Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Buitengebied, wijziging Parkweg 3 Lemele
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0175.buiten2012wp0067-OW01
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
1.1. het plan
het bestemmingsplan ‘Buitengebied, wijziging Parkweg 3 Lemele’, met identificatienummer (IMRO code) NL.IMRO.0175.buiten2012wp0067-OW01 van de gemeente Ommen.
 
1.2. bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
 
1.3. de plankaart
de gewaarmerkte kaart met bijbehorende verklaring, waarop de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangewezen.
 
1.4. aan huis gebonden beroep
vrije beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten horend bij de woonfunctie die ten hoogste vallen binnen de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten in bijlage 1, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen en vergunningbesluit milieubeheer geldt, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
 
1.5. aanbouw
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw én dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
 
1.6. aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.7. aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.8. afhankelijke woonruimte
een aanbouw, bijgebouw of recreatiewoning dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin (een gedeelte van) een huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
 
1.9. agrarisch bedrijf
een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren en waarbij de bedrijfsvoering aanbod gericht is; nader te onderscheiden in:
  1. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee waarbij de veehouderij geheel of in overwegende mate afhankelijk is van de bij het bedrijf behorende agrarische grond als productiemiddel; onder grondgebonden veehouderij wordt tevens verstaan paardenfokkerij;
  2. paardenfokkerij: het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij waarbij het africhten van en de handel in paarden in ondergeschikte mate plaatsvindt; onder paardenfokkerij wordt niet verstaan paardenstalling en manege;
  3. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, met uitzondering van sierteelt en bosbouw;
  4. intensieve veehouderij: een agrarisch bedrijf of een deel daarvan met tenminste 250 m² bedrijfsvloeroppervlak dat wordt gebruikt voor veehouderij volgens de Wet milieubeheer en waar geen melkrundvee, schapen, paarden of dieren 'biologisch' worden gehouden en waar geen dieren worden gehouden uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve natuurbeheer; in deze definitie wordt onder melkrundvee verstaan:
    1. melkvee met bijbehorend vrouwelijk jongvee, dat overwegend wordt gehouden voor de melkproductie met inbegrip van dieren die in de mestperiode worden gemolken, tijdens de lactatie worden gemest dan wel zijn droog gezet en worden afgemest en vrouwelijk vleesvee ouder dan 2 jaar met bijbehorend vrouwelijk jongvee, dat op een met melkvee vergelijkbare manier wordt gehouden voor de vleesproductie en het voortbrengen en zogen van kalveren;
    2. in deze definitie wordt onder dieren 'biologisch houden' verstaan: dieren die worden gehouden overeenkomstig de regels die krachtens artikel 2 van de Landbouwkwaliteitswet zijn gesteld ten aanzien van de biologische productiemethoden;
  5. glastuinbouw: de teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
  6. sierteelt: de teelt van siergewassen al dan niet met behulp van kassen en al dan niet gecombineerd met de handel in boomkwekerijgewassen en vaste planten;
    1. in dit plan wordt onder sierteelt tevens verstaan:
      1. fruitteelt: de teelt van fruit in boomgaarden;
      2. boomteelt: een bedrijf gericht op het telen van bomen al dan niet gecombineerd met de verhandeling daarvan;
      3. bollenteelt: de teelt van bolgewassen;
    2. in dit plan wordt onder sierteelt niet verstaan:
      1. niet-grondgebonden sierteelt in de vorm van pot- en containerteelt;
  7. intensieve kwekerij: de teelt van gewassen of dieren (anders dan bij wijze van intensieve veehouderij) (nagenoeg) zonder gebruik te maken van daglicht;
  8. houtteelt: de teelt van bomen ten behoeve van de houtproductie.
1.10. bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
1.11. bebouwingsoppervlak
een op de plankaart aangegeven oppervlak dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwvlak dat op het bouwperceel rust dat maximaal mag worden bebouwd.
 
1.12. bed & breakfast
het verstrekken van logies met ontbijt binnen de bestaande (bedrijfs)woning al dan niet met deelruimte in een omvang die ondergeschikt is aan de woonfunctie.
 
1.13. bedrijfsgebouw
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.
 
1.14. bedrijfsvloeroppervlak
de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.
 
