direct naar inhoud van Regels
Plan: Buitengebied, Oude Zwolseweg ong., Vinkenbuurt
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0175.20131003001-va01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0175.20131003001-va01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.2 plan

het bestemmingsplan "Buitengebied, Oude Zwolseweg ong., Vinkenbuurt" van de gemeente Ommen;

1.3 aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat qua vorm, ligging en omvang ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.4 aan huis gebonden beroep

vrije beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten horend bij de woonfunctie die ten hoogste vallen binnen de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten in bijlage 1, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen en vergunningbesluit milieubeheer geldt, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.5 afwijking

een afwijking als bedoeld in artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 3o van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo);

1.6 agrarische bedrijf

een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren en waarbij de bedrijfsvoering aanbod gericht is; nader te onderscheiden in:

  • a. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee waarbij de veehouderij geheel of in overwegende mate afhankelijk is van de bij het bedrijf behorende agrarische grond als productiemiddel; onder grondgebonden veehouderij wordt tevens verstaan paardenfokkerij;
  • b. melkveehouderij: melkvee met bijbehorend vrouwelijk jongvee, dat overwegend wordt gehouden voor de melkproductie, met inbegrip van dieren die in de mestperiode worden gemolken, tijdens de lactatie worden gemest dan wel zijn drooggezet en worden afgemest;
  • c. paardenfokkerij:het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij waarbij het africhten van en de handel in paarden in ondergeschikte mate plaatsvindt; onder paardenfokkerij wordt niet verstaan paardenstalling en manege;
  • d. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, met uitzondering van sierteelt en bosbouw;
  • e. intensieve veehouderij: een agrarisch bedrijf of een deel daarvan met tenminste 250 m² bedrijfsvloeroppervlak dat wordt gebruikt voor veehouderij volgens de Wet milieubeheer en waar geen melkrundvee, schapen, paarden of dieren 'biologisch' worden gehouden en waar geen dieren worden gehouden uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve natuurbeheer; in deze definitie wordt onder melkrundvee verstaan:
    • 1. melkvee met bijbehorend vrouwelijk jongvee, dat overwegend wordt gehouden voor de melkproductie met inbegrip van dieren die in de mestperiode worden gemolken, tijdens de lactatie worden gemest dan wel zijn droog gezet en worden afgemest en vrouwelijk vleesvee ouder dan 2 jaar met bijbehorend vrouwelijk jongvee, dat op een met melkvee vergelijkbare manier wordt gehouden voor de vleesproductie en het voortbrengen en zogen van kalveren;
    • 2. in deze definitie wordt onder dieren 'biologisch houden' verstaan: dieren die worden gehouden overeenkomstig de regels die krachtens artikel 2 van de Landbouwkwaliteitswet zijn gesteld ten aanzien van de biologische productiemethoden;
  • f. glastuinbouw: de teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
  • g. sierteelt: de teelt van siergewassen al dan niet met behulp van kassen en al dan niet gecombineerd met de handel in boomkwekerijgewassen en vaste planten;
    • 1. in dit plan wordt onder sierteelt tevens verstaan:
      • fruitteelt: de teelt van fruit in boomgaarden;
      • boomteelt: een bedrijf gericht op het telen van bomen al dan niet gecombineerd met de verhandeling daarvan;
      • bollenteelt: de teelt van bolgewassen;
    • 2. in dit plan wordt onder sierteelt niet verstaan:
      • niet-grondgebonden sierteelt in de vorm van pot- en containerteelt;
  • h. intensieve kwekerij: de teelt van gewassen of dieren (anders dan bij wijze van intensieve veehouderij) (nagenoeg) zonder gebruik te maken van daglicht;
  • i. houtteelt: de teelt van bomen ten behoeve van de houtproductie;
1.7 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.8 bed en breakfast

het verstrekken van logies met ontbijt binnen de bestaande (bedrijfs)woning al dan niet met deelruimte in een omvang die ondergeschikt is aan de woonfunctie;

1.9 bedrijfsgebouw

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.10 bedrijfswoning

een woning in of nabij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein vereist is, ten dienste van staat;

1.11 bedrijfsvloeroppervlak

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten;

1.12 bestaand gebruik

het op het tijdstip van het inwerking treden van het plan aanwezige gebruik;

1.13 bestaande bouwwerken

bouwwerken, die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan zijn of worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet;

1.14 bestemmingsgrens

een op de verbeelding aangegeven lijn, die de grens vormt van een bestemmingsvlak.

