direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bestemmingsplan Buitengebied, herziening Beerzerhaar 33 Beerzerveld
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0175.buiten2012bp0090-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer is eigenaar van een agrarisch veehouderijbedrijf aan de Beerzerhaar te Beerzerveld in het buitengebied van de gemeente Ommen. In het kader van de stikstofdoelstellingen van het Rijk zijn verschillende opkoopregeleningen gestart om veehouderijactiviteiten nabij stikstofgevoelige Natura 2000 gebieden te beëindigen. Het betreffende agrarisch veehouderijbedrijf ligt nabij een Natura 2000 gebied en er is derhalve gebruik gemaakt van de "Regeling provinciale aankoop veehouderijen nabij natuurgebieden". Voorwaarde hiervoor is dat de vergunde agrarische veehouderijactiviteiten worden worden wegbestemd.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gesitueerd aan de Beerzerhaar 33 te Beerzerveld en betreft enkele percelen welke kadastraal bekend staan als kadastrale gemeente Ambt-Ommen, sectie T, nummers 231 (ged.) en 345 (ged.). De locatie ligt ten westen van Beerzerveld en ten noorden van Den Ham en Vroomshoop. Op circa 150 meter ten noorden van het plangebied ligt het Natura 2000 gebied Vecht- en Beneden-Reggegebied. Het plangebied bestaat uit twee delen welke aan weerszijden van de Beerzerweg gelegen zijn. Beide behoren bij het agrarische bedrijf zoals ook in het vigernde bestemmingsplan is vastgelegd. Op het erf aan de zuidkant van de Beerzerweg is een transformatorgebouw gesitueerd, deze is niet in eigendom van initiatiefnemer en maakt geen onderdeel uit van dit bestemmingsplan.

Figuur 1.1 toont het plangebied ten opzichte van de omgeving, figuur 1.2 toont de bestaande situatie en begrenzing. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.buiten2012bp0090-ON01_0001.jpg"

Figuur 1.1: globale ligging van het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.buiten2012bp0090-ON01_0002.jpg"

Figuur1.2: begrenzing van het plangebied

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

1.3.1 Ommen Bestemmingsplan Buitengebied

Het vigerende bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied betreft het bestemmingsplan "Ommen Bestemmingsplan Buitengebied". De gemeenteraad stelde het bestemmingsplan Buitengebied op 18 februari 2010 vast. Het bestemmingsplan is grotendeels in werking getreden op 23 september 2010. In onderstaande figuur 1.3 is het plangebied binnen het bestemmingsplan weergeven. De van toepassing zijnde legenda is weergeven in figuur 1.4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.buiten2012bp0090-ON01_0003.jpg"

Figuur 1.3: vigerend bestemmingsplan enkelbestemmingen en aanduidingen

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.buiten2012bp0090-ON01_0004.jpg"

Figuur 1.4: legenda vigerend bestemmingsplan

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.buiten2012bp0090-ON01_0005.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0175.buiten2012bp0090-ON01_0006.jpg"

Figuur 1.5: vigerend bestemmingsplan gebiedsbestemmingen

Enkelbestemming - Agrarische doeleinden

De gronden aangewezen voor Agrarische doeleinden, zonder subbestemming, (A) zijn bestemd voor grondgebonden veehouderij en akker- en vollegrondstuinbouw. Doeleinden zijn nader vastgelegd met de subbestemmingen zoals opgenomen in figuur 1.4. Voor het plangebied geldt geen subbestemming. Wel zijn er nadere aanduidingen van toepassing; 'aaneengebouwd', 'bouwvlak', en 'bij elkaar behorende bouwvlakken'.

Het huidige gebruik door een grondgebonden veehouderij is daarmee mogelijk en niet strijdig. De bestaande agrarische opstallen zijn binnen het bouwvlak gebouwd. Hier is geen sprake van strijdigheid.

In het kader van de opkoopregeling moeten veehouderijactiviteiten worden uitgesloten. In die zin zou het toestaan van veehouderijactiviteiten ter plaatse van het plangebied, bij het afronden c.q. inwerkingtreden van deze regeling, strijdig zijn. Hiertoe wordt middels voorliggend bestemmingsplan de aanduiding 'geen veehouderijactiviteiten toegestaan' opgenomen.

Gebiedsbestemming - 'Zone Ao' - Agrarisch gebied met landschappelijke openheid

De bestemmingen op gebiedsniveau leiden - binnen het kader van de hoofddoelstelling die in de bestemmingsomschrijving tot uitdrukking is gebracht - tot diverse ontwikkelingsmogelijkheden. Voor de voor 'Agrarisch gebied met landschappelijke openheid (zone Ao)' aangewezen gronden gelden op basis van de gebiedsbestemming specifieke regels.

