direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Omgevingsvergunning Brug Junne
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0175.buiten2012ov0064-VG01

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Ommen is in samenwerking met het waterschap Vechtstromen de voorbereiding gestart voor het vervangen c.q. renoveren van de stuw bij Junne. Deze stuw bestaat uit een waterbouwkundige constructie en is voorzien van een wegdek voor de verkeersfunctie. Voor de toekomstige situatie is het voornemen om een separate brug te bouwen en de stuw te renoveren c.q. te vervangen. De gemeente Ommen is verantwoordelijk voor de nieuwbouw van de brug. Deze brug zal op bovenstroomse locatie (15 m) nabij de huidige stuw worden gepositioneerd.

Het realiseren van de brug op deze locatie past niet binnen de regels van het geldende bestemmingsplan. Dit houdt in dat een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan aangevraagd dient te worden. Ten behoeve daarvan moet gemotiveerd worden dat met de afwijking sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Deze ruimtelijke onderbouwing voorziet hierin.

1.2 Ligging besluitgebied

Het besluitgebied is gelegen ten noordoosten van de kern Junne. De Junnerweg gaat hier via de stuw over de Vecht. De Junnerweg is de doorgaande weg tussen Junne richting het noordoosten richting Stegeren. Op onderstaande luchtfoto's is de locatie met rood gearceerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.buiten2012ov0064-VG01_0001.png"
Luchtfoto met besluitgebied rood gearceerd (bron: pdokviewer.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.buiten2012ov0064-VG01_0002.png"
Luchtfoto ingezoomd met besluitgebied rood gearceerd (bron: pdokviewer.nl)

1.3 Vigerende regeling

De ter plaatste geldende bestemmingsplannen zijn

  • het bestemmingsplan Buitengebied, herziening gronden Junne (vastgesteld 21-06-2010);
  • het bestemmingsplan Buitengebied Ommen, Sluis Junne te Junne (vastgesteld 22-09-2016); en:
  • het bestemmingsplan Buitengebied Ommen (vastgesteld 18 februari 2010, grotendeels in werking op 23 september 2010).

De locatie waar de nieuwe brug en aansluitende infrastructuur is voorzien, circa 20 meter stroomopwaarts (zuidoostelijk van stuw), heeft in het bestemmingsplan Buitengebied Ommen, Sluis Junne te Junne de enkelbestemming Water en de dubbelbestemmingen Waarde - Rivieroevers met natuurwaarden en Waterstaat - Waterstaatkundige functie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.buiten2012ov0064-VG01_0003.png"
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Buitengebied Ommen, Sluis Junne te Junne (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Een deel van de ten noorden van de rivier gelegen gronden hebben in het bestemmingsplan Buitengebied, herziening gronden Junne de enkelbestemming Natuur. Dit bestemmingsplan is opgesteld om de door de provincie aangewezen gronden voor natuurontwikkeling op de juiste manier te bestemming.

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.buiten2012ov0064-VG01_0004.png"
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Buitengebied, herziening gronden Junne (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

De rivier de Vecht heeft op basis van het bestemmingsplan Buitengebied Ommen de bestemming Water. Ter plaatse van de huidige stuw en brug geldt de bestemming Water voor stuwen, sluizen en vistrappen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.buiten2012ov0064-VG01_0005.png"
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Buitengebied Ommen (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

De geldende plannen en bestemmingen voorzien niet in een brug met aansluitende infrastructuur (wegen die moeten worden verlegd voor aansluiting aan de brug) op de betreffende locatie. De bestemming Natuur ten noorden van de Vecht zorgt voor een beperking en daarnaast is er strijdigheid in de bestemming Water (het gebied van de Vecht zelf).

Voor het plan moet een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan worden aangevraagd. Hiervoor moet gemotiveerd worden dat met de afwijking sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Deze ruimtelijke onderbouwing voorziet hierin.

1.4 Leeswijzer

Het volgende hoofdstuk gaat in op de planbeschrijving. De huidige situatie en toekomstige situatie van het besluitgebied worden in hoofdlijnen beschreven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het rijksbeleid, provinciaal en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 4 wordt verslag gedaan van de toets aan wet- en regelgeving voor wat betreft de verschillende omgevingsaspecten zoals geluid, water, ecologie en archeologie. Hoofdstuk 5 is een beschrijving van de juridische vormgeving van het plan. De laatste twee hoofdstukken van deze onderbouwing hebben betrekking op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het besluitgebied is gelegen ten noordoosten van het dorp Junne. De huidige situatie betreft een stuw in de Vecht waarover een brug aanwezig is die ervoor zorgt dat het verkeer op de Junnerweg de Vecht kan oversteken. Naast de stuw is een vistrap aanwezig en er is een sluis gerealiseerd waardoor recreatievaart de stuw ook kan passeren. De sluis is opengesteld voor publiek op 24 juni 2019.

