Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Buitengebied, herziening Steenoever 1 Ommen
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0175.buiten2012bp0079-vg01
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
In deze regels wordt verstaan onder:
 
1.1 plan
het bestemmingsplan ‘Buitengebied, herziening Steenoever 1 Ommen’, met identificatienummer NL.IMRO.0175.buiten2012bp0079-vg01 van de gemeente Ommen.
 
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
 
1.3 aan huis gebonden beroep en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
vrije beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten horend bij de woonfunctie die ten hoogste vallen binnen de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten in bijlage 1 waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van artikel 1.1, derde lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geldt, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
 
1.4 aanbouw
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw én dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
 
1.5 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.6 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.7 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
 
1.8 bedrijfsgebouw
Een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.
 
1.9 bed & breakfast
het verstrekken van logies met ontbijt binnen de bestaande (bedrijfs)woning al dan niet met deelruimte in een omvang die ondergeschikt is aan de woonfunctie.
 
1.10 bedrijfsmatige exploitatie
  1. het binnen een geheel bedrijfsmatig verhuren van kavels grond of standplaatsen (met de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' ten behoeve van de door de huurders te plaatsen recreatieverblijven, welke huurders elders hun hoofdverblijf hebben en/of;
  2. het binnen een geheel bedrijfsmatig verhuren van verblijfsaccommodatie voor korte perioden, waarbij in de maanden april tot en met september maximaal 6 weken aan dezelfde persoon verhuurd mag worden en die elders zijn of haar hoofdverblijf heeft. 
1.11 bestaande bebouwing
bebouwing, exclusief illegale bebouwing, die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan zijn of worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.
 
1.12 bestaand gebruik
het op het tijdstip van het inwerking treden van het plan aanwezige vergunde, dan wel mogelijk volgens het vigerende bestemmingsplan, gebruik.
 
1.13 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.14 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.15 bevoegd gezag
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;
 
1.16 bijgebouw
een, al dan niet vrijstaand, gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en niet gebruikt mag worden voor bewoning.
 
1.17 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
 
1.18 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
 
1.19 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.20 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
 
1.21 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
 
1.22 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
 
1.23 dak
iedere boven beëindiging van een gebouw of bouwwerk.
 
1.24 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
 
1.25 erf
een al of niet omheind stuk grond, in ruimtelijk opzicht direct behorend bij, in functioneel opzicht ten dienste van en in feitelijk opzicht direct aansluitend aan een woning (of ander gebouw) dat in beginsel behoort tot de kavel waarop de woning is geplaatst, zoals blijkt uit de kadastrale gegevens.
 
1.26 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.27 gebruiken
gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven.
 
1.28 groepsaccommodatie
een gebouw bedoeld voor recreatief nachtverblijf van groepen.
 
1.29 hoofdgebouw
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
 
1.30 horecabedrijf
een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van erotisch getinte vermaaksfunctie.
 
1.31 kampeermiddel
Een onderkomen dat naar de aard en inrichting is bedoeld voor recreatief nachtverblijf, maar zonder een met de grond verbonden constructie en zonder een plaatsgebonden karakter, zoals bijvoorbeeld een tent, vouwwagen, toercaravan, stacaravan of camper.
 
1.32 kampeerterrein
Een terrein ingericht voor recreatief verblijf in kampeermiddelen, trekkershutten, boomhutten en tenthuisjes.
 
1.33 landschapswaarde
de aan een gebied toegekende waarde wat betreft het waarneembare deel van het aardoppervlak, welke waarde wordt bepaald door de herkenbaarheid en identiteit van de onderlinge samenhang en beïnvloeding van niet-levende en levende natuur en het menselijk grondgebruik.
 
1.34 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie;
 
1.35 opslag
het bewaren van goederen, materialen en stoffen zonder dat ter plaatse sprake is van productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard.
 
1.36 overkapping
een bouwwerk, al dan niet aangebouwd aan een gebouw of een bouwwerk geen gebouw zijnde, bestaande uit een slechts van boven afgesloten ruimte van lichte constructie die niet of slechts gedeeltelijk met wanden is omgeven, waaronder in ieder geval een carport wordt verstaan.
 
