direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Werken Ommen, nieuwe sporthal Ommen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0175.WERKEN2012BP0003-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op de ontwikkeling van een nieuwe sporthal bij het multifunctioneel centrum De Carrousel in Ommen. Uit gemeentelijk onderzoek is gebleken dat er de komende jaren een tekort ontstaat van drie zaaldelen voor bewegingsonderwijs in de gemeente Ommen. Vooral in het centrum van Ommen is extra ruimte voor bewegingsonderwijs noodzakelijk. Deze behoefte hangt voor een groot deel samen met de groei van het Vechtdal College.

De gemeente heeft als wettelijke taak om er voor te zorgen dat er voldoende ruimte voorradig is voor bewegingsonderwijs. Met deze nieuwe sporthal voorziet de gemeente in deze wettelijke taak.

In voornoemd onderzoek is de beschikbare capaciteit en de behoefte aan binnensportaccommodaties voor bewegingsonderwijs geïnventariseerd. De locaties bij het multifunctioneel centrum De Carrousel kent ten opzichte van alternatieve locaties enkele efficiencyvoordelen.

Het planvoornemen is om de sporthal aan de westzijde, gekoppeld aan de bestaande sporthal, van het multifunctioneel centrum De Carrousel te realiseren. Dit is echter in strijd met het vigerend bestemmingsplan. Om medewerking te kunnen verlenen aan dit initiatief is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Situering van het plangebied

Het plangebied ligt omsloten door de Carrousel, de Kievitstraat en de Dantevijver. Voor het grootste gedeelte bestaat het plangebied uit groenstroken, grasland. Onderstaande afbeelding geeft het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.WERKEN2012BP0003-va01_0001.jpg"

Afbeelding 1. Plangebied bestemmingsplan Werken Ommen, nieuwe sporthal Ommen (bron: ruimtelijkeplannen.nl, d.d. 02-08-2017)

1.3 Planologische-juridische regeling

De vigerende planologisch-juridische regeling voor het plangebied is neergelegd in de bestemmingsplannen Wonen Ommen (vastgesteld op 27 juni 2013) en Werken Ommen (vastgesteld op 27 juni 2013). Het plangebied heeft op basis van het bestemmingsplan Wonen Ommen de enkelbestemming 'Groen' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde'. Daarnaast heeft het plangebied op basis van het bestemmingsplan Werken Ommen de enkelbestemmingen 'Groen' en 'Gemengd' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting'.

Het is niet mogelijk om de sporthal te realiseren binnen de bestemming 'Groen'. Om medewerking te kunnen verlenen aan het initiatief dient de bestemming 'Gemengd' te worden vergroot.

1.4 Leeswijzer

In het volgende hoofdstuk wordt ingegaan op de huidige en toekomstige inrichting van het plangebied. Vervolgens komt in hoofdstuk drie het ruimtelijk beleid van rijk, provincie en gemeente aan de orde. Hoofdstuk vier is gewijd aan het onderzoek naar de omgevingsaspecten. Hoofdstuk vijf behandelt de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. In de laatste twee hoofdstukken wordt achtereenvolgens ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het planvoornemen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

In het plangebied is geen bebouwing aanwezig (zie afbeelding 2). Het bestaat uit een groot grasveld met een gedeelte van een skatepark. De omgeving bestaat aan de westzijde voornamelijk uit woonbebouwing en aan de oostzijde uit de bebouwing van het multifunctionele centrum De Carrousel. Dit gebouw heeft een gemengde functie waarin onder andere een zwembad, bibliotheek, theater en een sporthal gevestigd zijn. Aan de zuidzijde van het plangebied ligt een skatepark.

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.WERKEN2012BP0003-va01_0002.jpg"

Afbeelding 2. Luchtfoto plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl, d.d. 02-08-2017)

2.2 Nieuwe situatie

Het voornemen is om de nieuwe sporthal tegen het westelijke deel van het multifunctioneel centrum De Carrousel aan te bouwen. Hierdoor kan de sporthal aan De Carrousel gekoppeld worden en kan de sporthal betreden worden via de ingang van De Carrousel. De locatie heeft als voordeel dat voor een deel gebruik kan worden gemaakt van de bestaande voorzieningen (bijvoorbeeld entree, horeca, ruimte docenten/trainers). Daarnaast kan de exploitatie en beheer efficiënt worden ingevuld door aan te haken bij De Carrousel. De sporthal zal gebruikt worden door het nabijgelegen Vechtdal College en diverse sportverenigingen.

De exacte positionering en omvang van de sporthal is momenteel nog onderwerp van studie. Dit bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid van het bouwen van een sporthal met een maximale oppervlakte van 2.000 m2 en een maximale bouwhoogte van 10 m. De inwendige maximale bouwhoogte bedraagt 7 m. Er is gekozen voor een ruim bestemmingsvlak opdat diverse varianten kunnen worden gerealiseerd.

In de nieuwe situatie zal de bestemming 'Groen' in het plangebied worden vervangen door de bestemming 'Gemengd'. Hierdoor kan de nieuwe sporthal worden gerealiseerd, mits voldaan wordt aan de overige wet- en regelgeving.