1.3.2 Facetherziening parkeren Ommen

In het bestemmingsplan "Facetherziening parkeren Ommen" (vastgesteld 19-07-2019) is het parkeerbeleid van de gemeente Ommen vastgelegd. Hoewel dit bestemmingsplan op het plangebied van toepassing is voorziet dit plan niet in relevante bepalingen gelet op de aard en omvang van de beoogde ontwikkeling. Het bestemmingsplan "Facetherziening parkeren Ommen" blijft onverhoopt van toepassing.

1.3.3 Parapluplan kleine windmolens

In het bestemmingsplan "Parapluplan kleine windmolens" (vastgesteld 29-09-2022) is het beleid van de gemeente Ommen met betrekking tot de realisatie van kleine windmolens vastgelegd. Hoewel dit bestemmingsplan op het plangebied van toepassing is voorziet dit plan niet in relevante bepalingen gelet op de aard en omvang van de beoogde ontwikkeling. Het bestemmingsplan "Parapluplan kleine windmolens" blijft onverhoopt van toepassing.

1.4 Bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Buitengebied, herziening Beerzerhaar 33 Beerzerveld" bestaat uit de volgende stukken:

  • toelichting;
  • verbeelding;
  • regels.

De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten in samenhang 'gelezen' worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de omschrijving, motivering en verantwoording van het bestemmingsplan.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe, etc.). Na dit inleidende hoofdstuk volgt in Hoofdstuk 2 een beschrijving van de bestaande situatie van het plangebied en de toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleid op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. In Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de verschillende van invloed zijnde milieu- en omgevingsaspecten zoals geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, ecologie en water die bij de totstandkoming van het bestemmingsplan zijn betrokken en beoordeeld. In Hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Hier wordt de juridische procedure tot vaststelling beschreven en verantwoord. In Hoofdstuk 6 wordt de financiële- en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan toegelicht, waarna tot slot in Hoofdstuk 7 de procedurele aspecten van het plan worden beschreven.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan

2.1 Bestaande situatie

In de bestaande situatie is ter plaatse van het plangebied een agrarisch bedrijf, zijnde een grondgebonden veehouderij, gevestigd. Ten noorden van het bedrijf ligt het Natura 2000-gebied Vecht- en Beneden-Reggegebied. Ten behoeve van de instandhoudingsdoelstellingen met betrekking tot Natura 2000-gebieden en stikstof wordt door initiatiefnemer gebruik gemaakt van de provinciale "Regeling provinciale aankoop veehouderijen nabij natuurgebieden".

2.2 Toekomstige situatie

Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld vanwege de toepassing van de provinciale regeling van de provincie Overijssel. Daartoe wordt de aanduiding 'geen veehouderijactiviteiten toegestaan' op het plangebied toegepast. Onderstaande figuur bevat hier een weergave van, voor de exacte wijze waarop dit wordt vastgelegd wordt verwezen naar de planregels en verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan voorziet daarmee uitsluitend in een juridisch-planologische wijziging van het bestaande planologische regime, er worden geen nieuwe fysieke wijzigingen, ingrepen of ontwikkelingen mogelijk gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.buiten2012bp0090-ON01_0007.jpg"

Figuur 2.1: impressie juridisch-planologische aanduiding 'geen veehouderijactiviteiten toegestaan'

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee moet ingespeeld worden op de grote uitdagingen die te wachten staan. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste op regionaal niveau worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. In de NOVI benoemt het Rijk 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid, inclusief de opgaven en de rol van het Rijk in het realiseren van deze opgaven. Deze opgaven komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie.
  • Duurzaam economisch groeipotentieel.
  • Sterke en gezonde steden en regio's.
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is om combinaties te maken en win-win situaties te creëren. In sommige gevallen moeten belangen worden afgewogen en scherper keuzes worden gemaakt. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: in het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte.
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere.
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie

In dit geval is sprake van een lokale ontwikkeling waarmee geen Rijksbelangen zijn gemoeid. Er is dan ook geen sprake van strijd met het Rijksbeleid zoals verwoord in de NOVI.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere planologische kernbeslissingen (pkb's) met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden.

De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie

Het Barro bevat geen regels die van toepassing zijn voor het onderhavige plan. Het Barro heeft dan ook geen invloed op dit bestemmingsplan.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

In de Omgevingsvisie schetsen Provinciale Staten hun visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie. Het vizier is daarbij gericht op 2030. Zij geven aan wat volgens hen de ambities en doelstellingen van provinciaal belang zijn en hoe zij Gedeputeerde Staten opdragen deze te realiseren.

