Plan: | Kleine kernen, woningen Ds. Berkhofweg-Hellendoornseweg Lemele |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0175.klkernen2012BP0008-VG01 |
Het voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op de ontwikkeling van woningen op twee nog onbebouwde percelen tussen de Hellendoornseweg en de Ds. Berkhofweg in Lemele. Het voornemen is om een tweetal twee-onder-een-kapwoningen te realiseren, in totaal dus vier woningen. Het realiseren van woningen is echter in strijd met het vigerend bestemmingsplan. Om medewerking te kunnen verlenen aan dit initiatief is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.
Het plangebied is gelegen centraal binnen de bebouwde kom van Lemele. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.
Afbeelding 1. Ligging plangebied (bron: pdokviewer.nl)
De vigerende planologisch-juridische regeling voor het plangebied is neergelegd in het bestemmingsplan Kleine kernen (vastgesteld op 27 juni 2013). Het plangebied heeft op basis van dit bestemmingsplan de enkelbestemming 'Woongebied' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting'. Daarnaast heeft het plangebied de gebiedsaanduiding 'Milieuzone - intrekgebied'.
Een deel van het plangebied heeft ook de gebiedsaanduiding 'Wro-zone - wijzigingsgebied 1'. Voor deze wijzigingsbevoegdheid geldt dat burgemeester en wethouders het plan kunnen wijzigen voor het toestaan van maximaal twee woningen ter plaatse van deze aanduiding.
Het voornemen past niet in de huidige bestemming. De bestemming 'Woongebied' staat alleen het bestaande aantal woningen toe. Daarnaast is de wijzigingsbevoegdheid niet voldoende voor het voornemen van het realiseren van vier woningen in het plangebied. Er is immers alleen mogelijkheid om maximaal twee woningen te realiseren. Daarnaast passen de nieuw te bouwen woningen niet binnen het gebied met de aanduiding 'Wro-zone - wijzigingsgebied 1'.
In het volgende hoofdstuk wordt ingegaan op de huidige en toekomstige inrichting van het plangebied. Vervolgens komt in hoofdstuk drie het ruimtelijk beleid van rijk, provincie en gemeente aan de orde. Hoofdstuk vier is gewijd aan het onderzoek naar de omgevingsaspecten. Hoofdstuk vijf behandelt de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. In de laatste twee hoofdstukken wordt achtereenvolgens ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het planvoornemen.
In het plangebied is geen bebouwing aanwezig. Het betreft twee percelen die als grasland zijn ingericht met daaromheen een rand bomen en opgaand groen.
Het gebied grenst aan de oostkant aan de doorgaande weg Hellendoornseweg. Aan de noord- en zuidkant zijn woningen gelegen. Aan de westkant ligt de Dominee Berkhofweg.
Op onderstaande afbeelding is het plangebied weergegeven.
Afbeelding 2.Luchtfoto plangebied
Het voornemen is om een tweetal twee-onder-een-kapwoningen te realiseren, in totaal dus vier woningen.
Op onderstaande afbeelding is de stedenbouwkundige schets opgenomen waarin globaal de situering van de woningen zijn weergegeven. Twee woningen worden aan de Hellendoornseweg ontsloten. De andere twee woningen worden ontsloten aan de andere kant van het plangebied, aan de Ds. Berkhofweg.
Afbeelding 3. Stedenbouwkundige schets
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:
Met de hiervoor genoemde rijksdoelen komen dertien nationale belangen aan de orde die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.
Gezien de beperkte aard en omvang van de ontwikkeling vormt de SVIR geen concreet beoordelingskader voor het plan. Wel is het Rijksbeleid verder uitgewerkt in het onderliggend beleid.
Eén van de dertien nationale belangen uit het SVIR is “een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten”. Om dit nationaal belang concreet invulling te geven heeft het ministerie de Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: Ladder) in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) laten opnemen.
In paragraaf 4.2 wordt het voornemen getoetst aan de Ladder.
Op 12 april 2017 zijn de omgevingsvisie en de omgevingsverordening Overijssel 2017 (Beken kleur) vastgesteld. In de omgevingsvisie wordt de visie op de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel tot 2030 uiteengezet. Binnen deze visie zijn er drie principes leidend bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel. Deze principes zijn duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.