1.15. bestaand gebruik
het op het tijdstip van het inwerking treden van het plan aanwezige gebruik.
 
1.16. bestaande bouwwerken
bouwwerken, die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan zijn of worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.
 
1.17. bestemmingsgrens
een op de plankaart aangegeven lijn, die de grens vormt van een bestemmingsvlak.
 
1.18. bestemmingsvlak
een op de plankaart door bestemmingsgrenzen omsloten vlak, waarmee gronden zijn aangegeven met eenzelfde bestemming.
 
1.19. bijgebouw
een, al dan niet vrijstaand, gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en niet gebruikt mag worden voor bewoning.
 
1.20. bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats.
 
1.21. bouwgrens
een op de plankaart aangegeven lijn, die de grens vormt van een bouwvlak.
 
1.22. bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
 
1.23. bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende, bebouwing is toegestaan.
 
1.24. bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
 
1.25. bouwvlak
een op de plankaart door bouwgrenzen omsloten vlak, waarmee gronden zijn aangegeven waarop ingevolge deze regels bepaalde bouwwerken zijn toegestaan; bouwvlakken ten behoeve van agrarische of agrarisch aanverwante bedrijven die verbonden zijn door middel van de aanduiding 'bij elkaar behorende bouwvlakken', worden geacht één bouwvlak voor één bedrijf te vormen.
 
1.26. bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
 
1.27. cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en gaafheid.
 
1.28. dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw of bouwwerk.
 
1.29. detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, alsmede anders dan voor verbruik ter plaatse.
 
1.30. eerste bouwlaag
de bouwlaag op de begane grond.
 
1.31. erf
een al of niet omheind stuk grond, in ruimtelijk opzicht direct behorend bij, in functioneel opzicht ten dienst van en in feitelijk opzicht direct aansluitend aan een woning (of ander gebouw) dat in beginsel behoort tot de kavel waarop de woning is geplaatst, zoals blijkt uit de kadastrale gegevens.
 
1.32. gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.33. gebruiken
gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven.
 
1.34. hobbymatig agrarisch gebruik
het gebruik van grond ten behoeve van agrarische activiteiten in een omvang die niet als bedrijfsmatig kan worden beschouwd.
 
1.35. horecabedrijf
een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van erotisch getinte vermaaksfunctie.
 
1.36. hoofdgebouw
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk is aan te merken.
 
1.37. kantoor(ruimte)
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.
 
1.38. kassen
bouwwerken van glas of ander lichtdoorlatend materiaal (ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering) met een hoogte van 1,5 m of meer, trek-, tunnel-, schaduw-, boog- en gaaskassen daaronder begrepen.
 
1.39. kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen
voorzieningen ten behoeve van activiteiten als wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie alsmede ten behoeve van outdoor-activiteiten en vergelijkbare activiteiten in de vorm van bijvoorbeeld aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken.
 
1.40. kleinschalige natuurontwikkeling
de aanleg van riet- en schraallanden, moerasjes, poelen en plas-draszones, en de realisatie van natuurvriendelijke oevers tot een oppervlak van 0,5 ha.
 
1.41. landschapswaarde
de aan een gebied toegekende waarde wat betreft het waarneembare deel van het aardoppervlak, welke waarde wordt bepaald door de herkenbaarheid en identiteit van de onderlinge samenhang en beïnvloeding van niet-levende en levende natuur en het menselijk grondgebruik.
 
1.42. mantelzorg
de langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt aangeboden aan een hulpbehoevende, door personen uit diens sociale omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de bestaande sociale relatie.
 
1.43. natuurwaarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en/of fauna.
 
1.44. nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie.
 
1.45. opslag
het bewaren van goederen, materialen en stoffen zonder dat ter plaatse sprake is van productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard.
 
1.46. overkapping
een bouwwerk, al dan niet aangebouwd aan een gebouw of een bouwwerk geen gebouw zijnde, bestaande uit een slechts van boven afgesloten ruimte van lichte constructie die niet of slechts gedeeltelijk met wanden is omgeven, waaronder in ieder geval een carport wordt verstaan.
 