Het parkeren bij de nieuwe sporthal zal plaats vinden in de directe nabijheid van De Carrousel. Uit de parkeerbalans, die is toegevoegd als bijlage 3, komt naar voren dat de komst van de nieuwe sporthal zorgt voor een toename van de parkeerdruk. De parkeerbalans geeft aan dat er in de huidige situatie met name in de middag de parkeercapaciteit nagenoeg wordt bereikt. De komst van de nieuwe sporthal heeft tot gevolg dat in de middag van werkdagen geringe parkeerproblemen zijn te verwachten vanwege een lichte overschrijding van de parkeercapaciteit. In de avonden en het weekend vangt het overloopgebied bij het gemeentehuis en Vechtdal College de parkeerdruk op. De verwachting is dat het overloopgebied voldoende veerkracht heeft om de toename van de parkeerdruk ook in de middag van werkdagen op te vangen en dat deze hierdoor aanvaardbaar blijft. Een uitbreiding van de parkeercapaciteit is hiermee niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Met de hiervoor genoemde rijksdoelen komen dertien nationale belangen aan de orde die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.

Gezien de beperkte aard en omvang van de ontwikkeling vormt de SVIR geen concreet beoordelingskader voor het plan. Wel is het Rijksbeleid verder uitgewerkt in het onderliggend beleid.

3.1.2 De ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.
De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Infrastructuur en Milieu voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.


De Ladder is onder andere van toepassing op bouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:

  • 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
  • 2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
  • 3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
  • 4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
  • 5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?

In hoofdstuk 4 wordt deze Ladder verder uitgewerkt.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

Op 12 april 2017 zijn de omgevingsvisie en de omgevingsverordening Overijssel 2017 (Beken kleur) vastgesteld. In de omgevingsvisie wordt de visie op de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel tot 2030 uiteengezet. Binnen deze visie zijn er drie principes leidend bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel. Deze principes zijn duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.

Duurzaamheid
Wat betreft het principe duurzaamheid heeft de provincie meerdere kwaliteitsambities opgesteld. Het gaat hier om ambities die dermate cruciaal zijn voor de duurzame ontwikkeling van de provincie Overijssel dat deze in de uitvoering van de Omgevingsvisie het grootste gewicht krijgen.

De vier duurzame kwaliteitsambities zijn:

  • 1. een klimaatbestendig Overijssel;
  • 2. een duurzame energiehuishouding;
  • 3. kringlopen sluiten, ofwel: toegroeien naar een circulaire economie;
  • 4. beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur.

Het onderhavig bestemmingsplan sluit aan bij de vierde kwaliteitsambitie. Door het realiseren van de sporthal bij de bestaande voorzieningen kunnen functies gedeeld worden. Dit leidt tot het slimmer benutten van de bestaande ruimte en bebouwing.

Ruimtelijke kwaliteit
Wat betreft het principe 'ruimtelijke kwaliteit', hanteert de provincie de volgende definitie: ruimtelijke kwaliteit is datgene dat ruimte geschikt maakt en houdt wat voor mens, plant en dier belangrijk is. Binnen dit principe heeft de provincie zeven kwaliteitsambities geformuleerd. De zeven kwaliteitsambities zijn:

  • 1. natuur als ruggengraat;
  • 2. een continu en beleefbaar watersysteem als dragende structuur van Overijssel;
  • 3. voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen;
  • 4. brede waaier aan woon-, werk-, en mixmilieus: elk buurtschap, dorp en stad zijn eigen kleur;
  • 5. zichtbaar en beleefbaar mooi landschap
  • 6. het contrast tussen dynamisch en luwe gebieden versterken;
  • 7. sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel.

Bij de realisatie van een nieuwe sporthal wordt het dynamisch gebied van Ommen versterkt. Het dynamische gebied wordt versterkt doordat de ruimte geschikt wordt gemaakt voor de inwoners van de gemeente Ommen om te bewegen. Ook wordt de identiteit van de locatie vergroot.

Sociale kwaliteit
Het laatste principe gaat over het welzijn of 'goed voelen' van de inwoners van Overijssel. Daarbij spelen zaken als gezondheid, vitaliteit, arbeidsparticipatie (mede in relatie tot onderwijs) en sociale uitsluiting een belangrijke rol. In deze omgevingsvisie worden deze aspecten beperkt tot het welzijn van de mens in relatie tot de fysieke leefomgeving.

Binnen dit principe heeft de provincie drie kwaliteitsambities opgesteld. De drie kwaliteitsambities zijn:

  • 1. Het Overijssels 'noaberschap' koesteren;
  • 2. Stimuleren van culturele identiteit;
  • 3. Verbinden van de lokale kennis en energie met de ontwikkeling van provinciaal beleid en de uitvoering van ruimtelijke opgaven.

Het realiseren van een sporthal in Ommen draagt bij aan de sociale kwaliteit van de fysieke leefomgeving. Het realiseren van sportaccommodaties draagt bij aan het contact en communicatie tussen de inwoners van Overijssel.

Vanuit deze drie principes heeft de provincie negen kwaliteitsambities geformuleerd. Binnen deze negen kwaliteitsambities sluit de sporthal goed aan op de kwaliteitsambitie woonomgeving. Deze ambitie staat voor een betere beschikbaarheid en bereikbaarheid van (boven)regionale voorzieningen. Iets wat de sporthal in Ommen te weeg brengt.

