Plan: | Buitengebied, herziening Zorglandgoed Stegerveld |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0175.buiten2012bp0035-VG01 |
Het munitiemagazijncomplex Stegerveld was één van de 53 landelijke objecten in Nederland, die door het Ministerie van Defensie werd afgestoten. Er is een passende herbestemming van het terrein gevonden in de vorm van een "zorglandgoed". Naast de hoofdfunctie maatschappelijke zorg, wordt er ruimte geboden aan het gebruik van enkele gebouwen voor opslag, dagbesteding en/of expositieruimte. Het zorglandgoed is van groot maatschappelijk en cultuurhistorisch belang. Het maatschappelijk belang ligt in het voorzien in accommodatie van een zorgdoelgroep die grote behoefte aan zorghuisvesting heeft. Het cultuurhistorisch belang bestaat uit de bescherming van het militair erfgoed. Dit zorglandgoed is in 2013 reeds gerealiseerd en in gebruik.
Baalderborg Groep wil nu het bestaande onderhoudsgebouw nabij de entree van het zorglandgoed Stegerveld gebruiken als ontvangst- en vergaderruimte en voor dagbesteding, echter, dit beoogde gebruik is in strijd met het vigerende bestemmingsplan Buitengebied, Zorglandgoed, Stegerveld.
Om het gebruik juridisch-planologisch mogelijk te maken is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.
Het plangebied is gelegen aan de Coevorderweg in het buurtschap Stegerveld in het buitengebied van de gemeente Ommen, ten noordoosten van de kern Ommen. Het plangebied ligt in bosrijk gebied en maakt deel uit van het zorglandgoed Stegerveld. In onderstaande figuur zijn de ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding, behorend bij dit bestemmingsplan.
Figuur 1.1: Luchtfoto met globale begrenzing plangebied
Het plangebied is onderdeel van het vigerende bestemmingsplan Buitengebied, Zorglandgoed, Stegerveld. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad van Ommen vastgesteld op dat 27 januari 2011. De gronden van het bestaande onderhoudsgebouw hebben de bestemming 'natuur' met de functieaanduiding 'recreatie'. De gronden aangewezen als 'natuur' zijn grotendeels bestemd voor behoud, bescherming, beheer en ontwikkeling van actuele en potentiële natuur- en landschapswaarden, mede in de vorm van bossen, alsmede voor recreatief medegebruik ter plaatse van de aanduiding "recreatie".
De ontwikkelingen die met dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt worden, te weten gebruik van het gebouw en aansluitend terrein als ontvangst- en vergaderruimte en dagbesteding, passen niet in het geldende bestemmingsplan. Daarom wordt dit bestemmingsplan in procedure gebracht. In navolgende figuur is een uitsnede van de vigerende bestemmingsplankaart weergegeven.
Figuur 1.2: Uitsnede vigerende bestemmingsplankaart
In hoofdstuk 2 wordt het relevante beleidskader beschreven, zoals dat van toepassing is op het plangebied. Hoofdstuk 3 beschrijft de huidige en beoogde situatie van het plangebied. Vervolgens worden in hoofdstuk 4 de relevante omgevingsaspecten beschreven. Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische planopzet die gekozen is, waarna de toelichting van het bestemmingsplan wordt afgesloten met de economische - en maatschappelijke uitvoerbaarheid in hoofdstukken 6 en 7.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:
De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren. Het opstellen van dit bestemmingsplan past in die lijn.
De Omgevingsvisie Overijssel 2017 bestaat uit drie delen: een deel Visie, een deel Beleid en een deel Uitwerking. Naast de Omgevingsvisie Overijssel 2017, is er de Omgevingsverordening Overijssel 2017 en de Catalogus Gebiedskenmerken. De opgaven en kansen waar de provincie voor staat, zijn door de provincie vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema’s.
Het beleid voor de fysieke leefomgeving van de provincie staat primair in dienst van de sociaal-economische ontwikkeling van Overijssel; ontwikkeling die nodig is om Overijssel toekomstbestendig te houden. Maar ook voor de kwaliteit van onze leefomgeving, voor een goed vestigingsklimaat voor wonen en werken én voor de regionale economie in Overijssel. Voor nieuwe ontwikkelingen toetst de provincie aan een drietal aspecten: 'of', 'waar' en 'hoe' (zie onderstaande figuur).
Figuur 2.1: Sturingsfilosofie
Voor het gebied geldt het ontwikkelingsperspectief wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap. Het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.
Onderhavige ontwikkeling past hierbinnen. Het zorglandgoed Stegerveld combineert hergebruik van bestaande bebouwing met de rust van het buitengebied voor een kwetsbare groep mensen. De transformatie van een bestaand onderhoudsgebouw in een ontvangst- en vergaderruimte met dagbesteding draagt bij aan het leveren van goede zorg.
Voor wat betreft de natuurlijke laag is het plangebied gelegen in het gebied 'dekzandvlakte en ruggen'. De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem en door beplanting met 'natuurlijke' soorten. En door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen. Het gaat om een gebruiksverandering van een bestaand gebouw. Dit heeft geen gevolgen voor de bestaande dekzandvlakte en ruggen.