1.47. peil
  1. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk grenst aan de weg en voor dijkbebouwing: de hoogte van de kruin van de weg;
  2. voor andere gevallen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.48. praktijkruimte
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, (para)medisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.
 
1.49. ruimtelijke kwaliteit
het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is.
 
1.50. ruimtelijk kwaliteitsplan
een plan dat beschrijft op welke wijze het erf landschappelijk gezien is ingepast in zijn omgeving, hoe de sterke gebiedskenmerken worden doorvertaald in de inrichting van het erf en hoe de nieuwe ontwikkeling op het erf en waar nodig compenserende maatregelen elders, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving; voor het bepalen van de sterke gebiedskenmerken moet gebruik gemaakt worden van het Landschapsontwikkelingsplan Ommen en het Inspiratieboek ruimtelijke kwaliteit, waarin de sterke gebiedskenmerken per (deel)gebied zijn beschreven.
 
1.51. seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval worden verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
 
1.52. Staat van Bedrijfsactiviteiten
de Staat van Bedrijfsactiviteiten die als bijlage bij deze regels onderdeel van de regels uitmaakt.
 
1.53. uitbouw
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
 
1.54. voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel; bij bebouwing nabij kruisingen of splitsingen is de voorgevel de gevel die gericht is naar de weg vanwaar toegang tot het perceel wordt verkregen; bij meerdere toegangen is die vanaf de straat waaraan de bebouwing gelegen is, maatgevend.
 
1.55. voorgevelrooilijn
  1. langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing:
    1. de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
  2. langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd:
    1. bij een wegbreedte van ten minste 10 m, de lijn gelegen op 15 m uit de as van de weg;
    2. bij een wegbreedte geringer dan 10 m, de lijn gelegen op 10 m uit de as van de weg.
1.56. weg
alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of paden behorende bermen en zijkanten en bermsloten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig gebruikte parkeerterreinen.
 
1.57. woning
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.
 
1.58. zijdelingse perceelsgrenzen
de perceelsscheiding van een bouwperceel, niet gelegen aan de voor- of achterzijde van het perceel.
 
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten.
 
2.1. goothoogte bij hellende dakvlakken
de afstand van bovenkant goot c.q. druiplijn ten opzichte van het gemiddelde peil van het aansluitende en afgewerkte terrein. Ondergeschikte bouwonderdelen als goten van dakkapellen worden niet meegerekend.
 
2.2. goothoogte bij platte daken
de afstand van de bovenkant dakopstand of boeiboord ten opzichte van het gemiddelde peil van het aansluitende en afgewerkte terrein.
 
2.3. hoogte (bouwhoogte, nokhoogte) van een gebouw of ander bouwwerk, geen antenne-installatie zijnde de verticale afstand van het hoogste punt van een gebouw of ander bouwwerk tot aan het gemiddelde peil van het aansluitende en afgewerkte terrein; bij de bepaling van de hoogte worden ondergeschikte bouwonderdelen als antennes, liftkokers, schoorstenen, luchtkokers, lichtkappen, roeden van hooibergen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen niet meegerekend.
 
2.4. hoogte van een antenne-installatie
de verticale afstand van het hoogste punt van de antenne-installatie tot aan het gemiddelde peil van het aansluitende en afgewerkte terrein; indien de antennedrager aan de gevel van een gebouw wordt bevestigd, wordt gemeten tussen het punt waarop de antenne, met antennedrager, het dakvlak kruist en het hoogste punt van de antenne-installatie.
 