Na het grondig bestuderen van bovenstaande aspecten kan geconcludeerd worden dat het plan in overeenstemming is met de omgevingsvisie Overijssel 2017.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

Naast de Omgevingsvisie geldt de Omgevingsverordening. In deze verordening zijn bepalingen opgenomen waarmee rekening gehouden moet worden in bestemmingsplannen en andere ruimtelijke plannen.

In de Omgevingsverordening zijn in hoofdstuk 2 (Ruimtelijke ordening) geen specifieke regels opgenomen met betrekking tot het realiseren van de sporthal. Het plan is in overeenstemming met de omgevingsverordening Overijssel 2017.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie

De gemeente Ommen heeft een integraal Gemeentelijk Omgevingsplan (GOP) vastgesteld (17 januari 2013), vooruitlopend op de nieuwe Omgevingswet.

In dit plan geeft de gemeente per thema haar ambities aan. Voor sport zijn deze opgaven het bevorderen van accommodaties en ondersteunend beleid, gericht op het gezond/vitaal houden van sportverenigingen. Op deze manier wil de gemeente sporten en beweging stimuleren, waarbij sport en bewegen in de buurt/wijk het speerpunt is. Met het realiseren van de sporthal in Ommen wordt de capaciteit van sportaccommodaties voor sportverenigingen en onderwijs vergroot.

De ontwikkeling van de sporthal is in overeenstemming met het GOP.

3.3.2 Toekomstvisie Ommen

Op 28 september 2017 is het inspiratiedocument Houvast voor de toekomst vastgesteld. Dit inspiratiedocument betreft een actualisatie van de Toekomstvisie Het Ommer Motief 2020. De actualisatie heeft plaatsgevonden door in meerdere gesprekken met inwoners en organisatie en middels een enquête, samen met inwoners vooruit te kijken naar het Jaar 2030. Het resultaat is een inspiratiedocument met uitgangspunten, beelden en ideeën die kunnen dienen als handreiking voor toekomstige beleidsuitvoering.

Omtrent het onderwerp sport en beweging wil de gemeente meer de dialoog aangaan met verenigingen: hoe denkt de gemeente alle doelgroepen in beweging te krijgen en te houden en wie pakt daarin welke rol. Nadrukkelijk blijft de verantwoordelijkheid voor de inhoud bij de verenigingen zelf, de gemeente kan faciliteren in ruimte (gebouwen, aanleg sportroutes en sportvoorzieningen in/door de natuur) en in beheer (onderhoud van bestaande voorzieningen).

Het realiseren van een nieuwe sporthal voorziet in het faciliteren van ruimte voor beweging en sport. Het plan is in overeenstemming met het inspiratiedocument.

3.3.3 Welstandsnota

De welstandsnota Ommen, 'Visie op beeldkwaliteit', is op 30 april 2015 vastgesteld. In dit welstandsbeleid zijn bepaalde delen van de gemeente welstandsvrij verklaard en hebben andere delen verschillende beoordelingsregimes gekregen. Om de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente zo goed mogelijk te kunnen sturen zijn er verschillende niveaus van welstand gecreëerd. Op basis van een waardering van de bebouwing in haar omgeving, met de daarbij behorende ambitiebepaling, zijn alle gebieden ingedeeld naar drie niveaus van welstand:

  • geen specifiek kwaliteitsbeleid, ook wel welstandsvrij (niveau 0)
  • basisniveau (niveau 1)
  • hoog niveau (niveau 2)

De locatie van de nieuwe sporthal ligt binnen het basisniveau. Onder dit niveau vallen alle gebieden die om een zorgvuldige beoordeling van de bouwkundige ingrepen vragen. De beoordeling is vooral gericht op het handhaven en waar mogelijk versterken van de specifieke gebiedskwaliteiten.

Binnen dit basisniveau valt het plan onder de waardering grootschalige bebouwing in het groen. Deze waardering heeft de volgende specifieke gebiedskwaliteiten:

  • publieke en commerciële functies door elkaar in diverse architectuurstijlen;
  • alzijdige architectuur waarin de functie wordt gerespecteerd;
  • groene omgeving vormt de drager van de bebouwing.

Bovenstaande gebiedskwaliteiten zullen mee worden genomen in de verdere uitwerking van het plan.

Hoofdstuk 4 Toets aan wet- en regelgeving

4.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan betreft de nieuwbouw van een sporthal. Om dit mogelijk te kunnen maken worden hieronder alle relevante onderzoeksaspecten nagelopen.

4.2 De ladder voor duurzame verstedelijking

Om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren, hanteert het Rijk de ladder voor duurzame verstedelijking. Zoals in hoofdstuk 3 ook al omschreven is bestaat de ladder uit de volgende aspecten:

  • 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
  • 2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
  • 3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
  • 4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
  • 5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?

In het navolgende worden de hierboven genoemde aspecten beschreven en afgewogen.

Ad 1.
Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Gelet op de omvang van de sporthal in relatie tot de omgeving is het plan aan te merken als een stedelijk ontwikkeling.

