Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Buitengebied, herziening Natuurbegraafplaats Hoogengraven
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0175.buiten2012bp0026-vg01
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
1.1 plan:
het bestemmingsplan Buitengebied, herziening Natuurbegraafplaats Hoogengraven van de gemeente Ommen;
 
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0175.buiten2012bp0026-vg01 met de bijbehorende regels en eventuele bijlagen.
 
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.5 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
 
1.6 bestaande bouwwerken
bouwwerken, die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan zijn of worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.
 
1.7 bestaand gebruik
het op het tijdstip van het inwerking treden van het plan aanwezige gebruik.
 
1.8 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.9 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.10 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
 
1.11 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
 
1.12 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
 
1.13 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
 
1.14 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
 
1.15 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
 
1.16 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw of bouwwerk.
 
1.17 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.18 hoofdgebouw
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
 
1.19 landschapswaarde
de aan een gebied toegekende waarde wat betreft het waarneembare deel van het aardoppervlak, welke waarde wordt bepaald door de herkenbaarheid en identiteit van de onderlinge samenhang en beïnvloeding van niet-levende en levende natuur en het menselijk grondgebruik.
 
1.20 maatschappelijke voorzieningen
(overheids)voorzieningen op het gebied van openbaar bestuur en overheidsdiensten, levensbeschouwelijke organisaties, onderwijs, gezondheidszorg, veterinaire diensten en welzijnszorg, uitvaartverzorging, crematoria, mortuaria, begraafplaatsen, cultuur, religie, sport, openbare orde, veiligheid en daarmee gelijk te stellen sectoren;
 
1.21 multifunctionele bosbouw
bosbouw met een multifunctioneel karakter, gericht op natuur, productie en recreatie, vallend onder de Boswet.
 
1.22 natuurbegraafplaats
terrein dat deel uitmaakt van een natuur- en/of bosgebied, waar lichamen worden begraven en/of urnen worden bewaard. Er wordt uitsluitend gebruik gemaakt van onbehandelde en/of onbewerkte natuurlijke materialen. Grafmonumenten zoals grafstenen, zerken of grafbeplanting zijn niet toegestaan, enkel een gedenkteken van vergankelijk natuurlijk materiaal.
 
1.23 natuurwaarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en/of fauna.
 
1.24 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie;
 
1.25 overkapping
een bouwwerk, al dan niet aangebouwd aan een gebouw of een bouwwerk geen gebouw zijnde, bestaande uit een slechts van boven afgesloten ruimte van lichte constructie die niet of slechts gedeeltelijk met wanden is omgeven, waaronder in ieder geval een carport wordt verstaan.
 
1.26 peil:
  1. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk grenst aan de weg en voor dijkbebouwing: de hoogte van de kruin van de weg;
  2. voor andere gevallen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.27 recreatief medegebruik
extensieve, verspreide dagrecreatie.
 
1.28 ruimtelijke kwaliteit
het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is.
 
1.29 ruimtelijk kwaliteitsplan
een plan dat beschrijft op welke wijze het erf landschappelijk gezien is ingepast in zijn omgeving, hoe de sterke gebiedskenmerken worden doorvertaald in de inrichting van het erf en hoe de nieuwe ontwikkeling op het erf en waar nodig compenserende maatregelen elders, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving; voor het bepalen van de sterke gebiedskenmerken moet gebruik gemaakt worden van het Landschapsontwikkelingsplan Ommen en het Inspiratieboek ruimtelijke kwaliteit, waarin de sterke gebiedskenmerken per (deel)gebied zijn beschreven.
 
1.30 weg
alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of paden behorende bermen en zijkanten en bermsloten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig gebruikte parkeerterreinen.
 
1.31 wijziging
een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 eerste lid onder a van de Wet ruimtelijke ordening;
 
1.32 zijdelingse perceelsgrenzen
de perceelsscheiding van een bouwperceel, niet gelegen aan de voor- of achterzijde van het perceel.
  
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 Gebouwen en bouwwerken
 
2.1.1 De bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
 
2.1.2 De goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
2.1.3 De inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
2.1.4 De oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
 
2.1.5 De afstand tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel:
vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel.
 