Voor wat betreft de laag van de agrarische cultuurlandschappen ligt het plangebied in 'Jong heide- en broekontginningslandschap'. De ambitie is de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden een stevige impuls te geven en soms een transformatie wanneer daar aanleiding toe is. De dragende structuren in dit landschapstype worden gevormd door landschappelijk raamwerken van lanen, bosstroken en waterlopen, die de rechtlijnige ontginningsstructuren versterken. Binnen deze raamwerken is ruimte voor verdere ontwikkeling van bestaande erven en soms de vestiging van nieuwe erven, mits deze een stevige landschappelijke jas krijgen. Onderhavig plan betreft de gebruiksverandering van een voormalig militair gebouw in een dagbestedingsgebouw, dat omringd is door bos. Deze gebruiksverandering heeft geen invloed op de gebiedskenmerken van de laag van de agrarische cultuurlandschappen.
Voor wat betreft de stedelijke laag is sprake van 'verspreide bebouwing'. De ambitie is Levende erven! Opnieuw verbonden met het landschap, gaan de erven een serieus te verkennen alternatief woon/werkmilieu vormen. De erven die vrijkomen worden steeds groter, met zoveel bebouwing en opstallen, dat ze voor individuele burgers vaak te groot zullen zijn. Sloop van de stallen is in bepaalde situaties een optie, maar soms worden de erven hierdoor zo klein dat ze als het ware verdampen. Deze robuuste erfensembles kunnen door het bieden van ruimte voor extra (vervangende) bebouwing een alternatief bieden voor - een deel van - de woningbouw en bedrijvenopgave elders, mits dit bijdraagt aan de lokale / regionale sociaal-economische ontwikkeling. Door voort te bouwen op de karakteristieken en kwaliteiten van de vaak eeuwenoude erven, ligt hier een kans om unieke, echt Overijsselse woon/werk-, recreatie- en zorgmilieus te ontwikkelen: sterk verbonden met de historie, het omliggende landschap en met veel ruimte voor individuele invulling en expressie. Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en bouwwerken als identiteitsdrager van erftransformaties benut. Gebiedsgewijze aanpak van herstel erven en bebouwing volgens het 'Streekeigen huis en erf' concept.
Onderhavige gebruiksverandering betreft geen boerenerf, maar een voormalig militair gebouw. Het plan benut de ruimtelijke identiteit van het voormalige militaire terrein. Door het gebouw een nieuwe functie te geven blijft de historie zichtbaar.
Voor wat betreft de laag van de beleving is sprake van 'donkerte'. De ambitie is de huidige 'donkere' gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken. Dit betekent op praktisch niveau terughoudend zijn met verlichting van wegen, bedrijventerreinen e.d. en verkennen waar deze 's nachts uit kan of anders lichtbronnen selectiever richten. Structureel is het vrijwaren van donkere gebieden van verhoging van de dynamiek het perspectief. De ambitie is het rustige en onthaaste karakter te behouden, zodat passages van autosnelwegen en regionale wegen niet leiden tot stedelijke ontwikkeling aan eventuele op- en afritten. Bundeling van stedelijke functies en infrastructuur in de 'lichte' gebieden. Richting:
Het voormalige militaire gebouw heeft weinig ramen en daarmee weinig lichtuitstoot. Kunstlicht in de looproutes zal beperkt worden toegepast. Daarmee past de ontwikkeling in de laag van de beleving.
De Omgevingsverordening geeft vanuit de ambities en doelstellingen, die zijn neergelegd in de Omgevingsvisie, richting aan de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in Overijssel. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen, is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. Uitgangspunt daarbij is dat niet meer geregeld is dan strikt noodzakelijk en dat dubbele regelgeving wordt voorkomen.
In de Omgevingsverordening is door de provincie opgenomen, dat onderbouwd dient te worden dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken en passen binnen het ontwikkelingsperspectief dat in de Omgevingsvisie is neergelegd.
Onder het kopje Omgevingsvisie is hierboven inzichtelijk gemaakt op welke wijze dit plan bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel. Daaruit wordt geconcludeerd dat het plan passend is binnen de beleidskaders.
In het Gemeentelijk Omgevingsplan wordt de missie uit het Ommer Motief concreet uitgewerkt. Deze missie is: “Ommen ontwikkelt zich op basis van haar kernkwaliteiten tot een groene, gastvrije en geïnspireerde verblijfsgemeente”.
Het plan bundelt voor het eerst de ambities op alle voor het omgevingsbeleid relevante beleidsterreinen: sociaal, economisch en fysiek. Het plan biedt een integrale visie en een helder en compact fundament voor het gemeentelijk beleid en de uitvoering ervan. Ommen wil een leefbare gemeente zijn voor al haar inwoners en bezoekers: een samenleving waaraan iedereen kan meedoen in zowel materieel als immaterieel opzicht. Vertrekpunten zijn hierbij:
Dit doet de gemeente onder andere door de basisvoorwaarde voor een goede gezondheid en zorg te borgen. Ommen is bezig met het doorontwikkelen van het concept van de woonservicegebieden. Een woonservicegebied is een wijk in een stad of een kern waar kwetsbare mensen als ouderen en gehandicapten zo zelfstandig mogelijk wonen. Voorliggende ontwikkeling draagt hierbij aan mee.