Ad 2.
De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.

Ten opzichte van de vigerende bestemmingsplannen wordt met onderhavig plan meer bebouwing mogelijk gemaakt. Er is aldus sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Ad 3.
Wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet de behoefte aan die ontwikkeling worden gemotiveerd. De behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de ontwikkeling. De aard en omvang van de ontwikkeling zijn leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen.

Het ruimtelijk verzorgingsgebied is in onderhavig plan beperkt tot de gemeente Ommen. De sporthal zal gebruikt gaan worden door het Vechtdal College Ommen en lokale sportverenigingen.

Ad 4.
Zoals hiervoor al staat vermeld, dient de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt, te worden beschreven. Zoals in de aanleiding is aangegeven is uit gemeentelijk onderzoek gebleken dat er een grote behoefte is aan drie extra zaaldelen voor bewegingsonderwijs. Als deze zaaldelen niet gerealiseerd worden kan de gemeente in de komende jaren niet voldoende capaciteit garanderen voor bewegingsonderwijs.

Ad 5.
In artikel 1.1.1 onder h van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip 'bestaand stedelijk gebied' vastgelegd. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Het plangebied ligt in het centrum van Ommen omringt door woonwijken en bebouwing van maatschappelijke functies. Geconcludeerd kan worden dat het plangebied onderdeel is van het bestaand stedelijk gebied.

Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het plan voldoet aan de Ladder van duurzame verstedelijking. Het plan voorziet in een behoefte. Deze behoefte wordt opgevangen in bestaand stedelijk gebied.

4.3 Bodem

Voor de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan dient de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie en dat het de financiële haalbaarheid van het plan niet in gevaar brengt.

Ten behoeve van het planvoornemen is een Bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd ( Witteveen en Bos Raadgevende ingenieurs B.V., d.d. 9 maart 2016, rapportnummer OMN88-5/16-004.293). Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat de gemeten gehaltes in de tussenlaag sterk verhoogd zijn. Normaal gesproken volgt hieruit de noodzaak voor een nader bodemonderzoek. Echter, aangezien nog niet duidelijk is wat de ontgravingsdiepte van de sporthal is, wordt het uitvoeren van een nader bodemonderzoek als niet effectief beoordeeld.

Aanbevolen wordt om op het moment dat de ontgravingsdiepte ten behoeve van de realisatie van de sporthal bekend is, hernieuwd de afweging te maken of het uitvoeren van een nader bodemonderzoek naar de aard, oorzaak en omvang van de verontreiniging in de grond effectief is. Vooralsnog kan er vanuit worden gegaan dat het aspect bodem geen belemmeringen oplevert voor het onderhavig bestemmingsplan. Het Bodem- en asbestonderzoek is als bijlage opgenomen.

4.4 Milieuzonering

Milieuaspecten worden in principe geregeld via de daartoe geëigende wetgeving. Daar waar het de ruimtelijke ordening raakt, dient met deze aspecten echter rekening te worden gehouden. Het gaat dan met name om de situering van milieugevoelige functies ten opzichte van milieuhinderlijke inrichtingen.

Om te bepalen welke afstanden dienen te worden aangehouden, wordt de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' gehanteerd. In deze handreiking zijn richtafstanden van bedrijven tot bebouwing aangegeven. Deze richtafstanden hebben betrekking op de aspecten geluid, stof, geur en gevaar. De gegeven afstanden zijn richtafstanden en geen harde eisen. Dit betekent dat afwijken van de afstanden, mits goed gemotiveerd, is toegestaan. De afstand wordt gerekend van de grens van de bestemming die milieubelastende functies toelaat tot de gevel van de milieugevoelige functies. Naast het omgevingstype 'rustige woonwijk' wordt het omgevingstype 'gemengd gebied' onderscheiden. Een gemengd gebied is een gebied met een matig tot sterke functiemenging. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden met één stap terug worden gebracht.

Het planvoornemen voorziet in het realiseren van een sporthal. Op grond van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' geldt voor een sporthal een richtafstand van 50 meter ten opzichte van milieugevoelige functies. Binnen deze richtafstand zijn geen milieugevoelige functies aanwezig. Het aspect milieuzonering levert geen belemmeringen op voor het onderhavig bestemmingsplan.

4.5 Archeologie en Cultuurhistorie

4.5.1 Archeologie

Archeologische waarden dienen op grond van de Monumentenwet/Erfgoedwet te worden mee gewogen in de besluitvorming over ruimtelijke ingrepen. Bij het opstellen van ruimtelijke plannen dient dan ook rekening te worden gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden.

De gemeente Ommen beschikt over een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart. Het plangebied is hierop aangeduid als onbekende archeologische verwachting. Hierdoor is in de vigerende bestemmingsplannen een dubbelbestemming 'Waarde-archeologische verwachting' opgenomen. Binnen deze dubbelbestemming geldt een vrijstelling indien het bouwplan een oppervlakte heeft dat kleiner is dan 2.500 m2 en minder diep steekt dan 50 cm.

Aangezien dit bestemmingsplan een sporthal met een maximale oppervlakte van 1.900 m2 mogelijk maakt, treden er geen belemmeringen op voor het aspect archeologie. Overigens is de dubbelbestemming opnieuw opgenomen.