1.37 peil
  1. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk grenst aan de weg en voor dijkbebouwing: de hoogte van de kruin van de weg;
  2. voor andere gevallen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld. 
1.38 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
 
1.39 recreatief nachtverblijf
het exploiteren van recreatieve verblijven/appartementen binnen de bestaande bedrijfsgebouwen of kampeermiddelen binnen kampeerterreinen.
 
1.40 ruimtelijk kwaliteitsplan
een plan dat beschrijft op welke wijze het erf landschappelijk gezien is ingepast in zijn omgeving, hoe de sterke gebiedskenmerken worden doorvertaald in de inrichting van het erf en hoe de nieuwe ontwikkeling op het erf en waar nodig compenserende maatregelen elders, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.
 
1.41 ruimtelijke kwaliteit
het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is.
 
1.42 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval worden verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
 
1.43 Staat van Bedrijfsactiviteiten
de Staat van Bedrijfsactiviteiten die als bijlage bij deze regels onderdeel van de regels uitmaakt.
 
1.44 sport en spelvoorzieningen
Attributen voor sport en spel.
 
1.45 tenthuisje
een recreatieve verblijfplaats met vaste wanden en een dak van tentzeil dat dient als periodiek verblijf voor wisselende groepen recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben.
 
1.46 uitbouw
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
 
1.47 voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het moment van terinzagelegging van het vastgesteld van het plan kennelijk als zodanig diende te worden aangemerkt.
 
1.48 voorgevellijn
  1. langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing:
    1. de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
  2. langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd:
    1. bij een wegbreedte van ten minste 10 m, de lijn gelegen op 15 m uit de as van de weg;
    2. bij een wegbreedte geringer dan 10 m, de lijn gelegen op 10 m uit de as van de weg. 
1.49 weg
alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of paden behorende bermen en zijkanten en bermsloten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig gebruikte parkeerterreinen.
 
1.50 wijziging
een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 eerste lid onder a van de Wet ruimtelijke ordening.
 
1.51 wonen
de huisvesting van één huishouden in een woning.
 
1.52 woning
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.
 
1.53 zijdelingse perceelsgrenzen
de perceelsscheiding van een bouwperceel, niet gelegen aan de voor- of achterzijde van het perceel.
  
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 Gebouwen en bouwwerken
 
2.1.1 De bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
 
2.1.2 De goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
2.1.3 De inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
2.1.4 De oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
 
2.1.5 De afstand tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel
vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel;
 
2.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt;
 
2.3 Maatvoering
Alle maten zijn tenzij anders aangegeven:
  1. voor lengten in meters (m);
  2. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
  3. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
  4. voor verhoudingen in procenten (%);
  5. voor hoeken/hellingen in graden (°).
 
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Recreatie - Verblijfsrecreatie
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Recreatie – Verblijfsrecreatie’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. de bedrijfsmatige exploitatie van een kampeer- en caravanterrein;
  2. trekkershutten en tenthuisjes;
  3. een bedrijfswoning voor permanente bewoning ter plaatse van een bouwvlak;
  4. bijbehorende voorzieningen, zoals (ontsluitings-)wegen, nuts- en sanitaire voorzieningen, sport- en speelvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water.
alsmede voor:
  1. behoud en herstel van de ter plaatse aanwezige natuur- en landschapswaarden. 
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Algemeen
 
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
 
3.2.2 Bedrijfsgebouwen
 
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:
  1. uitsluitend ter plaatse van een bouwvlak mogen bedrijfsgebouwen worden gebouwd
  2. de goothoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan 5,5 meter of niet meer dan de bestaande goothoogte indien deze meer dan 5,5 meter bedraagt;
  3. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet neer bedragen dan 10 meter, of niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer dan 10 meter bedraagt. 
3.2.3 Bedrijfswoningen
 