De constructieve staat van de bestaande stuw en brug is niet voldoende. Op dit moment zijn er (tijdelijke) verkeersmaatregelen getroffen om verdere achteruitgang van de constructieve staat zoveel mogelijk te voorkomen. Uit nadere onderzoeken en herberekeningen is gebleken dat zowel het gewicht van de voertuigen als de snelheid beperkt moet worden. De maatregelen betreffen daarom zowel fysieke beperkingen als bebording ter beperking van de maximum snelheid (tot 30 km/u).

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.buiten2012ov0064-VG01_0006.png"
Huidige situatie (stuw en sluis) (bron: Variantenstudie brug bij Junne, IV-Infra b.v.)

2.2 Nieuwe situatie

Voor de aanpassing van de brug is een variantenstudie uitgevoerd door IV-Infra b.v. (d.d. 23 mei 2019). In deze variantenstudie is een aantal varianten onderzocht, zoals het bovenstrooms of benedenstrooms realiseren van een separate brug op korte afstand van de stuw, het realiseren van een weg op de locatie van de stuw, en het realiseren van een separate brug op grotere afstand van de stuw.

Na aanleiding van de variantenstudie is gekozen voor de variant van het direct bovenstrooms van de stuw realiseren van een separate brug (zuidoostelijk van de huidige stuw). De beoogde brug wordt geschikt voor alle verkeer, inclusief zwaar (landbouw)verkeer, met een rijbaan van circa 3,5 m en circa 1,5 m brede strook voor voetgangers.

Onderdeel van het plan is ook de aanleg van aansluitende infrastructuur. De huidige wegen moeten iets verlegd worden om aan te sluiten op de nieuwe brug.

Op onderstaande afbeelding is de situering van de te realiseren brug en aansluitende infrastructuur weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.buiten2012ov0064-VG01_0007.png"
Inrichting nieuw situatie (bron: Variantenstudie brug bij Junne, IV-Infra b.v.)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR, maart 2012) haar ambities tot 2040 weergegeven. De ondertitel van het SVIR luidt ‘Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig’. Om dat te bewerkstelligen zijn – voor de middellange termijn (2028) - de volgende drie doelen aangegeven:

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.


Deze drie doelen zijn uitgewerkt in dertien nationale belangen. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de projecten van nationaal belang beschreven. Het besluitgebied is niet gelegen in een van de aangewezen projectgebieden. Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de projectlocatie en is geen sprake van strijdigheid met de nationale belangen.

Ladder voor duurzame verstedelijking
Eén van de dertien nationale belangen is “een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten”. Om dit nationaal belang concreet invulling te geven heeft het ministerie de Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: Ladder) in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) laten opnemen. Deze Ladder moet worden doorlopen wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

De voorgenomen ontwikkeling is geen stedelijke ontwikkeling. Verdere toetsing aan de Ladder is daarom niet vereist.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie- en verordening Overijssel
De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De Omgevingsvisie is in 2009 in werking getreden. Daarna is de visie meerdere malen geactualiseerd. De laatste actualisatie van de Omgevingsvisie is op 12 november 2019 vastgesteld.

De Omgevingsverordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Leidende thema's of 'rode draden' voor de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.

Aan de hand van het uitvoeringsmodel kan bij een ruimtelijk initiatief op drie niveaus bepaald worden of er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden:

  • 1. Generieke beleidskeuzes (behoefte);
  • 2. Ontwikkelingsperspectieven (ontwikkelingsvisie);
  • 3. Gebiedskenmerken (hoe uit te voeren).

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.buiten2012ov0064-VG01_0008.png"
Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van EU, Rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalend zijn of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. Voor woningbouw, bedrijfslocaties en voorzieningen in zowel de groene als stedelijk omgeving hanteert de provincie de Ladder voor duurzame verstedelijking. Andere generieke beleidskeuzes betreffende onder andere reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden en Natuurnetwerk Nederland. De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Als ze het gevolg zijn van provinciale keuzes staan ze in de Omgevingsverordening Overijssel.