2.2 Ondergeschikte bouwdelen
 
Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
 
2.3 Maatvoering
 
Alle maten zijn tenzij anders aangegeven:
  1. voor lengten in meters (m);
  2. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
  3. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
  4. voor verhoudingen in procenten (%);
  5. voor hoeken/hellingen in graden (°).
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Natuur
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. behoud, bescherming, beheer en ontwikkeling van actuele en potentiële natuur- en landschapswaarden, mede in de vorm van bossen;
  2. recreatief medegebruik;
  3. multifunctionele bosbouw;
  4. instandhouding van aldaar voorkomende watergangen, sloten en andere waterpartijen met bijbehorende waterhuiskundige voorzieningen;
  5. het gebruik van gronden ten behoeve van een natuurbegraafplaats ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van natuur - natuurbegraafplaats’
  6. een parkeerterrein ter plaatse van de functieaanduiding ‘parkeerterrein’;
met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, wegen en paden.
 
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Gebouwen
  1. gebouwen ten dienste van de natuurbegraafsplaats dienen te worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  2. de maximale goothoogte bedraagt 3,5 meter;
  3. de maximale bouwhoogte bedraagt 6,0 meter;
  4. de maximale oppervlakte bedraagt 250 m2
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  1. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1,5 m;
  2. De bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3m.
3.3 Specifieke gebruiksregels
 
3.3.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van de gronden voor asverstrooiing;
  2. het gebruik van de gronden voor 2 of meer onder elkaar gelegen graven;
  3. het houden van afscheidsceremonies en het verzorgen van overledenen;
  4. het niet realiseren van minimaal 35 parkeerplaatsen ter plaatse van de aanduiding ‘parkeerterrein’.
  5. Het gebruik van gronden ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van natuur - natuurbegraafplaats’ waarbij:
    1. Sprake is van een grafdichtheid van gemiddeld meer dan 286 graven per hectare;
    2. per graf meer dan 3,5 m2 aan grondoppervlakte gebruikt wordt;
    3. het realiseren van in totaliteit meer dan 6549 graven binnen het daarvoor aangeduide gebied.
3.3.2 Voorwaardelijke verplichting
  1. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van het plangebied en gebouwen en bouwwerken als en ten dienste van een natuurbegraafplaats overeenkomstig de doeleindenomschrijving in 3.1, zonder de uitvoering van de inrichtings- en beheersmaatregelen conform het als bijlage 1 van de regels opgenomen ‘Inrichtingsplan natuurbegraafplaats Hoogengraven met beheersmaatregelen’, teneinde te komen tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en verhoging van de natuur- en landschapswaarden.
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
3.4.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
  1. het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden zoals genoemd in onderstaande tabel indien en voor zover een "O" is vermeld:
Werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden
Toelaatbaar
Ontginningen, ophogen, afgraven, bodemverhogingen, egaliseren
O
Dempen, graven, afdammen, vergroten of herprofileren van sloten of ander oppervlaktewater
O
Aanbrengen opgaande beplanting (m.u.v. erfbeplanting)
O2)
Verwijderen opgaande beplanting, vellen/rooien houtopstanden
O2)
Aanleg verharde wandel- of fietspaden en overige verhardingen > 50 m2 (niet zijnde kavelpaden)
O
Aanleg kavelpaden
O
aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of
telecommunicatieleidingen en daarmee verbandhoudende
constructies, installaties of apparatuur
O
het uitvoeren van grondwerkzaamheden dieper dan 50 cm bij
wijze van woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en
afgraven dan wel ten behoeve van ontginningen met
uitzondering van de aanleg van drainage
O2)
aanleg van nutsvoorzieningen
R
 
Tabel 1 : Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
  
R Rechtstreeks zonder meer toelaatbaar
O Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden vereist
O2) Geen omgevingsvergunningplicht indien de betreffende werken en werkzaamheden passen binnen de doeleindenomschrijving van de bestemming 'Natuur' of worden genoemd in een beheersplan voor de betreffende natuurgebieden.
 