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
  1. bedrijfswoningen worden gebouwd binnen het in lid 3.2.2. onder a genoemde bouwvlak.
  2. per bouwvlak ten hoogste één bedrijfswoning;
  3. de inhoud van een bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen mag niet meer bedragen dan 750 m³ of niet meer dan de bestaande inhoud indien deze meer dan 750 m³ bedraagt;
  4. de goothoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 4,5 meter of niet meer dan de bestaande goothoogte indien deze meer dan 4,5 meter bedraagt;
  5. de bouwhoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 10 meter of niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer dan 10 meter bedraagt;
  6. de bouwhoogte van bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 6 meter bedragen of niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer dan 6 meter bedraagt;
  7. de goothoogte van bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 4 meter bedragen of niet meer dan de bestaande goothoogte indien deze meer dan 4 meter bedraagt;
  8. het oppervlak van bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 150 m² of niet meer dan het bestaande oppervlak indien deze meer dan 150 m² bedraagt. 
3.2.5 Sport- en speelvoorzieningen
 
De bouwhoogte van sport- en speelvoorzieningen mag niet meer dan 12 meter bedragen.
 
3.2.6 Sanitaire voorzieningen
 
Voor het bouwen van sanitaire voorzieningen gelden de volgende regels:
  1. sanitaire voorzieningen mogen niet meer dan één bouwlaag hebben;
  2. de oppervlakte van een sanitaire voorziening bedraagt ten hoogste 70m²;
  3. de bouwhoogte van sanitaire voorzieningen mag niet meer dan 5 meter bedragen. 
3.2.7 Nutsvoorzieningen
  1. de inhoud van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen mag per gebouw niet meer bedragen dan 30 m³;
  2. de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 3 m. 
3.2.8 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  1. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 1,50 meter of niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer dan 1,50 meter bedraagt;
  2. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen die zijn gelegen achter de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 2 meter of niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer dan 2 meter bedraagt;
  3. de bouwhoogte van vlaggenmasten en lichtmasten mag niet meer bedragen dan 6 meter;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3 meter. 
3.2.9 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
  1. een samenhangend bebouwingsbeeld;
  2. de milieusituatie;
  3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  4. bescherming van de natuur- en landschapswaarden. 
3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
3.3.1 Verbod
 
Het is verboden om in afwijking op het inrichtingsplan (bijlage 2) zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. ontginnen, ophogen, afgraven bodemverhogen of egaliseren;
  2. aanleggen van verhardingen met een oppervlak van meer dan 50 m2;
  3. verwijderen van opgaande beplanting, vellen/rooien houtopstanden;
  4. aanbrengen van opgaande beplanting (met uitzondering van erfbeplanting).
3.3.2 Uitzondering
 
Het verbod als bedoeld in lid 3.3.1. is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
  1. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  3. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.
3.3.3 Voorwaarden
 
Deze omgevingsvergunning kan slechts worden verleend als aan de hand van een inrichtingsplan kan worden aangetoond dat compensatie plaatsvindt van de verloren natuur- of landschapswaarden als gevolg van de uitgevoerde werken of werkzaamheden.
 
3.4 Specifieke gebruiksregels
 
3.4.1. Voorwaardelijke verplichting
  1. tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in artikel 3.1. opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in bijlage 2 van de bijlagen bij de regels opgenomen Inrichtingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de in artikel 3.1 opgenomen bestemmingsomschrijving worden gebruikt, onder voorwaarde dat binnen twee jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in bijlage 2 van de bijlagen bij de regels opgenomen inrichtingsplan;
  3. ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘overige zone – voorwaardelijke verplichting’ dient vooraf aan de aanvraag omgevingsvergunning middels een bodemonderzoek te zijn aangetoond dat er vanuit milieu hygiënische oogpunt geen belemmeringen aanwezig zijn voor de realisatie van de bedrijfswoning;
  4. ter plaatse van de functieaanduiding ‘landschapswaarden’ dienen de aanwezige landschapswaarden behouden te blijven of te worden versterkt;
  5. het in gebruik nemen van een standplaats is slechts toegestaan indien er per standplaats 1,1 parkeerplaats op eigen terrein aanwezig is.
  
