit een onderbegroeiing van struiken en inheems bosplantsoen met daarin verspreid opgaande eikenbomen. De eiken bevinden zich in de halfvolwassen fase en hebben een geschatte leeftijd tussen de 20 - 40 jaar. In deze beplanting - die een buffer vormt tussen het grasveld en het schoolgebouw - bevinden zich ontwikkelde exemplaren die, indien mogelijk, het bewaren c.q. inpassen in toekomstige plannen waard zijn.

De struiken staande aan de zuidzijde van het grasveld, enkele krenten, zijn gezien de afmetingen fraaie exemplaren, maar kunnen eventueel worden geveld.

Beplanting westzijde grasveld ter hoogte van De Dennenkamp

Deze beplanting vormt een bescheiden buffertje tussen openbare ruimte en schoolgebouw en is niet bijzonder of waardevol.

Beplanting noordzijde grasveld

De bomen aan de noordzijde van het fiets/voetpad aan de vijver maken deel uit van de huidige groenstructuur. De groenstructuur is vastgelegd in het eerdergenoemde bomenbeleidsplan en moet in stand worden gehouden.

4.5.2 Natuurwaarden

Kader

Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd (Bijlage 7). Daarnaast is een berekening stikstofdepositie uitgevoerd (Bijlage 8). Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is.

Onderzoek

SOORTENBESCHERMING

Binnen de onderzoekslocatie zijn potentiële verblijfplaatsen van beschermde soorten aangetroffen. Beide schoolgebouwen zijn potentieel geschikt als verblijfplaatsen voor vleermuizen. Tevens kunnen het sportveld en de tuinen en directe omgeving onderdeel uitmaken van foerageergebied of vliegroutes van vleermuizen. Daarnaast kunnen zich mogelijk verblijfplaatsen van de steenmarter bevinden onder of in het schoolgebouw van Het Koloriet.

De overige te verwachten diersoorten zijn aangemerkt als vrijgestelde soorten waarvoor een vrijstelling geldt. Dit houdt in dat in het kader van de Wnb geen ontheffing noodzakelijk is voor het uitvoeren van de voorgenomen werkzaamheden voor wat betreft deze soorten. Daarnaast worden populaties van deze soorten niet in gevaar gebracht.

In de bomen en het overige groen kunnen algemene vogelsoorten tot broeden komen. Alle in gebruik zijnde vogelnesten zijn beschermd. Voor het broedseizoen wordt geen standaard periode gehanteerd, van belang is of er een broedgeval aanwezig is. Globaal loopt het broedseizoen van vogels van 1 maart tot 1 september. Dit is afhankelijk van de soort en van de klimatologische omstandigheden.

GEBIEDSBESCHERMING

Het plangebied ligt op ruim één kilometer ten westen van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, "Vecht- en Beneden- Reggegebied".

De kenmerken en doelstellingen van de Natura 2000-gebieden staan beschreven in de database van Natura-2000 gebieden (Ministerie van LNV, 2019). Voor een overzicht van mogelijke verstoringsfactoren op de Natura 2000-gebieden als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling is de Effectenindicator geraadpleegd (Ministerie van LNV, 2019). De effectenindicator is een hulpmiddel bij de toetsing op grond van de Wnb en geeft informatie over de gevoeligheid van soorten en habitattypen voor de meest voorkomende storende factoren, gebaseerd op absolute getallen voor biotische randvoorwaarden en kennis van ruimtelijke randvoorwaarden. De resultaten zijn per gebied te raadplegen. Voor voorliggende situatie worden de mogelijke effecten van storingsfactoren op basis van de planontwikkeling in beeld gebracht.

