direct naar inhoud van Regels
Plan: Parapluplan kleine windmolens
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0175.windmolensBP001-OW01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan "Parapluplan kleine windmolens" met identificatienummer NL.IMRO.0175.windmolensBP001-OW01 van de gemeente Ommen;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.6 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.7 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.8 bestaand bouwwerk
  • legale bouwwerken die bestaan ten tijde van de terinzagelegging van dit plan;
  • bouwwerken die kunnen worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning waarvoor de aanvraag is ingediend voor de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
1.9 beschermd dorpsgezicht

een beschermd stads- of dorpsgezicht is een gebied in een stad of dorp met een bijzonder cultuurhistorisch karakter. De bescherming is bedoeld om de cultuurhistorische identiteit van een gebied te behouden en in te zetten bij ontwikkelingen. Op dit moment zijn er in Nederland 472 van deze beschermde gebieden;

1.10 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.11 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.12 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.13 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.14 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.15 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond bedoelt om ter plaatse te functioneren;

1.16 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.17 eigen energieverbruik

de gemiddelde hoeveelheid energie die de aanvrager per jaar verbruikt;

1.18 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.19 HAT-type windmolen

de horizontale as turbines zijn ‘traditionele’ windturbines met twee, drie of meer wieken bevestigd aan een horizontale as. Bij Horizontale As Turbines (HAT-type) ligt de as evenwijdig aan de richting van de wind, terwijl de wieken loodrecht op de richting van de wind staan;

1.20 kleine windmolen

kleine windmolens zijn turbines met een tiphoogte tot maximaal 25 meter en een relatief klein vermogen. In dit paraplubestemmingsplan zijn deze bedoeld om te plaatsen in het buitengebied van de gemeente Ommen , maar deze windmolens kunnen in principe op iedere locatie geplaatst worden. Zo kunnen mensen (deels) in hun eigen energiebehoefte voorzien;

1.21 landschapsinpassingsplan

de aanvraag voor een kleinschalige windturbine gaat vergezeld van een landschappelijk inpassingsplan. Het landschappelijk inpassingsplan bevat in ieder geval een motivering waaruit in voldoende mate blijkt dat de beoogde windturbine op zorgvuldige wijze wordt ingepast in het erfensemble en omliggende landschap door het toepassen van inheemse beplanting en/of de toevoeging van gebiedseigen landschapselementen. Bij de aanvraag dient een situatietekening te worden toegevoegd met maatvoeringen inclusief de hoogte van de gebouwen, alsmede een beplantingsplan (indien van toepassing);

1.22 maaiveld

de bovenkant van het terrein dat een gebouw/bouwwerk omgeeft, met dien verstande dat waar sprake is van een hellend of ongelijk maaiveld onder het 'aangrenzende maaiveld' wordt verstaan het maaiveld dat grenst aan de voorgevel van een gebouw;

1.23 Natuur Netwerk Nederland (NNN)

het Natuurnetwerk Nederland betreffende het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het Europees netwerk van beschermde natuurgebieden, Natura 2000, is onderdeel van het NNN;

1.24 Natura 2000-gebieden

Natura 2000 betreft het Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In deze Natura 2000-gebieden worden bepaalde dieren, planten en hun natuurlijke leefomgeving beschermd om de biodiversiteit (soortenrijkdom) te behouden. In 1979 is de Vogelrichtlijn opgesteld en in 1992 de Habitatrichtlijn. Deze richtlijnen bestaan uit twee delen: soortenbescherming en gebiedsbescherming. Alle EU-lidstaten wijzen beschermde gebieden aan voor specifieke (leefgebieden van) (vogel-)soorten. De onder beide richtlijnen aangewezen beschermde gebieden vormen het Natura 2000-netwerk;

1.25 postcode-roos-regeling

middels deze regelig kunnen particulieren en MKB'ers alsnog investeren in duurzaam en dichtbij opgewekte energie via een door hen zelf opgerichte energiecoöperatie, en daarmee financieel voordeel krijgen bij verrekening met de energiebelasting. Deze regeling wordt ook wel de Postcoderoosregeling genoemd omdat deelnemers aan zo’n coöperatie of project in aangrenzende postcodes moeten wonen;

1.26 rotordiameter

de diameter van de cirkel die door de tip (het uiteinde) van een rotorblad (wiek) wordt beschreven;