2.5. inhoud van een gebouw (bruto inhoud)
  1. de inhoud gemeten tussen het gemiddelde peil van het aansluitende en afgewerkte terrein, de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren, en de bovenzijde van de dakconstructie;
  2. grind en losliggende daktegels worden niet tot de constructie van een plat dak gerekend; de meetlijn ligt direct boven de dakbedekking of bij een 'omgekeerd dak' direct boven de dakisolatie; voor een hellend pannendak of rietendak moet als meetlijn de onderkant van de panlatten of rietlatten worden aangehouden;
  3. de inhoud van vergunningvrij bouwwerken en bouwonderdelen wordt buiten beschouwing gelaten;
  4. de bouwdelen en ruimten, voor zover gelegen onder het aansluitende en afgewerkte terrein, worden niet meegerekend, uitgezonderd recreatiewoningen;
  5. waar in dit bestemmingsplan over inhoud wordt gesproken wordt de bruto inhoud bedoeld.
2.6. oppervlakte van een gebouw (bruto)
  1. de oppervlakte gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, nederwaarts geprojecteerd op het gemiddelde horizontale niveau van het aansluitende en afgewerkte terrein ter plaatse van het bouwwerk;
  2. bij de bepaling van de grenslijn van de bebouwde oppervlakte blijft een incidentele nis of uitsparing en een incidenteel uitspringend bouwdeel buiten beschouwing, indien het grondvlak daarvan kleiner is dan 0,5 m²;
  3. de vloeroppervlakte van een overdekte buitenruimte, die niet of slechts gedeeltelijk omsloten is en daardoor geen vaste buitenbegrenzing heeft, is gelijk aan de verticale projectie van het overdekkende bouwdeel; bij kolommen wordt de meest naar buiten gelegen zijde als plaats van het (fictieve) buitenwerks gevelvlak aangemerkt;
  4. indien de breedte van de verticale projectie van een overdekkende bouwdeel op het horizontale vlak groter is dan 0,75 m, gemeten ten opzichte van het (fictieve) buitenwerkse gevelvlak, wordt de geprojecteerde oppervlakte, indien dit kleiner is dan 0,5 m², niet meegerekend bij de bepaling van de bruto vloeroppervlakte.
2.7. afstanden tussen bouwwerken en tot perceelsgrenzen
afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot perceelsgrenzen, worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
 
2.8. afstand tot de weg
afstand gemeten vanaf enig punt van een bouwwerk tot de rand van de dichtstbijzijnde berm aan de zijde van de weg.
 
2.9. vloeroppervlakte (bruto)
 
2.9.1. Te meten overeenkomstig de definitie voor oppervlakte van een gebouw.
 
2.9.2. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons, overstekende daken en daarmee gelijk te stellen bouwdelen buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 1 m wordt overschreden en mits de verticale projectie van de gevel zelf op of achter de bouw- c.q. bestemmingsgrens blijft.
 
2.9.3. Bij de toepassing van deze regels wordt gemeten vanuit het hart van een lijn op de analoge of digitale plankaart.
 
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Wonen
 
3.1. Doeleindenomschrijving
 
De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen;
  2. aan-huis-gebonden beroep, kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en bed & breakfast in de woning met dien verstande dat het bebouwingsoppervlak ten behoeve van de activiteit niet meer bedraagt dan 100 m2;
met daarbijbehorende:
  1. (ontsluitings)wegen;
  2. nutsvoorzieningen;
  3. groenvoorzieningen
  4. tuinen;
  5. parkeervoorzieningen;
  6. water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, tijdelijke waterberging en sierwater.
3.2. Bouwregels
 
3.2.1. Op de voor Wonen aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
  1. woningen met aan- en uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2.2. Bouwen
Voor het bouwen van bouwwerken als bedoeld in 3.2.1 gelden de volgende regels:
  1. woningen mogen uitsluitend worden opgericht binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken;
  2. bijgebouwen mogen alleen worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’;
  3. overigens geldt het volgende:
 
 
* Meer dan 1 m achter de voorgevelrooilijn en meer dan 1 m van de weg of openbaar groen.
 
3.3 Afwijken van de gebruiksregels
 
3.3.1 Aan huis gebonden beroep en kleinschalige bedrijfsactiviteiten
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regels van het plan voor het toestaan van aan-huisgebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten teneinde bij (bedrijfs)woningen behorende bijgebouwen te mogen gebruiken voor deze activiteiten, voor zover:
  1. de activiteiten geen hinder opleveren voor de woonsituatie;
  2. de activiteiten geen detailhandel en/of horeca betreffen, uitgezonderd beperkte verkoop die ondergeschikt is aan de uitoefening van de betrokken kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  3. de activiteiten geen nadelige invloed hebben op de normale verkeersafwikkeling en geen onevenredige parkeerdruk veroorzaken;
  4. de activiteiten, de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven niet onevenredig beperken;
  5. de gezamenlijke oppervlakte ten behoeve van de activiteit niet meer bedraagt dan 100 m².
3.4 Specifieke gebruiksregels
 