Gezien de ligging op minimaal één kilometer afstand heeft het onderzoeksgebied geen belangrijke directe ecologische relaties met het eerdergenoemde Natura 2000-gebied. Door de afstand en de aard van de ontwikkelingen hebben deze geen invloed op een groot aantal factoren zoals oppervlakteverlies, versnippering, mechanische effecten, verstoring door licht, geluid, trilling, optische verstoring of verstoring van de populatiedynamiek. Ook vinden geen aanpassingen in de waterhuishouding plaats en worden geen verontreinigende stoffen uitgescheiden. Daardoor zijn ook effecten op alle water gerelateerde factoren zoals verontreiniging, verdroging en vernatting uit te sluiten.

Van externe werking van de ontwikkelingen in het onderzoeksgebied is mogelijk sprake ten gevolge van stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied. Uit de berekening stikstofdepositie blijkt dat zowel in de aanlegfase (2020-2022) als de gebruiksfase geen sprake is van stikstofdepositie boven 0,00 mol/ha/jaar op Natura 2000-gebieden. Het plan heeft daarmee geen negatief effect als gevolg van stikstofdepositie op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden. Voor de uitvoering van het plan geldt voor het aspect stikstof zodoende geen vergunningplicht in het kader van de Wet natuurbescherming.

Daarnaast ligt het plangebied buiten het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Daar er geen sprake is van aantasting van wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN is verder onderzoek naar invloeden op het NNN niet van toepassing.

Conclusie

Naar zowel vleermuis als steenmarter wordt nader onderzoek uitgevoerd. De resultaten daarvan worden na afronding van de onderzoeken ingevoegd. Aanvullend onderzoek naar de aanwezigheid van andere beschermde soorten is niet noodzakelijk. Wel moet rekening worden gehouden met het broedseizoen van vogels.

Een nadere analyse in het kader van de gebiedsbescherming van de Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid is niet noodzakelijk. Het plan heeft geen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van natuurlijke habitats en soorten. Het plan is daarnaast op het punt van provinciaal natuurbeleid niet in strijd met de provinciale Omgevingsverordening.

4.6 Geluid

Kader

WEGVERKEERSLAWAAI

In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Binnen de bebouwde kom bedraagt de zonebreedte voor tweestrookswegen die aan weerszijden van de weg, gerekend vanuit de wegas, in acht moet worden genomen 200 meter. In geval van het realiseren van geluidsgevoelige bebouwing binnen deze zone dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden. Formeel kan akoestisch onderzoek achterwege blijven bij wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Op grond van een goede ruimtelijke ordening dient echter ook aan dit soort wegen aandacht geschonken te worden.

GELUIDSUITSTRALING KINDPLEIN WEST

Een school is niet alleen geluidsgevoelig, maar veroorzaakt ook geluidsuitstraling naar de omgeving (spelende kinderen op schoolplein, verkeersbewegingen). Zoals aangegeven in paragraaf 4.2 wordt er niet voldaan aan de richtafstand van 30 m. Er moet daarom in het kader van een goede ruimtelijke ordening worden getoetst aan de richtwaarden voor geluid uit de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering”.

Onderzoek

WEGVERKEERSLAWAAI

Het plangebied ligt deels in de zone van 200 m van de Danteweg (50 km/uur). De overige wegen in de omgeving (Kievitstraat, Patrijsstraat en Tureluur) zijn 30 km/uur en hebben geen zone. Voor het plan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Bijlage 4).

De conclusie daarvan is dat er als gevolg van wegverkeer op de genoemde wegen in alle gevallen voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op Kindplein West. Aangezien voldaan kan worden aan de voorkeursgrenswaarde is er ook sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Gesteld kan worden dat het bouwplan ten aanzien van wegverkeerslawaai zonder meer gerealiseerd kan worden. Er zijn geen aanvullende maatregelen nodig.