In de Omgevingsverordening is een deel van het besluitgebied aangewezen als NNN. Het gaat om het land aan de oostzijde van de Vecht. De begrenzing van het NNN (donkergroen) is te zien op onderstaande afbeelding. In paragraaf 4.3 worden de effecten op het NNN nader toegelicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.buiten2012ov0064-VG01_0009.png"
Uitsnede viewer Omgevingsverordening actualisatie 2018/2019 (bron: provincie Overijssel)

Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de Groene en Stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de beschreven beleids- en kwaliteitsambities. Op de kaart Ontwikkelingsperspectieven uit de Omgevingsvisie is hieraan nog een aantal geografisch bepaalde beleidskeuzes toegevoegd zoals de drinkwaterwinning. De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend om flexibiliteit voor de toekomst te hebben.

Voor het besluitgebied geldt dat het ligt in een vitaal en samenhangend stelsel van natuurgebieden. Voor het gebied geldt de zone 'Ondernemen met Natuur en Water'. Dit ontwikkelingsperspectief richt zich op het realiseren van een robuust en samenhangend netwerk van gebieden met natuur-, water- en landschappelijke kwaliteit.

De voorgenomen ontwikkeling is beperkt en heeft geen invloed op het ontwikkelingsperspectief dat wordt aangehouden voor dit gebied.

Gebiedskenmerken
Wanneer een plan is getoetst aan generieke beleidskeuzes en ontwikkelingsperspectieven en het plan is positief beoordeeld, dan wordt nog getoetst aan de gebiedskenmerken. De gebiedskenmerken sturen dan de manier waarop de ontwikkeling moet plaatsvinden: welke kenmerken en kwaliteiten moet worden behouden, versterkt en ontwikkeld.

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De bijlage Catalogus Gebiedskenmerken behorende bij de Omgevingsvisie geeft meer in detail inzicht in de kenmerken van verschillende gebieden en wat in die gebiedskenmerken van provinciaal belang is voor hoe een ontwikkeling invulling krijgt.

Natuurlijke laag
Het besluitgebied ligt in een zandgebied en doorkruist een beekdal en natte laagtes. Voor beekdalen en natte laagtes is de ambitie om deze als functionele en ruimtelijk dragende structuren van het landschap betekenis te geven.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap
Het besluitgebied ligt in het essenlandschap en in het maten en flierenlandschap. De ambitie voor het essenlandschap is het behouden van de es als ruimtelijke eenheid en het versterken van de contrasten tussen de verschillende landschapsonderdelen.

Voor het maten en flierenlandschap, het laaggelegen kleinschalig landschap dat zich langs de beken heeft ontwikkeld, is de ambitie dit landschapstype weer herkenbaar te maken. De samenhang met de esdorpen en erven moet weer betekenis krijgen.

Stedelijke laag
In de stedelijke laag heeft het besluitgebied geen kenmerk. De Vecht is wel gecategoriseerd onder 'kanalen en vaarten'. De ambitie voor kanalen en vaarten heeft betrekking op transport van goederen. Over de Vecht is hiervan geen sprake, alleen recreatieve vaart is mogelijk via de sluis nabij het besluitgebied.

Laag van de beleving
Het besluitgebied is gelegen in een gebied dat als waarde 'donkerte' heeft. De ambitie voor deze gebieden is om de donkerte te koesteren en alleen minimaal te voorzien van kunstlicht.

Verder vormt de Vecht een recreatie vaarweg en is de Junnerweg onderdeel van een wandelroute.

Conclusie
De ontwikkeling, het realiseren van een separate brug nabij de huidige stuw over de Vecht, gaat niet in tegen het provinciaal beleid. Het landschap waar het besluitgebied in ligt en de andere waarden van het besluitgebied, worden niet aangetast door de ontwikkeling. De brug en de aanpassingen aan de infrastructuur vinden plaats nabij bestaande infrastructuur en zorgen op die manier dat wijziging van landschapsstructuren wordt voorkomen. Verder zorgt de ontwikkeling niet tot beperkingen van de doorvaarbaarheid van De Vecht. Het passeren door recreatieve vaart blijft mogelijk. Tot slot is er ook geen sprake van een toename van verlichting in en rond het besluitgebied waardoor de waarde 'donkerte' wordt aangetast.

3.3 Gemeentelijk beleid

Gemeentelijk Omgevingsplan
De gemeente Ommen heeft een integraal Gemeentelijk Omgevingsplan (GOP) vastgesteld (17 januari 2013), vooruitlopend op de nieuwe Omgevingswet. Het bundelt de ambities van de gemeente op alle voor het omgevingsbeleid relevante beleidsterreinen: sociaal, economisch en fysiek.