1.15 bestemmingsvlak

een op de plankaart door bestemmingsgrenzen omsloten vlak, waarmee gronden zijn aangegeven met eenzelfde bestemming.

1.16 bijbehorend bouwwerk

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat qua vorm, ligging en omvang ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.17 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.18 bouwgrens

een op de verbeelding aangegeven lijn, die de grens vormt van een bouwvlak.

1.19 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.20 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan;

1.21 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

1.22 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.23 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.24 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, alsmede anders dan voor verbruik ter plaatse;

1.25 eerste bouwlaag

de bouwlaag op de begane grond;

1.26 erf

een al of niet omheind stuk grond, in ruimtelijk opzicht direct behorend bij, in functioneel opzicht ten dienst van en in feitelijk opzicht direct aansluitend aan een woning (of ander gebouw) dat in beginsel behoort tot de kavel waarop de woning is geplaatst, zoals blijkt uit de kadastrale gegevens;

1.27 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.28 grondgebonden agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf waarvan de bedrijfsvoering volledig of nagenoeg volledig is gericht op het gebruik maken van grond als productiemiddel;

1.29 hoofdgebouw

een gebouw, dat door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.30 kantoor

voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, niet zijnde openbare dienstverlening, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;

1.31 kassen

bouwwerken van glas of ander lichtdoorlatend materiaal (ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering) met een hoogte van 1,5 m of meer, trek-, tunnel-, schaduw-, boog- en gaaskassen daaronder begrepen;

1.32 kalveriglo

bouwwerk van lichte constructie bestemd voor het huisvesten van één of meerdere kalveren;

1.33 kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen

voorzieningen ten behoeve van activiteiten als wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie alsmede ten behoeve van outdoor-activiteiten en vergelijkbare activiteiten in de vorm van bijvoorbeeld aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken;

1.34 neventak/nevenfunctie

onderdelen van een bedrijf, waarvan de gezamenlijke productieomvang een ondergeschikt (minder dan de helft) deel uitmaakt van de totale productieomvang van het bedrijf, met dien verstande dat de productieomvang van de neventakken/nevenfuncties afzonderlijk in geen geval meer dan 70% van de minimale omvang van een zelfstandig volwaardig bedrijf in de desbetreffende bedrijfstak mag bedragen;

1.35 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie;

1.36 omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

een vergunning als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo);

1.37 opslag

het bewaren van goederen, materialen en stoffen zonder dat ter plaatse sprake is van productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard;

1.38 peil
  • a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk grenst aan de weg en voor dijkbebouwing: de hoogte van de kruin van de weg;
  • b. voor andere gevallen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
1.39 recreatief medegebruik

extensieve, verspreide dagrecreatie;

1.40 Staat van bedrijfsactiviteiten

de Staat van Bedrijfsactiviteiten die als bijlage bij deze regels onderdeel van de regels uitmaakt;

1.41 uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat qua vorm, ligging en omvang ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.42 verkoop streekeigen producten

het te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van agrarische producten aan particulieren, bij wijze van neventak van een agrarisch bedrijf, voor zover deze agrarische producten op het eigen bedrijf/in de regio zijn geteeld en hooguit op ambachtelijke wijze op het eigen bedrijf/in de regio zijn verwerkt of bewerkt.

1.43 volwaardig agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf in de omvang van ten minste één volledige arbeidskracht met een daarbij passende bedrijfsomvang.