GELUIDSUITSTRALING KINDPLEIN WEST

Naar de geluidsuitstraling van Kindplein West is een onderzoek uitgevoerd (Bijlage 5). Het doel van het onderzoek is het beoordelen van de veroorzaakte geluidsniveaus naar de omliggende woningen ten gevolge van activiteiten binnen het plangebied. Het onderzoek concentreert zich hierbij op de activiteiten die zich rondom het schoolgebouw zullen ontwikkelen, zoals het spelen van kinderen op het schoolplein, het halen en brengen van de kinderen door de ouders met de auto, de voertuigbewegingen van de docenten. Ook zijn de activiteiten en de daarbij behorende geluiduitstraling van de activiteiten rondom de kinderopvang inzichtelijk gemaakt.

Het plan veroorzaakt, tijdens een representatieve bedrijfssituatie, bij de omliggende woningen geluidbelastingen tot ten hoogste 55 dB(A). In de inrichting vinden hoofdzakelijk activiteiten plaats in de dagperiode. In de avond- en nachtperiode is alleen de technische installatie in bedrijf. Ten aanzien van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau kan niet worden voldaan aan stap 2 en stap 3 van de VNG-publicatie voor een rustige woonwijk. De richtwaarde voor stap 3 wordt met 5 dB overschreden. Wel kan worden voldaan aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit bij uitsluiting van het stemgeluid van de pleinen.

De inrichting veroorzaakt bij de woningen maximale geluidsniveaus tot 72 dB(A) in de dagperiode. Er wordt hiermee niet voldaan aan de richtwaarden van de VNG-publicatie voor stap 2 en 3. De overschrijding van stap 2 bedraagt 2 dB. Wel kan worden voldaan aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit bij uitsluiting van het stemgeluid van de pleinen.

Ten aanzien van de indirecte hinder wordt voldaan aan de richtwaarde van 50 dB(A) conform stap 2 voor een rustige woonwijk. Het Activiteitenbesluit kent geen specifieke grenswaarden ten aanzien van de indirecte hinder. Derhalve behoeven deze niet, niet anders dan in het kader van een goede ruimtelijke ordening, apart getoetst en beoordeeld te worden.

Vanwege de overschrijdingen zijn verschillende aanvullende maatregelen onderzocht. Indien het oostelijke plein wordt verkleind en de afstand tot de woningen aan de Patrijsstraat wordt vergroot, zal ten aanzien van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau kunnen worden voldaan aan stap 3; stap 2 is hierbij niet haalbaar. Ten aanzien van de maximale geluidsniveaus kan wel worden voldaan aan stap 2 bij het verkleinen van het schoolplein met minimaal 20 meter in westelijke richting.

Om de geluid afkomstig van de pleinen te reduceren zijn ook berekeningen uitgevoerd met afscherming aan de oostzijde van het oostelijke plein en aan de zuidzijde van het zuidelijke plein. De schermen dienen hierbij minimaal een hoogte van 2 meter te hebben. Indien deze schermen worden toegepast zal bij alle omliggende woningen kunnen worden voldaan aan stap 3 voor zowel het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau als de maximale geluidsniveaus.

Bij de verdere uitwerking van het ontwerp worden ook de hierboven genoemde aanvullende maatregelen, al dan niet in combinatie, verder uitgewerkt, zodat voldaan wordt aan de geluidsniveaus.

Aangezien ten aanzien van wegverkeerslawaai vanuit de omliggende wegen uit de directe omgeving voldaan kan worden aan de voorkeursgrenswaarde en de berekende waarden aanzienlijk lager zijn dan de directe hinder ten gevolge van Kindplein West, kan gesteld worden dat hier geen sprake is van relevante cumulatie van geluid. Derhalve zijn meer maatregelen niet te verlangen van de onderhavige inrichting. Daarnaast zal het woon- en leefklimaat nabij de omliggende woningen niet geheel anders worden aangezien in de bestaande situatie ook een schoolgebouw met pleinen aanwezig is.

4.7 Luchtkwaliteit

Kader

Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben.

Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben.