Sturingsfilosofie
De wens van de gemeente zich te ontwikkelen tot netwerkregisseur staat centraal in de sturingsfilosofie van het omgevingsplan en de verordening. Netwerk sturing is het activeren en faciliteren van burgers, maatschappelijke organisaties en bedrijven om hen te laten doen waar ze goed in zijn. Als netwerkregisseur geeft de gemeente richting aan ontwikkelingen waar zij vaak slechts beperkt invloed op heeft. Soms door te reageren, soms door te anticiperen, soms door mee te bewegen met nieuwe ontwikkelingen of deze te bestrijden. Waar mogelijk wil de gemeente afspraken, die gericht zijn op het in samenwerking realiseren van de beleidsdoelen, vast gaan leggen in prestatieafspraken. De rol van netwerkregisseur vraagt om een heldere visie als vertrekpunt voor een adequate rolinvulling. Het omgevingsplan biedt daarvoor het kader.
Ontwikkel- en gebruiksruimte bieden binnen kaders
Op grond van de sturingsfilosofie gaat Ommen, binnen kaders, meer ontwikkel- en gebruiksruimte en flexibiliteit bieden aan haar burgers, agrariërs, ondernemers, recreatiebedrijven en landgoedeigenaren, om op eigen kracht te investeren in de kwaliteit, leefbaarheid en duurzaamheid van de eigen leefomgeving. Het bieden van meer ontwikkelruimte en stellen van minder regels doet nadrukkelijk ook een beroep op alle partijen die daar gebruik van willen maken. Het brengt voor deze partijen een aantal basale spelregels mee waaraan zij zich moeten houden:
De gemeente hecht er veel waarde aan dat de omgeving betrokken wordt bij nieuwe ontwikkelingen. De initiatiefnemer zal daarom de omwonenden informeren over de plannen. Conclusie beleid
Het initiatief om het bestaande onderhoudsgebouw te ontwikkelen in een ontvangst- en vergaderruimte met dagbesteding is passend binnen de beleidsdoelstelling van het rijk, de provincie en de gemeente.
Het plangebied dat centraal staat in dit bestemmingsplan is gelegen aan de Coevorderweg in het buurtschap Stegerveld in het buitengebied van de gemeente Ommen, ten noordoosten van de kern Ommen. Het betreft een bestaand onderhoudsgebouw behorende bij het zorglandgoed Stegerveld (zie onderstaande figuren). Het plangebied is gelegen in een groene bosrijke omgeving en het maakt deel uit van het zorglandgoed Stegerveld.
Figuur 3.1: Huidige situatie plangebied (globaal)
Figuur 3.2: Bestaande gebouw 'H' vanaf de weg gezien
Figuur 3.3: Bestaande gebouw 'H', binnen
Figuur 3.4: Bestaande gebouw 'H' en directe omgeving
Het voormalig munitieterrein Stegerveld is herontwikkeld in een zorglandgoed, met deels een publieksfunctie. Het zorglandgoed biedt ruimte aan 24 cliënten met intensieve begeleiding van de Baalderborg Groep. Het betreft cliënten die intensief begeleidingsbehoeftig zijn en een contra-indicatie hebben voor het wonen in een woonwijk. De cliënten hebben permanente structuur, veiligheid en bescherming nodig, vanwege een verstandelijke handicap gecombineerd met gedrags- en/of psychiatrische problematiek. Het zorglandgoed Stegerveld biedt de veiligheid, de rust en de bescherming die deze cliënten nodig hebben doordat er, afgezonderd van alle sociale activiteiten buiten het terrein, gewoond en gewerkt kan worden. Op onderstaande afbeelding is het terrein met de voormalige en bestaande bebouwing te zien.
Figuur 3.5: Overzicht voormalige en bestaande gebouwen
Toelichting huidige situatie
De acht grondgedekte bunkers (S1 t/m S8) en het munitiegebouw (A1) zijn behouden. Op basis van de op het terrein te slopen overige bebouwing was nieuwbouw mogelijk naar analogie van de Rood voor Roodregeling. Zie hiervoor ook het vastgestelde bestemmingsplan van 27 januari 2011 hoofdstuk 2 paragraaf 2.4.
De herbestemming van het munitiemagazijncomplex tot zorglandgoed wordt gekenmerkt door:
Enkele impressies van de bebouwing zijn hieronder te zien.
