Plan: | Aanpassing N348 Ommen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0175.buiten2012bp0003-VG01 |
Overzichtskaart plangebied (Bron: Topografische dienst)
Dit hoofdstuk beschrijft de aanleiding voor het opstellen van dit bestemmingsplan, een beschrijving van de bij dit plan horende stukken, een beschrijving van het plangebied en een leeswijzer voor de toelichting van dit bestemmingsplan.
De N348 is een belangrijke noord-zuidverbinding tussen Arnhem (via Dieren, Zutphen, Deventer en Raalte) en Ommen. Bij Ommen sluit deze verbinding aan op de N48 richting Hoogeveen. De provincie Overijssel heeft de weg in beheer tussen Deventer en Ommen.
Door de aanwezigheid van gelijkvloerse kruisingen, aansluitingen en oversteken gebeuren er op de N348 tussen Raalte en Ommen relatief veel ongevallen. Ook voldoet dit weggedeelte niet aan de inrichtingseisen die bij de functie van de weg behoort. De N348 vormt de verbinding tussen regio's en op dergelijke wegen moet het gemotoriseerde verkeer zoveel mogelijk ononderbroken kunnen doorstromen.
De provincie Overijssel heeft daarom besloten om de N348 tussen Raalte en Ommen te gaan herinrichten. Dit bestemmingsplan is bedoeld om deze herinrichting, voor zover deze niet past binnen het vigerende bestemmingsplan planologisch en juridisch mogelijk te maken.
Dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangegeven. In deze toelichting worden de aan het plan ten grondslag liggende gedachten, de uitkomsten van het onderzoek en de beschrijving van de planopzet vermeld.
Voor de informatie en de onderzoeken ten behoeve van het voorliggende bestemmingsplan is gebruik gemaakt van het 'Plan in Hoofdlijnen Herinrichting N348 Raalte-Ommen' en het bijbehorende Bijlagenrapport van de provincie Overijssel d.d. oktober 2013. Het Plan in Hoofdlijnen is als bijlage 1, bijlage 2 en bijlage 3 bij de toelichting gevoegd.
Het hele wegvak tussen Raalte en Ommen wordt heringericht. Alleen voor de vijf weggedeelten waar de herinrichting niet past binnen de vigerende bestemmingsplannen wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Het gaat hierbij om:
* ) Naar aanleiding van ingediende zienswijzen is besloten om de reconstructie van de centrumaansluiting in Lemelerveld nu niet mee te nemen, maar om deze in samenhang met de zuidelijke aansluiting van Lemelerveld in een apart, later op te stellen bestemmingsplan te regelen.
Het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan omvat het deel dat binnen de gemeente Ommen ligt. Dit betreft het weggedeelte ter hoogte van de Dalmsholterdijk en Achterveldseweg, in Dalmsholte ten zuiden van Ommen.
Het plangebied van de aan te leggen tunnel tussen de Dalmsholterdijk en de Achterveldseweg maakt deel uit van het bestemmingsplan 'Buitengebied' van de gemeente Ommen (vastgesteld op 18 februari 2010, incl. de provinciale reactieve aanwijzing met betrekking tot het plan). De gronden hebben hierin de bestemmingen 'Agrarische doeleinden' en 'Agrarisch gebied met landschappelijke openheid'.
Binnen deze bestemmingen zijn de voorgenomen ontwikkelingen niet toegestaan. Om deze reden is dit bestemmingsplan opgesteld.
Het beleidskader is opgenomen in hoofdstuk 2. In hoofdstuk 3 wordt vervolgens een beschrijving gegeven van het verrichte onderzoek. Hoofdstuk 4 bevat een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting op de regels gegeven. Een beschouwing over de economische uitvoerbaarheid en de resultaten van de inspraak en het gevoerde overleg, zijn beschreven in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 worden eventuele zienswijzen behandeld.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden.
In de SVIR geeft het Rijk haar visie aan op de ruimtelijke- en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040. Dit betreft een nieuw, integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:
Met deze rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse gebieden. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn voor deze rijksbelangen regels opgenomen die bij ruimtelijke plannen in acht dienen te worden gehouden.
Eén van de nationale belangen die valt onder het rijksdoel 'verbeteren van de bereikbaarheid' valt is:
Het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen (nationaal belang 7)
'De Nederlandse infrastructuur van wegen, spoorwegen en vaarwegen wordt, internationaal vergeleken,zeer zwaar belast. De afhankelijkheid van het functioneren van deze infrastructuur is groot. Goed beheer en onderhoud van de bestaande rijksinfrastructuur is daarmee een basisvoorwaarde voor een robuust mobiliteitssystemen een Nederlandse economie. Het gaat dan bijvoorbeeld om vervanging of renovatie van infrastructuur en het minder complex maken van de dienstregeling en hoofdspoorweginfrastructuur, zodat de betrouwbaarheid wordt vergroot.'
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig):
De Omgevingsvisie behandelt diverse ruimtelijke aspecten en vervult daarom de rol van:
De Omgevingsvisie behandelt de provinciale belangen en het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving.
De provincie wil meer op voorhand gaan sturen en is meer gefocust op gebiedsontwikkeling waarbij duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit de rode draad vormen.
Duurzaamheid
Wat betreft het thema duurzaamheid heeft de provincie een lijst met prioriteiten opgesteld. Het gaat hier om aspecten die dermate cruciaal zijn voor de duurzame ontwikkeling van de provincie Overijssel dat deze in de uitvoering van de Omgevingsvisie het grootste gewicht krijgen.
De 9 centrale beleidsambities zijn:
Door de provincie Overijssel zijn bij de bovengenoemde duurzaamheidsambities onderwerpen in de Omgevingsvisie benoemd. Deze onderwerpen zijn in de Beleidsnota duurzame ontwikkeling verder uitgewerkt tot concrete doelstellingen. Door te voldoen aan deze doelstellingen wordt uitwerking gegeven aan de in de Omgevingsvisie gestelde duurzaamheidsambities.
Herinrichting N348 en duurzaamheid
De volgende maatregelen kunnen de duurzaamheid van de N348 vergroten:
In het Hoofdrapport voor de Herinrichting van de N348 Raalte - Ommen zijn deze maatregelen vereder uitgewerkt. Ze vallen buiten het kader van dit bestemmingsplan.
Ruimtelijke kwaliteit
Wat betreft het begrip 'ruimtelijke kwaliteit', hanteert de provincie de volgende definitie: ruimtelijke kwaliteit is datgene dat ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is.
Om te sturen op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid gebruikt de provincie het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel. Hierbij komen achtereenvolgens aan de orde: generieke beleidskeuzes, ontwikkelingsperspectieven en tenslotte gebiedskenmerken.
Afbeelding 2.1. Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: www.overijssel.nl)
Generieke beleidskeuzes
Allereerst wordt bepaald of een beoogde ontwikkeling past binnen de generieke beleidskeuzes. Zo dienen gemeenten in het kader van woningbouw- en bedrijventerreinontwikkeling afspraken te maken met buurgemeenten. Andere generieke beleidskeuzes betreffen onder andere reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond, landbouwontwikkelingsgebieden voor de intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones.
Ontwikkelingsperspectieven (waar-vraag)
Het gehele grondgebied van Overijssel heeft in de Omgevingsvisie een bepaald ontwikkelingsperspectief gekregen. De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan mogelijke ontwikkelingen.
De N348 maakt deel uit van de hoofdinfrastructuur. Het ontwikkelingsperspectief voor de hoofdinfrastructuur is: vlot en veilig. De prioriteit op de hoofdinfrastructuur ligt bij veiligheid en doorstroming, maar er is ook aandacht voor ruimtelijke inpassing en thematische vormgeving van langgerekte infrastructuurassen.
Gebiedskenmerken (hoe-vraag)
Op basis van gebiedskenmerken verwerkt in lagen gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Ze zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. De gebiedskenmerken zijn te onderscheiden in vier lagen:
In de Catalogus Gebiedskenmerken zijn aan de hand van de vier lagen, de volgende kwaliteitsambities opgenomen:
Natuurlijke laag
Voor het plangebied gelden van de natuurlijke laag 'Zandgebieden' de gebiedskenmerken van "Dekzandvlakte".
Dekzandvlakten en -ruggen krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de hoofdlijnen van het huidige reliëf. Ontwikkelingen dragen bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Bij ontwikkelingen is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.
Agrarische cultuurlandschap
In Overijssel wordt de kwaliteit van het cultuurlandschap bepaald door de variatie op twee schaalniveaus: provinciaal en regionaal. Op schaal van de provincie door de manier waarop het ‘open’ landschappelijk patroon van de laagveengebieden en kleicomplexen van Noordwest-Overijssel, de lange lijnen in het Sallandse occupatiepatroon, de intimiteit van het Twentse boerenland en de stoere maat van de grote ontginningen van Noordoost-Overijssel van elkaar verschillen. Omdat elk gebied anders is en op een andere manier in cultuur werd gebracht, zijn in elk gebied het landschap, de nederzettingen en daarmee de ordende en dragende structuren ook steeds anders. Binnen de regionale landschappen is er vaak op korte afstand sprake van verschillen: de es, de flank en het beekdal.