NSL/NIBM

Op 15 november 2007 is dit deel van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

De ministerraad heeft op voorstel van de minister van Infrastructuur en Milieu ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

In 2015 is door Infomil een onderzoek uitgevoerd naar de verhouding tussen de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht. Uit de resultaten hiervan blijkt dat de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht sterk samenhangen. Op basis hiervan merkt Infomil op dat "wanneer wordt voldaan aan de maatgevende grenswaarde voor PM10, vrijwel altijd ook wordt voldaan aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie PM2,5".

Onderzoek

Voor het plan is een berekening uitgevoerd met de NIBM-tool 2019. De NIBM-tool is een rekentool waarmee de bijdrage van kleinere ruimtelijke plannen aan de luchtkwaliteit kunnen worden vastgesteld.

Het plan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van een nieuw Kindplein met drie scholen en een kinderopvang. Twee van de drie scholen staan nu ook al in het plangebied. Voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van het plan is daarom enkel gekeken naar de te verplaatsen school en kinderopvang. Hierbij is gebruik gemaakt van de verkeersgegevens uit het Verkeerskundig adviesrapport (Bijlage 2) en CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.wonen2012bp0004-vg01_0009.png"

Het plan blijft onder de nibm-grens en kan als 'niet in betekenende mate' van invloed op de luchtkwaliteit worden beschouwd.

Hoewel geconstateerd is dat het plan een zogenaamd nibm-project betreft, moet ook worden bekeken of de luchtkwaliteit in het plangebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland 2011.

De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Getoetst dient te worden aan de norm voor NO2 per 1 januari 2015. Vanaf die datum moet blijvend aan de norm van NO2 worden voldaan. Per 21 juni 2011 moet aan de grenswaarden voor fijn stof worden voldaan. Uit de Grootschalige Concentratiekaarten blijkt dat in het plangebied de achtergrondniveaus voor NO2, PM10 en PM2,5 in zowel 2011, 2015 als 2020 onder de grenswaarden liggen.

Het plan moet worden beschouwd als een nibm-project. Uit de achtergrondniveaus blijkt dat deze onder de wettelijke normen blijven. Nader onderzoek naar luchtkwaliteit kan achterwege blijven.

4.8 Water

Kader

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet bij ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder verbouw- en nieuwbouwplannen, wordt getoetst welke consequenties deze plannen hebben voor de waterhuishouding en hoe in de plannen wordt omgegaan met aspecten van water. Dit bestemmingsplan maakt een nieuwe ontwikkeling mogelijk.

Het plangebied ligt in het werkgebied van waterschap Vechtstromen. Voor het plan is een watertoets uitgevoerd (Bijlage 9). Op basis van deze toets volgt de korte procedure. Dit houdt in dat doorgegaan kan worden met de planvorming onder de voorwaarde dat de standaard waterparagraaf wordt toegepast.

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen). Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn waterveiligheid, klimaatbestendigheid omgeving en ruimte voor waterberging. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

WATERSYSTEEM

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

AFVALWATERKETEN

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

Wateraspecten plangebied

WATERHUISHOUDING

Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1.500 m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.

VOORKEURSBELEID HEMELWATERAFVOER

In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater behandeld via een gescheiden stelsel: hemelwater wordt afgevoerd naar een hemelwaterriool van een verbeterd gescheiden stelsel.

AANLEGHOOGTE VAN DE BEBOUWING

Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.

In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen. Het aspect water vormt geen belemmering voor het plan.

4.9 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Kader

Op 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd door het 'Besluit reparatie en modernisering milieueffectrapportage' en is bepaald dat de grenswaarden voor een m.e.r.-beoordelingsplicht indicatief zijn. Het bevoegd gezag moet bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling (85/337/EEG). In het kader hiervan is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd.

In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden ligt, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig, in het andere geval moet een m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling moet plaatsvinden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.

Afweging

Het plan maakt de bouw van drie scholen en een kinderopvang mogelijk. Voor stedelijke ontwikkelingsprojecten (D11.2) geldt een grenswaarde van een oppervlakte van 100 hectare of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2. Het plan blijft met zowel oppervlakte als bedrijfsvloeroppervlakte (zie Hoofdstuk 2) ruimschoots onder de drempelwaarde, zoals die is opgenomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r.

