direct naar inhoud van Regels
Plan: Kleine kernen, herziening Westerweg Beerzerveld
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0175.klkernen2012bp0006-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Kleine kernen, herziening Westerweg Beerzerveld' met identificatienummer NL.IMRO.0175.klkernen2012bp0006-VG01 van de gemeente Ommen;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0175.klkernen2012bp0006-VG01 met de bijbehorende regels (en de daarbij behorende bijlagen) en ondergrond o_NL.IMRO.0175.klkernen2012bp0006 met versiedatum 2018-03-26;

1.3 aan huis verbonden vrij beroep

een dienstverlenend beroep, zoals accountant, advocaat, architect, arts, dat in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.4 aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.5 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.8 bestaand bouwwerk

een bouwwerk, dat op het tijdstip van het in ontwerp ter inzage leggen van het plan bestaat, wordt gebouwd, dan wel nadien krachtens een melding of omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag om omgevingsvergunning voor dat tijdstip is ingediend, kan worden gebouwd;

1.9 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.10 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.11 bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.12 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.13 bouwgrens

een op de kaart aangegeven lijn, die niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze voorschriften toegelaten afwijkingen;

1.14 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.15 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.16 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

1.17 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.18 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.19 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan de uiteindelijke verbruiker of gebruiker;

1.20 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.21 hoofdgebouw

een gebouw dat, op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.22 indelingslijn

een als zodanig op de verbeelding aangegeven lijn ten behoeve van het indelen van een bouwvlak met het oog op verschil in maatvoering.

1.23 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.24 uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.25 voorgevel(rooilijn)

de naar de Westerweg gekeerde gevel wordt aangemerkt als zijnde voorgevel(rooilijn). Dit neemt niet weg dat bij de hoekkavel aan de Van Alewijkstraat sprake dient te zijn van een tweezijdige gevel oriëntatie;

1.26 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de lengte, de breedte en de diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren);

2.2 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. Dakkapellen worden alleen meegetelt bij de inhoud als deze niet voldoen aan de vergunningsvrije regeling als opgenomen in bijlage II, hoofdstuk II, artikel 2 van het Bor.

2.6 peil
  • a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdingang direct aan de weg grenst: de bouwhoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de bouwhoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
2.7 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.8 ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken beschouwing gelaten, mits de bouwgrens met niet meer dan 1 m wordt overschreden.

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van de bouwhoogte worden liftschachten, ventilatiekanalen en schoorstenen buiten beschouwing gelaten.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuin behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen gebouwen;

met bij de bestemming behorende:

  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • c. voorzieningen, zoals wegen, paden en parkeervoorzieningen.
3.2 Bouwregels

Op de voor 'Tuin' aangewezen gronden mogen alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

3.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, geldt dat de bouwhoogte maximaal 1 m mag bedragen.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. aan huis verbonden vrije beroepen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. een hoofdgebouw dient binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. een hoofdgebouw wordt gebouwd binnen een strook, gemeten vanuit de voorgevel(rooilijn), van maximaal:
    • 1. 20 m voor vrijstaande woningen;
    • 2. 15 m voor overige woningen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal wooneenheden" mag het aantal woningen binnen een bouwvlak niet worden overschreden;
  • d. woningen worden vrijstaand danwel twee-aaneen gebouwd;
  • e. de goothoogte van de woning bedraagt niet meer dan 6 m;
  • f. de dakhelling van de woningen bedraagt niet minder dan 30°;
  • g. de dakhelling van de woningen bedraagt niet meer dan 50°;
  • h. aan- en uitbouwen dienen aan het hiervoor gestelde te voldoen. Kan hieraan niet worden voldaan dan dient de oppervlaktemaat voor bijgebouwen ook van toepassing te zijn op aan- en uitbouwen.

4.2.2 Bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. een bijgebouw dient binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. de bijgebouwen worden uitsluitend op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw, dan wel achter het verlengde daarvan gebouwd;
  • c. de afstand van de bijgebouwen tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt ten minste 1 m, tenzij deze bijgebouwen op de perceelgrens worden gebouwd;
  • d. de gezamenlijke oppervlakte bijgebouwen bij een woning bedraagt, inclusief de oppervlakte van aan- en uitbouwen die niet voldoen aan de eisen van het hoofdgebouw, niet meer dan 75 m², met inachtneming van de bepaling dat:
    • 1. de gezamenlijke bebouwde oppervlakte niet meer dan 50% van de oppervlakte van het bouwperceel bedraagt (inclusief hoofdgebouw);
    • 2. de goothoogte niet meer dan 3 m bedraagt;
    • 3. de bouwhoogte niet meer dan 6 m bedraagt.
  • e. in afwijking van het gestelde onder a. mogen bijgebouwen waarvan de bouwhoogte niet hoger is dan 3 m tevens op een afstand van ten minste 1 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw, dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd.