4.5.2 Cultuurhistorie

Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden mee gewogen bij het vaststellen van ruimtelijke plannen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.

De rijksmonumenten worden beschermd door de erfgoedwet. Met monumenten worden alle "onroerende zaken" bedoeld. Tot die onroerende zaken horen gebouwen en objecten, zoals vaarten, bruggen, wegen, bomen en pleinen, die tenminste vijftig jaar oud zijn. Zij moeten van belang zijn door hun schoonheid, de wetenschappelijke en/of hun cultuurhistorische betekenis. Een monument kan worden aangewezen als rijksmonument wanneer het aan deze regels voldoet en als het een nationale, unieke waarde heeft. Naast rijksmonumenten worden op provinciaal niveau en gemeentelijk niveau monumenten aangewezen op grond van de respectievelijk provinciale- en gemeentelijke monumentenverordening.

Op basis van de gemeentelijke cultuurhistorische kaart blijkt dat er binnen het plangebied geen cultuurhistorische waarden aanwezig zijn. Het aspect cultuurhistorie levert geen belemmeringen op voor het onderhavig bestemmingsplan.

4.6 Externe veiligheid

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht gemeenten en provincies die milieuvergunningen verlenen of een bestemmingsplan maken, rekening te houden met externe veiligheid. Doel van het Bevi is individuele en groepen burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Bij de toetsing moet gekeken worden naar twee soorten risico's: plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich permanent en onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt. Hoe dichter bij de bron, hoe groter het plaatsgebonden risico. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven met de PR 10-6 risicocontour. Het groepsrisico (GR) is de kans per jaar dat, in het geval van een ongeval met gevaarlijke stoffen, in één keer een groep van een bepaalde grootte dodelijk slachtoffer wordt. Hoe meer mensen nabij de bron, hoe groter het groepsrisico. Voor het groepsrisico wordt doorgaans de GR 10-5 risicocontour aangegeven.


In het navolgende zijn de voor het plangebied relevante risicofactoren beschreven en afgewogen naar aanleiding van de risicokaart van de provincie Overijssel (zie afbeelding 3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.WERKEN2012BP0003-va01_0003.jpg"

Afbeelding 3. Uitsnede van de risicokaart, met daarin met groen aangegeven de globale ligging van het plangebied (bron: risicokaart.nl)

4.6.1 Inrichtingen

In de nabijheid van het plangebied ligt een chlooropslag van 3000 liter. Deze chlooropslag is onderdeel van het zwembad en heeft geen plaatsgebonden risicocontour. De daaropvolgende dichtstbijzijnde risicovolle inrichting is een propaantank, gelegen ten noordoosten van het plangebied. De risicocontour van deze inrichting bedraagt 21 meter en reikt hierdoor niet tot in het plangebied.

4.6.2 Buisleidingen

Voor het transport van aardgas geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (2014). Uit de risicokaart blijkt dat in het plangebied of in de omgeving van het plangebied geen buisleidingen aanwezig zijn.

4.6.3 Vervoer van gevaarlijke stoffen

De Wet Basisnet en het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) zijn op 1 april 2015 in werking getreden. In deze wetgeving is het landelijk basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen verankerd. Binnen bepaalde grenzen wordt het vervoer over weg, binnenwater en spoor gegarandeerd. Het Basisnet heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen (enkele uitzonderingen daargelaten). De risicoplafonds die hieruit voortvloeien moeten in acht worden genomen bij het toestaan van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van basisnetroutes.

In de nabijheid van het plangebied zijn geen wegen, binnenwateren of spoorwegen gelegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

4.6.4 Groepsrisico

Indien de vaststelling van een bestemmingsplan leidt tot een bevolkingstoename van meer dan 10 % of er sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde, moet het groepsrisico worden verantwoord. Aangezien dit bestemmingsplan geen nieuwe woongelegenheden mogelijk maakt is er geen sprake van een toename van de bevolking of van het groepsrisico.

4.6.5 Conclusie

Samenvattend kan worden geconcludeerd dat de aspecten inrichtingen, buisleidingen, transport en groepsrisico niet leiden tot veiligheidsproblemen voor het plangebied. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het onderhavig bestemmingsplan.

4.7 Flora en fauna

Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. De Wet natuurbescherming is op 1 januari 2017 in werking getreden en betreft zowel soortenbescherming als bescherming van (Europese) natuurgebieden. Naast het raadplegen van bronnen is het plangebied ten behoeve van de inventarisatie op 1 augustus 2017 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs.

Binnen dit plangebied worden ontwikkelingen mogelijk gemaakt ten westen van het multifunctioneel centrum De Carrousel. Op deze locatie zijn in de huidige situatie een skatebaan, gazons, ruigte en groenstroken met jonge bomen en struiken aanwezig.
Behalve een kunstmatig aangelegde vijver met fontein ontbreekt oppervlaktewater binnen het plangebied. Bij uitvoering van het plan wordt de vegetatie verwijderd en wordt de grond vergraven. Werkzaamheden aan oppervlaktewater zijn niet aan de orde.