1.44 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel; bij bebouwing nabij kruisingen of splitsingen is de voorgevel de gevel die gericht is naar de weg vanwaar toegang tot het perceel wordt verkregen; bij meerdere toegangen is die vanaf de straat waaraan de bebouwing gelegen is, maatgevend;

1.45 voorgevelrooilijn
  • a. langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing:
    • 1. de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
  • b. langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd:
    • 1. bij een wegbreedte van ten minste 10 m, de lijn gelegen op 15 m uit de as van de weg;
    • 2. bij een wegbreedte geringer dan 10 m, de lijn gelegen op 10 m uit de as van de weg.
1.46 weg

alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of paden behorende bermen en zijkanten en bermsloten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig gebruikte parkeerterreinen;

1.47 woning

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens

tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;

2.2 het bebouwingspercentage van een bouwvlak

het oppervlakte aan gebouwen gedeeld door het oppervlakte van het bouwvlak tenzij dat in de regels anders is bepaald. In dat laatste geval telt de wijze van meten zoals die dan is gegeven;

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.5 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.6 de hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;

2.7 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.8 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.9 ondergeschikte onderdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1m bedraagt;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een grondgebonden agrarisch bedrijf in de vorm van een melkveehouderij met een maximale omvang van 100 melkkoeien en 50 stuks jongvee,

alsmede voor:

  • b. het behoud en herstel van de cultuurhistorisch ruimtelijke structuur, het historische bebouwingsbeeld en overige ruimtelijke elementen, zoals omschreven in Bijlage 2 van deze regels;
  • c. recreatief medegebruik;
  • d. verkoop aan huis van streekeigen agrarische producten tot een maximale oppervlakte van de bebouwing van 200 m2;
  • e. aan-huis-gebonden beroep en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten in de bedrijfswoning tot een maximale oppervlakte van de bebouwing van 100 m²;
  • f. kano-, boot of fietsenverhuur tot een maximale oppervlakte van de bebouwing van 100 m²;
  • g. natuur- en milieueducatie, bezoekboerderijen, rondleidingen tot een maximale oppervlakte van de bebouwing van 100 m²;

bijbehorende voorzieningen zoals: (ontsluitings)wegen, in- en uitritten, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tijdelijke waterberging en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer en sierwater;

met dien verstande dat:

  • h. het huisvesten van vee uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - veestal";
  • i. het bepaalde onder h is niet van toepassing op het huisvesten van kalveren in kalveriglo's of daarmee gelijk te stellen bouwwerken;
  • j. van de bedrijfsgebouwen uitsluitend één bouwlaag mag worden gebruikt voor het houden van dieren.
3.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

3.2.1 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. een gebouw dient binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. per bouwvlak is maximaal één vrijstaand bedrijfsgebouw toegestaan;
  • c. de goothoogte mag niet meer dan 5 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte mag niet meer dan 7 m bedragen.
3.2.2 Bedrijfswoning, inclusief aanpandige en inpandige bedrijfsruimte

Voor een bedrijfswoning, inclusief aanpandige en/of inpandige bedrijfsruimte, gelden de volgende regels:

  • a. een bedrijfswoning dient binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. per bouwvlak is maximaal één bedrijfswoning toegestaan;
  • c. de goothoogte mag niet meer dan 4,5 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte mag niet meer dan 10 m bedragen;
  • e. de inhoud mag maximaal 1.500 m3 bedragen;
  • f. de inhoud van het woongedeelte mag maximaal 750 m³ bedragen.
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer dan 6 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag achter de voorgevelrooilijn niet meer dan 2 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag voor de voorgevelrooilijn niet meer dan 1 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van sleufsilo's mag niet meer dan 1 m bedragen;
  • e. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 3 m bedragen.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats en de afmetingen van bouwwerken ter voorkoming van onevenredige aantasting van de cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteiten.