Het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving staat primair in dienst van de sociaaleconomische ontwikkeling van Overijssel. Dit betekent dat de provincie ruimte wil bieden voor de ontwikkeling van werkgelegenheid en hoogwaardige woonmilieus tot stand willen brengen. Dynamiek ziet de provincie als een kans om de ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid te versterken. Dit wordt gedaan door in te zetten op een evenwichtige afweging van beleidsambities waaronder waterveiligheid, een gezond milieu en goede volksgezondheid. Daarnaast wordt ook gestuurd op het versterken van de waardevolle en karakteristieke kenmerken van het landschap.

Om de omgevingsvisie tot uitvoering te brengen bevat deze een uitvoeringsmodel. In dat model staan de stappen 'of', 'waar' en 'hoe' centraal. Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing. Soms is deze sturing normstellend, maar meestal is de sturing richtinggevend of inspirerend.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie Overijssel te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die ruimtelijke onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. De Omgevingsverordening richt zich dan ook - net zo breed als de Omgevingsvisie Overijssel - uitsluitend op de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel. Dit betekent dat regels worden gesteld op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook op het gebied van mobiliteit, milieu, natuur, water en bodem. Het uitgangspunt 'decentraal wat kan, centraal wat moet' is toegepast bij de flexibiliteitsbepalingen in de verordening. Waar mogelijk zijn afwijkingsmogelijkheden toegepast in plaats van ontheffingsbepalingen.

3.2.2.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus. Aan de hand van de drie niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling passend is binnen het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving. In navolgende afbeelding wordt het uitvoeringsmodel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.buiten2012bp0090-ON01_0008.png"

Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De betreffende niveaus worden hierna toegelicht waarbij het plan wordt getoetst aan het betreffende niveau uit het uitvoeringsmodel.

3.2.2.2 Generieke beleidskeuzes (of)

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van EU, Rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Als deze beleidskeuzes het gevolg zijn van provinciale keuzes zijn ze verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

Doorwerking in het onderhavige plan

Voorliggend bestemmingsplan voorziet uitsluitend in een gewijzigd juridisch-planologisch regime, er worden geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het plangebied is aangeduid als 'Intrekgebieden' en gedeeltelijk 'Grondwaterbeschermingsgebieden'. Het in de bijbehorende artikelen vervatte heeft geen gevolgen voor dit bestemmingsplan. De generieke beleidskeuzes (of) vormen geen belemmering voor het planvoornemen.

3.2.2.3 Ontwikkelingsperspectieven (waar)

In de visie zijn ontwikkelingsperpectieven voor de groene omgeving en de stedelijke omgeving opgenomen. Deze schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke kwaliteits- en beleidsambities leidend zijn.

Doorwerking in het onderhavige plan

Voorliggend bestemmingsplan voorziet uitsluitend in een gewijzigd juridisch-planologisch regime, er worden geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het plangebied is aangeduid als 'Ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. Het in de bijbehorende artikelen vervatte heeft geen gevolgen voor dit bestemmingsplan. De ontwikkelingsperspectieven (waar) vormen geen belemmering voor het planvoornemen.

3.2.2.4 Gebiedskenmerken (hoe)

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De kwaliteitsopgaven en –voorwaarden op basis van gebiedskenmerken kunnen te maken hebben met landschappelijke inpassing, infrastructuur-, milieuaspecten, bodemaspecten, cultuurhistorie, toeristische en recreatieve aantrekkingskracht, natuur, water, etc. De gebiedskenmerken zijn over het algemeen richtinggevend of inspirerend.

De provincie onderscheidt de volgende vier lagen:

  • 1. Natuurlijke laag.
  • 2. Laag van het agrarisch cultuurlandschap.
  • 3. Stedelijke laag.
  • 4. Laag van de beleving

Doorwerking in het onderhavige plan

Voorliggend bestemmingsplan voorziet uitsluitend in een gewijzigd juridisch-planologisch regime, er worden geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Geconcludeerd wordt dat bovenstaande gebiedskenmerken geen doorwerking vinden in dit bestemmingsplan.

3.2.2.5 Conclusie

Op basis van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat de met voorliggend bestemmingsplan doorgevoerde wijziging niet strijdig is met de uitgangspunten van het provinciale beleid. Het initiatief is in overeenstemming met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en het in de Omgevingsverordening Overijssel verankerde beleid.

3.2.3 Regeling provinciale aankoop veehouderijbedrijven nabij natuurgebieden

Om de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden te laten dalen, zijn maatregelen getroffen. Een van deze maatregelen is de "Regeling provinciale aankoop veehouderijen nabij natuurgebieden" (Opkoopregeling). De Opkoopregeling maakt het voor provincies mogelijk om veehouderijen met een piekbelasting op stikstofgevoelige, overbelaste Natura 2000-gebieden op te kopen. Daarbij moet worden geregeld dat de planologische bestemming van de vestiging van de veehouderij zodanig wordt gewijzigd dat er niet langer een veehouderij is toegestaan.