In dit plan is gebiedsgericht beleid opgesteld. Het plangebied valt onder het gebiedsprofiel 'Buitengebied'. In het Omgevingsplan wordt ingegaan op de verschillende landschapstypen die zijn te onderscheiden in de gemeente. Verwezen wordt naar het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) waarin voor elk landschapstype toekomstbeelden en maatregelen worden benoemd gericht op het behouden en verder ontwikkelen van de gebiedskenmerken. In het GOP is in de beschrijving van zes landschapstypen het toekomstbeeld uit het LOP verwerkt.

De gemeente heeft de algemene ambitie om ontwikkelruimte te bieden aan ontwikkelingen in het buitengebied waarbij de omgevingskwaliteiten wel worden behouden. Het plangebied ligt in het oude cultuurlandschap en valt onder het landschapstype 'rivierenlandschap'. In het LOP staan de omgevingskwaliteiten van dit landschapstype beschreven.

Landschapsontwikkelingsplan
Voor het landschapstype 'rivierenlandschap' zijn in het LOP de omgevingskwaliteiten benoemd. Belangrijk voor het landschapsbeeld en cultuurhistorie is de openheid waardoor het landschap zichtbaar en beleefbaar is, de afwisseling van openheid en beslotenheid rondom de oude meanders en het microreliëf langs de Vecht door rivierduin, bedijkingen en houtwallen. Verder zijn er veel ecologische waarden in het gebied aanwezig. De gebruikswaarde is de bevaarbaarheid en beleefbaarheid van de Vecht en landbouw.

Conclusie
De ontwikkeling, het realiseren van een separate brug nabij de huidige stuw over de Vecht, gaat niet in tegen het gemeentelijk beleid. Het rivierenlandschap waar het besluitgebied in ligt en de waarden die bij dit landschapstype horen, worden niet aangetast door de ontwikkeling. De brug en de aanpassingen aan de infrastructuur vinden plaats nabij bestaande infrastructuur en zorgen op die manier dat invloed op het landschap wordt voorkomen. Verder blijft de wandelroute over de brug bestaan, blijft de Vecht bevaarbaar voor recreatievaart en vormt de brug geen extra onderbreking van het landschap of de Vecht doordat de brug zo dicht bij de stuw wordt gerealiseerd.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Archeologie en cultuurhistorie

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een gebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook te worden aangegeven op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

Hoe met het erfgoed in de gemeente Ommen moet worden omgegaan, is vastgelegd in de erfgoednota 'Toekomst voor erfgoed Ommen'. Hierin staat het door de gemeente vastgestelde beleid ten aanzien van monumenten en archeologie.

Cultuurhistorie
In en rondom het besluitgebied zijn een aantal cultuurhistorische waarden aangewezen in de erfgoednota:

  • De oude rivierloop (1850) van de Vecht is aangewezen op de kaart (donkerblauw);
  • Ten zuiden van de Vecht ligt een meanderrug- of geul (groen);
  • De stuw, die deel uitmaakt van een complex bestaande uit een schuivenloods en rolbruggen, gebouwd door Rijkswaterstaat in 1920, is aangewezen als gemeentelijk monument (roze symbool).

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.buiten2012ov0064-VG01_0010.png"
Uitsnede cultuurhistorische kaart (bron: Erfgoednota gemeente Ommen)

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.buiten2012ov0064-VG01_0011.png"
Het gemeentelijk monument aan de Junnerweg, de schuivenloods (bron: Google Streetview)

Naar aanleiding van de aanwezige cultuuhistorische waarden is het onderhavig voornemen besproken met de monumentencommissie. Beeld- en archiefmateriaal laat zien dat de stuw met later toegevoegde brug in de loop van de tijd meer dan eens gewijzigd is. De commissie is van mening dat de waarde van het gemeentelijk monument gelegen is in het monumentale complex als geheel, in de specifieke situering van het ensemble met weg, stuw met brug, schottenloods en woning. De commissie vindt iedere optie waarbij stuw en brug gescheiden worden en als twee aparte kunstwerken naast elkaar gelegd worden niet wenselijk. Gelet op eerdere wijzigingen aan de stuw met brug, de huidige belastingsnormen voor het verkeer en de monumentale waarden van het ensemble, vindt de commissie het denkbaar dat de oplossing voor de toekomst een geheel nieuwe combinatie van stuw en brug wordt met een hoge ontwerpkwaliteit.