Duurzaamheid
Wat betreft het principe duurzaamheid heeft de provincie meerdere kwaliteitsambities opgesteld. Het gaat hier om ambities die dermate cruciaal zijn voor de duurzame ontwikkeling van de provincie Overijssel dat deze in de uitvoering van de Omgevingsvisie het grootste gewicht krijgen.
De vier duurzame kwaliteitsambities zijn:
Hoewel het voornemen relatief beperkt van omvang is, sluit het onderhavig bestemmingsplan aan bij de vierde kwaliteitsambitie. De vier woningen worden gerealiseerd op een inbreidingslocatie. De ruimte die er binnen het dorp Lemele is, wordt benut. Daardoor kan ook gebruik gemaakt worden van bestaande infrastructuur en is het aanleggen van nieuwe ontsluitingswegen niet nodig.
Ruimtelijke kwaliteit
Wat betreft het principe 'ruimtelijke kwaliteit', hanteert de provincie de volgende definitie: ruimtelijke kwaliteit is datgene dat ruimte geschikt maakt en houdt wat voor mens, plant en dier belangrijk is. Binnen dit principe heeft de provincie zeven kwaliteitsambities geformuleerd. De zeven kwaliteitsambities zijn:
Het voornemen heeft geen invloed op de ruimtelijke kwaliteit. De woningen worden binnen de bebouwde kom gerealiseerd en hebben geen invloed op natuur, water, landschapsstructuren of andere waarden in het buitengebied.
Sociale kwaliteit
Het laatste principe gaat over het welzijn of 'goed voelen' van de inwoners van Overijssel. Daarbij spelen zaken als gezondheid, vitaliteit, arbeidsparticipatie (mede in relatie tot onderwijs) en sociale uitsluiting een belangrijke rol. In deze omgevingsvisie worden deze aspecten beperkt tot het welzijn van de mens in relatie tot de fysieke leefomgeving.
Binnen dit principe heeft de provincie drie kwaliteitsambities opgesteld. De drie kwaliteitsambities zijn:
Het plan heeft geen invloed op de sociale kwaliteit.
Vanuit de drie principes heeft de provincie negen kwaliteitsambities geformuleerd. Eén van de ambities is de kwaliteitsambitie woonomgeving. Deze ambitie staat voor goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst. Het doel is om passend en flexibel aanbod van woonmilieus (typen woningen en woonomgeving) te bereiken, die voorziet in de vraag (kwantitatief en kwalitatief). Voor toetsing van het voornemen aan de behoefte wordt verwezen naar paragraaf 3.3.3, waarin de kwantitatieve en kwalitatieve vraag naar het plan getoetst wordt aan de gemeentelijke woonvisie.
Na het grondig bestuderen van bovenstaande aspecten kan geconcludeerd worden dat het plan in overeenstemming is met de omgevingsvisie Overijssel 2017.
Naast de Omgevingsvisie geldt de Omgevingsverordening. In deze verordening zijn bepalingen opgenomen waarmee rekening gehouden moet worden in bestemmingsplannen en andere ruimtelijke plannen.
In de Omgevingsverordening zijn in hoofdstuk 2 (Ruimtelijke ordening) regels opgenomen voor bestemmingsplannen die voorzien in woningbouw (Titel 2.2 Woningbouw). Hierin is opgenomen dat in deze bestemmingsplannen door middel van een actueel onderzoek woningbouw aangetoond moet worden dat er behoefte is aan de nieuwe woningen. In bestemmingsplannen wordt dan inmaximaal 80% van de behoefte aan nieuwe woningen voorzien. De behoefte aan nieuwe woningen is aangetoond als realisatie past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.
In paragraaf 3.3.3 wordt het plan getoetst aan de gemeentelijke woonvisie, die onder andere is gebaseerd op de uitgangspunten uit de Regionale woonvisie West-Overijssel.
Het plan is in overeenstemming met de omgevingsverordening Overijssel 2017.
De gemeente Ommen heeft een integraal Gemeentelijk Omgevingsplan (GOP) vastgesteld (17 januari 2013), vooruitlopend op de nieuwe Omgevingswet.