Figuur 3.6: Impressies bebouwing
De grondgedekte bunkers S1 t/m S4 zijn omgevormd naar woongebouwen. In elk woongebouw wonen zes cliënten. De woongebouwen bestaan uit zes individuele appartementen en de bijbehorende gezamenlijke ruimten. Het aangezicht van de grondgedekte bunkers is zoveel mogelijk behouden (militair erfgoed). De vier woongebouwen zijn met elkaar verbonden middels een transparante verbindingsgang. In het munitiegebouw A1 is de huidige dagbesteding van de cliënten. De dagbesteding vindt zowel binnen als buiten op het terrein plaats, afhankelijk van de behoefte van de cliënt. De grondgedekte bunkers S5 t/m S7 zijn behouden en worden gebruikt voor opslag en (ondersteuning aan) de dagbesteding. De laatste grondgedekte bunker (S8) is geschikt gemaakt voor vleermuizen. Door het behouden van de grondgedekte bunkers is het militair erfgoed duidelijk herkenbaar. Het bestaande bos is gehandhaafd en heeft naast een ecologische functie ook een afschermende functie voor de bewoners van de zorginstelling. De overige gebouwen zijn gesloopt (met uitzondering van het gebouw H) en worden overgelaten aan de natuur. Op de plaatsen waar de ontsluiting verwijderd is, blijft het gebied open. Hierdoor is de opbouw van het voormalig militair terrein zichtbaar. Een natuurlijke en functionele afscheiding in de vorm van beplanting en een hekwerk begrenst de uitloop van bewoners van de zorginstelling.
Huidige bewoners
Op het zorglandgoed wonen 24 cliënten van de Baalderborg Groep. Het betreft cliënten die intensief begeleidingsbehoeftig zijn en een contra-indicatie hebben voor het wonen in een woonwijk. De cliënten hebben permanente structuur, veiligheid en bescherming nodig, vanwege een verstandelijke handicap gecombineerd met gedrags- en/of psychiatrische problematiek. Het zorglandgoed Stegerveld biedt de veiligheid, de rust en de bescherming die deze cliënten nodig hebben doordat er, afgezonderd van alle sociale activiteiten buiten het terrein, gewoond en gewerkt kan worden.
De cliënten hebben ieder een eigen appartement. Elk appartement bestaat uit een gescheiden woon- en slaapgedeelte en een badkamer. Vanuit het appartement wordt elke cliënt individueel begeleid. De begeleiding is gericht om de cliënt in zijn basale emotionele behoefte te ontmoeten, plezierige momenten uit te breiden, bezigheden aan te bieden en hem frustratie te besparen.
Daarbij is de begeleiding zich bewust van het feit dat de behoeften van de cliënt van moment tot moment kunnen variëren en wordt de begeleiding daar voortdurend op aangepast.
Het werken vindt voor de cliënten plaats in de vorm van dagbesteding, waarin ze zich kunnen ontplooien en ontwikkelen. Het dagprogramma heeft actieve en passieve activiteiten volledig afgestemd op de behoefte van de cliënt. Er wordt om verschillende redenen bewust gebruik gemaakt van binnenactiviteiten dan wel buitenactiviteiten zoals voor ontspanning, lichamelijke ontlading, voor inspanning etc. Tijdens activiteiten is de begeleider ondersteunend maar ook aanvullend. Hij garandeert min of meer dat de activiteit van de cliënt slaagt.
Op meerdere momenten op een dag worden er mogelijkheden geboden aan de cliënt om samen te zijn met anderen. Een voorwaarde is dat het samen zijn met anderen een meerwaarde is en de cliënt het als prettig ervaart. Er is één team die de cliënt door de dag heen begeleidt en op deze manier is het volledig aangepast aan de behoefte van de cliënt.
In verband met veiligheidsrisico's zijn meerdere begeleiders tegelijkertijd aanwezig. De cliënten vragen van hun omgeving continu grote alertheid. Ze kunnen frequent en onvoorspelbaar fors gewelddadig reageren. De aard van het begeleidingsdoel is meestal gericht op stabilisatie of op ontwikkeling. Dit uit zich in het reguleren van de gedragsproblematiek en het bieden van structuur en veiligheid.
De dagbesteding vindt plaats in het dagbestedingsgebouw (A1) en op het terrein van het zorglandgoed. De looplijn vanaf de woongebouwen naar het dagbestedingsgebouw is overzichtelijk en daarmee herkenbaar voor de cliënten. Door onder andere herkenbaarheid wordt een voorspelbaarheid gerealiseerd waardoor zelfcontrole en zelfsturing voor de cliënt mogelijk wordt.
Sinds de ontwikkeling van het zorglandgoed Stegerveld zijn er vele nieuwe ontwikkelingen in de zorg voor gehandicapten. Dit heeft ook zijn weerslag op het wonen en leven op het zorglandgoed. Zaken als eigen regie van cliënten (hoe klein dan ook) en vraaggericht werken zorgen ervoor, dat de huidige dagbesteding niet voldoende adequaat ingezet kan worden en men nu uitwijkt naar bestedingen buiten het zorglandgoed. Om meer aan te sluiten bij de vraag van de cliënten is er een extra dimensie nodig waarvoor een extra multifunctioneel gebouw binnen de beschutting van het landgoed zeer wenselijk is. Initiatiefnemer (Baalderborg Groep) wil derhalve het bestaande onderhoudsgebouw nabij de entree van het zorglandgoed Stegerveld gebruiken als ontvangst- en vergaderruimte met dagbesteding (zie 'H' in figuur 3.5). De buitenzijde zal, in verband met de cultuurhistorische waarde nagenoeg niet aangetast worden.