3.4.1 Voorwaardelijke verplichting - inrichtingsmaatregelen
  1. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend: het gebruik van en het in gebruik laten nemen van nieuwe bebouwing zonder de uitvoering en instandhouding van de inrichtingsmaatregelen conform het in bijlage 2 (van de regels) opgenomen Inrichtingsplan teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemming Wonen worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen 18 maanden na ingebruikname van de woning uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in bijlage 2 (van de regels) opgenomen Inrichtingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.4.1 indien in plaats van de inrichtingsmaatregelen zoals opgenomen in het Inrichtingsplan (bijlage 2 van de regels) andere inrichtingsmaatregelen worden getroffen, met dien verstande dat de inrichtingsmaatregelen van een gelijk beschermingsniveau zijn als de inrichtingsmaatregelen in het Inrichtingsplan (bijlage 2 van de regels).
 
Artikel 4 Waarde - Archeologie
 
4.1. Doeleindenomschrijving
 
De gronden op de kaart aangewezen voor Archeologisch waardevol gebied zijn mede bestemd voor de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden.
 
4.2. Bouwregels
 
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
  1. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 4.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. de aanvrager van de bouwvergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
    2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de bouwvergunning regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. het bepaalde in sub b is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 2500 m² en tot een diepte van 50 cm onder het maaiveld.
4.3. Aanlegvergunning
 
4.3.1. Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Archeologisch waardevol gebied zonder of in afwijking van een aanlegvergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of hoogte dan 50 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  2. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
  3. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  4. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  5. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
4.3.2. Het verbod van lid 4.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
  1. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 4.2 in acht is genomen;
  2. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 100 m²;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  4. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
4.3.3. De werken en werkzaamheden, zoals in lid 4.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de aanlegvergunning aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:
  1. de aanvrager van de aanlegvergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
  2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de aanlegvergunning regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
4.4. Wijzigingsbevoegdheid verwijderen medebestemming Archeologisch Waardevol gebied
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door voor een of meer bestemmingsvlakken de medebestemming Archeologisch waardevol gebied geheel of gedeeltelijk van de plankaart te verwijderen, indien:
  1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
3 Algemene regels
    
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
  
Artikel 6 Algemene bouwregels
 
6.1. Situering van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
 
6.1.1 Situering
Voor de situering van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten behoeve van de woonfunctie geldt het volgende:
  1. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten behoeve van de woonfunctie mogen alleen worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’;
  2. de bebouwing dient binnen een zone van 30 m op het achtererf en zijerf, gemeten ten opzichte van het gedeelte van de woning dat als oorspronkelijk hoofdgebouw moet worden aangemerkt, te worden geplaatst;
  3. bijgebouwen worden gesitueerd binnen de aanduiding ‘bijgebouwen’;
  4. bijgebouwen en overkappingen met een plat dak en een bouwhoogte van maximaal 3 m moeten minimaal op 1 m achter de voorgevelrooilijn worden geplaatst;
  5. aanbouwen en uitbouwen dienen op minimaal 2,5 m uit de zijdelingse perceelsgrenzen te worden gebouwd;
  6. bijgebouwen en overkappingen dienen op minimaal 1 m uit de zijdelingse perceelsgrens te worden gebouwd, tenzij op de perceelsgrens wordt gebouwd;
6.1.2. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van de situeringseisen zoals bepaald in lid 6.1.1 met inachtneming van het volgende:
  1. ontheffing wordt slechts verleend indien de aanvraag vergezeld gaat met een goed onderbouwd inrichtingsplan;
  2. de nieuwe indeling dient te leiden tot een verhoging van de beeldkwaliteit op het bouwvlak;
  3. de ontwikkeling dient stedenbouwkundig getoetst te worden;
  4. de nieuwe indeling leidt niet tot beperking van omliggende agrarische bedrijven.
Artikel 6.2 Overschrijding voorgevelrooilijn
 