In dit plan is gebiedsgericht beleid opgesteld. Het plangebied valt onder het gebiedsprofiel 'Kernen' omdat het in één van de kleine kernen van de gemeente Ommen ligt. De ambitie voor de kleine kernen zijn vooral gericht op het behouden van het eigen karakter van de kernen, en zo veel mogelijk behouden van de leefbaarheid en de daartoe benodigde voorzieningen. In de kleine kernen moet ook woningbouw mogelijk zijn, mits rekening wordt gehouden met de schaal van de kern en er zorg gedragen wordt voor een goede landschappelijke inpassing.
Voor Lemele is in de structuurvisie opgenomen dat, op basis van de informatie die in 2013 beschikbaar was, de verwachting is dat op z'n vroegst na 2020 extra ruimte kan worden gevonden voor woningbouw. In paragraaf 3.3.3 wordt ingegaan op de toetsing van het plan aan de woonvisie.
Op 28 september 2017 is het inspiratiedocument Houvast voor de toekomst vastgesteld. Dit inspiratiedocument betreft een actualisatie van de Toekomstvisie Het Ommer Motief 2020. De actualisatie heeft plaatsgevonden door in meerdere gesprekken met inwoners en organisatie en middels een enquête, samen met inwoners vooruit te kijken naar het jaar 2030. Het resultaat is een inspiratiedocument met uitgangspunten, beelden en ideeën die kunnen dienen als handreiking voor toekomstige beleidsuitvoering.
Ten aanzien van wonen is opgenomen dat de aandacht vanwege vergrijzing gaat naar het behoud van vorzieningen voor ouderen en het realiseren van levensbestendige woningen. Tegelijkertijd wil de gemeente ook voor jongeren aantrekkelijk zijn en blijven door starterswoningen te bouwen. Aansluitend bij de Woonvisie geldt dat woningbouw in kleinere kernen wordt gefaciliteit bij concrete behoefte van onderop.
Voor de gemeente Ommen is voor de periode 2015-2025 een Woonvisie opgesteld. De woonvisie vormt de basis voor het woonbeleid van de gemeente Ommen. In de visie wordt uitgelegd waar de gemeente in 2025 op het gebied van wonen wil staan en wordt de visie gebruikt voor het maken van prestatieafspraken met de woningcorporatie.
Zoals ook in voorgaande paragraaf is genoemd, geldt voor de kleine kernen dat de gemeente woningbouw faciliteert bij concrete behoefte van onderop, van de inwoners zelf. Daarnaast is het van belang dat met deze woningbouw een bijdrage geleverd wordt aan de vitaliteit/leefbaarheid en de ruimtelijke kwaliteit.
Het plan past in het beleid van de Woonvisie.
De welstandsnota Ommen, 'Visie op beeldkwaliteit', is op 30 april 2015 vastgesteld. In dit welstandsbeleid zijn bepaalde delen van de gemeente welstandsvrij verklaard en hebben andere delen verschillende beoordelingsregimes gekregen. Om de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente zo goed mogelijk te kunnen sturen zijn er verschillende niveaus van welstand gecreëerd. Op basis van een waardering van de bebouwing in haar omgeving, met de daarbij behorende ambitiebepaling, zijn alle gebieden ingedeeld naar drie niveaus van welstand:
Afbeelding 4. Uitsnede welstandsnota ambitiekaart Lemele (bron: gemeente Ommen)
Het plangebied ligt voor een deel binnen het gebied waarvoor niveau 1 geldt. Dit geldt voor het deel dat grenst aan de invalsweg Hellendoornseweg. De volgende ambities gelden hier:
Voor het deel van het plangebied dat niet grenst aan een invalsweg geldt dat er geen specifiek kwaliteitsbeeld is (niveau 0). De ambitie die hier geldt is dat de basiskwaliteit gehandhaafd moet blijven.
Bovenstaande ambities zullen mee worden genomen in de verdere uitwerking van het plan.
Dit bestemmingsplan betreft de nieuwbouw van vier woningen. Om dit mogelijk te kunnen maken worden hieronder alle relevante onderzoeksaspecten nagelopen.
Zoals in paragraaf 3.1.2 al is beschreven, is de Ladder een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.
De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.
