1.1. het plan
het bestemmingsplan ‘Buitengebied, wijziging Parkweg 3 Lemele’, met identificatienummer (IMRO code) NL.IMRO.0175.buiten2012wp0067-OW01 van de gemeente Ommen.
1.2. bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3. de plankaart
de gewaarmerkte kaart met bijbehorende verklaring, waarop de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangewezen.
1.4. aan huis gebonden beroep
vrije beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten horend bij de woonfunctie die ten hoogste vallen binnen de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten in bijlage 1, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen en vergunningbesluit milieubeheer geldt, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.5. aanbouw
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw én dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.6. aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.7. aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.8. afhankelijke woonruimte
een aanbouw, bijgebouw of recreatiewoning dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin (een gedeelte van) een huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
1.9. agrarisch bedrijf
een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren en waarbij de bedrijfsvoering aanbod gericht is; nader te onderscheiden in:
- grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee waarbij de veehouderij geheel of in overwegende mate afhankelijk is van de bij het bedrijf behorende agrarische grond als productiemiddel; onder grondgebonden veehouderij wordt tevens verstaan paardenfokkerij;
- paardenfokkerij: het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij waarbij het africhten van en de handel in paarden in ondergeschikte mate plaatsvindt; onder paardenfokkerij wordt niet verstaan paardenstalling en manege;
- akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, met uitzondering van sierteelt en bosbouw;
- intensieve veehouderij: een agrarisch bedrijf of een deel daarvan met tenminste 250 m² bedrijfsvloeroppervlak dat wordt gebruikt voor veehouderij volgens de Wet milieubeheer en waar geen melkrundvee, schapen, paarden of dieren 'biologisch' worden gehouden en waar geen dieren worden gehouden uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve natuurbeheer; in deze definitie wordt onder melkrundvee verstaan:
- melkvee met bijbehorend vrouwelijk jongvee, dat overwegend wordt gehouden voor de melkproductie met inbegrip van dieren die in de mestperiode worden gemolken, tijdens de lactatie worden gemest dan wel zijn droog gezet en worden afgemest en vrouwelijk vleesvee ouder dan 2 jaar met bijbehorend vrouwelijk jongvee, dat op een met melkvee vergelijkbare manier wordt gehouden voor de vleesproductie en het voortbrengen en zogen van kalveren;
- in deze definitie wordt onder dieren 'biologisch houden' verstaan: dieren die worden gehouden overeenkomstig de regels die krachtens artikel 2 van de Landbouwkwaliteitswet zijn gesteld ten aanzien van de biologische productiemethoden;
- glastuinbouw: de teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
- sierteelt: de teelt van siergewassen al dan niet met behulp van kassen en al dan niet gecombineerd met de handel in boomkwekerijgewassen en vaste planten;
- in dit plan wordt onder sierteelt tevens verstaan:
- fruitteelt: de teelt van fruit in boomgaarden;
- boomteelt: een bedrijf gericht op het telen van bomen al dan niet gecombineerd met de verhandeling daarvan;
- bollenteelt: de teelt van bolgewassen;
- in dit plan wordt onder sierteelt niet verstaan:
- niet-grondgebonden sierteelt in de vorm van pot- en containerteelt;
- intensieve kwekerij: de teelt van gewassen of dieren (anders dan bij wijze van intensieve veehouderij) (nagenoeg) zonder gebruik te maken van daglicht;
- houtteelt: de teelt van bomen ten behoeve van de houtproductie.
1.10. bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.11. bebouwingsoppervlak
een op de plankaart aangegeven oppervlak dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwvlak dat op het bouwperceel rust dat maximaal mag worden bebouwd.
1.12. bed & breakfast
het verstrekken van logies met ontbijt binnen de bestaande (bedrijfs)woning al dan niet met deelruimte in een omvang die ondergeschikt is aan de woonfunctie.
1.13. bedrijfsgebouw
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.
1.14. bedrijfsvloeroppervlak
de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.
1.15. bestaand gebruik
het op het tijdstip van het inwerking treden van het plan aanwezige gebruik.
1.16. bestaande bouwwerken
bouwwerken, die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan zijn of worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.
1.17. bestemmingsgrens
een op de plankaart aangegeven lijn, die de grens vormt van een bestemmingsvlak.
1.18. bestemmingsvlak
een op de plankaart door bestemmingsgrenzen omsloten vlak, waarmee gronden zijn aangegeven met eenzelfde bestemming.
1.19. bijgebouw
een, al dan niet vrijstaand, gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en niet gebruikt mag worden voor bewoning.
1.20. bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats.
1.21. bouwgrens
een op de plankaart aangegeven lijn, die de grens vormt van een bouwvlak.
1.22. bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
1.23. bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende, bebouwing is toegestaan.