4.7.1 Soortenbescherming

Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:

  • alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (Wnb art. 3.1-3.4);
  • dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (Wnb art. 3.5-3.9);
  • nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (Wnb art. 3.10-3.11).

Van deze laatst genoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.

Inventarisatie
Uit het raadplegen van de Nationale Database Flora en Fauna (NDFF) via Quickscanhulp.nl (© NDFF - quickscanhulp.nl 27-07-2017 14:42:42') blijkt dat binnen een straal van een kilometer rond het plangebied verschillende beschermde diersoorten bekend zijn. Indien van toepassing worden relevante soorten in onderstaande tekst besproken.

De noordoostzijde van het plangebied bestaat uit grasland met soorten als gestreepte witbol, gewone rolklaver, scherpe boterbloem, smalle weegbree en witte klaver. Het grasland wordt aan drie zijden omgeven door een groenstrook met jonge bomen en struiken, waaronder Amerikaanse eik, ruwe berk, robinia, hulst, Gelderse roos, rode kornoelje, haagliguster, gewone braam en grote brandnetel.

De westzijde van het plangebied bestaat uit een kort gemaaid gazon met soorten als Engels raaigras, paardenbloem, smalle weegbree en witte klaver. Aan de rand van het gazon omvat de locatie een klein stuk van een groenstrook, waarvan de soortsamenstelling vergelijkbaar is met de groenstrook aan de noordoostzijde.

De aangetroffen soorten duiden op voedselrijke omstandigheden. Beschermde plantensoorten zijn niet aangetroffen. De uit de omgeving bekende soorten bergnachtorchis en knolspirea (quickscanhulp.nl) stellen hoge biotoopeisen. Het voorkomen van deze en andere soorten binnen het plangebied is niet te verwachten gezien de voedselrijkdom en het intensieve gebruik.


In de jonge bomen in het plangebied zijn geen boomholtes vastgesteld die geschikt zijn als vleermuisverblijfplaats. In de muren van het multifunctioneel centrum De Carrousel zijn wel geschikte invliegopeningen voor vleermuizen aanwezig in de vorm van open stootvoegen. De aanwezigheid van vleermuisverblijfplaatsen in het gebouw kan niet op voorhand worden uitgesloten.

Daarnaast kan het plangebied onderdeel vormen van het foerageergebied van vleermuizen. Te verwachten zijn soorten als gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en laatvlieger, waarvan waarnemingen uit de omgeving van het plangebied bekend zijn (quickscanhulp.nl). De opgaande beplanting in het plangebied vormt geen onderdeel van een doorlopende structuur, zodat het plangebied naar verwachting geen onderdeel uitmaakt van een essentiële vliegroute van vleermuizen.


Het plangebied vormt geschikt leefgebied voor een aantal algemene grondgebonden zoogdiersoorten, waarvoor in de provincie Overijssel een vrijstelling geldt van de verbodsartikelen van de Wnb bij ruimtelijke ontwikkelingen. Te verwachten zijn soorten als veldmuis, bosmuis, huisspitsmuis en egel. Uit de omgeving van het plangebied is het voorkomen van een aantal niet-vrijgestelde grondgebonden zoogdieren bekend, waarvan met name eekhoorn en steenmarter ook regelmatig in stedelijk gebied voorkomen. In de jonge bomen binnen het plangebied zijn geen nesten van eekhoorn aangetroffen. Ook zijn geen (sporen van) eekhoorns waargenomen, zodat het voorkomen van eekhoorns kan worden uitgesloten. Ook zijn geen sporen, zoals uitwerpselen of prooiresten, aangetroffen die duiden op de aanwezigheid van een steenmarter. Het multifunctioneel centrum De Carrousel biedt deze soort ook niet of nauwelijks geschikte openingen, zodat een verblijfplaats van deze soort niet verwacht wordt. Mogelijk vormt het plangebied wel een klein onderdeel van het foerageergebied van in de omgeving verblijvende steenmarters.


Het multifunctioneel centrum De Carrousel bestaat uit muren die zijn opgetrokken uit stenen en houten planken en heeft een plat dak. Het gebouw vormt geen geschikte broedplaatsen voor vogels met jaarrond beschermde nesten, zoals huismus en gierzwaluw. In de jonge bomen in het plangebied zijn ook geen sporen of nesten aangetroffen van vogels met een jaarrond beschermde nest- of verblijfplaats. Het plangebied vormt mogelijk een klein onderdeel van het foerageergebied van soorten als ransuil en sperwer.

Voor de overige vogelsoorten geldt dat een aantal broedvogels van tuinen, parken en struwelen binnen het plangebied tot broeden kunnen komen, zoals houtduif, merel, tjiftjaf, winterkoning, zanglijster en zwartkop.


Uit de omgeving van het plangebied is het voorkomen van de zeldzame knoflookpad bekend (Quickscanhulp.nl). Deze soort stelt hoge eisen aan zijn biotoop en leeft op zandige plekken in de buurt van wateren met een rijke watervegetatie. Deze omstandigheden treden niet op binnen het plangebied, maar wel in natuurgebieden langs de Overijsselse Vecht, het bolwerk van de knoflookpad in Overijssel. Het plangebied is door het ontbreken van geschikt voortplantingswater en landbiotoop dan ook niet geschikt voor de knoflookpad en andere strikt beschermde amfibieën.