Veehouderijen die in aanmerking kunnen komen voor de Opkoopregeling, zijn veehouderijen:

  • 1. waar (1) melkvee, pluimvee (incl. kalkoenen) en/of varkens worden gehouden of waar (2) vleeskalveren, ander vleesvee en/of melkgeiten worden gehouden;
  • 2. die binnen een straal van 10 km vanaf (de maatgevende hectares binnen) een stikstofgevoelig, overbelast Natura 2000-gebied liggen en
  • 3. die in het afgelopen jaar meer dan 2 mol N/ha/jaar op het Natura 2000-gebied heeft veroorzaakt en
  • 4. waar, voor zover het veehouderijen met productierecht betreft (melkvee, pluimvee (incl. kalkoenen), varkens), het benodigde productierecht voor minstens 80% zonder beperking ter beschikking staat aan de veehouderij.

Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het toevoegen van een functieaanduiding welke veehouderijactiviteiten niet langer toestaat. Daarmee wordt de planologische bestemming dusdanig aangepast dat wordt voldaan aan de Opkoopregeling.

Het betreffende agrarische bedrijf voldoet aan bovenstaande vier toetsingspunten.

Dit plan voldoet aan de "Regeling provinciale aankoop veehouderijen nabij natuurgebieden" en is in dit kader uitvoerbaar.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Ommen

De gemeenteraad van de gemeente Ommen heeft op 16 december 2021 de omgevingsvisie 'Ommen Jouw Toekomst' vastgesteld. Met de Omgevingsvisie geeft de gemeente richting aan haar toekomst. Een toekomst die in het teken staat van groen, gastvrij, geïnspireerd en gezond.

De omgevingsvisie 'Ommen Jouw Toekomst' gaat uit van vier leidende principes. Dit is de sturingsaanpak voor alle beleidsopgaven: werkwijzen die altijd gelden. De vier principes zijn:

  • 1. Betrekken
  • 2. Faciliteren
  • 3. Samenwerken
  • 4. Sturen

De structuurvisie besteedt specifieke aandacht aan stoppende agrarische bedrijven. Voor stoppende agrarische bedrijven en vrijgekomen agrarische bebouwing wordt functieverandering en/of herontwikkeling voorzien. Dit moet bijdragen aan de leefbaarheid en kwaliteit van het landelijk gebied.

Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie

Aanleiding voor voorliggend bestemmingsplan is de beëindiging van veehouderijactiviteiten ter plaatse van het plangebied in het kader van de toepassing van de "Regeling provinciale aankoop veehouderijen nabij natuurgebieden". De bestaande bebouwing blijft behouden. Ter plaatse van het plangebied zullen agrarische bedrijfsactiviteiten uitgevoerd blijven worden, waaronder opslag-activiteiten. Dit bestemmingsplan doet daarmee geen afbreuk aan de ambities van de Omgevingsvisie Ommen.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Algemeen

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de in dit kader van belang zijnde milieu- en omgevingsaspecten.

4.2 Bodem

Voorliggend bestemmingsplan voorziet uitsluitend in een gewijzigd juridisch-planologisch regime, er worden geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Er vinden daarmee geen bodemroerende ingrepen plaats en er worden geen nieuwe gevoelige objecten gerealiseerd. Het (milieu)aspect bodem(kwaliteit) vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.3 Water

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet het aspect water beschouwd worden. Voorliggend bestemmingsplan voorziet uitsluitend in een gewijzigd juridisch-planologisch regime, er worden geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Er vinden daarmee geen ingrepen plaats welke van belang zijn voor dit milieuaspect. Volledigheidshalve is de watertoets uitgevoerd gezien deze verplicht is voor ruimtelijke plannen. Het toetsingsdocument is opgenomen bij de toelichting als Bijlage 1 Watertoets. Uit de watertoets is gebleken dat sprake is van een 'geen belang procedure'. Geconcludeerd wordt dat dit bestemmingsplan daarmee geen waterschapsbelangen schaadt. Het (milieu)aspect water vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.4 Erfgoed

4.4.1 Archeologie

In de Wet op de archeologische monumentenzorg (2007) zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta (1992) binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen, waarbij in beginsel geldt: "de veroorzaker betaalt". Het belangrijkste doel van de wet is het behoud van het bodemarchief "in situ" (ter plekke), omdat de bodem de beste garantie biedt voor een goede conservering van de archeologische waarden. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor overweging van archeologie vriendelijke alternatieven.