Het plangebied maakt op provincaal schaalniveau deel uit van Salland. Van de laag van het agrarische cultuurlandschap gelden de gebiedskenmerken van:
Samenhangend systeem van open essen, kleinschalige flanken met erven en esdorpen, kleinschalige natte laagtes met beken (zie Maten en flierenlandschap) en - voormalige - grote open heidevelden (zie Jong heide- en broekontginningslandschap). De ordening van het landschap volgt de natuurlijke ondergrond van hoog en laag en nat en droog en is als een spinnewebstructuur gegroeid vanuit de nederzettingen. De essen onderscheiden zich door de karakteristieke openheid, de bijzondere bodemkwaliteit met archeologische waarden en het huidige reliëf. Op de flanken ligt een kleinschalig landschappelijk raamwerk van landschapselementen zoals houtwallen, bosjes, zandpaden, karakteristieke erven en beeldbepalende open ruimte daartussen.
Het oude hoevenlandschap heeft in essentie hetzelfde patroon en dezelfde kwaliteiten als het essenlandschap, maar is jonger, ontstaan op een kleinschaliger patroon in de ondergrond (kleine dekzandkopjes), opgebouwd vanuit individuele erven en daardoor kleiner van schaal.
Het maten en flierenlandschap is de natte contramal van het essen- en oude hoevenlandschap. Het zijn de beekdalen en laagtes tussen de essen met hun flanken en (voormalige) heidevelden. Kenmerkend zijn het hoge waterpeil, het onbebouwde karakter, de continuïteit van de beekloop, het lineaire landschap met open ‘kamers’ en coulissen en de duidelijk zichtbare overgang naar hogere gronden.
Veel heidegebieden en nattere delen van het landschap zijn ontgonnen en/of vergaand ontwaterd. Daarmee is een nieuw landschap ontstaan. De dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende grote ruimtematen bepalen nu het beeld.
Stedelijke laag
In de stedelijke laag is de koppeling van de sociale en fysieke dynamiek van de stedelijke functies aan het verbindende netwerk van wegen, paden, spoorwegen en kanalen een belangrijk ordenend principe.
Auto(snel)wegen liggen los in het landschap en bereikbaarheid is de belangrijkste kwaliteit, onlosmakelijk daaraan verbonden zijn de dynamische knooppunten waar verschillende wegen samenkomen. Het doorgaande karakter maakt dat de weg een barrière kan vormen voor water, mens, plant en dier. Het uitzicht vanaf de weg op het omliggende landschap maakt ook onderdeel uit van de weg.
Lust- en leisurelaag
De lust- en leisure laag voegt eigen kenmerken toe zoals landgoederen, recreatieparken, en recreatieve routes, maar benut vooral de kwaliteiten van de andere drie lagen. Het stelt kwaliteiten zoals de natuur, de productielandschappen en de steden in een ander daglicht en maakt ze beleefbaar.
Het contrast tussen lichte en donkere en drukke en stille gebieden is groot. De ‘donkere’ gebieden hebben een rustig en onthaast karakter en vormen hiermee een eigen kwaliteit voor mens en dier.
Herinrichting N348 en ruimtelijke kwaliteit
Bij de realisatie van hoofdinfrastructuur moeten mogelijkheden en kansen voor versterking van het karakter en de beleving van het bestaande landschap worden gebruikt om de integrale kwaliteit van de leefomgeving te verhogen. Om deze reden speelt het streven naar ruimtelijke kwaliteit een rol bij de herinrichting van de N348.
In de ruimtelijke visie (in Plan in Hoofdlijnen) voor de herinrichting van de N348 zijn de kwaliteitsambities in de Omgevingsvsie vertaald naar de volgende concrete ontwerp-opgaven en -principes voor de weg en haar omgeving:
De ruimtelijke visie is uitgewerkt in het 'N348 Landschapsplan en Beeldkwaliteitsplan op Hoofdlijnen'. In paragraaf 3.9 van de toelichting wordt hierop ingegaan.
De herinrichting van de N348 heeft direct sociale gevolgen voor de aanwonenden van de N348, reden waarom er specifieke aandacht is besteed aan de sociale kwaliteit. Vanuit sociale kwaliteit zijn voor dit bestemmingsplan de volgende kwaliteitsthema's van belang: kwaliteit van de leefomgeving en maatschappelijke participatie.
Onder kwaliteit van leefomgeving wordt verstaan het verbeteren van de kwaliteit van de omgeving waarin mensen wonen, werken en recreëren en het versterken van een positieve ervaring en beleving van die omgeving. Hiervoor gelden de volgende ambities:
De beleving van de sociale veiligheid speelt hierbij een belangrijke rol. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan goede verlichting in tunnels. Daarnaast is ook de bereikbaarheid van en naar sociale voorzieningen van belang (bijvoorbeeld aanrijtijden voor hulpdiensten, bereikbaarheid haltes van openbaar vervoer etc.).
Onder maatschappelijke participatie wordt verstaan het direct of indirect bevorderen van de deelname aan het economisch, sociaal en cultureel leven. Het doel hierbij is een optimale fiets-, wandel- en OV-bereikbaarheid realiseren. Voorbeelden hiervan zijn veilige parkeerplaatsen voor fietsen bij de bushaltes, barrièrevrij openbaar vervoer en regiotaxi voor mensen met een beperking. Sociaal flankerende maatregelen zorgen ervoor dat de sociale kwaliteit van projecten, gerelateerd aan de kerntaken, wordt gewaarborgd.
Herinrichting N348 en sociale kwaliteit
De herinrichting van de N348 heeft consequenties voor omwonenden. Behalve de formele besluitvormingsprocedure wordt ook gekeken of er met een of meer sociale interventies de aanpassingen van de N348 met meer kwaliteit kunnen worden gerealiseerd.
Voor de bereikbaarheid wordt in de Omgevingsvisie ingezet op een vlotte en veilige reis over weg, water, spoor en per fiets van en naar stedelijke netwerken en streekcentra binnen en buiten Overijssel. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de bereikbaarheid van stedelijk gebied en het buitengebied.
Voor het thema 'bereikbaarheid' met als subthema 'autoverkeer' is de ambitie: 'goede bereikbaarheid voor het autoverkeer van en naar stedelijke- en streekcentra'. Als hoofdlijn van beleid wordt ingezet op 'gedifferentieerde bereikbaarheid, de ontwikkeling van de hoofdinfrastructuur en een integraal verkeers- en vervoerssysteem met een multimodale netwerkaanpak van het hogere en onderliggende wegennet'.
Afbeelding 2.2. Hoofdinfrastructuur. (Bron: Omgevingsvisie Overijssel)
Voor het wegverkeer is de doelstelling van de provincie om een goede bereikbaarheid en doorstroming te realiseren op de hoofdinfrastructuur. Dit wil ze realiseren door bestaande en verwachte knelpunten op te lossen.
Voor de hoofdinfrastructuur geldt de volgende bereikbaarheidskwaliteit:
In de Omgevingsvisie is de ambitie opgenomen om de verkeersveiligheid in de provincie Overijssel te verbeteren. Deze ambitie is verder geconcretiseerd in de Dynamische Beleidsagenda Mobiliteit 2011. De ambitie van de provincie Overijssel voor de periode 2010-2020 is dat er in 2020 53% minder verkeersdoden vallen (van 80 doden naar 37 doden) en 34% minder ziekenhuisgewonden (van 965 naar 636) ten opzichte van het gemiddelde over de periode 2001 tot en met 2003 op alle wegen in Overijssel.
Om de verkeersveiligheid op verkeerswegen te verbeteren past de provincie Overijssel zoveel als mogelijk de principes van Duurzaam Veilig toe.
Binnen de landelijke visie Duurzaam Veilig wordt gestreefd naar een indeling van de wegenstructuur met een eenduidige, herkenbare vormgeving die is afgestemd op de functie en waarin gevaarlijke conflicten zijn uitgesloten. Er worden landelijk drie categorieën wegen onderscheiden met elk een eigen functie:
De huidige N348 tussen Raalte en Ommen sluit qua vormgeving en inrichting het best aan bij de categorie gebiedsontsluitingsweg. Het voornemen is om de N348 in te richten (fase 3 van het project N348) als een regionale stroomweg 100 km/uur (bij Lemelerveld 70 km/uur). De inrichting van de N348 voldoet op dit moment niet aan de principes van Duurzaam Veilig die voor een stroomweg gelden. Er komen teveel verkeersonveilige situaties voor door de aanwezigheid van gelijkvloerse kruispunten en een groot aantal oversteken. Daarnaast bevinden zich binnen een afstand van 10 m van de kant van de weg diverse obstakels zoals bomen, terwijl Duurzaam Veilig uitgaat van een obstakelvrije zone van 8 tot 10 meter.
Naast de Omgevingsvisie geldt de Omgevingsverordening. In deze verordening zijn bepalingen opgenomen waarmee rekening gehouden moet worden in bestemmingsplannen en andere ruimtelijke plannen.
In de toelichting bij de Omgevingsverordening wordt aangegeven dat goede verbindingen essentieel zijn voor de economische groei en stedelijke ontwikkeling van de economische kerngebieden. Aan de andere kant kan mobiliteit ook de kwaliteit van de leefomgeving aantasten. Daarom wordt ingezet op bundeling van verkeersstromen op de hoofdinfrastructuur waar het belang van een goede en veilige doorstroming vervolgens voorop wordt gezet. Om de doorstroming op de hoofdinfrastructuur te verzekeren dient het aantal aansluitingen op deze wegen beperkt te blijven.
In de Omgevingsverordening zijn in hoofdstuk 2 (Ruimtelijke ordening) geen specifieke regels opgenomen met betrekking tot de (hoofd)infrastructuur.
De gemeente Ommen heeft een integraal Gemeentelijk Omgevingsplan (GOP) vastgesteld (17 januari 2013), vooruitlopend op de nieuwe Omgevingswet.