De Ladder is onder andere van toepassing op bouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:
In het navolgende worden de hierboven genoemde aspecten beschreven en afgewogen.
Ad 1.
Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Gelet op de omvang van het plan, het realiseren van 4 woningen, in relatie tot de omgeving is het plan niet aan te merken als een stedelijk ontwikkeling.
Voor woningbouwlocaties geldt op basis van jurisprudentie dat ´in beginsel´ sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen worden gerealiseerd.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het plan voldoet aan de Ladder van duurzame verstedelijking. Er is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Wanneer er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, zijn de overige vragen van de Ladder niet meer van toepassing. Ondanks dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet de behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling wel worden aangetoond. In paragraaf 3.3.3, onder het kopje Woonvisie, wordt hier nader op ingegaan.
Voor de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan dient de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie en dat het de financiële haalbaarheid van het plan niet in gevaar brengt.
Voor het plan is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Tauw. De rapportage van het onderzoek is als bijlage 1 bij deze toelichting gevoegd.
Met het onderzoek is de milieuhygiënische kwaliteit van de grond en het grondwater vastgesteld. Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat:
Op basis van de onderzoeksresultaten wordt geconcludeerd dat de resultaten geen belemmering vormen voor het voornemen. Op basis van de onderzoeksresultaten zijn geen onaanvaardbare risico’s voor de mens of het milieu aanwezig. Het aspect bodem levert geen belemmeringen op voor dit bestemmingsplan.
Milieuaspecten worden in principe geregeld via de daartoe geëigende wetgeving. Daar waar het de ruimtelijke ordening raakt, dient met deze aspecten echter rekening te worden gehouden. Het gaat dan met name om de situering van milieugevoelige functies ten opzichte van milieuhinderlijke inrichtingen.
Om te bepalen welke afstanden dienen te worden aangehouden, wordt de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' gehanteerd. In deze handreiking zijn richtafstanden van bedrijven tot bebouwing aangegeven. Deze richtafstanden hebben betrekking op de aspecten geluid, stof, geur en gevaar. De gegeven afstanden zijn richtafstanden en geen harde eisen. Dit betekent dat afwijken van de afstanden, mits goed gemotiveerd, is toegestaan. De afstand wordt gerekend van de grens van de bestemming die milieubelastende functies toelaat tot de gevel van de milieugevoelige functies. Naast het omgevingstype 'rustige woonwijk' wordt het omgevingstype 'gemengd gebied' onderscheiden. Een gemengd gebied is een gebied met een matig tot sterke functiemenging. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden met één stap terug worden gebracht.
Het planvoornemen voorziet in het realiseren van vier woningen. De omgeving wordt getypeerd als rustige woonwijk. De woningen zijn milieugevoelig. Daarom zijn omliggende, milieubelastende functies in kaart zijn gebracht.
In de omgeving van het plangebied zijn de volgende bedrijven aanwezig:
Bedrijf | Adres |
Milieu- categorie |
Richtafstand | Afstand tot plangebied |
Zaal Dijk | Korteveldsweg 3 | 2 | 30 meter | 50 meter |
CBS Ichtus | Korteveldsweg 4 | 2 | 30 meter | 104 meter |
Café Restaurant de Driesprong | Hellendoornseweg 1 | 1 | 10 meter | 75 meter |
Tankstation Hartholt Olie (geen LPG) | Hellendoornseweg 3 | 2 | 30 meter | 60 meter |
Voor alle bedrijven geldt dat het plangebied buiten de richtafstand ligt. Ter plaatse van het plangebied kan daarom een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd worden. Het aspect milieuzonering levert geen belemmeringen op voor dit bestemmingsplan.
Archeologische waarden dienen op grond van de Monumentenwet/Erfgoedwet te worden mee gewogen in de besluitvorming over ruimtelijke ingrepen. Bij het opstellen van ruimtelijke plannen dient dan ook rekening te worden gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden.
De gemeente Ommen beschikt over een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart. Het plangebied is hierop aangeduid als onbekende archeologische verwachting. Hierdoor is in de vigerende bestemmingsplannen een dubbelbestemming 'Waarde - archeologische verwachting' opgenomen. Binnen deze dubbelbestemming geldt een vrijstelling indien het bouwplan een oppervlakte heeft dat kleiner is dan 2.500 m2 en minder diep steekt dan 50 cm.