Sinds 1 juli 2016 bundelt de Erfgoedwet bestaande wet- en regelgeving voor het behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Zolang de Omgevingswet nog niet in werking is getreden, vallen de artikelen waarin de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving zijn vastgelegd, nog in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet uitsluitend in een gewijzigd juridisch-planologisch regime, er worden geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Er vinden daarmee geen bodemroerende ingrepen plaats. Er kan derhalve worden uitgesloten dat eventuele archeologische waarden worden geschaad. Het (milieu)aspect archeologie vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.4.2 Cultuurhistorie

In de visie erfgoed en ruimte 'Kiezen voor karakter' (juni 2011) zet het Rijk uiteen hoe cultureel erfgoed wordt geborgd in de ruimtelijke ordening voor de periode 2011-2015. De moderne monumentenzorg is ontwikkelings- en gebiedsgericht. Bovendien vindt het Kabinet samenwerking met publieke en private partijen van belang.

In de visie wordt het karakter van Nederland gevat in vier kenmerkende eigenschappen: waterland, stedenland, kavelland en vrij land. De gebiedsgerichte omgang met erfgoed vergt dat deze karakteristieken worden verbonden met opgaven uit andere sectoren en dat de economische, sociaal-culturele en ecologische kracht van het erfgoed beter wordt uitgebaat.

Veranderingen in de monumentenzorg en de ruimtelijke ordening geven burgers en bedrijven meer ruimte en geven decentrale overheden meer vrijheden en verantwoordelijkheden. Iedere overheidslaag staat voor de taak zijn belangen zo veel mogelijk vooraf kenbaar te maken en waar nodig met regels te borgen. Het rijk is daarnaast verantwoordelijk voor een goed functionerend stelsel. Provincies krijgen een centrale rol in de gebiedsgerichte belangenafweging en gemeenten verbinden gevolgen aan een gebiedsgerichte analyse van erfgoedwaarden bij het opstellen van ruimtelijke plannen.

Het Rijk heeft gekozen voor vijf prioriteiten van het gebiedsgerichte erfgoedbeleid in de komende jaren:

  • 1. Werelderfgoed: de samenhang borgen en de uitstraling vergroten;
  • 2. eigenheid en veiligheid: zee, kust en rivieren;
  • 3. herbestemming als (stedelijke) gebiedsopgave: met focus op groei en krimp;
  • 4. levend landschap: synergie tussen erfgoed, economie en ecologie;
  • 5. en wederopbouw: het tonen van een tijdperk.

De gemeente Ommen heeft in haar erfgoednota "Toekomst voor erfgoed Ommen" haar beleid omtrent erfgoed en archeologie integraal verwoord. Het beleid is opgezet aan de hand van de thema's behouden, ontwikkelen en beleven. Ook is de missie omschreven:

  • Het erfgoed zorgvuldig behouden en beheren
  • Het erfgoed zichtbaar maken en integraal meewegen als inspiratiebron bij ontwikkelingen in de omgeving of door ontwikkeling van het erfgoed zelf
  • Het erfgoed in het gebruik en in de beleving een waardevol en gewaardeerd onderdeel uit laten maken van de samenleving.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet uitsluitend in een gewijzigd juridisch-planologisch regime, er worden geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Er vinden geen fysieke wijzigingen aan de ruimtelijke omgeving plaats. Er kan derhalve worden uitgesloten dat eventuele cultuurhistorische waarden worden geschaad. Het (milieu)aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.5 Flora en fauna

4.5.1 Algemeen

Wet natuurbescherming

De natuurwetgeving voor Nederland is per 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Binnen de wet zijn de beschermingsregimes voor Natura 2000-gebieden, soortbescherming en houtopstanden opgenomen als afzonderlijke hoofdstukken, waardoor de wet via duidelijke en eenvoudige regels voorziet in een heldere implementatie van de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen. Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken.

Natura 2000

De wetgeving met betrekking tot Natura 2000-gebieden is vastgelegd in Hoofdstuk 2 van de Wet Natuurbescherming. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die op Europees niveau worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Vanuit deze richtlijnen worden specifieke diersoorten en hun habitat beschermd om de biodiversiteit te behouden, te herstellen of uit te breiden. Het ondernemen van projecten, plannen of activiteiten in en in de omgeving van een Natura 2000-gebied kan mogelijkerwijs leiden tot (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen. Indien het niet mogelijk is om negatieve effecten op voorhand uit te sluiten, is er sprake van een vergunningsplicht en moet een habitattoets uitgevoerd worden. In een habitattoets worden de projecten, plannen of activiteiten getoetst op hun invloed op de instandhoudingsdoelstellingen en of (onder bepaalde voorwaarden) toestemming voor de uitvoering kan worden verleend.