In dit plan geeft de gemeente per thema haar ambities aan. Voor infrastructuur, verkeer en vervoer en bereikbaarheid zijn dit:
In de uitwerking van het Gemeentelijk Omgevingsplan wordt niet specifiek ingegaan op de problematiek met betrekking tot de N348.
Het buitengebied van Ommen is grotendeels ingericht als 60 km/uur zone. Er zijn nog op het kruispuntniveau her en der verbeteringen nodig, in de vorm van het aanleggen van de plateaus en de gelijkwaardige kruisingen. Met plaatselijke belangenhouders wordt regelmatig contact onderhouden over diverse verkeerszaken, met name op het gebied van verkeersveiligheid. In Beerzerveld staat bijvoorbeeld de kruising N36-Beerzerweg centraal, in Varsen de aansluiting Varsenerviaduct, in Vinkenbuurt de aansluiting De Stouwe op de N377, in Lemele het sluipverkeer via de Lemeleberg, in Dalmsholte het opheffen van de koude oversteken en de barrièrewerking van de N348, et cetera.
Op grond van artikel 3.1.6 van Het Besluit ruimtelijke ordening en artikel 3.2 van de Awb moet een bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis vergaren over de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Verder moet in de toelichting beschreven worden op welke manier rekening is gehouden met:
Bij de opstelling van het plan is uitgegaan van de huidige situatie. Hieronder wordt per onderzoeksaspect een beschrijving gegeven van de situatie ter plaatse.
Beoordelingscriteria
De Wet op de archeologische Monumentenzorg leidt tot de verplichting om bij ruimtelijke ingrepen, waarbij grondwerkzaamheden verricht worden, de archeologische waarde van het betreffende terrein te onderzoeken. Dit voordat tot deze grondwerkzaamheden wordt overgegaan.
Gebieden met een middelhoge en hoge verwachtingswaarde moeten zoveel mogelijk worden ontzien. Als werkzaamheden dieper dan 30 cm in de bodem plaatsvinden in gebieden met een middelhoge en hoge verwachtingswaarde is verkennend archeologisch bodemonderzoek nodig, omdat in beide gevallen archeologische waarden aanwezig kunnen zijn.
Onderzoek
Op basis van informatie van de provincie Overijssel is bepaald of de ruimtelijke ingrepen in een gebied met een lage, middelhoge of hoge archeologische verwachting liggen. Vervolgens bleek uit een quick scan dat redelijkerwijs te verwachten is dat er acheologische resten in de ondergrond aanwezig zijn ter plaatse van de ingrepen. Daarom is geadviseerd om ter plaatse een archeologisch bureauonderzoek en een verkennend bodemonderzoek uit te voeren.
In de periode juli-oktober 2014 heeft een bureauonderzoek en een verkennend booronderzoek plaats gevonden (Archeologisch bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek (IVO; verkennende fase) van Transect d.d. 26-10-2014). Hieruit bleek dat het plangebied ter plaatse van de geplande parallelweg een deels hoge verwachting heeft op archeologische waarden uit de periode van het Laat Paleolithicum B tot en met de Bronstijd.
Dit wordt bevestigd door het verkennend booronderzoek, waar ter hoogte van boringen 19, 20 en 21 deels intacte dekzandruggen zijn aangeboord. Deze zijn grotendeels te herkennen aan de aanwezigheid van een Bs-horizont.
In de overige delen zijn ofwel de dekzandruggen niet meer intact of is sprake is van laaggelegen vlaktes met relatief natte bodems en zones waar het zo nat was dat waarschijnlijk in zijn geheel geen bodemvorming heeft plaatsgevonden. Voor wat betreft de deels intacte dekzandruggen is het archeologisch relevante bodemniveau dus nog deels intact en blijft er een verwachting bestaan op voornamelijk steentijdnederzettingen. Voor wat betreft de lager gelegen zones is er een kleine kans op beekdal-gerelateerde archeologische waarden, zoals rituele deposities en ook op sporen van landgebruik.
Op basis van het bureauonderzoek en het verkennend booronderzoek werd geadviseerd om ter hoogte van boringen 19, 20 en 21 een aanvullend karterend booronderzoek uit te voeren om vast te stellen of hier sprake is van steentijdvindplaatsen.
Het karterend bodemonderzoek heeft in maart 2015 plaatsgevonden (Archeologisch Inventariserend Veldonderzoek (IVO, karterende fase) van Transect d.d. 13-3-2015). De resultaten van dit onderzoek sluiten aan op dat van het eerdere onderzoek. Op de hogere terreindelen zijn (restanten van) podzolbodems aangetroffen en op de lagere delen goor- en beekeerdgronden. De (restanten van de) podzolen zijn bemonsterd en gezeefd en het residu is onderzocht op de aanwezigheid van archeologische indicatoren. Slechts in één boring is een klein fragment houtskool waargenomen. Hieruit volgt dat er waarschijnlijk geen archeologische vindplaats aanwezig is binnen het onderzoeksgebied. Op grond hiervan kan de verwachting naar laag worden bijgesteld.
Advies
Op basis van de resultaten van het karterend booronderzoek is geconcludeerd dat er sprake is van een lage archeologische verwachting binnen het plangebied. Er bestaat daarmee in archeologisch opzicht geen bezwaar tegen de voorgenomen ontwikkeling.
Aanvullende maatregelen tegen behoeve van de archeologische monumentenzorg (AMZ) zijn daarmee niet noodzakelijk. Op het moment dat tijdens graafwerkzaamheden onverhoopt toch archeologische zaken worden aangetroffen, geldt op grond van artikel 53 van de Monuemntenwet een meldingsplicht deze vondsten te melden bij de bevoegde overheid (provincie Overijssel).
De beide archeologische rapporten zijn als bijlage 4 en 5 bij de toelichting opgenomen.
Beoordelingscriteria
Voor het onderdeel cultuurhistorie is getoetst op de aantasting of opwaardering van cultuurhistorische elementen en gebieden. Dit criterium beoordeelt de beïnvloeding van de onderdelen historische geografie en gebouwen met monumentale status.
Onderzoek
Door de verbreding van de weg naar 8,5 meter worden geen effecten verwacht op het onderdeel cultuurhistorie.
De aanleg van de tunnel tussen de Dalmsholterdijk en de Achterveldseweg heeft geen effect op het onderdeel cultuurhistorie.
Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar hoofdstuk 11 van het achtergrondrapport bij het 'Plan in Hoofdlijnen Herinrichting N348 Raalte - Ommen' dat als bijlage 2 bij het bestemmingsplan is gevoegd.
Conclusie
Voor het onderdeel cultuurhistorie worden geen negatieve effecten verwacht.
Bij de voorbereiding van dit bestemmingsplan moet worden nagegaan welke bronnen in of nabij het plangebied een belemmering kunnen vormen met name ten opzichte van de in het plan opgenomen geprojecteerde gebouwen. In dit kader moet aandacht worden besteed aan de volgende punten:
Bij de opstelling van een bestemmingsplan is het van belang om na te gaan in hoeverre milieuhygiënische factoren belemmeringen opleveren voor de voorgestane ontwikkelingen. In de volgende alinea's wordt aandacht besteed aan een aantal relevante milieufactoren.
Beoordelingscriteria
In deze paragraaf is een overzicht opgenomen van wet- en regelgeving waar de beoordelingscriteria uit voortkomen waaraan deze ontwikkeling is getoetst. Het betreft hier de wijziging van een provinciale weg. Bij een wijziging van een weg bepaalt de Wet geluidhinder het wettelijke kader.
De N348 wordt opgewaardeerd en het wegprofiel wordt aangepast, hiervoor wordt de weg gereconstrueerd. Voor reconstructies zijn aparte geluidnormen opgenomen in de Wet geluidhinder.
In het kader van de Wet geluidhinder is sprake van een reconstructie van een weg indien als gevolg van één of meer wijzigingen op of aan een aanwezige weg de geluidbelasting vanwege de weg 10 jaar na realisatie van de wijzigingen ten opzichte van de geluidbelasting voorafgaand aan de wijzigingen met 2 dB (afgerond 1,5 dB) wordt verhoogd. Ook een snelheidsverhoging wordt in de Wet geluidhinder beschouwd als een fysieke wijziging van een weg die beoordeeld moet worden binnen de systematiek van ‘reconstructie van een weg’ zoals bedoeld in de Wet geluidhinder.
Een toename of afname van 2 dB of meer wordt beschouwd als een merkbare verslechtering of verbetering van de geluidsituatie en een toename van 10 dB wordt ervaren als een verdubbeling.
Onderzoek
De effecten van de herinrichting van de N348 zijn zowel voor het hele tracé tussen Raalte en Ommen als op lokaal niveau onderzocht . Voor dit bestemmingsplan zijn alleen de effecten op lokaal niveau (plangebied) van belang.
Langs vrijwel de gehele N348 is sprake van een toename van 2 dB of meer en een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48dB. De toename wordt veroorzaakt door het extra aangetrokken verkeer (door de snelheidsverhoging, maar ook deels door de verwachte autonome groei van het verkeer), in combinatie met de hogere rijsnelheid. Ter nuancering wordt opgemerkt dat, conform de Wet geluidhinder, voor auto's is gerekend met de maximum snelheid van 100 km/uur. De werkelijke snelheid zal als gevolg van het aanwezige vrachtverkeer in de praktijk veel lager zijn. Dit betekent dat de berekende geluidbelasting naar verwachting een overschatting geeft van de werkelijke geluidbelasting. Een lagere snelheid resulteert immers in een lagere geluidbelasting.