Naar verwachting vormt het plangebied wel landbiotoop voor een aantal algemene amfibieënsoorten waarvoor in de provincie Overijssel een vrijstelling geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor soorten als bruine kikker, gewone pad en kleine watersalamander is bijvoorbeeld geschikt voortplantingswater aanwezig in de vijver ten westen van het plangebied.


In de omgeving van het plangebied komen een aantal beschermde soorten voor uit de soortgroepen reptielen en vissen, te weten adder, ringslang en grote modderkruiper (quickscanhulp.nl). Gezien de ligging in de bebouwde kom van Ommen en de inrichting van het plangebied, kunnen deze soorten echter op voorhand worden uitgesloten binnen het plangebied.

Tenslotte zijn uit de vlindersoorten grote weerschijnvlinder en sleedoornpage bekend uit de omgeving van het plangebied (quickscanhulp.nl). De waardplanten van deze soorten, respectievelijk wilgen en sleedoorn, ontbreken echter binnen het plangebied. Deze vlindersoorten en overige ongewervelden worden gezien de inrichting en het gebruik van het plangebied niet verwacht.

Toetsing
Het is niet uitgesloten dat vleermuisverblijfplaatsen aanwezig zijn in het gebouw grenzend aan het plangebied. Indien werkzaamheden aan de spouwmuren plaatsvinden, is nader onderzoek nodig om te bepalen of daadwerkelijk verblijfplaatsen aanwezig zijn. Op basis van dat onderzoek kan worden bepaald of het aanvragen van een ontheffing van de Wnb noodzakelijk is.

Naar verwachting maakt het plangebied een klein onderdeel uit van het foerageergebied van vleermuizen. Grote delen van het plangebied blijven geschikt als foerageergebied voor vleermuizen. Bovendien is in de omgeving van het plangebied in ruime mate alternatief foerageergebied aanwezig. Als gevolg van de ontwikkelingen gaat geen essentieel foerageergebied verloren.


Het plangebied vormt hooguit een klein onderdeel van het foerageergebied van vogels met jaarrond beschermde nestplaatsen. De plaatsen waar ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt bestaan voor het grootste deel uit intensief beheerd, soortenarm grasland, wat van weinig waarde is voor de te verwachten soorten en in grote delen van het plangebied worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Bovendien is in de omgeving van het plangebied in ruime mate alternatief foerageergebied aanwezig. Als gevolg van de ontwikkelingen gaat geen essentieel foerageergebied verloren.


Het plangebied kan incidenteel foerageergebied zijn van steenmarter. Voor deze soort is in het Ommen in ruime mate alternatief en hoogwaardig foerageergebied aanwezig. Negatieve effecten op deze soort als gevolg van de ontwikkelingen zijn dan ook niet te verwachten.


Voor de overige vogelsoorten geldt dat, indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd, in gebruik zijnde nesten van vogels in de directe omgeving kunnen worden vernietigd of verstoord. Vernietiging en in een aantal gevallen ook verstoring is bij wet verboden. Vernietiging of verstoring van in gebruik zijnde nestplaatsen kan voorkomen worden door bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen. Een standaardperiode voor het broedseizoen is er niet; van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.


Als gevolg van de werkzaamheden kunnen tot slot verblijfplaatsen van enkele algemene amfibieën- en zoogdiersoorten worden vernietigd en verstoord. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De te verwachten beschermde soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen van de provincie Overijssel. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Wet natuurbescherming.

4.7.2 Gebiedsbescherming

Voor onderhavig plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Wnb en de provinciale structuurvisie en verordening.

Wet natuurbescherming
In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.

Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur genoemd) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het nationale natuurbeleid. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van het NNN is voor provincie Overijssel uitgewerkt in de Omgevingsvisie Overijssel en de bijbehorende Omgevingsverordening Overijssel 2017. Het NNN in Overijssel kent geen externe werking.

Inventarisatie
Het plangebied ligt niet in of grenst niet aan een beschermd gebied in het kader van de Wnb. Het dichtstbijzijnde beschermde gebied betreft het Natura 2000-gebied Vecht- en Beneden-Reggegebied op een afstand van ruim één kilometer ten zuidoosten van het plangebied.

De gronden van het plangebied zijn verder niet aangewezen als NNN in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid. De dichtstbijzijnde NNN-gebieden liggen op circa 800 meter ten zuiden en noorden van het plangebied.

Gezien de terreinomstandigheden en de ligging, heeft het plangebied geen belangrijke ecologische relaties met beschermde natuurgebieden. Het plangebied wordt van de beschermde natuurgebieden gescheiden door de bebouwing en wegen van Ommen. Het plangebied heeft dan ook geen belangrijke ecologische relaties met de beschermde natuurgebieden.

Toetsing
Gezien de ligging van het plangebied in de bebouwde kom van Ommen op afstand van Natura 2000-gebied Vecht- en Beneden-Reggegebied en de aard van de ontwikkelingen worden negatieve effecten op beschermde natuurgebieden op voorhand niet verwacht.