  • a. voor wat betreft de bedrijfswoning en daarbij behorende bouwwerken kunnen nadere eisen worden gesteld aan:
    • 1. de situering van de gevels;
    • 2. de goothoogte, bouwhoogte, dakhelling en kapvorm;
    • 3. het materiaalgebruik;
    • 4. de plaats, hoogte en het materiaalgebruik van perceel- en erfafscheidingen op het bouwperceel.
  • b. voor wat betreft de overige bebebouwing en daarbij behorende bouwwerken kunnen nadere eisen worden gesteld aan:
    • 1. de goothoogte, hoogte, dakhelling en nokrichting;
    • 2. de situering van bijbehorende bouwwerken;
    • 3. de bouwhoogte van perceel- en erfafscheidingen.
  • c. de nadere eisen met betrekking tot de bebouwing kunnen uitsluitend gesteld worden met het oog op:
    • 1. de bevordering van de samenhang van het stedenbouwkundige en landschappelijk beeld;
    • 2. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 3. de historische ruimtelijke waarden zoals omschreven in Bijlage 2 van deze regels.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor opslag van goederen met een totale opslaghoogte van meer dan 4 m.

3.4.2 Voorwaardelijke verplichting

De gebouwen binnen deze bestemming mogen niet in gebruik worden genomen indien niet aan de volgende voorwaarde is voldaan:

  • a. aanleg en instandhouding van de beplantingselementen die zijn opgenomen in het landschappelijk inrichtingsplan dat als bijlage 1 van deze regels is opgenomen met dien verstande dat de aanleg plaats vindt binnen één jaar na ingebruikname van de veestal.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de in artikel 3.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. aanleggen en verharden van wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. verlagen van de bodem en afgraven van gronden, tenzij daarvoor een vergunning is vereist volgens de Ontgrondingenwet, en het ophogen en egaliseren van de gronden;
  • c. aanleggen en dempen van water;
  • d. het graven, vergraven, dan wel verbreden of dempen van watergangen en poelen;
  • e. bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden;
  • f. het vellen of rooien van bomen, houtsingels of houtwallen.

3.5.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het in artikel 3.5.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:

  • a. werken en werkzaamheden in het kader van de realisatie van het landschappelijk inrichtingsplan zoals opgenomen in Bijlage 1 van deze regels;
  • b. werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • c. werken en werkzaamheden, waarmee rechtens is of mag worden begonnen ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  • d. werken en werkzaamheden op en in gronden binnen agrarische bouwvlakken;
  • e. de aanleg van kavelpaden en in- of uitritten.
3.5.3 Toelaatbaarheid werken en werkzaamheden

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien door deze werken of werkzaamheden, dan wel de gevolgen daarvan, geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de waarden zoals omschreven in artikel 3.1.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor beplantingen en andere groenvoorzieningen.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen ten dienste van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m.

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen en bruggen;
  • b. bijbehorende voorzieningen zoals voet- en fietspaden, parkeer- en groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, bermen, bermsloten, taluds en water.
5.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen ten dienste van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 6 m, met dien verstande dat de bouwhoogte voor lichtmasten maximaal 6 m mag bedragen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

7.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met in het plan aan de grond gegeven bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het (laten) gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting;
  • b. het gebruik van de in het plan begrepen gronden en bouwwerken in strijd met de in het plan gegeven bestemming en met het in of krachtens het plan ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken bepaalde.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

8.1 Afwijkingsbevoegdheid

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. de bestemmingsregels met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de afwijking gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  • c. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en kan worden toegestaan dat de hoogte van de bouwwerken geen gebouwen zijnde wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  • d. de bestemmingsregels en kan worden toegestaan dat de grenzen van het bouwvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:
    • 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
    • 2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
  • e. het bepaalde ten aanzien van de maximale hoogte van gebouwen en kan worden toegestaan dat de bouwhoogte wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale hoogte van het betreffende gebouw bedraagt.
8.2 Afwegingskader

Een in 8.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het stedenbouwkundig en landschappelijk beeld;
  • b. de cultuurhistorische waarden zoals omschreven in Bijlage 2 van deze regels;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het bepaalde onder 1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  • 3. Het bepaalde onder 1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is,mag worden voortgezet;
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder 1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld onder 1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • 4. Het bepaalde onder 1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan "Buitengebied, Oude Zwolseweg ong., Vinkenbuurt".

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van: ......-......-............

De voorzitter: De Griffier:

.............................. ..............................