Afbeelding 3.1. De toename van de geluidbelasting langs de N348 (Bron: Tauw)
Op basis van de resultaten van het akoestisch onderzoek dat is uitgevoerd voor het Plan in Hoofdlijnen (zie bijlage 2) is gebleken dat er sprake is van een toename van 2 dB.
In verband hiermee was een nader gedetailleerd akoestisch onderzoek nodig. Dit onderzoek is uitgevoerd door Tauw (Akoestisch onderzoek d.d. 27 februari 2015). Uit het onderzoek is gebleken dat in de plansituatie wordt voldaan aan de normstelling uit de Wet geluidhinder. Er is geen sprake van een knelpunt. Er is geen nader onderzoek naar geluidreducerende maatregelen noodzakelijk en ook hoeven er geen hogere waarden te worden vastgesteld. Het complete onderzoeksrapport is als bijlage 6 bij de toelichting opgenomen.
Conclusie
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat wordt voldaan aan de normstelling uit de Wet geluidhinder. Er zijn voor wat betreft dit aspect geen belemmeringen aanwezig voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Beoordelingscriteria
Voor de beoordeling van de bodemkwaliteit vormen de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) besluit bodemkwaliteit het toetsingskader. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie.
Onderzoek
Op kwalitatieve wijze is beoordeeld wat het effect van de herinrichting van de N348 is op de bodemkwaliteit. Hierbij gaat het om het effect op bestaande of potentiële bodemverontreinigingen. Om de bodemverontreinigingslocaties in beeld te brengen is gebruik gemaakt van de Bodematlas van de provincie Overijssel. Hieruit bleek dat er op één plaats in het hele tracé bodemverontreinigingen aanwezig zijn. Deze locatie bevindt zich buiten het plangebied van de gemeente Ommen.
Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar hoofdstuk 12 van het achtergrondrapport bij het 'Plan in Hoofdlijnen Herinrichting N348 Raalte - Ommen' dat als bijlage 2 bij het bestemmingsplan is gevoegd.
Conclusie
Uit dit onderzoek blijkt dat er geen bodemverontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn. Er zijn voor wat betreft dit aspect geen belemmeringen aanwezig voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Beoordelingscriteria
De Europese regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteit is in Nederland geïmplementeerd in hoofdstuk 5 titel 2 van de Wet milieubeheer, ook wel de 'Wet luchtkwaliteit' genoemd. In de 'Wet luchtkwaliteit' is opgenomen dat een besluit inpasbaar is vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit, als tenminste aan een van de volgende vier gronden wordt voldaan (artikel 5.16 lid 1):
Niet bij alle besluiten en bevoegdheden is toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' verplicht. Uit artikel 5.16 lid 2 blijkt dat voor een wijziging van het bestemmingsplan toetsing nodig is. Om die reden is bij onderzoek dat voor de planvorming wordt uitgevoerd al inzicht gewenst in de juridische haalbaarheid van het plan. In dat kader is de 'Wet luchtkwaliteit' relevant.
Onderzoek
De effecten van de herinrichting van de N348 zijn zowel voor het hele tracé als op lokaal niveau onderzocht.
Als gevolg van de verkeerstoename en de snelheidsverhoging nemen de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 (fijnstof) iets toe ten opzichte van de huidige situatie. Echter, langs het deel van de N348 in de kern van Lemelerveld verbetert de luchtkwaliteit juist ten opzichte van de huidige situatie. Nergens worden de grenswaarden voor NO2 en PM10 uit de Wet luchtkwaliteit overschreden.
Er is ook gekeken naar de effecten van elk onderdeel van de herinrichting op lokaal niveau. Hierbij geldt dat het om een relatief beperkte toename van de verkeersintensiteiten gaat op de onderliggende wegen. Vanwege de kleine aantallen voertuigen waar het om gaat, zijn alle effecten zeer klein ten opzichte van de concentraties rondom de N348 zelf.
Het plan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van een tunnel tussen de Dalmsholterdijk en de Achterveldseweg. Bij de tunnel is ter hoogte van de tunnelmonden sprake van een zeer beperkte verslechtering van de luchtkwaliteit. Dit effect is echter zeer lokaal, slechts enkele meters rond de tunnelmond. Op grotere afstand heeft de aanpassing geen invloed. Het saneren van de oversteken leidt tot een verbetering van de luchtkwaliteit ter plaatse.
Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar hoofdstuk 9 van het achtergrondrapport bij het 'Plan in Hoofdlijnen Herinrichting N348 Raalte - Ommen' dat als bijlage 2 bij het bestemmingsplan is gevoegd.
Conclusie
Hoewel er een zeer beperkte verslechtering van de luchtkwaliteit optreedt ter plaatse van de tunnelmonden, worden de grenswaarden voor NO2 en PM10 uit de Wet luchtkwaliteit nergens overschreden. Daarmee is het plan op dit punt uitvoerbaar.
Beoordelingscriteria
Bij externe veiligheid gaat het om het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die mensen lopen door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen in hun omgeving. De risico's moeten aanvaardbaar zijn. Met het oog daarop heeft de rijksoverheid risiconormen vastgesteld waarmee bedrijven, wegbeheerders en vervoerders, maar ook gemeenten en provincies, rekening dienen te houden. Voor situaties waarbij het ontwikkelingsgebied binnen het invloedsgebied van een risicobron ligt, moet het resultaat van een risicoanalyse getoetst worden aan de gestelde risiconormen.
Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:
Inrichtingen
De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Bevi regels gesteld. Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:
Buisleidingen
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden met de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Deze AMvB regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen.
Transport van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor
Zoals bij inrichtingen het Bevi voorwaarden stelt aan de omgang met externe veiligheid, zo zijn bij vervoer van gevaarlijke stoffen deze voorwaarden opgenomen in het Besluit externe veiligheid transportroutes, met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen (in werking getreden op 1 april 2015).
De wetgeving is van toepassing op de rijksinfrastructuur die onderdeel uitmaakt van de Basisnetten Weg, Water en Spoor. Hierbij wordt vastgehouden aan de volgende zaken:
Onderzoek
Om te bepalen of in en in de nabijheid van het plangebied risicovolle objecten aanwezig zijn die het planvoornemen kunnen belemmeren, is de risicokaart geraadpleegd.
Ten westen van het plangebied liggen twee aardgastransportleidingen van de Gasunie (A511 en A522). De afstand bedraagt circa 300 m. Deze buisleidingen liggen op zodanige afstand dat deze het planvoornemen niet belemmeren.
In het noordelijk deel van het plangebied wordt de aan te leggen parallelweg doorkruist door aardgastransportleidingen. De Gasunie wordt betrokken bij de civieltechnische uitwerking.
Ten noorden van het plangebied staat de Gasunie Installatie Ommen. De risicocontour valt buiten het plangebied.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het voornemen uitvoerbaar is binnen de wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid.
Beoordelingscriteria
Conform het beleid van de provincie Overijssel, zoals vastgelegd in de Omgevingsvisie, en het waterbeheerplan van het Waterschap Groot Salland moeten ruimtelijke ingrepen in samenhang worden uitgevoerd met het watersysteem van nu en in de toekomst.
Onderzoek
In het kader van het planvoornemen is contact gezocht met het Waterschap Groot Salland. In haar reactie heeft het waterschap een aantal uitgangspunten c.q. maatregelen benoemd met betrekking tot de omgang met het water bij het planvoornemen. Deze uitgangspunten worden betrokken in de verdere planuitwerking/planuitvoering.
Ook is een digitale watertoets uitgevoerd. Het advies is opgenomen in bijlage 7 van dit bestemmingsplan. Gebleken is dat de normale procedure van toepassing is. (P.M. resultaten normale procedure toevoegen).
Bestaande situatie waterhuishouding
Op de projectlocatie is grasland aanwezig. De maaiveldhoogte bedraagt circa 5 meter boven NAP. Aan weerszijden van de N348 ligt een hoofdwatergang (OK.5.92 en OK.5.72). De hoofdwatergang aan de westzijde (OK.5.72) eindigt op de plaats waar de tunnel gerealiseerd wordt. Vanaf daar is een 'overige' watergang aanwezig. OK.5.93 (zie uitsnede Legger die als bijlage 8 is opgenomen bij de toelichting). De watergangen zijn watervoerend.
Aan de oostzijde van de N348 sluit vanuit zuidelijke richting een andere watergang aan op de hoofdwatergang, OK.5.104.
Op basis van gegevens uit het DINO loket blijkt dat de grondwaterstand zich bevindt tussen maaiveld en 1 meter beneden maaiveld. Volgens de wateratlas Overijssel bedraagt de GHG aan de westzijde van de N348 40 tot 50 cm beneden maaiveld. De bodem bestaat uit zand tot een diepte van circa 10 meter beneden maaiveld. Er is geen grondwaterbeschermingsgebied aanwezig.
Voorgenomen ontwikkeling
Ter vervanging van de kruising van de Damsholterdijk met de N348 wordt een ongelijkvloerse kruising aangelegd, 300 meter ten noorden van de bestaande kruising. Om aan te sluiten op de omliggende, bestaande infrastructuur worden de wegen naar de nieuwe kruising toe ook aangepast. Aan de westzijde ligt al een bestaande parallelstructuur. Deze wordt slechts ligt aangepast met een aansluiting op de tunnel. Aan de oostzijde van de N348 wordt een nieuwe parallelstructuur aangelegd tussen de Damsholterdijk en de Achterveldseweg. De lokale wegen hebben een verhardingsbreedte van 5,5 meter.
De tunnel onder de N348 wordt aangelegd in een vliesconstructie en heeft een diepte van circa 7 meter beneden maaiveld.