1.27 ruimtelijke plannen

bestemmingsplannen, (partiële) herzieningen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen en uitwerkingsplannen;

1.28 VAT-type windmolen

bij Verticale As Turbines (VAT-type) staat de as loodrecht op de richting van de wind, terwijl de wieken/ bladen evenwijdig aan de as zijn bevestigd. Deze turbines vangen de wind die loodrecht op de wieken komt, ongeacht de richting. Bijzondere horizontale as-turbines zonder wieken vallen hier ook;

1.29 windmolen

een windmolen zet de energie van de wind om in een draaiende beweging, die door een generator wordt gebruikt om elektriciteit op te wekken;

1.30 vaste bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde

met de grond of met een gevel verankerde bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een permanent of daarmee vergelijkbaar karakter;

1.31 zoekgebied

het gebied zoals aangeduid binnen het geldende bestemmingsplan, dat groter is dan het bouwperceel, en waarbinnen de bebouwing voor het betreffende agrarische bedrijf moet worden opgericht.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de (bouw)hoogte van een bouwwerk

wordt gemeten vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de ashoogte van een windmolen

wordt gemeten vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windmolen;

2.3 de rotordiameter

de diameter van de cirkel die door de tip (het uiteinde) van een rotorblad (wiek) wordt beschreven;

2.4 maximale bouwhoogte fundering

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de fundering;

2.5 tiphoogte of bouwhoogte van de windmolen

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van de verticaal staande wiek van de molen;

2.6 peil
  • a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang tot het perceel direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang tot het perceel niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. als in of op het water wordt gebouwd: het gemiddelde waterniveau gedurende een jaar ten opzichte van NAP; tevens de waterstand die zoveel mogelijk wordt gehandhaafd en die wordt vastgelegd in een peilbesluit.

Artikel 3 Toepassingsregel

De regels in dit bestemmingsplan gelden ter aanvulling op alle vastgestelde ruimtelijke plannen op het grondgebied van de gemeente Ommen. Voor het overige geldt dat de regels van deze ruimtelijke plannen en verleende omgevingsvergunningen van overeenkomstige toepassing blijven.

Hoofdstuk 2 Algemene regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene bouwregels

5.1 Toestaan van kleine windmolens

Het bouwen van één of twee windmolens bij een agrarisch bedrijf is toegestaan, mits deze voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • a. de molen, dan wel molens, dienen te worden gebouwd binnen bouwvlak, dan wel binnen een zone van 25 meter vanaf het bouwvlak;
  • b. de tiphoogte van een windmolen bedraagt niet meer dan 25 m;
  • c. de betreffende gronden waarop de molen, dan wel molens, worden gebouwd dienen de bestemmingen 'Agrarische doeleinden' en 'Agrarisch aanverwante doeleinden' te hebben;
  • d. per (agrarisch) bedrijf/bouwvlak zijn ten hoogste twee windmolens toegestaan;
  • e. het bouwplan van de windmolen vergezeld wordt met een erfinrichtingsplan waaruit blijkt dat de windmolen landschappelijk wordt ingepast en een geheel vormt met de bestaande inrichting van het erf.
5.2 Nadere voorwaarden