Artikel 4 Recreatie - Dagrecreatie
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Recreatie-Dagrecreatie’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. sport- en spelvoorzieningen;
  2. horecavoorzieningen behorend bij dagrecreatie;
  3. (tipi) tenten en andere geen permanente voorzieningen ten behoeve van dagrecreatie;
  4. een bedrijfswoning ter plaatse van het bouwvlak;
  5. bedrijfsgebouwen;
  6. bijbehorende voorzieningen, zoals (ontsluitings-)wegen, nuts- en sanitaire voorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water.
alsmede voor:
  1. behoud en herstel van de ter plaatse aanwezige natuur- en landschapswaarden. 
4.2 Bouwregels
 
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
 
4.2.1 Bedrijfsgebouwen
 
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:
  1. uitsluitend ter plaatse van een bouwvlak mogen bedrijfsgebouwen worden gebouwd;
  2. de maximale bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag ten hoogste 10 meter bedragen;
  3. de maximale goothoogte van bedrijfsgebouwen mag ten hoogste 5,5 meter bedragen. 
4.2.2 Bedrijfswoningen
 
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
  1. bedrijfswoningen worden gebouwd binnen het bouwvlak.
  2. per bouwvlak ten hoogste één bedrijfswoning;
  3. de inhoud van een bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen mag niet meer bedragen dan 750 m³ of niet meer dan de bestaande inhoud indien deze meer dan 750 m³ bedraagt;
  4. de goothoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 4,5 meter het
  5. de bouwhoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 10 meter of niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer dan 10 meter bedraagt;
  6. de bouwhoogte van bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 6 meter bedragen of niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer dan 6 meter bedraagt;
  7. de goothoogte van bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 4 meter bedragen of niet meer dan de bestaande goothoogte indien deze meer dan 4 meter bedraagt;
  8. het oppervlak van bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 150 m² bedragen of niet meer dan het bestaande oppervlak indien deze meer dan 150 m² bedraagt. 
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
 
Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende maten:
  1. de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m. 
4.3 Specifieke gebruiksregels
 
4.3.1 Strijdig gebruik
 
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
  1. het ontvangen van gasten tussen 22.00 uur en 9.00 uur is niet toegestaan; 
4.3.2. Voorwaardelijke verplichting
  1. tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in artikel 4.1. opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in bijlage 2 van de bijlagen bij de regels opgenomen Inrichtingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing;
 
Artikel 5 Waterstaat - Waterstaatkundige functie
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Waterstaat - Waterstaatkundige functie aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de waterhuishouding, waaronder begrepen de wateraanvoer- en afvoer, de waterberging alsmede dijken, kades, dijksloten en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering.
 
5.2 Bouwregels
  1. Op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 5.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
  2. Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels, uitsluitend worden gebouwd, indien uit een schriftelijke verklaring van het waterschap volgt dat het waterstaatsbelang en het belang van de waterkering niet onevenredig worden geschaad.
 
3 Algemene regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
 
Artikel 7 Algemene bouwregels
 
7.1 Bestaande afstanden en andere maten
 
7.1.1 Bestaande maatvoering
 
Ten aanzien van bestaande afstanden en andere maten geldt het volgende:
  1. voor een bouwwerk, dat krachtens een omgevingsvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringsbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  2. in geval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
  3. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing. 
7.1.2 Afwijking
 
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de herbouw op dezelfde plaats zoals bepaald in lid 7.1.1 onder b, met inachtneming van het volgende:
  1. afwijking wordt slechts verleend indien de aanvraag vergezeld gaat met een goed onderbouwd ruimtelijk kwaliteitsplan;
  2. de nieuwe indeling dient te leiden tot een verhoging van de beeldkwaliteit op het bestemmingsvlak;
  3. de nieuwe indeling leidt niet tot beperking van omliggende agrarische bedrijven.
 
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
 
8.1 Strijdig gebruik
 
Onder een strijdig gebruik als bedoeld in artikel 2.1 , eerste lid onder c van de Wabo wordt in elk geval verstaan:
  1. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud, met dien verstande dat de opslaghoogte van goederen minder dan 4 meter moet bedragen;
  2. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  3. een gebruik van gronden en opstallen ten behoeve van horeca, detailhandel, de opslag en verkoop van motorbrandstoffen, prostitutie en/of als seksinrichting, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik van opstallen en gronden;
  4. een gebruik van bed & breakfastaccommodaties en vrijstaande bijgebouwen ten behoeve van permanente bewoning.
 