Toekomstige situatie waterhuishouding
Waterstructuur
De waterstructuur langs de N348 wordt onderbroken door de aanleg van de ongelijkvloerse kruising. De bestaande hoofdwatergang (OK.5.72) wordt ten zuiden van de tunnel gehandhaafd. Vanaf de aansluiting van de parallelstructuur op de tunnel wordt de hoofdwatergang omgeleid en ten noorden van de tunnel weer aangesloten op de bestaande hoofdwatergang.
Aan de westzijde van de N348 wordt de bestaande watergang (OK.5.92) gehandhaafd op de bestaande locatie. De watergang ten westen van de parallelstructuur vervangt de bestaande watergang (OK.5.93). Deze wordt verbonden met de hoofdwatergang ten zuiden van de tunnel door middel van een duiker (niet op de verbeelding van bestemmingsplan). Het waterpeil van de watergangen bedraagt NAP +4,30/+4,10 meter (zp/wp).
Afwatering en waterberging
Regenwater van de wegen op maaiveld stroomt oppervlakkig af naar de bermen en vervolgens naar de greppels en watergangen. Om de gevolgen van de aanleg van extra verharding te compenseren dient 20 mm waterberging aangelegd te worden. De toename verharding bedraagt circa 5.500 m². Op basis van de bergingseis van 20 mm is 110 m³ waterberging nodig.
De waterberging dient in de verdere planfase in de vorm van greppels aangelegd te worden binnen de projectgrens. Inpassing dient plaats te vinden op basis van de afstromingsrichting van de verharding. Eén en ander dient in een watervergunning te worden vastgelegd.
De bodemhoogte van de greppels dient boven de GHG aangelegd te worden (circa 0.5 m beneden maaiveld). Bij een weghoogte van 0,5 meter boven maaiveld ontstaat hiermee een drooglegging van 1,0 meter.
Regenwater in de tunnel wordt opgevangen in een bergingsvoorziening onder de tunnel om vervolgens te verpompen naar een zuiveringsvoorziening direct naast de tunnel. Deze dient nog ingepast te worden binnen het projectgebied. De voorziening betreft een verlaagd maaiveld (tot GHG) dat zich kan vullen met regenwater uit de tunnel. Een overstort is noodzakelijk op het omliggende watersysteem. Het ontwerp en omvang van deze voorziening is afhankelijk van de rioleringseis van de wegbeheerder.
Grondwater
De vliesconstructie wordt op het diepste punt 7 meter beneden maaiveld aangelegd. Hierdoor wordt plaatselijk de grondwaterstroming belemmerd. Gezien de relatief korte lengte van barrièrewerking (circa 50 m) en de goede doorlatendheid van de bodem, is verandering van de grondwaterstand tijdens de beheerfase niet aan de orde.
Voor de aanleg van de tunnel is tijdelijk grondwaterbemaling nodig. Dit heeft effect op de grondwaterstand. Bij de aanvraag van de watervergunning dienen effecten op de omgeving in beeld te zijn en eventuele maatregelen genomen te worden om schade te voorkomen. Naar verwachting betreffen de aandachtsgebieden de bestaande bebouwing aan de Damsholterdijk, de Deventerweg 8 en het gasleidingentracé ten noorden van de tunnel.
Geadviseerd wordt om peilbuizen te plaatsen om meer inzicht te krijgen in het grondwaterstandsverloop ter plaatse.
Overstromingsrisicoparagraaf
Het huidige waterveiligheidsbeleid is primair gericht op het voorkómen van overstromingen. De provincie Overijssel zorgt daarom voor een voldoende niveau van bescherming. Absolute veiligheid bestaat echter niet. De kans dat een waterkering faalt, blijft altijd bestaan. Daarom is er ook aandacht nodig voor het beperken van de gevolgen van een overstroming. Klimaatverandering (zeespiegelstijging en toenemende rivierafvoeren) vergroten deze noodzak.
Voor gebieden in de provincie Overijssel met een risico op overstroming is via de Omgevingsverordening 2009 verplicht gesteld dat bij ruimtelijke ontwikkelingen een overstromingsparagraaf wordt opgenomen in de toelichting van het bestemmingsplan. De overstromingsrisicoparagraaf dient inzicht te geven in de risico's bij overstroming en de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen of deze risico's te voorkomen dan wel te beperken. De volgende regels zijn hiervoor opgenomen in de Omgevingsverordening (artikel 2.14.3):
Bestemmingsplannen die betrekking hebben op gebieden die gelegen zijn binnen de dijkringen 9: Vollenhove, 52: Oost-Veluwe en 53: Salland (wettelijk vastgelegde dijkringgebieden) en als zodanig op de kaart Waterveiligheid nr. 09295054 zijn aangegeven, voorzien alleen in nieuwe grootschalige ontwikkelingen binnen deze gebieden als in het desbetreffende bestemmingsplan zodanige voorwaarden worden gesteld dat de veiligheid ook op lange termijn voldoende is gewaarborgd.
De toelichting bij bestemmingsplannen die betrekking hebbenop gebieden als bedoeld in lid 1, is voorzien van een overstromingsparagraaf die inzicht biedt in:
Volgens de kaart Waterveiligheid ligt het plangebied niet in een gebied met een overstromingsrisico.
Conclusie
p.m. (afhankelijk van resultaten normale procedure).
Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op de natuurbescherming, rekening worden gehouden met de ecologische gevolgen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Soortenbescherming wordt gewaarborgd door de Flora- en Faunawet. Deze wet beschermt inheemse dier- en plantensoorten en de gebiedsbescherming wordt gewaarborgd door de Natuurbeschermingswet 1998.
Gebiedsbescherming
Beoordelingscriteria
Op 1 oktober 2005 is de Natuurbeschermingswet 1998 van kracht geworden die de gebiedsbescherming van nationaal begrensde natuurgebieden bundelt. Hierin zijn de bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn verwerkt. Onder deze wet worden drie typen gebieden aangewezen en beschermd: Natura 2000-gebieden, Staats- en Beschermde Natuurmonumenten en Wetlands. Verder is deze wet de basis voor het nationale Natuurbeleidsplan waarin de Ecologische Hoofdstructuur is geregeld. De Ecologische Hoofdstructuur is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid.
Onderzoek
Natura 2000-gebieden
Op een afstand van 2,5 kilometer van de N348 liggen de Natura 2000-gebieden 'Boetelerveld' en 'Vecht- en Beneden-Reggegebied'. Op Natura 2000 gebieden die buiten 5 kilometer van de N348 liggen, zijn in ieder geval geen significante effecten te verwachten. De effecten op de gebieden binnen een straal van 5 kilometer zijn onderzocht in een Voortoets.
Uit de Voortoets blijkt dat het optreden van (significant) negatieve effecten op habitattypen en habitatrichtlijnsoorten met een instandhoudingsdoel van de Natura 2000-gebieden 'Boetelerveld' en 'Vecht- en Beneden-Reggegebied' niet met zekerheid kan worden uitgesloten. Het betreft effecten van stikstofdepositie op verschillende habitattypen en de habitatrichtlijnsoort Kamsalamander in beide gebieden op Drijvende waterweegbree in 'Boetelerveld'.
Afbeelding 3.2. Ligging Natura 2000 gebieden in de nabijheid van de N348 (Bron: Tauw)
De rode contour geeft het gebied aan dat binnen 5 km van de N 348 ligt. Buiten deze rode contour zijn in ieder geval geen effecten te verwachten van het plan op Natura 2000.
De natuurbeschermingswet 1998 gaat uit van het voorzorgsbeginsel en stelt dat een aantasting van instandhoudingsdoelen met zekerheid moet kunnen worden uitgesloten. Wanneer significante effecten niet zijn uit te sluiten, is specifiek nader onderzoek nodig in de vorm van een passende beoordeling. Voor de inrichting van de N348 naar een 100 km/uur stroomweg dient een passende beoordeling te worden uitgevoerd. De snelheidsverhoging naar 100 km/uur maakt echter geen onderdeel uit van dit plan.
Ecologische hoofdstructuur
Door het verbreden van de N348 (en het verhogen van de snelheid van 80 naar 100 km/uur) ontstaat een grotere barrièrewerking voor fauna. Hierdoor wordt de kernkwaliteit: 'de ontwikkeling van robuuste verbindingen Hattem-Ommen en Ommen-Holterberg' negatief beïnvloed. Deze verbindingen hebben ten opzichte van andere verbindingen in Overijssel een hoog ambitieniveau en zijn gericht op de verbinding van de ecosystemen bos en grasland. Geadviseerd wordt om faunavoorzieningen aan te leggen om deze barrière op te heffen en om faunaverkeersslachtoffers te voorkomen.
Omdat de snelheidsverhoging een verkeersaantrekkende werking heeft, nemen ook lichthinder en verstoring door bewegende voertuigen toe, maar verwacht wordt dat het effect hiervan gering zal zijn doordat doorgaans gewenning optreedt. De snelheidsverhoging leidt ook tot enige toename van de stikstofdepositie. Dit effect is permanent.
De tunnel ligt aan de oostzijde van de N348 in de EHS (nog te realiseren natuur) en ligt binnen de invloedssfeer van de Vlierwaterleiding. Deze beek heeft het specifieke EHS-doel 'D': het ontwikkelen van natte aan grondwater gebonden schrale graslandvegetaties en andere natte graslanden zoals dotterbloem/kievitsbloemgraslanden in afwisseling met rietland en moeras'. De toename van verkeersbewegingen in of langs dit EHS-gebied gaat gepaard met verstoring door licht, geluid, trillingen en bewegingen en een verslechtering van de luchtkwaliteit. Dit effect is permanent.