Naar aanleiding van het oordeel van de monumentencommissie is door HNS landschapsarchitecten de onderstaande landschappelijke inpassing opgesteld. In deze landschappelijke inpassing is de hoge ontwerpkwaliteit van het projectgebied geborgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.buiten2012ov0064-VG01_0012.jpg"
Landschappelijke inpassing (bron: HNS landschapsarchitecten)

Archeologie
Voor de realisatie van de brug en de aansluitende infrastructuur wordt de bodem verstoord. Op de archeologische verwachtingskaart van de gemeente Ommen ligt het besluit in een gebied met een 'specifieke archeologische verwachting - beekdalen'. Voor gebieden met een dergelijke archeologische verwachting geldt een archeologische onderzoeksplicht voor bodemingrepen met een omvang vanaf 2.500 m2 en 50 cm onder het maaiveld. De voorgenomen bodemingrepen overschrijden dit vrijstellingscriterium niet. Hoewel de bodemingrepen dieper dan 50 cm onder het maaiveld plaatsvinden, namelijk 150 cm onder het maaiveld, is de omvang van de bodemingrepen minder dan 2.500 m2, namelijk circa 1.500 m2.

Het uitvoeren van archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk. Het plan is wat betreft het aspect archeologisch uitvoerbaar. Op het moment dat tijdens graafwerkzaamheden onverhoopt toch archeologische zaken worden aangetroffen, geldt een wettelijke plicht deze vondsten te melden bij de bevoegde overheid (gemeente Ommen).

4.2 Bodemkwaliteit

Voor de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan dient de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het besluitgebied voor de voorgenomen functie en dat het de financiële haalbaarheid van het plan niet in gevaar brengt.

De voorgenomen functie van het besluitgebied is infrastructuur. Omdat dit geen gevoelige functie is kan bodemonderzoek achterwege blijven. Er bestaan vanuit milieuhygiënisch oogpunt gezien geen belemmeringen ten aanzien van het gebruik en de geplande aanvraag van een omgevingsvergunning ten behoeve van de geplande activiteiten in het gebied. Het plan is wat betreft het aspect bodemkwaliteit uitvoerbaar.

4.3 Ecologie

Om de uitvoerbaarheid van het project te toetsen, is een natuurtoets uitgevoerd (zie bijlage 1). Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. De Wet natuurbescherming is op 1 januari 2017 in werking getreden en betreft zowel soortenbescherming als bescherming van (Europese) natuurgebieden. Naast het raadplegen van bronnen is het plangebied ten behoeve van de inventarisatie bezocht door Ecogroen B.V.

4.3.1 Soortenbescherming

Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:

  • alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (Wnb art. 3.1-3.4);
  • dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (Wnb art. 3.5-3.9);
  • nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (Wnb art. 3.10-3.11).

Van deze laatst genoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.

Uit de natuurtoets van Ecogroen blijkt het volgende:

  • in het plangebied zijn potentiële verblijfplaatsen en foerageergebied van egel en kleine marterachtigen (bunzing, hermelijn en wezel) aangetroffen. Uit soortgericht onderzoek met wildcamera’s en sporenbuizen zijn echter geen exemplaren of sporen aangetroffen;
  • in het metselwerk van de naastgelegen stuw zijn potentiële verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen. Aantasting van onmisbare vliegroutes en foerageergebieden van vleermuizen worden binnen het plangebied niet verwacht;
  • gedurende de broedtijd zijn diverse algemene vogels broedend te verwachten in de directe omgeving van het plangebied;
  • in het plangebied zijn mogelijk incidenteel beschermde vissoorten aanwezig als grote modderkruiper, kwabaal en houting;
  • in het plangebied zijn geen verblijfplaatsen van beschermde amfibieën, reptielen, ongewervelden en groeiplaatsen van flora aangetroffen of te verwachten.

4.3.2 Gebiedsbescherming

Voor onderhavig besluitgebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Wnb en de provinciale structuurvisie en verordening.

Natuurnetwerk Nederland en houtopstanden
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur genoemd) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het nationale natuurbeleid. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van het NNN is voor provincie Overijssel uitgewerkt in de Omgevingsvisie Overijssel en de bijbehorende Omgevingsverordening Overijssel. Het NNN in Overijssel kent geen externe werking.

Uit de natuurtoets van Ecogroen blijkt ten behoeve van het Natuurnetwerk Nederland en houtopstanden het volgende:

  • het plangebied ligt voor een deel binnen de begrenzing van NNN-gebied Vechtdal. Voor kleinschalige ontwikkelingen is een afwijking van het beschermingsregime mogelijk, mits aan een drietal voorwaarden wordt voldaan:
    • 1. de wezenlijke kenmerken en waarden worden slechts in beperkte mate aangetast;
    • 2. per saldo is sprake van een versterking van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN of een vergroting van de oppervlakte van het NNN;
    • 3. er heeft een zorgvuldige afweging van alternatieve locaties plaatsgevonden;
  • de te kappen bomen op de oostoever van de Vecht zijn niet beschermd als houtopstand onder de Wet natuurbescherming.