De ontwikkeling zal een verrijking betekenen voor de cliënten van Stegerveld om meerdere redenen, waaronder:
Hieronder een schets van de nieuwe indeling van het gebouw. De buitenzijde zal, in verband met de cultuurhistorische waarde nagenoeg niet aangetast worden.
Figuur 3.6: Beoogde situatie
In 2011 is het bestemmingsplan Buitengebied, Zorglandgoed Stegerveld vastgesteld. Daarin zijn de toenmalige plannen vastgelegd. Voor het onderhoudsgebouw bestond toen geen concreet plan, zodat het als onderhoudsgebouw is opgenomen in de natuurbestemming. Indien toen een concreet plan had bestaan voor gebruik van het gebouw als dagbestedingsruimte had het pand in beginsel een maatschappelijke bestemming kunnen krijgen. De afstand van het gebouw tot de dichtst bijgelegen woonbestemming is circa 100 meter. Bij deze afstand is geen hinder te verwachten bij het beoogde gebruik. Het in gebruik nemen van het gebouw past in de afspraken die zijn gemaakt met Defensie.
Algemeen
Het verdrag van Malta regelt de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Nederland heeft dit verdrag in 1992 ondertekend en in 1998 geratificeerd. Het Verdrag van Malta (ook wel Verdrag van Valletta genoemd) is geïmplementeerd in de Monumentenwet. De wet op de archeologische monumentenzorg is in april 2006 door de Tweede Kamer aangenomen en in december van dat jaar door de Eerste Kamer bekrachtigd. Op 1 september 2007 is de wet als onderdeel van de monumentenwet in werking getreden. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische materiaal in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Het is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen (of procedures waarbij afgeweken wordt van het geldende bestemmingsplan zoals deze) rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologisch waarden.
Onderzoek
Het plangebied ligt volgens de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart van Ommen in een gebied met 'Gematigde archeologische verwachting'. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan niet leidt tot grondwerkzaamheden. Archeologisch onderzoek is derhalve niet nodig.
Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
Algemeen
De aanwezigheid van bedrijven kan de kwaliteit van de leefomgeving beïnvloeden. Bedrijven kunnen geur, stof, geluid en gevaar ten gevolg hebben. Voorkomen moet worden dat bedrijven hinder veroorzaken naar de omgeving, vooral indien het woongebieden of andere gevoelige bestemmingen betreft. Daarnaast moeten bedrijven zich kunnen ontwikkelen en eventueel uitbreiden. Om dit te bereiken is het van belang dat bedrijven en gevoelige bestemmingen ruimtelijk goed gesitueerd worden zodat de bedrijven zo min mogelijk overlast opleveren en woongebieden de bedrijven zo min mogelijk beperken in hun bedrijfsuitvoering.
Regelgeving
Ten behoeve van milieuzonering is door de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) een bedrijvenlijst opgesteld, waarin bedrijfsactiviteiten op hun milieueffecten zijn gecategoriseerd (Bedrijven en milieuzonering, 2009).
Afhankelijk van de mate waarin de in deze lijst opgenomen activiteiten milieuhinder kunnen veroorzaken (uitgaande van de gemiddelde bedrijfssituatie), kent de lijst aan de bedrijven een categorie toe. Naarmate de milieuhinder toeneemt, loopt de categorie op van 1 tot en met 6, met bijbehorende minimale afstanden tot woongebieden.
In de uitgave "Bedrijven en milieuzonering" (VNG, 2009) is per bedrijfstype een globale indicatie gegeven van het invloedsgebied voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. Op basis van het aspect met de grootste afstand zijn de bedrijven in de volgende categorieën ingedeeld:
De afstanden gelden in principe tussen de perceelsgrens van het bedrijf (bij een gangbare perceelsgrootte en -indeling) en anderzijds de gevel van een woning (gevoelig object). De afstanden in bovengenoemde uitgaven moeten als indicatief gezien worden. Wanneer aan de afstanden wordt voldaan kan worden geconcludeerd dat het aannemelijk is dat er geen sprake is van hinder.
Onderzoek
Tussen woningen (gevoelige bestemmingen) en hinder veroorzakende functies moet voldoende afstand zitten. Op basis van de VNG-systematiek Bedrijven en Milieuzonering (2009) bepalen we in hoeverre aan de minimale toetsafstanden uit de VNG-brochure wordt voldaan. Een zorginstelling moet volgens de VNG-systematiek worden beschouwd als een milieubelastende functie, wanneer ervan wordt uitgegaan, dat voor wat betreft milieubelasting een zorginstelling gelijk kan worden gesteld met een verpleeghuis. Daarnaast is het gebouw, vanwege de te realiseren dagbesteding, een milieugevoelig object en dient er voldoende ruimte te zitten tussen het plan en milieubelastende functies.
