Plan: | Recreatieterrein De Paardebloem |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0173.BP16053-va01 |
Voor de locatie Reininksweg 16 in Deurningen is een plan ontwikkeld. Op de locatie was in het verleden een agrarisch bedrijf gevestigd, maar deze bedrijfsactiviteiten zijn al jaren geleden volledig gestaakt. In de huidige situatie wordt ter plaatse een minicamping geëxploiteerd, met daarnaast in één van de opstallen een metaalbewerkingsbedrijf als nevenactiviteit. Ter plaatse is tevens een bedrijfswoning met inwoning aanwezig.
De initiatiefnemers zijn voornemens om de camping uit te breiden tot 35 standplaatsen en om enkele verouderde bedrijfsgebouwen met asbest te slopen en nieuwbouw te plegen. Deze bedrijfsgebouwen worden ingericht ten behoeve van het recreatiebedrijf en het metaalbewerkingsbedrijf. De ontwikkeling en de huidige feitelijke situatie passen niet binnen het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2007', waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om een passende bestemming aan de locatie te geven, de uitbreiding van de camping mogelijk te maken en om de herbouw van de bedrijfsbebouwing mogelijk te maken.
Ligging
Het plangebied bestaat uit het erf aan de Reininksweg 16 in Deurningen. Het plangebied ligt op ca. 2,5 km ten westen van de stad Oldenzaal en grenzend aan recreatiegebied Het Hulsbeek. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Oldenzaal, sectie L, perceelnummers 183, 356, 357, 255 en 256. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: PDOK Viewer)
Begrenzing
De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een luchtfoto opgenomen waarop het plangebied te zien is. Voor de begrenzing van het plangebied zijn de huidige kadastrale perceelsgrenzen aangehouden. Aan de noordzijde grenst het plangebied aan de Oldenzaalsedijk en ten westen grenst het plangebied aan de Reininksweg. Aan de zuidzijde wordt het plangebied begrensd door een woonperceel en weilanden. Ten oosten grenst het plangebied aan recreatiegebied Het Hulsbeek. Voor een exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.
Figuur 1.2: Begrenzing plangebied (bron: kadastralekaart.com)
Voor de Reininksweg 16 in Deurningen gelden de bestemmingsplannen 'Buitengebied 2007' en 'Parapluplan parkeernormen Oldenzaal'. Het bestemmingplan 'Buitengebied 2007' is door de gemeenteraad van Oldenzaal op 5 maart 2009 vastgesteld. Het bestemmingsplan 'Parapluplan parkeernormen Oldenzaal' is op 12 november 2018 vastgesteld. In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2007' opgenomen.
Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied 2007' (bron: gemeente Oldenzaal)
Aan het plangebied zijn de bestemmingen 'Agrarisch - Bouwblok' en 'Agrarisch - Landschappelijke Waarde' toegekend. Het plangebied kent tevens de aanduiding 'nevenactiviteit'. De gronden zijn daarmee in eerste instantie bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf, met als nevenactiviteit een kleinschalig kampeerterrein.
Het geldende bestemmingsplan biedt daarmee geen mogelijkheden om bebouwing met een groter oppervlakte te realiseren en het kampeerterrein uit te breiden tot 35 kampeerplekken. Daarnaast is volgens het geldende bestemmingsplan een metaalbedrijf ter plaatse niet toegestaan. Om de plannen mogelijk te maken is een herziening van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2007' noodzakelijk.
Het onderhavige bestemmingsplan 'Recreatieterrein De Paardebloem' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
In de huidige situatie is er aan de Reininksweg 16 in Oldenzaal sprake van een perceel dat is bestemd voor agrarische bedrijvigheid met als nevenactiviteit een kleinschalig kampeerterrein met maximaal 25 kampeerplekken. Van agrarische bedrijvigheid is inmiddels geen sprake meer. Er wordt echter nog wel een kampeerterrein geëxploiteerd.
Ter plaatse is één bedrijfswoning met inwoning en zijn enkele bijbehorende bouwwerken bij deze woning aanwezig. Daarnaast zijn op het perceel vier bedrijfsgebouwen aanwezig. Deze bouwwerken zijn in gebruik ten behoeve van het kampeerterrein en zijn onder andere ingericht met sanitair, als koffie- en theeschenkerij, als speelplaats en als stallingsruimte voor materieel en paarden. In één van de bedrijfsgebouwen wordt momenteel een metaalbewerkingsbedrijf geëxploiteerd. Het terrein rondom de bedrijfsgebouwen is verhard en onder andere ingericht als parkeerterrein.
Ten oosten van de bedrijfsgebouwen is de locatie ingericht als kampeerterrein met circa 25 kampeerplekken. Dit terrein is ingericht en omheind met diverse beplanting, welke zorgen voor een natuurijke omheining en afbakening van het geheel. Daarnaast is een speelplek voor kinderen aangelegd.