Daarnaast is ook kernkwaliteit I relevant: 'De ontwikkeling van Robuuste verbindingen Hattem-Ommen en Ommen-Holterberg. Deze hebben ten opzichte van de andere verbindingen in Overijssel een hoog ambitieniveau en zijn gericht op de verbinding van de ecosystemen bos en grasland'. Door het realiseren van de obstakelvrije zone, de parallelweg en de aanleg van de tunnel verdwijnen er natuurwaarden en wordt de barrièrewerking vergroot.
De werkzaamheden bij de aanleg van de tunnel kunnen met name door geluid een verstorend effect geven, maar ook (tijdelijke) verdroging inhouden door bemaling. Dit betekent een negatief effect op de kernkwaliteiten van de EHS.
Om de barrièrewerking van de weg te verminderen zullen in het definitief ontwerp (kleinschalige) faunavoorzieningen worden opgenomen in de bouwstenen waar sprake is van EHS en/of oversteekbewegingen door (kleine) dieren. Tenslotte wordt het ontwerp aangepast aan de aanwezige Vlierwaterleiding: de waterleiding wordt aan de zuidzijde van de tunnel omgelegd.
Conclusie
De beoogde aanpassingen aan de N348 zullen ter plaatse de aan te leggen tunnel tussen de Dalmsholterdijk en de Achterveldseweg effecten hebben op de EHS. De mate waarin areaalverlies en andere negatieve effecten gemitigeerd moeten worden zal in overleg met het bevoegd gezag (Provincie) bepaald moeten worden. Overleg met het bevoegd gezag zal moeten plaats vinden over de beoogde ingreep, de mogelijke effecten en de mogelijkheden voor en/of noodzaak van mitigerende en compenserende maatregelen.
Het onderzoeksrapport (Toetsing Flora- en faunawet en EHS herinrichting N348 Raalte Ommen, Tauw, d.d. 23 april 2013) is als bijlage 6 in het bijlagenrapport bij het Plan in Hoofdlijnen opgenomen. Het bijlagenrapport is als bijlage 3 bij deze toelichting opgenomen.
Soortenbescherming
Beoordelingscriteria
De Flora- en faunawet beschermt inheemse dier- en plantensoorten waarbij onderscheid wordt gemaakt in verschillende beschermingscategorieën. Voor alle activiteiten met een mogelijk effect op beschermde dier- en plantensoorten is toetsing aan de Flora- en faunawet noodzakelijk.
Onderzoek
De mogelijke aanwezigheid van beschermde planten- en/of diersoorten is in eerste instantie bepaald aan de hand van de volgende gegevens.
Uit dit onderzoek (Toetsing Flora- en faunawet en EHS herinrichting N348 Raalte Ommen, Tauw, d.d. 23 april 2013, zie bijlage 6 van het bijlagenrapport bij het Plan in hoofdlijnen) kwam naar voren dat er verschillende beschermde soorten uit de Flora- en faunawet voorkomen. Hierdoor was een nader aanvullend onderzoek nodig.
Uit het ecologisch veldonderzoek (Nader onderzoek beschermde soorten N348 Raalte-Ommen, Tauw, d.d. 20 februari 2015) kwam naar voren dat er geen vaste rust- en verblijfplaatsen van jaarrond beschermde vogelsoorten, eekhoorns en vleermuizen aanwezig zijn. Daarnaast is de aanwezigheid van waterspitsmuis, kleine modderkruiper en poelkikker uitgesloten.
Wel zijn er belangrijke vliegroutes van vleermuizen vastgesteld. Voor het plangebied betreft dit de opgaande begroeiing langs de N348 en de Deventerweg (parallelweg). Er ontstaan mogelijk gaten in de vliegroutes vanwege kap van bomen, dempen van watergangen en mogelijk vanwege veranderingen in de (weg)verlichting. Hierdoor kunnen voor vleermuizen onneembare barrières ontstaan. Het kan niet worden uitgesloten dat verblijfplaatsen en foerageergebieden hierdoor verdwijnen of minder goed functioneren.
Er zijn daarom maatregelen nodig om een overtreding van artikel 11 van de Flora- en faunawet te voorkomen. Deze kunnen via een mitigatie- en compensatieplan nader worden uitgewerkt waarna ze kunnen worden verwerkt in een ecologisch werkprotocol. De inhoud van het ecologisch werkprotocol dient bij alle betrokken partijen bekend te zijn en tijdens de uitvoering in het plangebied aanwezig te zijn. De te treffen maatregelen dienen verwerkt te worden in het uiteindelijke beeldkwaliteits/landschapsplan.
Indien de ecologische functionaliteit van de vliegroutes niet met zekerheid kan worden gewaarborgd door het treffen van maatregelen is een ontheffing van de Flora- en faunawet noodzakelijk.
Hoewel negatieve effecten op jaarrond beschermde broedvogels worden uitgesloten, geldt dat in de opgaande begroeiing en in (oevers van) watergangen wel diverse soorten algemene broedvogels kunnen broeden. Ook deze soorten zijn beschermd tijdens het broeden, inclusief de functionele leefomgeving rond de nesten. Het kappen van bomen en het dempen en/of vergraven van watergangen zijn voor broedvogels verstorende activiteiten. Het verdient daarom aanbeveling deze buiten de broedperiode uit te voeren. De werkzaamheden kunnen in het broedseizoen plaatsvinden als een ter zake kundig ecoloog heeft vastgesteld dat er geen broedende vogels binnen de invloedssfeer van de werkzaamheden aanwezig zijn of als er voldoende maatregelen kunnen worden getroffen om verstoring te voorkomen. Het globale broedseizoen loopt van 15 maart tot en met 15 augustus, maar ook buiten deze periode zijn broedende vogels beschermd.
Het onderzoeksrapport van het aanvullende flora- en faunaonderzoek is als bijlage 9 bij deze toelichting opgenomen.
Conclusie
Vanwege de aanwezigheid van vliegroutes van vleermuizen dient een mitigatie- en compensatieplan te worden opgesteld, waarvan de maatregelen nader worden uitgewerkt in een ecologisch werkprotocol. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan dienen deze maatregelen te zijn gewaarborgd, dan wel dient een ontheffing van de Flora- en faunawet te zijn verleend. Verder moet het vogelbroedseizoen in acht worden genomen bij de uitvoering van de werkzaamheden.
Algemeen
Er is onderzoek ingesteld naar de effecten op de verkeersveiligheid van het totale project. Fase 3 van het project is echter voor onbepaalde tijd uitgesteld. De passages uit het onderzoek omtrent de inrichting als 100 km/uur-stroomweg, zijn in onderstaande omschrijving dan ook zoveel mogelijk achterwege gelaten.
Beoordelingscriteria
De effecten op verkeersveiligheid zijn op drie niveaus onderzocht:
Aan de hand van de ongevalsgegevens is onderzocht welke ongevallocaties verdwijnen met de herinrichting van de N348 en de vormgeving van de N348 is getoetst aan de richtlijnen voor een duurzaam veilige inrichting. Naast de verkeersveiligheid op de N348 is ook de veiligheid op netwerkniveau beschouwd: wordt er meer of minder verkeer via veilige wegen afgewikkeld. Voor de 'lokale' wegen waar de intensiteit toeneemt is de vorm, functie en gebruik van de wegen getoetst.
Ook is gekeken naar het effect op de rijtijd van de buslijnen die gebruik maken van de N348. En tenslotte is de bereikbaarheid onderzocht van het lokale verkeer dat de N348 kruist.
Onderzoek
Er wordt een grote verkeersveiligheidswinst geboekt met het verwijderen van de gelijkvloerse oversteken van de N348. Alle ongevallen gerelateerd aan de oversteekbewegingen komen in de toekomst te vervallen.
Voor het plangebied is verder van belang wat de gevolgen zijn voor het onderliggende wegennet. Uit het onderzoek is gebleken dat het onderliggende wegennet (beperkt) wordt ontlast en dat de veilige N348 beter wordt gebruikt na de herinrichting. Er ontstaan geen onoplosbare knelpunten op wegen die door de herinrichting drukker worden.
De intensiteit van het gebruik op de N348 tussen Raalte en Ommen stijgt met circa 15% tot circa 11.000-12.000 motorvoertuigen/etmaal in 2025. De capaciteit van de weg wordt bepaald door de overblijvende gelijkvloerse kruispunten. De gelijkvloerse oversteken komen te vervallen of worden vervangen door een ongelijkvloerse oplossing. De ongelijkvloerse oversteken hebben voldoende capaciteit om het verkeersaanbod soepel af te wisselen.
Conclusie
De herinrichting van de N348 is gunstig voor de verkeersveiligheid. Het opheffen van oversteken leidt tot meer verkeersveiligheid op de N348.
De doorstroming op de N348 verbetert, zij het dat de effecten niet zeer groot zijn, omdat het effect op de trajectsnelheid wordt ingeperkt door de aanwezigheid van vrachtverkeer en doordat er ook in de autonome situatie geen grote afwikkelingsknelpunten zijn te verwachten.
De lokale bereikbaarheid wordt deels gunstiger (openbaar vervoer) en deel iets ongunstiger (omrijden).
Beoordelingscriteria
De hoeveelheid ruimte die voor de weg wordt gebruikt (ten koste van andere functies) moet zo veel mogelijk beperkt blijven. Bij het onderzoek naar de ruimtelijke consequenties is inzichtelijk gemaakt of de ingrepen leiden tot knelpunten met andere ruimtelijke functies, zoals wonen.