Figuur 4.1: Milieuzonering plangebied
De minimaal aan te houden afstand tussen een zorginstelling en milieugevoelige functies is in dat geval 30 meter vanwege het aspect geluid (zie bovenstaande figuur). De afstand tussen het plangebied en dichtstbijzijnde gevels van de omliggende woningen en milieubelastende functies bedraagt ruim meer dan 30 meter. Hiermee is er ter plaatse van zowel de omliggende woningen als het plangebied sprake van een goed woon- en leefklimaat en worden omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering beperkt.
Conclusie
Op basis van bovenstaande redenatie vormt het aspect bedrijven- en milieuzonering voor wat betreft de aspecten geur, stof, gevaar en geluid geen belemmering voor uitvoering van het plan.
Algemeen
De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten is geregeld in de Wet geluidhinder. De Wet geluidhinder stelt dat in principe de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bebouwing niet de 48 dB mag overschrijden. Wanneer een wijzigingsplan nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige bebouwing toestaat, stelt de Wet geluidhinder de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van alle wegen op een bepaalde afstand van die woningen of andere geluidsgevoelige bebouwing.
Onderzoek
Ten behoeve van voorliggende ontwikkeling wordt het huidige onderhoudsgebouw herontwikkeld in een onvangst- en vergaderruimte met dagbesteding. In het kader van de zorgvuldigheid is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, dat als bijlage 1 is bijgevoegd. Met het onderzoek is in beeld gebracht wat de geluidsinvloed is vanwege de nabijgelegen N34 (Coevorderweg). Daarbij is getoetst aan de kaders die volgen uit de Wet geluidhinder.
Uit het onderzoek volgt dat de geluidbelasting op het bouwvvlak voor het richtjaar 2028 ten gevolge van de Coevorderweg ruim onder de voorkeursgrenswaarde blijft. Nadere beschouwing naar maatregelen kan daarmee achterwege blijven.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
Algemeen
Het nationale bodembeleid is geregeld in de Wet bodembescherming (Wbb). Het doel van de Wbb is om te voorkomen dat nieuwe gevallen van bodemverontreinigingen ontstaan. Voor bestaande bodemverontreinigingen is aangegeven in welke situaties (omvang en ernst van verontreiniging) en op welke termijn sanering moet plaatsvinden. Hierbij dient de bodemkwaliteit tenminste geschikt te worden gemaakt voor de functie die erop voorzien is, waarbij verspreiding van verontreiniging zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie.
Onderzoek
De voorgenomen ontwikkeling bevat geen werkzaamheden die de bodem zullen roeren. Het gaat om de gebruiksverandering van een bestaand gebouw, waarbij geen grondwerkzaamheden plaatsvinden. Uit een historisch onderzoek uit 2010 blijkt dat het gebied geen belemmeringen opleverde voor een zorglandgoed.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor uitvoering van dit plan.
Algemeen
Op het gebied van cultuurhistorie is de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) een belangrijke recente wijziging. Deze heeft invloed op meerdere gebieden van de monumentenzorg en cultuurhistorische waarden. Voor het bestemmingsplan is de verplichting om aan te tonen dat rekening is gehouden met cultuurhistorische waarden (art. 3.1.6, lid 2, sub a) van belang. Daarbij gaat het om zowel archeologische waarden, historisch-bouwkundige waarden als historisch-geografische waarden. Door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed is, naar aanleiding van een motie in de Eerste Kamer, gewerkt aan normen voor cultuurhistorisch onderzoek in het kader van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is een inventarisatie, waardering en selectie van cultuurhistorische waarden en de vertaling daarvan in het bestemmingsplan. Deze vertaling gaat verder dan een beschrijving in de toelichting, maar vraagt in geval van bijzondere waarden ook om regels die de cultuurhistorische waarden beschermen.
Onderzoek
Het bestaande onderhoudsgebouw nabij de entree van het zorglandgoed Stegerveld wordt herontwikkeld als ontvangst- en vergaderruimte met dagbesteding. In dit geval gaat het om de verandering van het gebruik van een bestaand gebouw. De buitenzijde zal, in verband met de cultuurhistorische waarde nagenoeg niet aangetast worden.
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoering van de plannen.
Beleidskader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:
Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:
Risico's verbonden aan het transport gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit EV Inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.
Onderzoek
Voor het aspect externe veiligheid is in het kader van het vigerende bestemmingsplan een quickscan uitgevoerd ('Quickscan externe veiligheid Zorglandgoed Stegerveld te Stegeren', projectnr. 217497, rev. 02, 7 mei 2010, Oranjewoud). In deze quickscan externe veiligheid is gekeken naar de aanwezigheid van een aantal risicovolle activiteiten. In het kader van voorliggend plan zijn de bevindingen uit deze quickscan geijkt aan de huidige stand van zaken (wet- en regelgeving, aanwezigheid risicobronnen).