1.24. bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.25. bouwvlak
een op de plankaart door bouwgrenzen omsloten vlak, waarmee gronden zijn aangegeven waarop ingevolge deze regels bepaalde bouwwerken zijn toegestaan; bouwvlakken ten behoeve van agrarische of agrarisch aanverwante bedrijven die verbonden zijn door middel van de aanduiding 'bij elkaar behorende bouwvlakken', worden geacht één bouwvlak voor één bedrijf te vormen.
1.26. bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.27. cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en gaafheid.
1.28. dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw of bouwwerk.
1.29. detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, alsmede anders dan voor verbruik ter plaatse.
1.30. eerste bouwlaag
de bouwlaag op de begane grond.
1.31. erf
een al of niet omheind stuk grond, in ruimtelijk opzicht direct behorend bij, in functioneel opzicht ten dienst van en in feitelijk opzicht direct aansluitend aan een woning (of ander gebouw) dat in beginsel behoort tot de kavel waarop de woning is geplaatst, zoals blijkt uit de kadastrale gegevens.
1.32. gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.33. gebruiken
gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven.
1.34. hobbymatig agrarisch gebruik
het gebruik van grond ten behoeve van agrarische activiteiten in een omvang die niet als bedrijfsmatig kan worden beschouwd.
1.35. horecabedrijf
een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van erotisch getinte vermaaksfunctie.
1.36. hoofdgebouw
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk is aan te merken.
1.37. kantoor(ruimte)
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.
1.38. kassen
bouwwerken van glas of ander lichtdoorlatend materiaal (ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering) met een hoogte van 1,5 m of meer, trek-, tunnel-, schaduw-, boog- en gaaskassen daaronder begrepen.
1.39. kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen
voorzieningen ten behoeve van activiteiten als wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie alsmede ten behoeve van outdoor-activiteiten en vergelijkbare activiteiten in de vorm van bijvoorbeeld aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken.
1.40. kleinschalige natuurontwikkeling
de aanleg van riet- en schraallanden, moerasjes, poelen en plas-draszones, en de realisatie van natuurvriendelijke oevers tot een oppervlak van 0,5 ha.
1.41. landschapswaarde
de aan een gebied toegekende waarde wat betreft het waarneembare deel van het aardoppervlak, welke waarde wordt bepaald door de herkenbaarheid en identiteit van de onderlinge samenhang en beïnvloeding van niet-levende en levende natuur en het menselijk grondgebruik.
1.42. mantelzorg
de langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt aangeboden aan een hulpbehoevende, door personen uit diens sociale omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de bestaande sociale relatie.
1.43. natuurwaarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en/of fauna.
1.44. nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie.
1.45. opslag
het bewaren van goederen, materialen en stoffen zonder dat ter plaatse sprake is van productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard.
1.46. overkapping
een bouwwerk, al dan niet aangebouwd aan een gebouw of een bouwwerk geen gebouw zijnde, bestaande uit een slechts van boven afgesloten ruimte van lichte constructie die niet of slechts gedeeltelijk met wanden is omgeven, waaronder in ieder geval een carport wordt verstaan.
1.47. peil
- voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk grenst aan de weg en voor dijkbebouwing: de hoogte van de kruin van de weg;
- voor andere gevallen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.48. praktijkruimte
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, (para)medisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.
1.49. ruimtelijke kwaliteit
het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is.
1.50. ruimtelijk kwaliteitsplan
een plan dat beschrijft op welke wijze het erf landschappelijk gezien is ingepast in zijn omgeving, hoe de sterke gebiedskenmerken worden doorvertaald in de inrichting van het erf en hoe de nieuwe ontwikkeling op het erf en waar nodig compenserende maatregelen elders, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving; voor het bepalen van de sterke gebiedskenmerken moet gebruik gemaakt worden van het Landschapsontwikkelingsplan Ommen en het Inspiratieboek ruimtelijke kwaliteit, waarin de sterke gebiedskenmerken per (deel)gebied zijn beschreven.
1.51. seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval worden verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.52. Staat van Bedrijfsactiviteiten
de Staat van Bedrijfsactiviteiten die als bijlage bij deze regels onderdeel van de regels uitmaakt.
1.53. uitbouw
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.54. voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel; bij bebouwing nabij kruisingen of splitsingen is de voorgevel de gevel die gericht is naar de weg vanwaar toegang tot het perceel wordt verkregen; bij meerdere toegangen is die vanaf de straat waaraan de bebouwing gelegen is, maatgevend.
1.55. voorgevelrooilijn
- langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing:
- de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
- langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd:
- bij een wegbreedte van ten minste 10 m, de lijn gelegen op 15 m uit de as van de weg;
- bij een wegbreedte geringer dan 10 m, de lijn gelegen op 10 m uit de as van de weg.
1.56. weg
alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of paden behorende bermen en zijkanten en bermsloten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig gebruikte parkeerterreinen.
1.57. woning
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.
1.58. zijdelingse perceelsgrenzen
de perceelsscheiding van een bouwperceel, niet gelegen aan de voor- of achterzijde van het perceel.