Onderzoek
De verbreding van het profiel van de N348 vindt over het gehele traject plaats. Buiten de kern van Lemelerveld gaat dit voornamelijk ten koste van een smalle strook landbouwgrond van 0 meter (waar het profiel niet verbreed hoeft te worden) tot circa 1 meter. Dit wordt negatief beoordeeld.
De tunnel tussen de Dalmsholterdijk en de Achterveldseweg en de parallelweg gaan ten koste van landbouwgrond die deels onderdeel uitmaakt van het nabijgelegen landgoed.
Conclusie
De ingreep leidt tot een geringe aantasting van andere ruimtelijke functies maar leidt nergens tot knelpunten.
In paragraaf 2.2.1.2 is al uitgebreid ingegaan op het beleid van de provincie Overijssel ten aanzien van de duurzaamheidsambities en het realiseren van ruimtelijke kwaliteit. In het Plan op Hoofdlijnen Herinrichting N348 Raalte-Ommen is de ruimtelijke visie voor dit project opgenomen.
De ruimtelijke visie is vervolgens uitgewerkt in het 'N348 Landschapsplan en Beeldkwaliteitsplan op Hoofdlijnen'. Dit landschaps- en beeldkwaliteitsplan zorgt voor het borgen van de ruimtelijke kwaliteit van het initiatief. Dit gebeurt op het niveau van de weg waarbij onderzoek is gedaan naar het omliggende landschap en hoe de weg daarin ligt. Omdat het tracé van de N348 verschillende landschapstypen doorkruist horen daar, per landschapstype, passende ontwerpuitgangspunten bij.
Het plangebied ter hoogte van de tunnel ter hoogte van de Dalmsholterdijk en Achterveldseweg ligt in het maten- en flierenlandschap. De openheid en vergezichten zijn hier karakteristiek. De parallelweg aan de oostzijde wordt in de huidige situatie aan twee zijden begeleid door rijen bomen. Ten oosten van de weg ligt op een aantal kilometers afstand het stuwwalcomplex van de Archemerberg.
In de nieuwe situatie wordt in verband met de nieuwe onderdoorgang aan de westzijde van de N348 een nieuwe parallelweg aangelegd om de ontsluiting naar de onderdoorgang mogelijk te maken. In de vormgeving van de tunnel wordt verwezen naar het voormalig spoorwegtracé. Aan de noordzijde sluit deze aan op de Deventerweg. De onderdoorgang is in de richting van de verkaveling gesitueerd. Aan beide zijden steekt de tunnel circa 120 meter het veld in. Aan de noordzijde wordt de oversteek Achterveldseweg-Hogeveldseweg afgesloten. De parallelwegen Dalmsholterdijk worden aan weerszijden afgerond. Daar waar nu asfalt ligt, wordt de sloot doorgetrokken.
Voor details over de landschappelijke inpassing en de beeldkwaliteit van de tunnel wordt verwezen naar het 'N348 Landschapsplan en Beeldkwaliteitsplan op hoofdlijnen' (zie bijlage 10). Dit plan wordt tegelijkertijd met dit bestemmingsplan ter inzage gelegd.
Het zuidelijk deel van het tracé van de N348 vanaf Raalte tot aan de zuidelijke rand van Lemelerveld maakt deel uit van het zogenaamde Kampenlandschap (ook wel Oude Hoevenlandschap of het oude ontginningslandschap genoemd). Het gebied heeft een open tot halfopen karakter. Dit beeld wordt onder meer veroorzaakt door de randbeplanting langs akkers en de begeleidende beplanting langs de wegen in het gebied. Op veel plaatsen is een sterk microreliëf aanwezig. Langgerekte lage ruggen met essen op de hogere delen worden afgewisseld met, eveneens langgerekte, dalvormige laagten. De grote enken- en essencomplexen met een sterk microreliëf zijn zeer karakteristiek voor dit landschap en vanuit landschappelijk oogpunt waardevol. Een voorbeeld van een dergelijke Es is de Lindertse Es nabij de Lindertseweg. In de dalvormige laagten tussen de essen zijn drie oost-west georiënteerde gegraven waterlopen gelegen. Dit zijn zogenaamde watergangen. De weteringen hebben een weinig natuurlijk karakter.
Afbeelding 4.1. Wetering in het halfbesloten kampen landschap (Bron: provincie Overijssel)
Het noordelijk deel van het tracé van de N348, ten noorden van Lemelerveld richting Ommen, bestaat uit het jonge heideontginningslandschap, het beboste besloten gebied, en uiteindelijk het open rivierdal van de Vecht en de Regge. Het heideontginningslandschap wordt gekenmerkt door een sterk open karakter. In het gebied zijn verschillende vergezichten, onder meer op de Lemelerberg. Het gebied bestaat uit een grid van wegen die worden begeleid door beplanting. Het bosgebied kent zoals genoemd een besloten karakter met daarbinnen enkele open, agrarische ruimten. Het bosgebied vormt een sterk contrast met het open karakter van het rivierdal.
Afbeelding 4.2. Het open jonge heideontginningslandschap met op de achtergrond de Lemelerberg (Bron: provincie Overijssel)
De N348 wordt op veel plaatsen begeleid met laanbeplanting. Deels is deze direct langs de weg geplaatst en deels langs de parallelwegen. De weg doorsnijdt reeds de oorspronkelijke en kenmerkende landschapsstructuren, wat wordt geaccentueerd door de begeleidende beplanting. De weg vormt hiermee in wezen een nieuwe laag, net als bijvoorbeeld het Overijssels kanaal, over het oorspronkelijke landschap.
Het gebied ten zuiden van Lemelerveld is één van de oudste ontginningslandschappen van Nederland. Van oudsher was dit een droge en veilige plek om te wonen. Het landschap werd gekenmerkt door de verschillende zandkopjes. Langs de randen van deze zandkoppen ging men wonen, de akkers werden op de hogere delen aangelegd en in de lagere delen -meestal langs een beek- lagen de graslanden. Deze graslanden werden gebruikt als weiland voor het vee en - de nog nattere delen- als hooiland. Houtwallen en sloten dienden als perceelafscheiding, voor de ontwatering en als afrastering. De hoogste en meest arme gronden waar bos en heide groeide, werden de woeste gronden genoemd. Na de invoering van kunstmest verdween veel van het systeem van gemengde bedrijfsvoering. Onder meer leidde dit tot ruilverkaveling en schaalvergroting waardoor oude structuren deels zijn verdwenen. Ook in het plangebied en omgeving gaat dit op. Toch zijn verschillende karakteristieken van het landschap behouden gebleven. In een vergelijking met de topografische kaart uit 1900 is het wegenpatroon nog grotendeels gelijk. De beplantingsstructuren en de verdeling van akker- weidegronden is deels nog aanwezig. De meanderende beken (weteringen) tussen de enken in zijn rechtgetrokken.
Het jonge ontginningslandschap ten noorden van Lemelerveld kenmerkte zich door de oorspronkelijke “woeste gronden”, veelal heidevelden. Op de gronden werden schapen geweid en plaggen gestoken. Uit deze perioden zijn in het plangebied weinig tastbare elementen aanwezig. In de 18e, 19e en de eerste helft van de 20e eeuw werden de gronden door toenemende behoefte aan landbouwgrond ontgonnen. Ook begon men in de 19e eeuw met de aanleg van (dennen)bos. Het huidige landschap bevat nog veel kenmerken van deze ontginningsperiode, onder meer het grid van wegen met begeleidende beplanting en veel ruimte daartussen. Het bosgebied aan de noordzijde van het gebied kent door het relatief rechtlijnige karakter eveneens kenmerken van de jonge ontginningsperiode.
Tussen het open ontginningslandschap en het bosgebied ligt de Dalmsholter flier. Dit is een voormalig nat en lager gelegen beekdal. Van oorsprong was dit gebied ingericht als weidegebied.
De huidige N348 volgt het tracé van de voormalige spoorlijn tussen Deventer – Ommen. De spoorlijn werd in 1910 geopend door de Overijsselsche Lokaalspoorweg-Maatschappij Deventer - Ommen (OLDO). Op 15 mei 1935 werd de spoorlijn gesloten wegens onvoldoende belangstelling en kort daarna opgebroken. De lijn kende verschillende haltes onder meer bij Posthoorn, Crisman en Linderte. De haltes en bijhorende bebouwing zijn in de loop der tijd afgebroken.
Een deel van tracé (het noordelijke gelegen bosgebied en het Vechtdal) maakt onderdeel uit van het Belvedèregebied Vecht en Regge. Het gebied Vecht en Regge is van cultuurhistorische betekenis vooral vanwege het gave kleinschalige kampontginningen- en esdorpenlandschap, de landgoederen en buitenplaatsen en de archeologische waarden. Het Belvedèrebeleid is niet meer vigerend. Vanaf 2009 is Belvedère in het rijksbeleid vervangen door de MoMo (Modernisering Monumentenzorg), die uiteindelijk leidde tot verplichtingen met betrekking tot cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening.
Ten westen van het tracé ligt het Landgoed Vilsteren. Het landhuis Vilsteren is een rijksmonument. Overige rijksmonumenten, provinciale of gemeentelijke monumenten zijn niet in de directe nabijheid aanwezig.