De voorgevelrooilijn mag in afwijking uitsluitend worden overschreden door tot het hoofdgebouw behorende stoepen, stoeptreden, funderingen, balkons, erkers en entreeportalen die direct aan het hoofdgebouw worden aangebouwd, mits de overschrijding niet meer dan 1,2 m bedraagt, met dien verstande dat:
  1. de breedte van het overschrijdende deel maximaal 60% van de voorgevelbreedte bedraagt;
  2. de afstand van het overschrijdende deel tot de voorste perceelsgrens minimaal 3 m bedraagt.
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
 
Artikel 7.1 Strijdig gebruik
  1. Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken in strijd met de in het plan aan deze gronden en bouwwerken gegeven bestemming.
  2. Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, als bedoeld onder a, wordt in ieder geval gerekend:
    1. het gebruik van de gronden voor de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- en/of vliegtuigen;
    2. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond bodemspecie en puin voor het storten van vuil, anders dan ten behoeve van de uitvoering krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
    3. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
    4. het gebruiken van een vrijstaand bijgebouw voor bewoning.
7.1.1 Uitzondering strijdig gebruik
Onder een gebruik strijdig met de bestemming wordt niet verstaan het:
  1. gebruiken of laten gebruiken van gronden ten behoeve van kortstondige, incidentele evenementen, festiviteiten en manifestaties, indien en voor zover daardoor ingevolge een wettelijk voorschrift vergunning, ontheffing of vrijstelling vereist is en deze is verleend;
  2. het aanleggen of laten aanleggen van kabels en leidingen ten behoeve van de drinkwatervoorziening, de riolering, de waterhuishouding, de energievoorziening en de datacommunicatie, met uitzondering van:
    1. aardgastransportleidingen met een diameter van meer dan 4" en/of een druk van meer dan 40 bar;
    2. transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3- categorie met een diameter van meer dan 4";
    3. hoogspanningsleidingen;
    4. buisleidingen voor het transport van drinkwater met een doorsnede van 250 mm of meer;
    5. buisleidingen voor het transport van afvalwater of stoom met een doorsnede van 1 m of meer.
Artikel 8 Algemene ontheffingsbevoegdheden
 
8.1. Ontheffingsbevoegdheid overschrijding maatvoering en bouwgrenzen
 
8.1.1. Tenzij dit plan elders al over ontheffingsbevoegdheden voor overschrijding van maatvoering beschikt, zijn burgemeester en wethouders bevoegd ontheffing te verlenen van de regels van het plan voor:
  1. overschrijding van – voor bouwen geldende – afstands-, oppervlakte-, inhouds- en hoogtematen met ten hoogste 10%;
  2. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen.
8.1.2. Ontheffing als bedoeld in lid 8.1.1 wordt niet verleend:
  1. indien daardoor onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. indien er sprake is van een overschrijding van de inhoudsmaat van (bedrijfs)woningen en recreatiewoningen;
  3. indien daardoor onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld.
8.2. Ontheffingsbevoegdheid mantelzorg
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen ten behoeve van het gebruik van een (vrijstaand) bijgebouw/bedrijfsgebouw als afhankelijke woonruimte, met inachtneming van het volgende:
  1. een afhankelijke woonruimte noodzakelijk is uit het oogpunt van mantelzorg;
  2. de afhankelijke woonruimte wordt bewoond door de mantelzorgbehoevende(n);
  3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en (agrarische bedrijven);
  4. de afhankelijke woonruimte voldoet aan de regels inzake bijgebouwen, met dien verstande dat de oppervlakte ten dienste van mantelzorg niet meer dan 75 m² bedraagt;
  5. gebruik wordt gemaakt van het dichtst bij de hoofdwoning gelegen bijgebouw, tenzij op grond van doelmatigheidsmotieven een ander op het perceel gelegen bijgebouw meer geschikt is;
  6. de afhankelijke woonruimte voldoet aan de eisen van het Bouwbesluit;
  7. in aanvulling op de ontheffing wordt een overeenkomst tussen de gemeente en de betrokkenen gesloten.
8.3 Afwijkingsbevoegdheid kleinschalige duurzame energievoorzieningen
 