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
 
9.1 Afwijkingsbevoegdheid overschrijding maatvoering en bouwgrenzen
 
9.1.1 Afwijkingsbevoegdheden
 
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regels van het plan voor:
  1. overschrijding van – voor bouwen geldende – afstands-, oppervlakte-, inhouds- en hoogtematen met ten hoogste 10%;
  2. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen;
  3. overschrijding van de maximum bouwhoogte ten behoeve van erf- en terreinafscheidingen, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen.
9.1.2 Afwegingskader
 
Afwijkingen als bedoeld in lid 9.1.1 worden niet verleend:
  1. indien daardoor onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. indien er sprake is van een overschrijding van de inhoudsmaat van woningen;
  3. indien daardoor onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld.
 
Artikel 10 Algemene wijzigingsregels
 
10.1 Wijzigingsbevoegdheid overschrijden bestemmingsgrenzen
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen.
 
10.2 Wijzigingsbevoegdheid (gedeeltelijk) verwijderen dubbelbestemming Waterstaat - Waterstaatkundige functie
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan met toepassing van artikel 3.6 Wro te wijzigen ten behoeve van het vergroten, verkleinen of verwijderen van de dubbelbestemming ‘waterstaat-waterstaatkundige functie’ met inachtneming van het volgende. Planwijziging mag alleen plaatsvinden nadat:
  1. voor de betreffende gronden overeenstemming is bereikt met de eigenaar;
  2. voor de betreffende gronden overeenstemming is bereikt met de beheerder van de rivier en de waterkering.
 
Artikel 11 Overige regels
 
11.1 Afstemming welstandstoets
 
Voor zover de regels in het bestemmingsplan met betrekking tot:
  1. de voorgeschreven maximale goothoogte en maximale bouwhoogte;
  2. de plaatsing op het bouwperceel;
  3. de dakhelling; ruimte bieden voor verschillende mogelijkheden van het realiseren van gebouwen, is deze ruimte tevens bedoeld voor het kunnen stellen van voorwaarden op basis van de in artikel 12a van de Woningwet aangegeven welstandscriteria, (voor zover die binnen het betreffende gebied van toepassing zijn) mits:
  4. ten aanzien van het gestelde onder a. de vermindering van de goot- en bouwhoogte niet meer bedraagt dan 15% van de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte;
  5. ten aanzien van het gestelde onder b. de binnen de regels te realiseren oppervlakte niet wordt verminderd. 
11.2 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden 
  1. Bij het beoordelen van een aanvraag omgevingsvergunning voor gebruik, bouwen of afwijken dient, indien de omvang of de bestemming van een gebouw en/of het terrein daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, motorfietsen, fietsen, of andere voertuigen, op eigen terrein in voldoende mate ruimte zijn aangebracht op of onder het gebouw, en/of op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw of terrein behoort. Deze ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer. De parkeergelegenheid bij het beoordelen van een aanvraag omgevingsvergunning voor gebruik, bouwen of afwijken wordt bepaald aan de hand van de "Parkeernormennota Ommen" of later door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen vervangende beleidsregel(s).
  2. De onder a bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare auto's. Aan deze eis wordt voldaan door vast te houden aan de richtlijnen en maatvoering conform de "Parkeernormennota Ommen" of later door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen vervangende beleidsregel(s).
  3. Indien de bestemming van een gebouw of het terrein aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
  4. Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde onder a en c:
    1. indien het voldoen aan die bepalingen op overwegende bezwaren stuit; en
    2. voor zover op andere redelijke wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
  5. Ruimte(n) voor het bepaalde onder a en c dient, voor zover de aanwezigheid van deze ruimten krachtens deze regels nodig is, beschikbaar te blijven. Ander gebruik wordt aangemerkt als strijdig gebruik met de bestemming.
 
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
 
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
 
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan. 
12.2 Afwijking
 
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning eenmalig afwijken van lid 12.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 12.1 met maximaal 10%.
 
12.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
 
Lid 12.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
 
12.4 Overgangsrecht gebruik
 
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
 
12.5 Strijdig gebruik
 
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 12.4., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
 
12.6 Verboden gebruik
 
Indien het gebruik, bedoeld in lid 12.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
 
12.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
 
Lid 12.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
  
Artikel 13 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Buitengebied, herziening Steenoever 1 Ommen’