Bij het bouwen van één of twee windmolens bij een agrarisch bedrijf dient daarnaast te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. windmolens zijn niet toegestaan in gebieden die voorzien zijn van de gebiedsbestemmingen 'Rivier(oevers) met natuurwaarden' en 'Natuurgebied met recreatieve waarden' of onderdeel uitmaken van een beschermd gebied (Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland, beschermd dorpsgezichten/of historische buitenplaatsen).
  • b. de situering van de windmolen wordt afgestemd op de bestaande erf- en bebouwingsstructuur. Er dient een samenhangend en evenwichtig beeld te zijn tussen de bouwwerken en beplantingen op het erf en de beoogde windmolen;
  • c. bij twee windmolens op één erf worden de windmolens in een lijnopstelling geplaatst, op gelijke afstand van elkaar;
  • d. de afstand van een windmolen tot woningen van derden of andere gebouwen van derden waar mensen permanent verblijven, bedraagt ten minste 80 meter;
  • e. de afstand van een windmolen tot een aardgastransportleiding of hoogspanningsinfrastructuur bedraagt ten minste 30 meter;
  • f. de windmolen dient, inclusief overhangende wieken, volledig op eigen terrein gebouwd te worden;
  • g. er dient 5 meter afstand gehouden te worden tot primaire en secundaire watergangen. Indien onduidelijkheid bestaat over de kwalificering van een watergang, dan dient het betreffende waterschap hierover te worden benaderd. Eveneens dient bij situering van windmolens in de dubbelbestemming ‘Waterstaatsdoeleinden’ hierover advies te worden ingewonnen bij het desbetreffende Waterschap.
  • h. er wordt een planschadeovereenkomst afgesloten tussen de initiatiefnemer en de gemeente;
  • i. het bouwen en gebruiken van een windmolen niet leidt tot beperking van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. Van belang daarbij kunnen zijn:
    • 1. de bezonningssituatie;
    • 2. de lichttoetreding in nabijgelegen bebouwing;
    • 3. zichtlijnen of visuele hinder;
    • 4. het optreden van slagschaduw;
    • 5. risico's voor gevoelige of kwetsbare objecten;
    • 6. geluidshinder; of,
    • 7. de mogelijkheden tot voortzetting c.q. uitbreiding van een bestaand bedrijf;
    • 8. een natuurlijk en landschappelijke afweging;
    • 9. de verkeersveiligheid;
    • 10. een zorgvuldige landschappelijke inpassing.

Artikel 6 Algemene gebruiksregels

6.1 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan bij verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in Artikel 5 nadere eisen stellen aan de plaats, omvang en gebruik van de windmolen ten behoeve van:

  • 1. het voorkomen van onevenredige afbreuk van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • 2. het voorkomen van onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden;
  • 3. een goede landschappelijke inpassing voor zover aanwezige cultuurhistorische, natuur- en landschapswaarden niet in onevenredige mate worden geschaad;
  • 4. lichttoetreding in nabijgelegen bebouwing;
  • 5. zichtlijnen of visuele hinder;
  • 6. het voorkomen van slagschaduw;
  • 7. risico's voor gevoelige of kwetsbare objecten;
  • 8. geluidshinder;
  • 9. de verkeersveiligheid;
  • 10. de mogelijkheid tot voortzetting dan wel uitbreiding van een bestaand bedrijf.
6.2 Randvoorwaarden wet- en regelgeving

Windmolens moeten aan alle relevante wet- en regelgeving voldoen, waarbij in ieder geval geldt dat de windmolen voldoet aan:

  • a. de eisen van het Activiteitenbesluit milieubeheer en de Activiteitenregeling milieubeheer en de eisen van het op 1 januari 2021 inwerking tredende Besluit activiteiten leefomgeving, rekening houdend met eventuele toekomstige wetswijzigingen op dit gebied;
  • b. de overige regels van het ter plaatse geldende bestemmingsplan(nen);
  • c. de regels van de Wet natuurbescherming en de daaruit volgende voorwaarden;
  • d. de gestelde eisen van de Welstandsnota;
  • e. een positief advies van een onafhankelijke deskundige op het gebied van landschap en stedenbouw indien de windmolen wordt geplaatst op of bij een Rijks- of provinciaal monument;
  • f. de NEN-EN-IEC norm 61400-2 danwel aan Handreiking miniwind en kleine windmolens van Nederlandse WindEnergie Associatie (NWEA), rekening houdend met eventuele toekomstige wijzigingen op dit gebied.
6.3 Overige randvoorwaarden

Voor een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor een windmolen gelden, naast de randvoorwaarden uit 6.2, ook de volgende regels:

  • 1. de energieopwekking van de windmolen is niet bestemd voor commerciële doeleinden maar enkel ten behoeve van het ter plaatse aanwezige agrarische bedrijf;
  • 2. het college van burgemeester en wethouders wijst een verzoek om een omgevingsvergunning voor een windmolen af indien voor een of meer belanghebbenden een toewijzing van de omgevingsvergunning wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zou zijn in verhouding tot de met het parapluplan te dienen doel.

Artikel 7 Algemene afwijkingsregels

7.1 Afwijkingsbevoegdheid

Voor zover niet aan de planregels zoals opgenomen in Artikel 5 en Artikel 6 kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van deze bepalingen, ten behoeve van windmolens die niet binnen de regels passen, maar waar onder voorwaarden medewerking aan kan worden verleend.