In het noorden (nabij Ommen) en het zuiden (richting Raalte) kenmerkt het tracégebied zich als een buitengebied. In dit gebied zijn voornamelijk agrariërs aanwezig. Halverwege de Oude Hammerweg en Vilsterseweg liggen aan weerszijden van de weg een aantal campings en een bungalowpark. Verder naar het zuiden kruist de N348 de spoorlijn Zwolle-Hardenberg (ongelijkvloers). Vervolgens kruist de weg de Overijsselse Vecht. Ter hoogte van de Oude Deventerweg ligt een meetstation van de Gasunie. In het tracégebied liggen gasleidingen van de Gasunie. Deze leidingen kruisen de N348 ter hoogte van de Achterveldseweg. Bij de Langsweg bevindt zich een zweefvliegveld voor recreatief gebruik. Ter hoogte van het dorp Lemelerveld is een groot aantal woningen aanwezig.
Afbeelding 4.3. Ligging ruimtelijke functies in het tracégebied (Bron: provincie Overijssel)
De N348 doorsnijdt de kern van Lemelerveld. Het zicht vanaf de weg op het dorp wordt beperkt door bomen aan weerskanten. Alleen op het viaduct over het Overijssels Kanaal heeft de automobilist een directe beleving van het dorp. Het maken van de nieuwe aansluitingen aan de zuid- en noordkant van het dorp en het vervangen van het brugdek bieden mogelijkheden om de ruimtelijke kenmerken dusdanig te verbeteren dat de beleving van het dorp vergroot.
Het wegtraject van de N348 tussen Raalte en Ommen dat wordt heringericht is opgebouwd uit bouwstenen. Deze bouwstenen zijn gekoppeld aan de inrichting van de weg en aan specifieke locaties. Op die locaties bevat de bouwsteen een lokale uitwerking van maatregelen die erop is gericht de lokale bereikbaarheid op een goede wijze te waarborgen.
Dit kan dus een afsluiting van een bestaande oversteek zijn of de aanleg van een ongelijkvloerse oversteek of aansluiting. De basisvariant bestaat dus uit een samenstelling van verschillende bouwstenen.
Voor de volgende onderdelen van de weginrichting en locaties zijn bouwstenen ontwikkeld:
Het gehele project is opgedeeld in een drietal fasen:
1. Fase 1: gericht op de aanpassing van de aansluitingen binnen de kern Lemelerveld.
Fase 1 betreft de realisatie van de bouwstenen 6, 7 en 8.
2. Fase 2: gericht op de aanpassing van de gelijkvloerse aansluitingen ten noorden en zuiden van Lemelerveld. Het betreft hier vier afsluitingen waar twee tunnels voor terug komen. Fase 2 betreft de realisatie van de bouwstenen 4, 5, 9 en 10. De snelheid blijft 80 km/u.
3. Fase 3: het aanpassen van de overige gelijkvloerse aansluitingen tot aan de kruisende wegen N340 en N35, en de weg voorzien van wegmarkering conform die van de stroomweg 100 km/u. Tevens het opheffen van de tijdelijke snelheid (80 km/u) naar de oorspronkelijke snelheid (100 km/u) inclusief het waar nodig aanpassen van het profiel van de weg voor 100 km/u. Fase 3 betreft de realisatie van de bouwstenen 1, 3 en 11.
Het inrichten van de N348 naar een 100 km/u stroomweg en het realiseren van de twee bouwstenen, is voor onbepaalde tijd uitgesteld. Er is wel de behoefte én noodzaak voor een aantal verkeerskundige maatregelen op kortere termijn. Het betreffen maatregelen bij de gelijkvloerse kruisingen uit fase 1 en 2. Het gaat om het afsluiten van een aantal oversteken en de bouw van een (kleiner) aantal kunstwerken die de ontsluitingsmogelijkheden op peil houdt. Wel wordt de benodigde ruimte voor een opwaardering naar stroomweg op termijn gereserveerd. Zo is een belangrijk uitgangspunt bij de ontwikkeling van de bouwstenen, dat de obstakelvrije zone 6 meter is.
Afbeelding 4.4. Bouwstenen opgedeeld in fasen (Bron: Tauw)
Situatie Ommen
In onderstaande figuur zijn de huidige gelijkvloerse oversteken op het traject N348 Raalte - Ommen weergegeven en de locatie van de bouwstenen. Alleen voor de realisatie van de bouwstenen 5, 7, 8 en 10 is een wijziging van het bestemmingsplan nodig. Bouwsteen 6 wordt via een apart bestemmingsplantraject opgepakt. Van deze bouwstenen ligt alleen bouwsteen 10, de realisatie van een tunnel ter plaatse van de Dalmsholterdijk-Achterveldseweg, in de gemeente Ommen.
Afbeelding 4.5. Bouwstenen traject N348 Raalte-Ommen (Bron: provincie Overijssel)
Aanleg tunnel tussen de Achterveldseweg en Dalmsholterdijk (bouwsteen 10)
Afbeelding 4.6. Uitvoeringstekening tunnel (Bron: Tauw)
De gelijkvloerse oversteken bij Dalmsholterdijk en de Achterveldseweg worden opgeheven. Halverwege de Dalsmholterdijk en de Achterveldseweg wordt een tunnel aangelegd. Ten westen van de N348 wordt een parallelweg aangelegd die aan de noordzijde op de Achterveldseweg en aan de zuidzijde op de Dalmsholterdijk wordt aangesloten.
In dit hoofdstuk worden de, van het bestemmingsplan deel uitmakende, regels voor zover nodig van een nadere toelichting voorzien.
De regels geven inhoud aan de op de verbeelding aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd kan of mag worden. Bij de opzet van de regels is geprobeerd het aantal zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen, wat werkelijk noodzakelijk is.
De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:
In dit hoofdstuk worden de in regels gehanteerde begrippen uitgelegd, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen moeten worden gemeten.
Dit hoofdstuk bevat de bestemmingsregels. De meeste bestemmingen bestaan uit:
Daarnaast is bij verscheidene bestemmingen opgenomen:
Dit hoofdstuk bevat regels die in hun algemeenheid voor het gehele bestemmingsplan gelden. Vaak zijn ze van toepassing op meerdere bestemmingen. Uit praktische overwegingen zijn ze in een afzonderlijk hoofdstuk ondergebracht.
Hoofdstuk 4 geeft regels over hoe om te gaan met bouwwerken en het gebruik vallend onder het overgangsrecht en de benaming van het plan.
Voor wat betreft de systematiek en de inhoud van de regels is zoveel mogelijk aangesloten bij de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied'.
Voor het plangebied is één enkelbestemming opgenomen, te weten de bestemming 'Verkeer'. In deze bestemming zijn bouwregels opgenomen waardoor de realisatie van de benodigde kunstwerken en bouwwerken voor de bestemming kunnen worden gerealiseerd. De aan te leggen tunnel is aangeduid als 'tunnel'.
Het plangebied ligt in een landschappelijk en cultuurhistorisch waardevol gebied dat de dubbelbestemming 'Waarde - Agrarisch gebied met landschappelijke openheid' heeft. Deze dubbelbestemming is overgenomen. De in het moederplan opgenomen functies en gebruiksmogelijkheden zijn voor de nieuwe verkeersbestemming niet relevant en zijn daarom niet overgenomen.
Ter plaatse van de doorsnijding van de nieuw aan te leggen parallelweg met de bestaande gastransportleiding is de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' opgenomen.
Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze zou zich kunnen voordoen indien een deel van een bouwperceel dat al bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage was betrokken opnieuw bij een dergelijke berekening, maar nu voor een ander bouwperceel wordt betrokken.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel is een aantal regels opgenomen, om het mogelijk te maken dat het plan op ondergeschikte punten wordt aangepast. Omdat een en ander zich niet beperkt tot één bestemming, maar bij diverse bestemmingen gewenst of noodzakelijk kan blijken, zijn deze regels in beginsel op alle bestemmingen van toepassing.
Overige regels
Hierin wordt bepaald dat - indien in de regels wordt verwezen naar een wettelijke regeling - de wettelijke regeling geldt zoals die is op het moment van de vaststelling van het bestemmingsplan.
Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Besluit ruimtelijke ordening.
Bebouwing die niet voldoet aan de bepalingen van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing wordt mogelijk gemaakt.
Het gebruik van gronden en opstallen dat in strijd is met dit bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot.
Als het strijdig gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Grondexploitatie
Op grond van artikel 6.12 van de Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen.
Doel van een grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal, waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.
Het plangebied wordt door de provincie Overijssel ontwikkeld. Tussen de initiatiefnemer en de gemeente wordt voor vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan een anterieure grondexploitatieovereenkomst gesloten. De exploitatie zal geheel in handen van en voor risico van initiatiefnemer komen te liggen. De initiatiefnemer draagt voor het planvoornemen ook alle kosten van het bouw- en gebruiksklaar maken van het plangebied. De gemeente hoeft hiertoe geen risicodragende investeringen voor haar rekening te nemen.
Planschade
Door het opstellen van een nieuw bestemmingsplan voor de betreffende gronden is er de kans dat door belanghebbende eigenaren van gronden in de directe omgeving van het plangebied bij de gemeente op grond van artikel 6.1. Wro een verzoek tot tegemoetkoming in de planschade wordt ingediend. De mogelijke kosten die samenhangen met deze tegemoetkoming in de planschade worden door de aanvrager van de bestemmingsplanherziening gedragen. Hiervoor is tussen de gemeente en provincie een planschadeovereenkomst ondertekend.
Vooroverleg
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet in het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening overleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
Het bestemmingsplan Aanpassing N348 Ommen is aan de daartoe aangewezen instanties toegezonden.
Er is voor gekozen om de inspraakfase over te slaan.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 16 april tot en met 27 mei 2015 voor een ieder ter inzage gelegen. Tevens is op 28 april 2015 een inloopavond gehouden in café Reimink in Lemelerveld.
De Nota van Zienswijzen is als bijlage bij het vaststellingsbesluit gevoegd.