Aangezien dit bestemmingsplan vier woningen mogelijk maakt met een gezamelijk oppervlak van minder dan 2.500 m2, treden er geen belemmeringen op voor het aspect archeologie. Overigens is de dubbelbestemming opnieuw opgenomen.
Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden mee gewogen bij het vaststellen van ruimtelijke plannen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.
De rijksmonumenten worden beschermd door de Erfgoedwet. Met monumenten worden alle "onroerende zaken" bedoeld. Tot die onroerende zaken horen gebouwen en objecten, zoals vaarten, bruggen, wegen, bomen en pleinen, die tenminste vijftig jaar oud zijn. Zij moeten van belang zijn door hun schoonheid, de wetenschappelijke en/of hun cultuurhistorische betekenis. Een monument kan worden aangewezen als rijksmonument wanneer het aan deze regels voldoet en als het een nationale, unieke waarde heeft. Naast rijksmonumenten worden op provinciaal niveau en gemeentelijk niveau monumenten aangewezen op grond van de respectievelijk provinciale- en gemeentelijke monumentenverordening.
Op basis van de gemeentelijke cultuurhistorische kaart blijkt dat er in Lemele drie monumenten aanwezig zijn, het Nederlands Hervormde Kerkgebouw en een monument (gemeentelijke monumenten) en een houten schaapskooischuur (rijksmonument). Het voornemen heeft geen effect op de aanwezige monumenten in de omgeving van het plangebied. Daarnaast zijn binnen het plangebied geen cultuurhistorische waarden aanwezig. Het aspect cultuurhistorie levert geen belemmeringen op voor het onderhavig bestemmingsplan.
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht gemeenten en provincies die milieuvergunningen verlenen of een bestemmingsplan maken, rekening te houden met externe veiligheid. Doel van het Bevi is individuele en groepen burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Bij de toetsing moet gekeken worden naar twee soorten risico's: plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich permanent en onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt. Hoe dichter bij de bron, hoe groter het plaatsgebonden risico. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven met de PR 10-6 risicocontour. Het groepsrisico (GR) is de kans per jaar dat, in het geval van een ongeval met gevaarlijke stoffen, in één keer een groep van een bepaalde grootte dodelijk slachtoffer wordt. Hoe meer mensen nabij de bron, hoe groter het groepsrisico. Voor het groepsrisico wordt doorgaans de GR 10-5 risicocontour aangegeven.
In het navolgende zijn de voor het plangebied relevante risicofactoren beschreven en afgewogen naar aanleiding van de risicokaart van de provincie Overijssel (zie afbeelding 5).
Afbeelding 5. Uitsnede van de risicokaart, met daarin met zwart aangegeven de globale ligging van het plangebied (bron: risicokaart.nl)
Op een afstand van 800 tot 1.000 meter liggen een aantal risicovolle inrichtingen. Deze inrichtingen hebben geen plaatsgebonden risicocontour. Gelet op de grote afstand tussen de inrichtingen en het plangebied geldt dat het voornemen ook geen invloed heeft op het groepsrisico.
Voor het transport van aardgas geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (2014). Uit de risicokaart blijkt dat in het plangebied of in de omgeving van het plangebied geen buisleidingen aanwezig zijn. De dichtstbij gelegen buisleiding ligt op 1,5 km afstand.
De Wet Basisnet en het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) zijn op 1 april 2015 in werking getreden. In deze wetgeving is het landelijk basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen verankerd. Binnen bepaalde grenzen wordt het vervoer over weg, binnenwater en spoor gegarandeerd. Het Basisnet heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen (enkele uitzonderingen daargelaten). De risicoplafonds die hieruit voortvloeien moeten in acht worden genomen bij het toestaan van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van basisnetroutes.
In de nabijheid van het plangebied zijn geen wegen, binnenwateren of spoorwegen gelegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
Indien de vaststelling van een bestemmingsplan leidt tot een bevolkingstoename van meer dan 10 % of er sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde, moet het groepsrisico worden verantwoord. Aangezien dit bestemmingsplan niet binnen het invloedsgebied van een risicobron ligt, is er geen sprake van een toename van de bevolking of van het groepsrisico.