Soortbescherming

De Wet natuurbescherming kent naast het beschermingsregime voor Natura 2000-gebieden drie beschermingscategorieën onder het hoofdstuk 'soortbescherming':

  • 1. Alle van nature in Nederland in het wild levende vogels op grond van de Vogelrichtlijn (art 3.1).
  • 2. Soorten beschermd op grond van de Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn (art. 3.5).
  • 3. Nationaal beschermde 'andere soorten' (art.3.10) als vermeld in Bijlage A van de Wet Natuurbescherming alsmede alle vaatplanten van de soorten genoemd in bijlage B van de Wet Natuurbescherming.

De Soortbescherming is alleen (met uitzondering van de zorgplicht) van toepassing op soorten genoemd onder deze drie beschermingscategorieën.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken. Het NNN is ruimtelijk in de Provinciale Structuurvisie vastgelegd. Het vormt een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen deze gebieden.

Ook de beheersgebieden voor agrarisch natuurbeheer behoren tot het NNN. De planologische verankering van het NNN vindt plaats in (gemeentelijke) bestemmingsplannen. Wanneer bij ruimtelijke ontwikkelingen een bestemmingsplan wijziging moet worden doorgevoerd dient altijd een 'Nee, tenzij'- toets te worden uitgevoerd. Hierin wordt beoordeeld of er als gevolg van de voorgenomen maatregelen significante effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het netwerk optreden.

4.5.2 Onderzoek

Voorliggend bestemmingsplan voorziet uitsluitend in een gewijzigd juridisch-planologisch regime, er worden geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Er vinden geen fysieke wijzigingen aan de ruimtelijke omgeving plaats. Desalniettemin is het van belang de aspecten gebiedsbescherming en soortenbescherming te beschouwen.

Gebiedsbescherming

Het plangebied is gesitueerd nabij het Natura 2000-gebied Vecht- en Beneden-Reggegebied. Als gevolg van de bestaande agrarische bedrijfsvoering en veehouderijactiviteiten vindt stikstofdepositie in dit Natura 2000-gebied plaats. De initiatiefnemer heeft een overeenkomst gesloten met de Provincie Overijssel waarin de beëindiging van veehouderij-activiteiten overeen is gekomen. Er wordt vanuit hoofde van artikel 6 van de "Regeling provinciale aankoop veehouderijen nabij natuurgebieden" en de gesloten overeenkomst een verbod op veehouderij-activiteiten in het plan opgenomen. De vigerende Wnb-vergunning is gedeeltelijk ingetrokken, de resterende activiteiten passen binnen de resterende vergunde capaciteit, blijkens het in Bijlage 2 bijgevoegde intrekkingsverzoek.

Soortenbescherming

Dit plan maakt geen fysieke wijzigingen aan de ruimtelijke omgeving plaats. Het leefgebied van beschermde soorten wordt daarmee niet aangetast. Indien in de toekomst agrarische opstallen worden gesloopt dan zal een onderzoek naar flora en fauna worden uitgevoerd.

4.5.3 Conclusie

Het aspect natuur is geen belemmering voor de realisatie van de woningen.

4.6 Akoestiek

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidsnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet uitsluitend in een gewijzigd juridisch-planologisch regime, er worden geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Er worden geen nieuwe gevoelige objecten gerealiseerd. Het (milieu)aspect akoestiek vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.7 Luchtkwaliteit

De 'Wet milieubeheer' is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:

  • negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken;
  • mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De paragraaf luchtkwaliteit in de 'Wet milieubeheer' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt, wat wil zeggen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (meer dan 3% ten opzichte van de grenswaarde);
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden, nadat de EU op 7 april 2009 derogatie heeft verleend.

NIBM-grens woningbouwlocatie, 3% criterium:

  • < 1.500 woningen (netto) bij minimaal een ontsluitingsweg, met een gelijkmatige verkeersverdeling;
  • < 3.000 woningen bij minimaal twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet uitsluitend in een gewijzigd juridisch-planologisch regime, er worden geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Er worden geen nieuwe gevoelige objecten gerealiseerd. Er vindt ook geen uitbreiding van bouwmogelijkheden plaats. Het (milieu)aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.8 Bedrijven en milieuzonering

Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) in de directe omgeving van zogenoemde milieuhinder gevoelige bestemmingen (zoals wonen) kunnen hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals dat uitgangspunt is van de Wro, dient te worden aangetoond dat ter plaatse van milieuhinder gevoelige bestemmingen sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat'.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet uitsluitend in een gewijzigd juridisch-planologisch regime, er worden geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Er worden geen nieuwe gevoelige objecten gerealiseerd. Er vindt ook geen uitbreiding van bouwmogelijkheden plaats. Met de aanduiding 'geen veehouderijactiviteiten toegestaan' neemt de milieuhinder van het agrarische bedrijf verder af. Het (milieu)aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.9 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet uitsluitend in een gewijzigd juridisch-planologisch regime, er worden geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Er worden geen nieuwe gevoelige objecten gerealiseerd. Ook worden geen nieuwe risicobronnen mogelijk gemaakt. Het (milieu)aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.10 Kabels en leidingen