Wet natuurbescherming
In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.

Het besluitgebied ligt op een afstand van ruim 500 meter ten oosten van het dichtstbijzijnde in het kader van de Wnb beschermde gebied, te weten Natura 2000-gebied 'Vecht en Beneden Regge'. Dit gebied is stikstofgevoelig. Om die reden zijn de mogelijke effecten op Natura 2000-gebieden in beeld gebracht en getoetst in een ecologische voortoets. Deze ecologische voortoets, inclusief AERIUS-berekeningen, is opgenomen als bijlage 2.

Voor de invloed van het plan op het gebied van stikstofdepositie kan zowel de aanlegfase als de gebruiksfase relevant zijn. Om inzicht te krijgen in de stikstofdepositie zijn, zoals bovenstaand weergegeven, een aantal AERIUS-berekeningen uitgevoerd. Uit de berekeningen blijkt dat er in de aanlegfase een tijdelijke toename is van 0,02 mol N/ha/jaar op enkele aangewezen habitattypen. In de gebruiksfase zal de depositie van stikstof in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden gunstiger zijn dan in de huidige situatie en zal er geen overschrijding van een projectbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar plaatsvinden.

Aangezien er een tijdelijke toename van stikstof depositie in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden plaatsvindt, is een voortoets gebiedsbescherming in het kader van de Wnb uitgevoerd. Uit deze voortoets gebiedsbescherming blijkt dat er geen significante negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied 'Vecht en Beneden Regge' worden veroorzaakt.

4.3.3 Conclusie

Op basis van de uitgevoerde natuurtoets is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van het plan een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan. Uit de natuurtoets komt wel het volgende naar voren:

  • de plannen leiden niet tot aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden en natuurdoelen van het NNN-gebied en per saldo wordt gezorgd voor compensatie en versterking van het NNN door aanplant van een nieuw bosje op korte afstand van de nieuwe brug. Daarnaast zijn er geen alternatieven voorhanden. Zodoende is het mogelijk de plannen deels binnen de begrenzing van het NNN-gebied te realiseren. De resultaten van het onderzoek moeten worden afgestemd met de provincie Overijssel, omdat de gemeente verantwoordelijk is voor de procedurele borging van het NNN in het bestemmingsplan;
  • de houtopstand conflicteert niet met het Wnb onderdeel houtopstanden. Er is geen kapmelding, ontheffing voor herplant en/of compensatie nodig. Naast de Wnb gelden de kapregels van de gemeente Ommen, waardoor voor de kap van de bomen mogelijk wel een omgevingsvergunning dient te worden aangevraagd;
  • het aanvragen van ontheffing Wnb is niet aan de orde voor de werkzaamheden, mits mitigerende maatregelen in acht genomen worden voor de vleermuizen en vissen. Advies is om een ecologisch werkprotocol op te stellen, waarin de vereiste mitigerende maatregelen worden opgenomen. Zorgvuldig handelen is ook nodig voor overige broedvogels die voorkomen in het gebied. Samengevat zijn de volgende mitigerende maatregelen nodig:
    • 1. zorg dat vleermuizen potentiële verblijfplaatsen vrij in en uit kunnen vliegen en voorkom fysieke blokkades (bijvoorbeeld steigers) en verlichting die is gericht op de verblijfplaatsen en potentiële vliegroute;
    • 2. vang vissen weg die opgesloten raken bij het plaatsen van tijdelijke dammen;
  • werkzaamheden die broedbiotopen van aanwezige vogels beschadigen dienen te allen tijde te worden voorkomen. Uitvoering van de werkzaamheden dient zoveel mogelijk buiten het broedseizoen plaats te vinden. Voor de meeste soorten kan de periode tussen 1 maart en 15 juli worden aangehouden als broedseizoen. Indien werkzaamheden in de periode half februari tot half december worden opgestart, adviseren we om voorafgaand aan de werkzaamheden een broedvogelcontrole door een ter zake deskundige uit te laten voeren;
  • bij de geplande ingrepen kunnen enkele exemplaren en verblijfplaatsen van algemene nationaal beschermde zoogdieren en amfibieën verloren gaan. Er zijn geen maatregelen nodig, omdat in Overijssel een vrijstelling voor deze soorten geldt;
  • advies is om in de nieuwe bermen van de toegangswegen naar de brug minder productieve, gebiedseigen grond toe te passen (vaak wit of geel van kleur) en de bermen in te zaaien met een bij het gebied passend bloemenmengsel (bijvoorbeeld M4 van Cruydt Hoeck).