Ten eerste zijn inrichtingen die onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen vallen, beschouwd. Het gaat om een LPG-tankstation (LPG) en het Bungalowpark Residence Belmonde (propaan, chloorbleekloog en zwavelzuur). Daarnaast is er een 'overige risicovolle inrichting' beschouwd, het betreft Chaletpark Berghorst (propaan). De invloedsgebieden van deze inrichtingen reiken niet tot het plangebied.
Daarnaast is gekeken naar het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water. Dit levert geen beperkingen op. De Coevorderweg is door de aanleg van de rondweg (aansluiting N48 - Witte Paal - N36) afgewaardeerd. Door de afwaardering van de Coevorderweg gaat over deze weg, ter hoogte van het plangebied, alleen bestemmingsverkeer van vervoer van gevaarlijke stoffen. Gezien de beperkte omvang van de vergader- en ontvangstruimte / dagbesteding in combinatie met het beperkte vervoer van gevaarlijke stoffen over de Coevorderweg zal dit vervoer geen beperking aan de ontwikkeling van het plangebied opleveren.
Zo zal er geen sprake zijn van een PR 10-6-contour (niet aanwezig bij wegen met een beperkte vervoersomvang) en zal het groepsrisico door de combinatie van het beperkt vervoer van gevaarlijke stoffen en de lage bebouwingsdichtheid in de omgeving erg laag zijn (<0,1 keer de oriëntatiewaarde). Tot slot is geconstateerd, dat in de omgeving van het plangebied geen hogedruk aardgasleidingen en K1,K2 en K3-vloeistofleidingen aanwezig zijn.
Conclusie
Naar aanleiding van de uitgevoerde inventarisatie wordt geconcludeerd dat er vanuit externe veiligheid geen relevante risicobronnen zijn. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
Algemeen
Op grond van de Wet geurhinder moeten tussen agrarische bedrijven en geurgevoelige objecten bepaalde minimale afstanden worden aangehouden. De wettelijke definitie van een geurgevoelig object is: "gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor een permanent of een daarmee vergelijkbare wijze gebruikt, wordt gebruikt".
Onderzoek
In het vigerende bestemmingsplan is opgenomen dat het plangebied niet te maken heeft met 'geurtechnische' knelpunten. Realisatie van de voorgenomen plannen kan op basis van geur doorgang vinden. Bestaande rechten van agrariërs in de omgeving van het plangebied worden door de realisatie van het plan vanuit een geurtechnische invalshoek niet aangetast. De huidige situatie is geurtechnisch niet veranderd en vormt daarmee geen belemmering.
Conclusie
Het aspect geur is geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
Algemeen
Door de uitstoot van uitlaatgassen door onder andere de industrie en het verkeer komen schadelijke stoffen in de lucht. Vooral langs drukke wegen kunnen de concentraties van verschillende stoffen zo hoog zijn dat deze de gezondheid kunnen aantasten. Om te voorkomen dat de gezondheid wordt aangetast door luchtverontreiniging dient bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden te worden met de luchtkwaliteit ter plaatse.
Besluit niet in betekenende mate bijdragen
Voor een aantal projecten, waarvan duidelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan luchtkwaliteit, hoeft niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Dit is geregeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM). In de bij dit besluit behorende Regeling NIBM is de lijst met categorieën van gevallen (kantoor- en woningbouwlocaties, specifieke inrichtingen) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) hoeft geen beoordeling op luchtkwaliteit meer plaats te vinden. Deze projecten kunnen dus zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Met voorliggend plan wordt een vergader- en ontvangerruimte met dagbesteding mogelijk gemaakt. De ontwikkeling heeft geen nieuwe verkeersaantrekkende werking aangezien, het gaat om het gebruik als ontvangst- en vergaderruimte voor de huidige gebruikers van het zorglandgoed. Het beoogde gebruik levert derhalve geen extra verkeer en geen extra uitstoot van lucht. Er is geen nader onderzoek nodig.
Het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen), die beperkingen stelt aan de vestiging van 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen is vanwege de afstanden van 80 meter vanaf het plangebied tot de provinciale weg (Coevorderweg), dus meer dan 50 meter, niet van toepassing.
Conclusie
Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de realisatie van het plan.
Algemeen
In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het van belang om aandacht te besteden aan beschermde natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden dienen te worden beoordeeld in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van soortenbescherming en gebiedsbescherming. De wettelijke grondslag hiervan ligt per 1 januari 2017 in de Wet natuurbescherming.
Onderzoek 'Natuurtoets'
Door Eco Groen is een Quickscan natuurtoets uitgevoerd, die als bijlage is bijgevoegd. Onderstaand zijn de conclusies uit het onderzoeksrapport weergegeven.
Gebiedsbescherming
Gezien de afstand, de aard van het voornemen, tussenliggende infrastructuur en bebouwing zijn - mogelijk met uitzondering van het onderdeel stikstof - geen negatieve effecten op NNN-gebied en instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied te verwachten.
Soortbescherming
Conclusie
De Natuurbeschermingswet vormt geen belemmering voor uitvoering van het bestemmingsplan.
Algemeen
Bij een bestemmingsplan dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening aandacht te worden besteed aan verkeer en parkeren.