4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m met dien verstande dat indien zij vóór de voorgevel of een naar de weg gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt opgericht mag de bouwhoogte niet meer dan 1 m bedragen;
  • b. in overige gevallen mag de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer bedragen dan 3 m;
  • c. de hoogte van overkappingen mag niet meer bedragen dan 3 m waarbij geldt dat deze op een afstand van ten minste 1 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw, dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd.

4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Bouwgrens en bebouwd oppervlak

Bij een omgevingsvergunning kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en het straat- en bebouwingsbeeld, worden afgeweken van het bepaalde in:

  • a. 4.2.2 onder d: en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en aan- en uitbouwen niet meer dan 100 m² bedraagt, met dien verstande dat de bebouwde oppervlakte niet meer dan 50% van de oppervlakte van het bouwperceel bedraagt (inclusief hoofdgebouw).

4.3.2 Praktijkruimte

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 4.2.2 ten behoeve van het bouwen van een praktijkruimte, als gebouw bij een woning. Voor het bouwen gelden de volgende voorwaarden:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van praktijkruimten mag bij eenzelfde woning niet meer bedragen dan 50% van de gezamenlijke oppervlakte van de woning en bijbehorende gebouwen en ten hoogste 100 m² ;
  • b. de goothoogte van een praktijkruimte mag niet meer dan 3 m en de hoogte niet meer dan 6 m bedragen.

4.3.3 Aan huis verbonden beroep

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 4.1, ten behoeve van het gebruik, de inrichting en de bouw van woningen en bijbehorende gebouwen voor andere beroepsactiviteiten en bedrijfsmatige activiteiten dan aan huis verbonden vrije beroepsactiviteiten, mits:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van ruimten voor de andere beroepsactiviteiten en bedrijfsmatige activiteiten bij eenzelfde woning niet meer bedraagt dan 30% van de gezamenlijke oppervlakte van de woning en bijbehorende gebouwen, en ten hoogste 45 m²;
  • b. die andere beroepsactiviteiten en bedrijfsmatige activiteiten:
    • 1. niet milieuvergunningsplichtig in de zin van de Wet milieubeheer zijn;
    • 2. in de van deze regels deel uitmakende bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten categorie 1, dan wel daarmee kunnen worden gelijkgesteld wat betreft hun ruimtelijke uitwerking voor de omgeving;
    • 3. geen horeca betreffen;
    • 4. geen detailhandel betreffen;
    • 5. geen wezenlijke verandering van het woonkarakter en de uiterlijke verschijningsvorm van de woning met zich meebrengen;
    • 6. geen buitenopslag in de voortuin met zich meebrengen;
    • 7. geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk in de omgeving met zich meebrengen, met dien verstande dat:
      • het parkeren ten behoeve van die activiteiten zoveel mogelijk op eigen terrein dient plaats te vinden;
      • behoudens in- en uitladen, geen bedrijfsmatige activiteiten in de openbare ruimte rond het bedrijf mogen plaatsvinden.
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Strijdig gebruik

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met de in 4.1 gegeven bestemmingsomschrijving.

4.4.2 Aan huis verbonden beroep

Bij een woning is in de woning en/of bijbehorend bijgebouw de uitoefening van een aan huis verbonden vrij beroep toegestaan onder voorwaarde dat:

  • a. niet meer dan 30% van de oppervlakte van de woning met de daarbijbehorende bijgebouwen met een maximum van 45 m² voor de uitoefening van het vrije beroep wordt gebruikt;
  • b. geen vergunningsplicht of meldingsplicht op grond van de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving vereist is; in het kader van dit bestemmingsplan wordt de gemeentelijke Lozingsverordening niet tot de milieuwetgeving gerekend;
  • c. er bij gebruik van een garage voor parkeergelegenheid op eigen terrein wordt gezorgd;
  • d. het parkeren ten behoeve van de vrije beroepsuitoefening op eigen terrein dient plaats te vinden.

Artikel 5 Waarde - Waardevolle bomen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Waardevolle bomen' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van waardevolle bomen.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (basisbestemmingen) mogen er geen gebouwen worden gebouwd.