In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse planologisch relevante leidingen (hoofdtransportleidingen). Indien daartoe aanleiding bestaat dient rondom een leiding een zone te worden aangegeven waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet uitsluitend in een gewijzigd juridisch-planologisch regime, er worden geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Er vinden geen bodemroerende werkzaamheden plaats. In de omgeving van het plangebied bevinden zich bovendien geen relevante kabels of leidingen. Het (milieu)aspect 'kabels en leidingen' vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.11 MER-toets

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

Voorliggend bestemmingsplan voorziet uitsluitend in een gewijzigd juridisch-planologisch regime, er worden geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Als gevolg van dit bestemmingsplan zijn ter plaatse van het plangebied geen veehouderijactiviteiten meer toegestaan. Hierdoor neemt de stikstofdepositie op een nabijgelegen Natura 2000 gebied af. Het plan heeft daarmee een positief effect op de milieusituatie. Het (milieu)aspect MER-toets vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Juridische plantoelichting

5.1 Juridische aspecten

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het afwijken met een omgevingsvergunning, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.

Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.

De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels. Hoofdstuk 3 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 2 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene afwijkings- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels. Tenslotte komt in Hoofdstuk 4 het overgangsrecht en de slotbepaling aan bod.

In voorliggend bestemmingsplan is aangesloten bij de plansystematiek van het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Buitengebied Ommen". Waar mogelijk en noodzakelijk blijven de regels van het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Buitengebied Ommen" onverkort van toepassing.

Bevoegdheid

Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan echter incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk dan wel de provincie het bevoegd gezag is.

5.1.1 Inleidende regels
5.1.1.1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.

5.1.1.2 Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten.

5.1.2 Bestemmingsregels
5.1.2.1 Aanlegregels

In dit artikel is geregeld dat de aanlegregels van het vigerende bestemmingsplan met betrekking tot de aanlegregels onverkort van toepassing blijven.

5.1.2.2 'Agrarisch'

Omdat de vigerende bestemming 'Agrarische doeleinden' niet langer bestaat is in voorliggend bestemmingsplan de enkelbestemming 'Agrarisch' gehanteerd. Conform het vigerende bestemmingsplan is het bouwvlak opgenomen. De gebouwen en de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen in principe binnen de bouwvlakken te worden gerealiseerd. Sleufsilo's, kuilvoerplaten, buitenrijbanen en foliebassins en foliezakken mogen buiten, maar wel aansluitend aan het bouwvlak worden aangelegd. Binnen de bouwvlakken geldt geen maximale oppervlaktemaat voor bedrijfsgebouwen en mag het bouwvlak in zijn geheel worden bebouwd. Vanwege de ruimtelijke scheiding van de bouwvlakken welke bij eenzelfde bedrijf horen is hun relatie middels het figuur 'relatie' aangeduid. De ontwikkelingsmogelijkheden op beide locaties worden dus bepaald door het feit dat het hier om één bedrijf gaat. Ten behoeve van de beëindiging van veehouderijactiviteiten is voor het gehele plangebied de aanduiding 'geen veehouderijactiviteiten toegestaan' opgenomen.

5.1.2.3 Niet-agrarische nevenfuncties ter plaatse van bouwvlakken

In dit artikel is geregeld dat de regels met betrekking tot niet-agrarische nevenfuncties ter plaatse van bouwvlakken van het vigerende bestemmingsplan onverkort van toepassing blijven.

5.1.2.4 Vervolgfuncties ter plaatse van bouwvlakken

In dit artikel is geregeld dat de regels met betrekking tot vervolgfuncties ter plaatse van bouwvlakken van het vigerende bestemmingsplan onverkort van toepassing blijven.

5.1.2.5 Waarde - Agrarisch gebied met landschappelijke openheid (Zone Ao)

In het vigerende bestemmingsplan kent het plangebied een gebiedsbestemming. Omdat gebiedsbestemmingen niet meer als zodanig worden gebruikt is de dubbelbestemming 'Waarde - Agrarisch gebied met landschappelijke openheid (Zone Ao)' aan het plangebied toegekend. Hierin is opgenomen dat het bepaalde in artikel 25 van het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied' onverkort van toepassing blijft.