Uit de ecologische voortoets Natura 2000 blijkt dat significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied Vecht- en Beneden-Reggegebied door de toename in stikstofdepositie veroorzaakt door de voorgenomen plannen niet aan de orde zijn. Uitvoering van de voorgenomen ontwikkelingen is niet in strijd met de Wet natuurbescherming wat betreft Natura 2000. Er zijn vanuit Natura 2000 geen belemmeringen voor verlenen van de omgevingsvergunning met afwijking van het bestemmingsplan.

4.4 Externe veiligheid

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).

Door de voorgenomen ontwikkeling, het realiseren van een brug en aansluitende infrastructuur, is geen sprake het realiseren van een risicovolle inrichting. Ook is geen sprake van het realiseren van een (beperkt) kwetsbaar object. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.

4.5 Geluid

Geluid beïnvloedt vaak de kwaliteit van de leef- en woonomgeving. De belangrijkste geluidsbronnen die in het kader van de ruimtelijke inrichting en ontwikkeling van belang zijn, zijn wegverkeer, railverkeer en bedrijven. In de Wet geluidhinder zijn normen opgenomen waaraan in bestemmingsplannen moet worden getoetst.

Door de voorgenomen ontwikkeling wordt geen geluidgevoelig object zoals een woning toegestaan. De ligging van de weg wordt wel aangepast. Er is geen akoestisch onderzoek noodzakelijk omdat de brug en aansluitende infrastructuur verder dan de bestaande woning (Junnerweg 9) komen te liggen en de geluidbelasting op deze woning daarmee niet toeneemt ten opzichte van de huidige situatie.

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.

4.6 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben.

Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.
Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.

In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Het plan houdt de aanleg van een brug en aansluitende infrastructuur in. Het aantal verkeersbewegingen wijzigt niet door het voornemen. Daarom wordt geconcludeerd dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging.

Het plan overschrijdt de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet. Het project kan derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit vanwege de toename van het verkeer is niet noodzakelijk.

Conclusie
Het project kan worden beschouwd als een nibm-project. Daarnaast is de luchtkwaliteit in en rond het plangebied zodanig dat de normen voor een goed woonklimaat worden gewaarborgd.

Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.

4.7 Milieuzonering

Milieuzonering zorgt voor voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen. Het doel hiervan is om reeds in ruimtelijke plannen milieuhinder bij woningen te voorkomen en tegelijkertijd aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun bedrijfsactiviteiten.

Omdat de ontwikkeling geen betrekking heeft op het realiseren van een gevoelig object zoals een woning of op het mogelijk maken van bedrijfsactiviteiten die voor hinder op de omgeving zouden kunnen zorgen, is toetsing van milieuzonering niet noodzakelijk. De ontwikkeling zorgt niet voor een belemmering voor omliggende bedrijfsactiviteiten of heeft invloed op het woon- en leefklimaat in omliggende gevoelige bestemmingen.

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor het voornemen.

4.8 Verkeer

Door de ontwikkeling is geen sprake van een toename van verkeersbewegingen ten opzichte van de situatie voor 2017. In 2017 is de brug naar aanleiding van de constructie tijdelijk gesloten voor zwaar vrachtverkeer. Dit staat los van de autonome groei van het verkeer. Aangezien er geen sprak is van een toename van verkeersbewegingen ten opzichte van de situatie voor 2017, zal tevens geen sprake zijn van een (negatief) effect op de verkeersveiligheid ter plaatse.

Het aspect verkeer vormt geen belemmering voor het voornemen.

4.9 Water

Vanwege het grote belang van water in de ruimtelijke ordening, wordt van waterschappen een vroege en intensieve betrokkenheid bij het opstellen van ruimtelijke plannen verwacht. Het besluitgebied ligt binnen het beheersgebied van waterschap Vechtstromen. Het plan is in samenwerking met het waterschap voorbereid. Via de Digitale Watertoets is waterschap van de ontwikkeling formeel op de hoogte gebracht.

Op 2 oktober 2019 is de Digitale Watertoets doorlopen. Het daaruit voortvloeiende 'watertoetsdocument' (zie bijlage 3) geeft aan dat er een normale procedure gevolgd zal worden. Bij het plan is een adviseur van het waterschap betrokken.

Thema wateroverlast
Bij stedelijke uitbreidingen of herstructureringen mag een toename van het verhard oppervlak niet resulteren in een extra belasting van het watersysteem, er moet waterneutraal gebouwd worden. Dit houdt in dat de initiatiefnemer voldoende maatregelen neemt om de versnelde waterafvoer, te compenseren. De initiatiefnemers van de uitbreiding van het verhard oppervlak moeten er voor zorgen dat ze voldoende compenserende maatregelen nemen.