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (basisbestemmingen) mogen er geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.

5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Bouwen

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 5.2:

  • a. ten aanzien van het bouwen van bouwwerken en toestaan dat op of in deze gronden een bij de andere bestemming toelaatbaar bouwwerk wordt gebouwd, indien wordt aangetoond dat door het bouwen van de gronden de conditie, levensverwachting, groeiplaats en (beeld)kwaliteit van de boom of bomen niet worden aangetast;
  • b. indien geoordeeld is dat de boom of bomen niet meer als waardevol is/zijn aan te merken. Aan het verlenen van de vergunning kan de kap van de boom of bomen met daaraan gekoppeld een herplantplicht worden verbonden.
5.3.2 Advies

Ten behoeve van het verlenen van de omgevingsvergunning kunnen burgemeester en wethouders een bomen-effect-rapportage verlangen, waaruit blijkt dat de bouw geen onevenredige gevolgen heeft voor de levensvatbaarheid en de ruimtelijke of ecologische betekenis van de boom of bomen;

5.3.3 Nadere eisen

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning kunnen nadere eisen gesteld worden ten aanzien van:

  • a. de situering van bouwwerken;
  • b. de afmetingen van bouwwerken;
  • c. de aard van de verhardingen;
  • d. de fundering van bouwwerken;
  • e. de bescherming van de boom of bomen tijdens de bouwfase;
  • f. het onderhoud van de bomen na de bouwfase.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden op de in artikel 5.1 bedoelde gronden uit te voeren:

  • a. het kappen en/ of rooien van de waardevolle boom;
  • b. het aanbrengen van boven- en communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • c. het leggen van drainagebuizen;
  • d. het aanleggen en verharden van wegen, paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met een oppervlakte groter dan 100 m²;
  • e. het verlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van de bodem en/of gronden;
  • f. het wijzigen van de grondwaterstand door bevloeiing, (bron)bemaling, drainage of andere wijze;
  • g. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze van indrijven van voorwerpen in de grond.

5.4.2 Afwegingskader

De werken en/of werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar indien door die werken en werkzaamheden of de direct of indirect hieruit voortvloeiende gevolgen, geen onevenredige aantasting van de conditie, levensverwachting, groeiplaats en (beeld)kwaliteit van de boom of bomen plaatsvindt, danwel dat er ter plaatse of elders voldoende maatregelen worden getroffen, bijvoorbeeld herplant, om de genoemde aantasting(en) te compenseren.

5.4.3 Advies

Ten behoeve van het verlenen van de omgevingsvergunning kan een bomen-effect-rapportage worden verlangd, waaruit blijkt dat de bouw geen onevenredige gevolgen heeft voor de levensvatbaarheid en de ruimtelijke of ecologische betekenis van de boom of bomen.

5.4.4 Uitzonderingen op het verbod

Het in artikel 5.4.1 gestelde verbod is niet van toepassing op:

  • a. normale onderhouds- en beheerswerkzaamheden, gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van het onderhavige plangebied;
  • b. werken en/of werkzaamheden, die op het tijdstip waarop het bestemmingsplan onherroepelijk van kracht is, in uitvoering zijn, mits het verrichten van deze handelingen niet de door of ernstige beschadiging of ontsiering van de boom tot gevolg (kunnen) hebben.

5.4.5 Nadere eisen

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning kunnen nadere eisen gesteld worden ten aanzien van:

  • a. de situering van bouwwerken;
  • b. de afmetingen van bouwwerken;
  • c. de aard van de verhardingen;
  • d. de fundering van bouwwerken;
  • e. de bescherming van de boom of bomen tijdens de bouwfase;
  • f. het onderhoud van de bomen na de bouwfase.
5.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in de zin dat de bestemming 'Waarde - Waardevolle bomen' gedeeltelijk of geheel wordt verwijderd indien aangetoond is de boom of bomen vanwege conditie, levensverwachting, groeiplaats, (beeld)kwaliteit niet meer waardevol zijn danwel dat er elders voldoende maatregelen, bijvoorbeeld herplant, worden getroffen om het verlies aan waardevolle bomen te compenseren.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

7.1 Gebruiksverbod

Het is verboden opstallen – of delen ervan – en gronden te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming(en).