8.3.1 Afwijkingsbevoegdheid
Voor zover niet vergunningsvrij, kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van de regels van het plan voor:
  1. het bouwen en gebruiken van één of meer collectoren voor warmteopwekking of één of meer panelen voor elektriciteitsopwekking met een maximale hoogte van 2 meter binnen bouwvlakken dan wel in een zone van 50 m vanaf de grens van het bouwvlak, met dien verstande dat:
    1. de bouwhoogte wordt gemeten vanaf maaiveld
    2. voor zover plaatsing plaatsvindt op een dakvlak gerekend wordt ten opzichte van het dakvlak;
  2. het plaatsen en gebruiken van één of meer kleinschalige windturbines tot een maximale tiphoogte van 15 meter binnen bouwvlakken, met dien verstande dat windturbines niet zijn toegestaan in de EHS en bij recreatiewoningen.
8.3.2 Afwegingskader
Een afwijking als bedoeld in 8.3.1 wordt slechts verleend:
  1. indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. indien sprake is van een goede landschappelijke inpassing en voor zover aanwezige cultuurhistorische, natuur- en landschapswaarden niet in onevenredige mate worden geschaad;
Artikel 9 Algemene wijzigingsregels
 
9.1 Wijzigingsbevoegdheid overschrijden bestemmingsgrenzen
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen.
  
Artikel 10 Overige regels
 
10.1 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening
 
De voorschriften van de bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het bepaalde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
  1. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  2. de ruimte tussen bouwwerken.
10.2 Afstemming welstandstoets
 
Voor zover de regels in het bestemmingsplan met betrekking tot:
  1. de voorgeschreven maximale goothoogte en maximale bouwhoogte;
  2. de plaatsing op het bouwperceel;
  3. de dakhelling; ruimte bieden voor verschillende mogelijkheden van het realiseren van gebouwen, is deze ruimte tevens bedoeld voor het kunnen stellen van voorwaarden op basis van de in artikel 12a van de Woningwet aangegeven welstandscriteria, (voor zover die binnen het betreffende gebied van toepassing zijn) mits:
  4. ten aanzien van het gestelde onder a. de vermindering van de goot- en bouwhoogte niet meer bedraagt dan 15% van de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte;
  5. ten aanzien van het gestelde onder b. de binnen de regels te realiseren oppervlakte niet wordt verminderd.
10.3 Afstemming APV
 
Dit bestemmingsplan verzet zich niet tegen het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van evenementen en andere meerdaagse of regelmatig terugkerende activiteiten met een maximum van vijf evenementen per jaar en een duur van ten hoogste 15 dagen per evenement, mits, voor zover noodzakelijk, een vergunning op basis van de APV is verleend, en met dien verstande dat indien evenementen in een bestemming uitdrukkelijk zijn bestemd, het eerder gestelde maximum in aantal en in duur van evenementen niet geldt.
 
10.4 Parkeergelegenheid en laad-en losmogelijkheden
  1. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen of afwijken van de regels dient, indien de omvang of de bestemming van een gebouw en/of het terrein daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen, of andere voertuigen, in voldoende mate ruimte zijn aangebracht op of onder het gebouw, en/of op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw of terrein behoort. Deze ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer. Het aantal parkeerplaatsen per voertuig wordt bepaald op basis van beleidsregels die zijn opgenomen in de Nota parkeernormering (of een later door burgemeester en wethouders vast te stellen vervangend beleidsdocument dat verwijst naar deze regels);
  2. De onder a bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare auto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:
    1. indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten ten minste 1,80 m bij 5 m en ten hoogste 3,25 m bij 6 m bedragen;
    2. indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte, voor zover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst, ten minste 3,50 m bij 5 m bedragen.
  3. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
  4. Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde onder a en c:
    1. indien het voldoen aan die bepalingen op overwegende bezwaren stuit;
    2. voor zover op andere redelijke wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
  5. Ruimte(n) voor het bepaalde onder a en c dient, voor zover de aanwezigheid van deze ruimten krachtens deze regels nodig is, beschikbaar te blijven. Ander gebruik wordt aangemerkt als strijdig gebruik met de bestemming .
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht gebruik
 
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.
Artikel 12 Overgangsrecht Bouwwerken
 
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het bepaalde onder lid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. het onder 1 bepaalde is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan ‘Buitengebied, wijziging Parkweg 3 Lemele’.
 
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van ........
De griffier, De Voorzitter