Samenvattend kan worden geconcludeerd dat de aspecten inrichtingen, buisleidingen, transport en groepsrisico niet leiden tot veiligheidsproblemen voor het plangebied. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het onderhavig bestemmingsplan.
Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. De Wet natuurbescherming is op 1 januari 2017 in werking getreden en betreft zowel soortenbescherming als bescherming van (Europese) natuurgebieden. Naast het raadplegen van bronnen is het plangebied ten behoeve van de inventarisatie op 7 februari 2019 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs. Het rapport van het onderzoek is bijgevoegd als bijlage 2.
Ten behoeve van de ontwikkeling wordt vegetatie verwijderd en grond vergraven. De bomen aan de kant van de Hellendoornseweg worden gekapt. De bomen aan de kant van de Ds. Berkhofweg worden zoveel mogelijk gespaard.
Op basis van de inventarisatie kon niet worden uitgesloten dat een jaarrond beschermde nest van een ransuil verloren gaat, zodat nader onderzoek nodig was om vast te stellen dat ransuil gebruikt maakt van dit nest.
Dit nader onderzoek naar de ransuil heeft plaatsgevonden op 9 april en 23 mei 2019. Er is tijdens de beide inventarisatierondes geen activiteit van ransuil waargenomen in en om het plangebied. Ook zijn geen sporen van ransuil aangetroffen. Er is geen sprake van een verbodsovertreding ten aanzien van ransuil als gevolg van de bouw van de woningen. Een ontheffing van de Wnb is niet nodig. De notitie aanvullend onderzoek is bijgevoegd als bijlage 3.
In verband met de soortbescherming van de Wnb is het nodig om bij de planning van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen van de overige voorkomende vogels.
In het kader van de Wet natuurbescherming is de depositie van stikstof ten gevolge van de bouw en het gebruik van de te realiseren woningen berekend. Het is weliswaar een kleinschalige ontwikkeling, maar het plangebied ligt op korte afstand van stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Bij de berekening is rekening gehouden met het gasloos bouwen van de woningen en met het gebruik van STAGE klasse IV materieel (dat is mobiel materieel uit het bouwjaar 2015 of jonger) in de bouw/aanlegfase. De conclusie is dat er geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn met en overschrijding van een projectbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar. Het plan heeft geen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van natuurlijke habitats en soorten. Voor deze activiteit is daarom geen vergunning op grond van de Wnb nodig.
De ontwikkeling is daarnaast op het punt van provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet in strijd met de Verordening 2018 van de Provincie Overijssel.
De notitie stikstofdepositi met de bijbehorende AERIUS-berekening zijn als Bijlage 4 en Bijlage 5 bij de toelichting opgenomen.
Er zijn geen belemmeringen ten aanzien van het voornemen voor het thema ecologie.
Woningen zijn in het kader van de Wet geluidhinder geluidsgevoelige objecten. Daarom dient er toetsing plaats te vinden aan de eisen uit de Wet geluidhinder.
In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Binnen de bebouwde kom bedraagt de zonebreedte voor tweestrookswegen die aan weerszijden van de weg, gerekend vanuit de wegas, in acht moet worden genomen 200 meter. Buiten de bebouwde kom bedraagt deze afstand voor tweestrookswegen 250 meter. In geval van het realiseren van geluidsgevoelige bebouwing binnen deze zone dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden.
De aan de oost- en westzijde van het voornemen gelegen Hellendoornseweg en Dominee Berkhof-weg kennen ter plaatse van het voornemen een maximum snelheid van 30 km/uur. De wegen hebben daarmee in de zin van de Wet geluidhinder geen zone. Akoestisch onderzoek zou achterwege kunnen blijven. Echter in het kader van een goede ruimtelijke ordening is toch besloten deze wegen akoestisch nader te onderzoeken. Met name de Hellendoornseweg kent een zekere doorgaande functie en is deels uitgevoerd in klinkers.
Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd door BügelHajema adviseurs d.d. 10 januari 2019 en is bijgevoegd als bijlage 6 bij deze toelichting.