7.2 Strijdig gebruik

Onder een strijdig gebruik als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c van de Wabo wordt in elk geval verstaan:

  • a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • c. een gebruik van gronden en opstallen ten behoeve van horeca, detailhandel, de opslag en verkoop van motorbrandstoffen, prostitutie en/of als seksinrichting, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik van opstallen en gronden;
  • d. een gebruik van bed & breakfastaccommodaties ten behoeve van permanente bewoning.
7.3 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheid
  • a. Bij het beoordelen van een aanvraag omgevingsvergunning voor gebruik, bouwen of afwijken dient, indien de omvang of de bestemming van een gebouw en/of het terrein daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, motorfietsen, fietsen, of andere voertuigen, op eigen terrein in voldoende mate ruimte zijn aangebracht op of onder het gebouw, en/of op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw of terrein behoort. Deze ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer. De parkeergelegenheid bij het beoordelen van een aanvraag omgevingsvergunning voor gebruik, bouwen of afwijken wordt bepaald aan de hand van de "Parkeernormennota Ommen" of later door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen vervangende beleidsregel(s).
  • b. De onder a bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare auto's. Aan deze eis wordt voldaan door vast te houden aan de richtlijnen en maatvoering conform de "Parkeernormennota Ommen" of later door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen vervangende beleidsregel(s).
  • c. Indien de bestemming van een gebouw of het terrein aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
  • d. Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde onder a en c:
    • 1. indien het voldoen aan die bepalingen op overwegende bezwaren stuit; en
    • 2. voor zover op andere redelijke wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
  • e. Ruimte(n) voor het bepaalde onder a en c dient, voor zover de aanwezigheid van deze ruimten krachtens deze regels nodig is, beschikbaar te blijven. Ander gebruik wordt aangemerkt als strijdig gebruik met de bestemming.

Artikel 8 Algemene aanduidingsregels

8.1 Milieuzone - Intrekgebied
8.1.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Milieuzone - Intrekgebied' zijn - naast de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en) en aanduidingen - mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de kwaliteit van het grondwater, met daarbijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

8.1.2 Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding 'Milieuzone - Intrekgebied' mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen bouwwerken ten dienste van de onderliggende bestemming(en) en ten dienste van de grondwaterwinning worden gebouwd, mits de kwaliteit van het grondwater daardoor niet wordt geschaad.
8.1.3 Specifieke gebruiksregels

Ter plaatse van de aanduiding 'Milieuzone - Intrekgebied' is het niet toegestaan -door middel van in dit plan opgenomen flexibiliteitsbepalingen- wijzigingen aan te brengen in het toegestane gebruik van gronden, uitgezonderd indien het vormen van gebruik betreft die harmoniëren met de functie voor de drinkwatervoorziening..

8.1.4 Afwijken gebruiksregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken, mits vooraf advies wordt ingewonnen van de Provincie Overijssel, van het bepaalde in artikel 8.1.3 en de flexibiliteitsbepalingen elders in dit plan, waarmee het toegestane gebruik van gronden, wordt verruimd ten behoeve van grote en grootschalige risicovolle activiteiten/functies, mits:

  • a. deze functie voldoet aan de eis van een goede ruimtelijke ordening, en;
  • b. de risico's op verontreiniging van het grondwater worden verminderd en de grondwaterkwaliteit wordt verbeterd.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

9.1 Afwijkingsregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages, met uitzondering van oppervlakte- en inhoudsmaten, tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. de bestemmingsregels met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de ontheffing gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  • c. de bestemmingsregels en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouw zijnde wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  • d. de bestemmingsregels en toestaan dat telecommasten tot een hoogte van niet meer dan 40 m worden geplaatst;
  • e. de bestemmingsregels en toestaan dat wordt gebouwd voor nutsvoorzieningen tot een bouwhoogte van niet meer dan 3 m en een oppervlakte van niet meer dan 25 m².
9.2 Afwegingskader

Een afwijking als bedoeld in artikel 9.1 kan slechts worden verleend, mits:

  • a. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  • b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden;
  • c. de kwaliteit van het grondwater daardoor niet wordt geschaad en indien vooraf advies wordt ingewonnen bij de Provincie Overijssel.

Artikel 10 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. bestemmingsgrenzen mogen met niet meer dan 5 m worden verschoven;
  • b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  • c. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden;
  • d. de kwaliteit van het grondwater daardoor niet wordt geschaad en indien vooraf advies wordt ingewonnen bij de Provincie Overijssel.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
11.2 Afwijking

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 11.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 11.1 met maximaal 10%.

11.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 11.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

11.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 11.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

11.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 11.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

11.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als regels van het bestemmingsplan 'Kleine kernen, herziening Westerweg Beerzerveld.