Het voornemen voorziet in de realisatie van een nieuwe brug en het verleggen van de aansluitende infrastructuur. Derhalve zal de verharding van het besluitgebied toenemen met de oppervlakte van de nieuwe brug. De weg wordt alleen verlegd en zal geen toename van verhard oppervlak veroorzaken. Echter, aangezien de nieuwe brug alleen regen opvangt die anders rechtstreeks in de Vecht neer zou komen is met het voornemen geen sprake van versnelde afvoer. Compenserende maateregelen zijn derhalve niet noodzakelijk.

Thema afvalwater en riolering
Het thema afvalwater en riolering beschrijft met name de lozing van hemelwater en het voorkomen van verontreiniging van hemelwater.

In het besluitgebied wordt ten behoeve van het voornemen geen riolering aangelegd. Hiernaast wordt het schone hemelwater rechtstreeks afgevoerd naar de Vecht. Het potentieel vervuilde hemelwater wordt indien noodzakelijk eerst opgevangen en gefilterd waarna dit tevens wordt afgevoerd naar de Vecht. De waterkwaliteit zal door middel van het voornemen dan ook niet afnemen.

Thema waterkwaliteit
Vanwege de mogelijke vervuiling van het verkeer zal de nieuwe aansluitende infrastructuur worden voorzien van minimaal 3 meter brede bermen. Deze bermen zorgen voor een bermpassage met opvangen van eventueel vervuilde stoffen zodat deze niet in het water terecht komen. De waterkwaliteit zal door middel van het voornemen dan ook niet afnemen.

Thema grondwater en ontwatering
Ten aanzien van grondwater zijn de taken en verantwoordelijkheden verdeeld tussen burger, gemeente en waterschap. Perceeleigenaren zijn zelf verantwoordelijk voor het treffen van maatregelen tegen grondwateroverlast op hun eigen perceel, voor zover deze problemen niet aantoonbaar worden veroorzaakt door onrechtmatig handelen of nalaten van de buur (overheid of particulier).

Naar alle waarschijnlijkheid zal het voornemen geen grondwateroverlast op het eigen perceel of op omliggende percelen te weeg brengen. Het overtollig water wordt namelijk direct of indirect afgevoerd naar de Vecht.

4.10 M.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd door het 'Besluit reparatie en modernisering milieueffectrapportage' en is bepaald dat de grenswaarden voor een m.e.r.-beoordelingsplicht indicatief zijn. Het bevoegd gezag moet bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling (85/337/EEG). In het kader hiervan is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd.

In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden ligt, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt.

Omdat het project geen activiteit betreft die voorkomt op de D-lijst is een vormvrije m.e.r.-beoordeling niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

De ruimtelijke ordening kent een aantal instrumenten. De belangrijkste daarvan is het bestemmingsplan. Daarnaast kennen de Wet ruimtelijke ordening en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ook de mogelijkheid om een bestemming uit te werken, een bestemming te wijzigen middels een wijzigingsplan en af te wijken van het bestemmingsplan door middel van een omgevingsvergunning (zowel binnen- als buitenplans).

Voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft betrekking op een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c Wabo. Ofwel, een omgevingsvergunning voor een activiteit die in strijd is met het geldende bestemmingsplan of beheersverordening. Artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 3 schrijft voor dat een omgevingsvergunning voor een dergelijke activiteit kan worden verleend wanneer de beoogde activiteit niet strijdig is met een goede ruimtelijke ordening en wanneer een goede ruimtelijke onderbouwing onderdeel uitmaakt van de motivering voor het verlenen van de vergunning. Op het besluitgebied blijven voorts, onder andere wat betreft bouwregels en afwijkingsregels, de juridische regelingen zoals beschreven in de vigerende bestemmingsplannen, van toepassing.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

De kosten voor het voornemen komen ten laste van de gemeente Ommen. De gemeente is zelf uitvoerder van dit projectvoornemen en zodoende is een planschadeovereenkomst niet nodig. Het plan is derhalve economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De ontwerp omgevingsvergunning heeft vanaf donderdag 17 juni 2021 gedurende zes weken ter inzage gelegen. De laatste dag van de termijn was woensdag 28 juli 2021. In deze termijn zijn 19 schriftelijke zienswijzen ontvangen. De verschillende zienswijzen zijn samengevat en van een antwoord voorzien in de notitie zienswijzen. Deze notitie is opgenomen als bijlage bij het besluitdocument. De ingediende zienswijzen vormen geen aanleiding om het besluit gewijzigd vast te stellen.