5.1.3 Algemene regels

In dit hoofdstuk is opgenomen dat het bepaalde in hoofdstuk 4 (algemene bepalingen) van het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied' onverkort van toepassing blijft.

5.1.4 Overgangs- en slotregels
5.1.4.1 Overgangsregels

In dit hoofdstuk is opgenomen dat het bepaalde in de artikelen 44, 45 en 46 van het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied' onverkort van toepassing blijft.

5.1.4.2 Slotregel

Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.

5.2 Handhaving

De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:

  • de regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners van de gemeente mogen verwachten dat de gemeente die regels handhaaft: waarom zijn er anders regels opgesteld? Inwoners van de gemeente hebben als het ware recht op handhaving;
  • handhaving gaat oneigenlijk gebruik van en daarmee de achteruitgang van de kwaliteit van het gemeentelijk grondgebied tegen. Een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied in stand te houden en te verbeteren;
  • niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke regels werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid van daadkrachtig optreden aan. Het in het bestemmingsplan vastgelegde beleid wordt ondermijnd en het bestuur verliest de greep op de gebouwde omgeving.

Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (onder andere in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijken van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.

Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.

Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:

  • de regeling in het bestemmingsplan zelf: de handhaafbaarheid van de planregels;
  • het afwijkingenbeleid.

In dit bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.

Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Financiële uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ruimtelijke procedure dient op grond van artikel 3.1.6 lid f van het Bro onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.

Met de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 is de gemeente verplicht, op grond van artikel 6.12 lid 1 van die wet, tot kostenverhaal bij grondexploitatie. Deze verplichting houdt in dat als de gemeente er bij een ruimtelijke ontwikkeling niet in slaagt met alle particuliere eigenaren in het gebied een overeenkomst te sluiten over grondexploitatie, de gemeente publiekrechtelijk de kosten moet verhalen bij alle eigenaren in het exploitatiegebied waarmee niet is gecontracteerd. Gemaakte kosten (limitatief opgesomd in artikelen 6.2.3 tot en met 6.2.5 van het Bro) zoals plankosten, onderzoekskosten, kosten van inrichting van de openbare ruimte etc. kunnen worden verhaald door middel van een exploitatieplan dat gelijktijdig met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.

Middels onderhavig plan wordt niet afgeweken van het exploitatieplan en dienovereenkomstig is geen wijziging van dit exploitatieplan nodig en wordt geen overeenkomst zoals bedoeld in artikel 6.24 Wro gesloten.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De procedures voor de vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.

Wettelijk (voor)overleg

In het Bro is in artikel 3.1.1 opgenomen dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

Gelet op de aard en omvang van voorliggend bestemmingsplan hebben bovengenoemde potentiële belanghebbenden geen belang bij dit plan.

Participatie

Gelet op de aard en omvang van voorliggend bestemmingsplan hebben omwonenden geen belangen bij voorliggend bestemmingsplan.

Inspraak

In het kader van inspraak wordt het bestemmingsplan 6 weken ter inzage gelegd. Tijdens deze perioden kan één ieder zijn of haar reacties indienen.

Hoofdstuk 7 Procedure en overleg

In dit hoofdstuk is de procedure van het bestemmingsplan beschreven. In de eerste plaats is een toelichting gegeven van de verschillende stappen die in het algemeen in een bestemmingsplanprocedure onderscheiden kunnen worden. Vervolgens zijn de resultaten van de doorlopen stappen in de procedure van bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Buitengebied, herziening Beerzerhaar 33 Beerzerveld'.

7.1 Procedurestappen

Een bestemmingsplan kent de volgende procedurestappen:

7.1.1 Ontwerp

Het ontwerp bestemmingsplan wordt behandeld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders. Een ontwerp bestemmingsplan ligt vervolgens gedurende zes weken ter inzage met de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen bij de gemeenteraad.

7.1.2 Vaststelling

De gemeenteraad stelt het bestemmingsplan vast. De ingediende zienswijzen kunnen leiden tot een gewijzigde vaststelling ten opzichte van het ontwerp.

7.1.3 Beroep

Nadat de raad het bestemmingsplan heeft vastgesteld, wordt het besluit tot vaststelling bekend gemaakt. Daarna bestaat nog de mogelijkheid tot het indienen van een beroepsschrift bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

7.2 Vooroverleg

Het voorontwerpbestemmingsplan is in verband met het vooroverleg naar diverse instanties gestuurd, te weten XXXX

Reacties

7.3 Zienswijzen

Het ontwerp van het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Buitengebied, herziening Beerzerhaar 33 Beerzerveld' heeft vanaf datum gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode kan eenieder een zienswijze indienen. Eventuele zienswijzen en de wijze van afhandeling van deze zienswijzen zijn terug te vinden in de Zienswijzennota.