Uit de verrichte milieuonderzoeken, zoals opgenomen in deze toelichting, en de Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling (Bijlage 10) blijkt dat de effecten van de realisatie van het project in het betreffende gebied niet van dien aard zijn dat er sprake is van belangrijke nadelige gevolgen. De aard van de voorgenomen activiteit is niet van die omvang dat er onevenredig nadelige effecten op de omgeving plaatsvinden. Daarnaast vindt de ingreep niet plaats in een gevoelig gebied. Er zijn geen negatieve effecten op de omgeving te verwachten.

Het project is van een relatief geringe omvang. Daarbij is het project qua situering en potentiële negatieve effecten op de omgeving niet van dien aard dat het nader beoordeeld moet worden in een afzonderlijke m.e.r.(beoordelings)procedure.

 

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Inleiding

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een bestemmingsplan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt.

Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • a. een verbeelding van het bestemmingsplangebied zowel analoog (bestaande uit een kaartblad, schaal 1:1.000 met bijbehorende legenda en verklaring) als digitaal, waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
  • b. de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.

Bij het bestemmingsplan hoort een toelichting.

Ook zijn de regels van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012) toegepast. Met deze standaard worden de regels en de verbeelding zodanig opgebouwd en ingericht dat bestemmingsplannen goed met elkaar kunnen worden vergeleken.

Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het bestemmingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie beslissend.

5.2 Opzet van de regels

De regels zijn opgebouwd uit een aantal hoofdstukken.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In hoofdstuk 1 is een uitleg van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen opgenomen, alsmede de wijze van meten.

BEGRIPPEN

In dit artikel zijn de standaard begripsomschrijvingen van de gemeente opgenomen, aangevuld met die begrippen, die specifiek in dit bestemmingsplan voorkomen en waarbij sprake is van een (mogelijk) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen.

WIJZE VAN METEN

Om de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken te kunnen bepalen, is aangegeven hoe deze worden gemeten.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 zijn de bestemmingen opgenomen. Hierna wordt per bestemming een korte uitleg gegeven.

MAATSCHAPPELIJK

Het hele plangebied heeft een maatschappelijke bestemming. Het hoofdgebouw van het Kindplein moet binnen het bouwvlak worden gerealiseerd. De maximale bouwhoogte is 10,5 m. Bijgebouwen en overkappingen zijn ook buiten het bouwvlak toegestaan.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn de anti-dubbeltelregel, de algemene bouw- en gebruiksregels, de algemene afwijkingsregels en de overige regels opgenomen.

ANTI-DUBBELTELREGEL

Het doel van de anti-dubbeltelregel is om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Kort gezegd, komt het erop neer, dat grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van gebouwen, niet een tweede maal mag meetellen voor de toelaatbaarheid van andere gebouwen, als die grond inmiddels tot een ander bouwperceel is gaan behoren.

ALGEMENE GEBRUIKSREGELS

In de algemene gebruiksregels is aangegeven welke specifieke vormen van gebruik in elk geval strijdig zijn met de bestemmingen. In dit bestemmingsplan is een verbod opgenomen voor het gebruik van de gronden en gebouwen ten behoeve van een seksinrichting, als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval en als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen. Dit verbod geldt voor alle bestemmingen. In de algemene gebruiksregels zijn verder regels opgenomen die voorschrijven dat er voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd.

ALGEMENE AFWIJKINGSREGELS

In de algemene afwijkingsregels is een aantal bepalingen opgenomen die het mogelijk maken om het plan op ondergeschikte punten aan te passen. Omdat dit zich niet beperkt tot één bestemming, maar bij diverse bestemmingen gewenst of noodzakelijk kan blijken, zijn deze regels in beginsel op alle bestemmingen van toepassing. Het verlenen van een omgevingsvergunning met afwijking mag geen automatisme zijn. Het verlenen van de vergunning wordt zorgvuldig afgewogen en gemotiveerd.