7.2 Afwijkingsmogelijkheden

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in het plan in:

  • a. het bepaalde in lid 5.1 sub a, voor het toestaan van een of meerdere windmolens buiten het bouwvlak maar wel binnen een zone van 100 m vanaf de grens van het bouwvlak, met dien verstande dat uit een erfinrichtingsplan moet blijken dat er sprake is van een goede landschappelijke inpassing en een goede ruimtelijke kwaliteit in verhouding tot de bebouwing en het landschap. Tevens dient te worden aangetoond dat geen belemmeringen ontstaan wat betreft de verkeersveiligheid op omliggende verkeersaders;
  • b. het bepaalde in lid 5.1 sub b, voor het toestaan van een windmolen met een ashoogte van 25 meter, met dien verstande dat aangetoond wordt dat deze hoogte noodzakelijk is voor de opwek van het eigen energieverbruik (dan wel lokale energiegebruik op basis van bijvoorbeeld een postcoderoos). Aangetoond dient te worden dat er bijvoorbeeld obstructies zijn die de lagere luchtstromen belemmeren zoals bomen of bebouwing. Hierbij dient een erfinrichtingsplan aan te tonen dat sprake is van een goede landschappelijke inpassing en een goede ruimtelijke kwaliteit, in verhouding tot de bebouwing en het landschap;
  • c. het bepaalde in lid 5.1 sub c voor het toestaan van één of twee windmolens binnen bouwvlakken van bestemmingen anders dan de in dit lid genoemde bestemmingen;
  • d. het bepaalde in lid 5.1 sub d voor het toestaan van meerdere windmolens ter plaatse, indien sprake is van een grotere energiebehoefte. Hierbij dient eerst te worden beoordeeld of hierin kan worden voorzien middels zonne-energie. Indien het plaatsen van gebouwgebonden zonnepanelen niet mogelijk, wenselijk of rendabel is, dan wel onvoldoende toereikend is om te kunnen voorzien in de aanvullende energiebehoefte, kan medewerking worden verleend aan het plaatsen van meer dan twee windmolens ;
  • e. het bepaalde in lid 5.1 sub d voor het toestaan van meer dan twee windmolens ter plaatse, indien sprake is van een zogenaamde 'postcode-roos-regeling';
  • f. het bepaalde in lid 5.2 sub a voor het toestaan van windmolens binnen de gebieden 'Rivier(oevers) met natuurwaarden', 'Natuurgebied met recreatieve waarden' en beschermd dorpsgezicht mits een positief advies van de landschapsdeskundige van de gemeente Ommen is verkregen.
7.3 Afwegingskader
  • a. Bij de toepassing van lid 7.1 en 7.2 dient mede betrokken te worden de mate waarin de belangen van de gebruikers en/of eigenaren van de aangrenzende gronden en/of nabijgelegen functies en waarden worden geschaad, de waarborging van de ruimtelijke uitstraling van de bestemming en de landschappelijke inpassing alsmede de verkeersveiligheid.
  • b. Indien de onder a genoemde belangen onevenredig worden geschaad wordt aan de in 7.1 en 7.2 genoemde afwijkingsmogelijkheden geen toepassing gegeven.
  • c. Als voorwaarde voor het verlenen van de genoemde omgevingsvergunning in lid 7.1 en 7.2 geldt dat:
    • 1. voorafgaand aan een aanvraag omgevingsvergunning participatie plaats heeft gevonden, en;
    • 2. de milieutechnische uitvoerbaarheid en toelaatbaarheid zijn aangetoond;
    • 3. uit een erfinrichtingsplan blijkt dat er sprake is van een goede landschappelijke inpassing en een goede ruimtelijke kwaliteit in verhouding tot de bebouwing en het landschap en dit is bevestigd in een advies van de welstandscommisie;
    • 4. er geen belemmeringen zijn op nabij gelegen verkeersaders in het kader van de verkeersveiligheid.

Hoofdstuk 3 Overgangs- en slotregels

Artikel 8 Overgangsrecht

8.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheeld worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • c. het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van het plan.
8.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang word verkleind.
  • c. indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 9 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Parapluplan kleine windmolens' van de gemeente Ommen.