Onderzoek
Met voorliggend plan wordt een vergader- en ontvangstruimte met dagbesteding mogelijk gemaakt. De ontwikkeling heeft geen nieuwe verkeersaantrekkende werking aangezien het gaat om het gebruik als ontvangst- en vergaderruimte voor de huidige gebruikers van het zorglandgoed. Het beoogde gebruik genereert derhalve geen extra verkeer en levert geen extra parkeerdruk op.
Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren levert geen belemmering op voor uitvoering van dit plan.
Algemeen
Op grond van artikel 3.1.1 Bro is de watertoets verplicht voor bestemmingsplannen. In een hierover op te nemen paragraaf dient te worden aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'.
Conclusie
Met uitvoering van dit bestemmingsplan vindt geen toename van het verhard oppervlak plaats. Daarnaast vinden er geen ingrepen plaats die effect hebben op de grondwaterstand en de waterkering. De sanitaire voorzieningen zijn en zullen aangesloten worden op de bestaande riolering. Het aspect water vormt geen belemmering voor uitvoering van dit bestemmingsplan.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) worden de in het plan begrepen gronden voor bepaalde doeleinden aangewezen door middel van de op de verbeelding (plankaart) aangegeven bestemmingen en daarop betrekking hebbende planregels. Daarbij worden regels gegeven voor het bouwen van bouwwerken en voor het gebruik van de bouwwerken en onbebouwde gronden. Bij het opstellen van de regels is rekening gehouden met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die op 1 oktober 2010 in werking is getreden.
In dit hoofdstuk wordt nadere uitleg gegeven over de planregels. De planregels bestaan uit vier hoofdstukken waarop in de volgende paragrafen respectievelijk wordt ingegaan:
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen:
Artikel 1 Begrippen
In dit eerste artikel zijn noodzakelijke begripsbepalingen opgenomen die worden gebruikt in de planregels. Het bevat definities om misverstanden te voorkomen.
Artikel 2 Wijze van meten
Het tweede artikel regelt hoe er gemeten moet worden.
Dit hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van de bestemmingen. Deze kennen per bestemming globaal de volgende opzet:
In paragraaf 5.3 wordt hier nader op ingegaan.
Dit hoofdstuk regelt de volgende onderwerpen:
Hiermee wordt geregeld dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft.
In de algemene bouwregels is bepaald dat onder bepaalde voorwaarden bestaande maten mogen worden gehandhaafd.
Artikel 6 Algemene gebruiksregels
Hiermee is bepaald dat het verboden is om grond te gebruiken als buitenopslag.
Artikel 7 Algemene afwijkingsregels
Hierin wordt geregeld dat burgemeester en wethouders bij een omgevingsvergunning kunnen afwijken van afstands-, oppervlakte-, inhouds- en hoogtematen en dat bouwgrenzen mogen worden overschreden. Hieraan zijn enkele voorwaarden en beperkingen verbonden.
Artikel 8 Algemene wijzigingsregels
Hierin is de bevoegdheid van burgemeester en wethouders opgenomen om de in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen met niet meer dan 3 m.
Dit hoofdstuk bevat de volgende twee artikelen:
Het overgangsrecht bevat een regeling voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het inwerking treden van het plan, maar dat strijdig is met de planregels van dit bestemmingsplan. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd. De reactie is wettelijk vastgelegd en overeenkomstig opgenomen.
In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan aangehaald kan worden. De redactie is wettelijk vastgelegd en overeenkomstig opgenomen.
In dit hoofdstuk zijn de bestemmingen opgenomen waaraan diverse regels zijn verbonden:
Binnen de bestemming Maatschappelijk zijn maatschappelijke voorzieningen en daarbij behorende dagbesteding en ontvangst- en vergaderruimte, recreatief medegebruik, behoud, bescherming en beheer van het militair erfgoed en bijbehorende voorzieningen zoals paden, wegen, tuinen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water.
In artuikel 1 zijn maatschappelijke voorzieningen als volgt gedefinieerd: educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen, sportvoorzieningen, recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening , alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van de voorzieningen.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten zijn beperkt tot de ambtelijke kosten, welke worden verhaald middels de gemeentelijke legesverordening. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe is een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is op grond van artikel 6.12 Wro geen exploitatieplan nodig.
Het gemeentebestuur overlegt bij de voorbereiding van een bestemmingsplan met betrokken gemeenten en waterschappen en met die overheidsdiensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Er is op 1 juni 2018 een vooroverlegreactie ontvangen van de provincie. De provincie heeft aangegeven, dat het plan past in haar ruimtelijk beleid en dat indien het plan ongewijzigd in procedure wordt gebracht er vanuit het provinciale belang geen beletselen zijn voor het verdere vervolg van deze procedure.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf donderdag 27 september 2018 tot en met 7 november 2018 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode bestond voor iedereen de gelegenheid om naar keuze schriftelijk of mondeling een zienswijze omtrent het ontwerpbestemmingsplan kenbaar te maken aan de gemeenteraad. Er zijn geen zienswijzen ontvangen.