De beoogde ontwikkelingen vinden plaats op grote afstand van het NNN. Negatieve effecten op het NNN naar aanleiding van de ontwikkelingen zijn dan ook niet aan de orde. De plannen zijn niet in strijd met de Omgevingsverordening Overijssel 2017.

4.7.3 Conclusie

Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van de ontwikkeling een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan. Indien werkzaamheden aan de spouwmuren van het aangrenzende gebouw worden uitgevoerd, is nader onderzoek nodig om te bepalen of vleermuisverblijfplaatsen in de bestaande gebouw aanwezig zijn. Op basis van dat onderzoek kan dan worden bepaald of het aanvragen van een ontheffing van de Wnb voor beschermde soorten nodig is.

Daarnaast komt uit de inventarisatie naar voren dat bij de planning van de werkzaamheden rekening moet worden gehouden met het broedseizoen van vogels.

Nader onderzoek in het kader van de gebiedenbescherming (Wnb en het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid) is niet nodig. Het aanvragen van een vergunning van de Wnb voor de beoogde activiteiten is niet nodig. Het plan is daarnaast op het punt van het NNN niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening.

4.8 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Binnen de bebouwde kom bedraagt de zonebreedte voor tweestrookswegen die aan weerszijden van de weg, gerekend vanuit de wegas, in acht moet worden genomen 200 meter. Buiten de bebouwde kom bedraagt deze afstand voor tweestrookswegen 250 meter. In geval van het realiseren van geluidsgevoelige bebouwing binnen deze zone dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden.

Het voornemen voorziet niet in het realiseren van geluidsgevoelige bebouwing. Het aspect geluid levert geen belemmeringen op voor het onderhavig bestemmingsplan.

4.9 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben'.

Op 15 november 2007 is dit onderdeel van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.

In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Het plan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van een sporthal met een maximum bruto vloeroppervlakte van circa 1900 m2. Op basis van de CROW-publicatie nr. 317 'Verkeersgeneratie woon- en werkgebieden' (oktober 2012) is de verkeersgeneratie van een sporthal bepaald op 10,9 ritten per etmaal per 100 m2 bruto vloeroppervlakte. De totale verkeersgeneratie bedraagt derhalve afgerond 207 ritten.
Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft VROM in samenwerking met InfoMil de nibm-tool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald (zie afbeelding 4).

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.WERKEN2012BP0003-va01_0004.jpg"

Afbeelding 4. Nibm-tool

Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project moet derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.

4.10 Water

Op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening moeten ruimtelijke plannen zijn voorzien van een waterparagraaf. Hiervoor moet het proces van de watertoets worden doorlopen. Bij het watertoetsproces gaat het om het hele proces van vroegtijdig meedenken, informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.

De watertoets is online uitgevoerd en ingediend op 4 augustus 2017 bij het Waterschap Vechtstromen. Het daaruit voortvloeiende 'watertoetsdocument' geeft aan dat het waterschap belangen heeft in deze situatie en dat er een normale procedure gevolgd zal worden. Het watertoetsdocument is als bijlage opgenomen.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Inleiding

Deze paragraaf gaat in op de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. Daarbij wordt in eerste instantie ingegaan op de algemene afspraken die hiervoor (landelijk) zijn gemaakt. Vervolgens wordt een toelichting gegeven op de juridische regeling van dit specifieke bestemmingsplan, door de gehanteerde bestemming toe te lichten.

5.2 Algemeen

Dit bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.


Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.3 Toelichting op de bestemmingen

In dit bestemmingsplan worden de enkelbestemming 'Gemengd' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting' gehanteerd. Onderstaand wordt per bestemming kort besproken wat precies wordt geregeld.

5.3.1 Gemengd

Op het plangebied is onder andere de bestemming 'Gemengd' van kracht. Gronden met deze bestemming bieden de ruimte voor uiteenlopende bestemmingen. Zo mogen op gronden met deze bestemming maatschappelijke voorzieningen, zoals een sporthal, worden gebouwd. Dat betekent dat door dit bestemmingsplan het mogelijk wordt om bij het multifunctioneel centrum De Carrousel extra sporthallen te bouwen en te gebruiken.

5.3.2 Waarde - Archeologische verwachting

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting' is opgenomen in verband met de archeologische verwachtingswaarde voor de gronden in het plangebied. In paragraaf 4.5.1 is de dubbelbestemmig nader toegelicht.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

De kosten van het plan komen ten laste van de gemeente Ommen. De gemeenteraad heeft op 17 november 2016 met een raadsbesluit een investeringsbudget van € 2.965.000 beschikbaar gesteld voor het plan. Derhalve is een exploitatieplan niet vereist.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro heeft er overleg plaatsgevonden met de provincie Overijssel. De provincie geeft aan te kunnen instemmen met voorliggende ontwikkeling.

7.2 Zienswijzen

Het bestemmingsplan is direct als ontwerpbestemmingsplan ter visie gelegd. Van donderdag 26 oktober 2017 tot en met woensdag 6 december 2017 bestond voor iedereen de gelegenheid om naar keuze schriftelijk of mondeling een zienswijze omtrent het ontwerpbestemmingsplan kenbaar te maken. In deze periode zijn geen zienswijzen ontvangen.