Uit het onderzoek blijkt dat de woningen voldoen aan de wettelijke eis van goede ruimtelijke ordening wat betreft het wegverkeerslawaai. De maximale geluidsbelasting vanwege de Hellendoornseweg bedraagt maximaal 48 dB (voorkeursgrenswaarde in de Wet geluidhinder). Geconcludeerd mag worden dat er ter plaatse van de woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben'.
Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.
Nibm-toets
Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.
In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
Het plan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van een viertal woningen in niet stedelijk gebied. Op basis van de CROW-publicatie nr. 317 'Verkeersgeneratie woon- en werkgebieden' (oktober 2012) is de verkeersgeneratie van twee-onder-een-kap woningen bepaald op 8,0 ritten per etmaal. De totale verkeersgeneratie bedraagt derhalve afgerond 32 ritten.
Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft VROM in samenwerking met InfoMil de nibm-tool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald.
Afbeelding 6. Nibm-tool
Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project moet derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit vanwege wegverkeer kan derhalve achterwege blijven.
Achtergrondniveaus
Hoewel geconstateerd is dat het project een zogenaamd nibm-project betreft, dient ook te worden bezien of de luchtkwaliteit in het plangebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden.
Daartoe is gebruikgemaakt van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland 2018. Het RIVM produceert deze kaarten jaarlijks. De kaarten geven een beeld van de luchtkwaliteit in Nederland en betreffen zowel recente als toekomstige jaren. Per kilometervak worden de concentraties voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen weergegeven waarvoor Europese regelgeving bestaat. De kaarten op deze website hebben een juridisch-formele status.
De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen betreffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). De grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5) uit de wet zijn opgenomen in de navolgende tabel.
Grenswaarden luchtkwaliteit NO2, PM2,5 en PM10 | |
Luchtconcentratie | Norm |
NO2 | |
jaargemiddelde concentratie | 40µg/m3 |
PM2,5 | |
jaargemiddelde concentratie | 25µg/m3 |
PM10 | |
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m3 |
Uit de Grootschalige Concentratiekaarten blijkt dat in het plangebied de volgende achtergrondniveaus zijn gemeten en worden verwacht voor NO2, PM10 en PM2,5.
Achtergrondniveaus luchtkwaliteit | |||
Stof | 2017 | 2020 | 2030 |
PM2,5 | 9,2 µg/m3 | 9,3 µg/m3 | 7,1 µg/m3 |
PM10 | 15,7 µg/m3 | 16,0 µg/m3 | 13,4 µg/m3 |
NO2 | 11,9 µg/m3 | 9,4 µg/m3 | 6,4 µg/m3 |
Conclusies
Geconcludeerd is dat het voornemen een nibm-project betreft. Daarnaast is de luchtkwaliteit in en rond het plangebied zodanig dat een goed verlijfsklimaat wordt gewaardborgd.
Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.
Op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening moeten ruimtelijke plannen zijn voorzien van een waterparagraaf. Hiervoor moet het proces van de watertoets worden doorlopen. Bij het watertoetsproces gaat het om het hele proces van vroegtijdig meedenken, informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.
De watertoets is online uitgevoerd en ingediend op 21 januari 2019 bij het Waterschap Vechtstromen. Het daaruit voortvloeiende 'watertoetsdocument' geeft aan dat voor het plan de korte procedure gevolgd kan worden. Dit houdt in dat de standaard waterparagraaf toegepast kan worden. Het watertoetsdocument (inclusief standaard waterparagraaf) is als bijlage 7 opgenomen. De volgende onderwerpen zijn van belang.
Waterhuishouding
Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1.500 m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.
Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer
In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater behandeld via een gescheiden stelsel.
Aanleghoogte bebouwing
In de waterparagraaf wordt geadviseerd een ontwateringsdiepte van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand aan te houden. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil wordt aanbevolen om te hanteren.
Conclusie
In het plan wordt rekening gehouden met bovenstaande aandachtspunten. Het aspect water vormt geen belemmering voor het uitvoeren van het voornemen.
Milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om het milieubelang vroegtijdig en volwaardig in de plan- en besluitvorming in te brengen. M.e.r. is altijd gekoppeld aan een besluit, bijvoorbeeld aan de vaststelling van een structuurvisie, aan een bestemmingsplan of aan het verlenen een vergunning.