3.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht
Het in 3.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:
  1. werken en werkzaamheden die betrekking hebben op het normale onderhoud en beheer;
  2. werken en werkzaamheden die reeds in uitvoering of aanwezig zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  3. werken en werkzaamheden ten behoeve van realisering van bestemmingen en bouwmogelijkheden op grond van een wijzigingsbevoegdheid of afwijkingsbevoegdheid;
  4. het graven van natuurgraven indien en voorzover het graven plaatsvindt binnen de aanduiding specifieke vorm van natuur – natuurbegraafplaats
  5. die onderdeel vormen van de inrichtings- en beheermaatregelen conform het als bijlage 1 van de regels opgenomen ‘Inrichting- en beheerplan’.
3.4.3 Toelaatbaarheid werken werkzaamheden
Een omgevingsvergunning als bedoeld in 3.4.1 wordt slechts verleend indien kan worden aangetoond dat de betrokken waarden niet onevenredig worden geschaad, gelet op:
  1. het belang dat met de ingreep is gediend;
  2. de belangen van landschap en natuur;
  3. het waterhuishoudkundig belang (kwantitatief en kwalitatief), met het oog op de waterhuishoudkundige doelstellingen.
Artikel 4 Waarde - Archeologische verwachtingswaarde
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de verwachte archeologische waarden.
 
4.2 Bouwregels
 
4.2.1 Toegestane bebouwing
Op de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen ten behoeve van de in dat artikel bedoelde doeleinden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
 
4.2.2 Bouwwerken
Ten behoeve van andere daar voorkomende bestemming(en) mag, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels, uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op:
  1. bouwwerken tot 2.500 m2; of
  2. bouwwerken groter dan 2.500 m2 en minder diep stekend dan 50 cm.
4.3 Afwijken van de bouwregels
 
4.3.1 Afwijking bouwregels
Gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde groter dan 2.500 m2 en dieper stekend dan 50 cm ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemmingen zijn op deze gronden slechts toelaatbaar, indien daarvoor omgevingsvergunning door burgemeester en wethouders is verleend. Omgevingsvergunning wordt verleend, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
 
4.3.2 Uitzondering
Omgevingsvergunning, zoals in lid 4.3.1 bedoeld is niet vereist, indien:
  1. op basis van een aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer aanwezig zijn;
  2. het bouwplan betrekking heeft op wijziging of vervanging van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut.
4.3.3 Schriftelijk advies
Alvorens het burgemeester en wethouders beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.3.1, winnen zij schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden.
 
4.3.4 Archeologische waarnemingen
In geval van verlenen van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is het aan de gemeente Ommen of een daardoor aangewezen partij altijd toegestaan archeologische waarnemingen te doen ten tijde van de bouwwerkzaamheden.
 
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
4.4.1 Verbod
Het is verboden op of in de in lid 4.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. grondwerkzaamheden diep er dan 50 cm en met een oppervlakte groter dan 2.500 m2, waartoe worden gerekend het ophogen, afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen), woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het (ver)graven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  2. het verlagen van het waterpeil;
  3. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  4. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  5. het werken met opsporingsapparatuur (waaronder vallen metaaldetectoren, grondradar en andere detectieapparatuur) gevolgd door het opgraven van archeologische vondsten en relicten.
4.4.2 Toelaatbaarheid werken en werkzaamheden
De werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden waarvoor het verbod van lid 4.4.1 geldt, zijn slechts toelaatbaar indien is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
 
4.4.3 Uitzonderingen
Het verbod, zoals is bedoeld in lid 4.4.1, is niet van toepassing, indien:
  1. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  2. op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  3. de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:
    1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden of een ontgrondingsvergunning;
  4. de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden op aanvullend of definitief archeologisch onderzoek zijn ingericht.
4.5 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door :
  1. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. aan gronden alsnog de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' toe te kennen indien uit aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze dubbelbestemming, gelet op de ter plaatse aanwezig archeologische waarden, aanpassing behoeft.
3 Algemene regels
    
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
  
Artikel 6 Algemene afwijkingsregels
 
6.1 Maten en bouwgrenzen
 
Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
  1. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
  
Artikel 7 Algemene wijzigingsregels
 
7.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
 
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
  
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 8 Overgangsrecht
 
8.1 Overgangsrecht bouwwerken
 
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
8.2 Overgangsrecht gebruik
 
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 9 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Buitengebied, herziening Natuurbegraafplaats Hoogengraven'.