OVERIGE REGELS

In de overige regels zijn regels opgenomen met betrekking tot de afstemming met de welstandscriteria. Hier zijn ook regels opgenomen over het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van evenementen en andere meerdaagse of regelmatig terugkerende activiteiten.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen.

Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Besluit ruimtelijke ordening. Bebouwing die niet voldoet aan de bepalingen van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met 10% wordt mogelijk gemaakt.

Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

In de slotregel van het bestemmingsplan wordt aangegeven onder welke titel het bestemmingsplan wordt vastgelegd.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Onderzoeks- en plankosten

Dit bestemmingsplan is een initiatief van de gemeente Ommen. De uit het plan voortkomende kosten worden door de gemeente gedragen. De gemeente is zelf opsteller van dit bestemmingsplan. De kosten voor het verrichten van de noodzakelijke onderzoeken ten behoeve van de planvorming vanwege dit bestemmingsplan worden dan ook door de gemeente gedragen. De gebruikelijke kosten voor de ambtelijke planbegeleiding worden door de gemeente gedragen.

Planschade

Door het opstellen van dit bestemmingsplan voor de betreffende gronden is er de kans dat door eigenaren van gronden in de directe omgeving van het plangebied bij de gemeente op grond van artikel 6.1 Wro een verzoek tot tegemoetkoming in planschade wordt ingediend. Diegenen die schade lijden door de bestemmingsplanherziening, omdat hun onroerend goed in waarde vermindert, kunnen de schade verhalen, voor zover deze redelijkerwijs niet voor de aanvrager behoort te blijven.

Conclusie

Het kostenverhaal, evenals de afwenteling van de planschade, wordt gedragen door de gemeente Ommen. De gemeente heeft hiervoor budget gereserveerd in haar begroting. Op basis van deze overweging moet het planvoornemen van dit uitwerkingsplan economisch uitvoerbaar worden geacht. De exploitatiekosten zijn derhalve anderszins verzekerd. Een exploitatieplan op grond van de Grondexploitatiewet is dan ook niet noodzakelijk. Voorgaande betekent dat de economische uitvoerbaarheid geen belemmering vormt voor dit bestemmingsplan.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Participatie

Buurtbewoners en omwonenden spelen een belangrijke rol in het ontwikkelproces. Een klankbordgroep vertegenwoordigt de buurt en heeft directe input in het proces en de stedenbouwkundige modellen gehad. Samen met de klankbordgroep zijn een aantal modellen ontwikkeld, waaruit een stedenbouwkundig voorkeursmodel is gekozen. Tijdens het proces zijn er diverse momenten geweest waarop de klankbordgroep op de plannen heeft gereageerd. Ze zijn als direct betrokken partij meegenomen en delen het voorkeursscenario zoals opgenomen in dit bestemmingsplan. Het participatieproces is nog steeds gaande in relatie tot de uitwerking van de verkeerssituatie en omgeving.

Vooroverleg

Volgens de uitzonderingenlijst van de provincie Overijssel hoeft dit plan niet voorgelegd te worden (educatieve voorzieningen in bestaand stedelijk gebied). Gezien het belang van dit project voor Ommen is in dit geval toch vooroverleg met de provincie gevoerd. De provincie heeft aangegeven dat het plan voldoet aan het provinciaal beleid.

Tervisielegging ontwerp

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf donderdag 5 december 2019 gedurende zes weken ter inzage gelegen. De laatste dag van de termijn was woensdag 15 januari 2020. Een ieder kon een zienswijze indienen over het ontwerpbestemmingsplan.

Er zijn twee schriftelijke zienswijzen ontvangen. In de Notitie zienswijzen (Bijlage 11) zijn deze zienswijzen samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien. De zienswijzen leiden tot aanpassingen in het bestemmingsplan.