In het Besluit m.e.r. zijn in de bijlage onderdeel C en D activiteiten opgenomen, waarbij op grond van artikel 7.8b van de Wet milieubeheer besloten moet worden of bij de voorbereiding van het plan of besluit voor die activiteiten een milieueffectrapport (MER) moet worden opgesteld.
In onderdeel D 11.2 van de bijlage van het Besluit m.e.r. zijn de drempelwaarden voor 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' opgenomen. De drempelwaarde voor woningbouw is de realisatie van 2.000 of meer woningen. De beoogde ontwikkeling uit het voorliggend bestemmingsplan blijft naar schaal en omvang ruimschoots onder de drempelwaarde van de activiteiten zoals opgenomen in onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r.
Op grond hiervan is het verrichten van een (nadere) m.e.r.-beoordeling voor dit bestemmingsplan niet noodzakelijk.
Deze paragraaf gaat in op de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. Daarbij wordt in eerste instantie ingegaan op de algemene afspraken die hiervoor (landelijk) zijn gemaakt. Vervolgens wordt een toelichting gegeven op de juridische regeling van dit specifieke bestemmingsplan, door de gehanteerde bestemming toe te lichten.
Dit bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
In dit bestemmingsplan worden de enkelbestemming 'Woongebied' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting' gehanteerd. Onderstaand wordt per bestemming kort besproken wat precies wordt geregeld.
Op het plangebied is de bestemming Woongebied van kracht. Er mogen vier woningen worden gebouwd, in de vorm van twee dubbele woningen. De hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd. De goot- en bouwhoogte van het hoofdgebouw bedragen ten hoogste 6 en 10 m. Een bouwperceel mag voor maximaal 60% worden bebouwd. De oppervlakte aan bijgebouwen bedraagt maximaal 75 m2. De goot- en bouwhoogte van een bijgebouw bedragen ten hoogste 3 en 6 m.
Op een aantal punten mag worden afgeweken van de bouwregels.
Een beroep aan huis is zonder meer toegestaan, mits aan de voorwaarden wordt voldaan. Bij afwijking van de gebruiksregels mogen kleinschalige bedrijfsactiviteiten worden uitgeoefend. Ook zijn bij afwijking zorgfuncties bij het wonen toegestaan.
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting' is opgenomen in verband met de archeologische verwachtingswaarde voor de gronden in het plangebied. Hiertoe is een bouwverbod met afwijkingsmogelijkheid opgenomen, alsmede een ogevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken en werkzaamheden zijnde. Er geldt geen vergunningplicht voor ingrepen onder de 2.500 m2.
Voor het plangebied is de aanduiding 'Milieuzone - intrekgebied' opgenomen. Dit houdt in dat de gronden mede zijn bestemd voor de bescherming van de kwaliteit van het grondwater.
De kosten die gepaard gaan met het plan worden door de 'initiatiefnemer' gedragen. Andere kosten die uit dit plan kunnen voortvloeien, zijn aanvragen voor een tegemoetkoming in schade. Aanvragen om tegemoetkoming in schade kunnen op voorhand niet worden uitgesloten. De gemeente zal daarom met de initiatiefnemer een overeenkomst sluiten, zoals bedoeld in artikel 6.4a Wro. Daarmee kan worden voorkomen dat de gemeenschap de kosten moet betalen die worden gemaakt in het belang van de aanvrager.
Een exploitatieplan is voor dit bestemmingsplan niet nodig.
In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro heeft er overleg plaatsgevonden met de provincie Overijssel. De provincie heeft aangegeven dat er gezien het geringe aantal toe te voegen woningen geen provinciaal belang aan de orde is.
Op 11 juli 2019 vond een informatieve bijeenkomst met buurtbewoners plaats. Er waren 41 belangstellenden. Nadat het initiatief was toegelicht en er gelegenheid was gegeven tot het stellen van vragen gaf één omwonende aan bezwaar te hebben tegen het plan. Er is afgesproken verder met deze omwonende in gesprek te gaan.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 24 oktober 2019 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Er is één zienswijze ingediend. Deze is als bijlage 8 bij de toelichting gevoegd.