Het terrein kent één uitrit, welke ontsluit op de Reininksweg. In onderstaand figuur 2.1 is een luchtfoto van het plangebied opgenomen, waarop de verschillende bebouwing en functies zijn aangeduid. In figuur 2.2 is een straataanzicht van het plangebied opgenomen, waarop de woning en enkele (bedrijfs)gebouwen te zien zijn.
Figuur 2.1: Huidige situatie Reininksweg 16 Deurningen (bron: Google Maps, bewerkt)
Figuur 2.2: Straataanzicht Reininksweg 16 Deurningen (bron: Google Maps)
In de directe omgeving van het plangebied zijn voornamelijk woonpercelen en agrarische gronden gelegen. Daarnaast is het plangebied aan de noord- en westzijde omgeven door recreatieterrein Het Hulsbeek. Binnen dit recreatieterrein zijn diverse functies gevestigd, zoals recreatieparken, een zwemvijver en horeca.
Het plan van initiatiefnemer bestaat uit de volgende onderdelen onderdelen:
De uitbreiding van het aantal kampeerplekken vindt plaats op de locatie waar in de huidige situatie het kampeerterrein reeds is gevestigd. De opzet van het terrein wordt zo veranderd, dat er ruimte ontstaat voor maximaal 35 plaatsen, 30 reguliere kampeerplaatsen en 5 camperplekken.
Daarnaast worden twee bedrijfsgebouwen met asbest gesloopt en hiervoor in de plaats twee nieuwe bedrijfsgebouwen gerealiseerd. Het meest noordelijk gelegen bedrijfsgebouw en het meest zuidelijk gelegen bedrijfsgebouw (het metaalbedrijf + sanitair) worden gesloopt. Initiatiefnemer is voornemens om hiervoor in de plaats en op dezelfde locaties twee bedrijfsgebouwen te realiseren.
Het zuidelijk gelegen bedrijfsgebouw krijgt een oppervlakte van circa 390 m², waarbinnen maximaal 300 m² wordt ingericht als nevenactiviteit c.q. metaalbewerkingsbedrijf. De 300 m² aan oppervlakte voor het metaalbewerkingsbedrijf komt voort uit de maximaal toelaatbare oppervlakte aan nevenactiviteit conform het huidige bestemmingsplan. De nevenactiviteit wordt toegelaten doordat de wisselwerking tussen camping en bedrijf noodzakelijk is. Gelet op de ligging en omgeving van de locatie is een verdere uitbreiding niet mogelijk.
Het nieuw te realiseren bedrijfsgebouw in het noordelijk deel van het plangebied krijgt een oppervlakte van circa 127 m². Dit gebouw wordt ingericht als receptie, speelruimte, sanitairruimte en koffie en theeschenkerij voor het kampeerterrein. In totaal zal op het erf 85 m² aan extra bebouwing gerealiseerd worden. Daarmee bedraagd de totale oppervlakte aan bedrijfsgebouwen in de toekomstige situatie 660 m².
In onderstaande figuur is een situatietekening opgenomen, waarin de sloop en herbouw van de bebouwing indicatief is geschetst.
Figuur 2.3: Situatietekening toekomstige situatie (bron: Mirjam Wiggers Bouwkundig Tekenstudio)
Ten behoeve van de landschappelijke inpassing van het geheel is een landschapsplan opgesteld. Een uitsnede van dit landschapsplan is in figuur 2.4 opgenomen. Voor het volledige plan wordt verwezen naar Bijlage 1. In het plan is te zien dat er diverse landschapsmaatregelen worden genomen, zoals het vellen van houtopstanden en het aanplanten van nieuwe houtsingels. Daarnaast zal bij de aanleg van paden en parkeerplaatsen gebruik gemaakt worden van grasbetontegels. De bestaande inrit wordt dicht gemaakt met een houtsingel en enkele meters ten zuiden van de bestaande inrit wordt een nieuwe inrit gerealiseerd. Verder is de positie van de bestaande en de nieuw te realiseren opstallen in het landschapsplan opgenomen.
Figuur 2.4: Uitsnede Landschapsplan Reininksweg 16 (bron: N+L landschapsontwerpers)
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het planologisch mogelijk maken van een kampeerterrein met nevenactiviteit. De plannen raken daarmee geen rijksbelangenen. De prioriteiten van de NOVI zijn daarnaast verder uitgewerkt in het provinciaal en gemeentelijk beleid, waarbinnen voorliggen plan aan dient te voldoen. Het plan is daarmee passend binnen de NOVI.
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.
De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Onderhavig plan
Of de behoefte van een ontwikkelling moet worden gemotiveerd in het kader van de Ladder voor duurzame verstedelijking hangt af van de vraag of sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in artikel 3.1.6, lid 2 Bro. Een stedelijke ontwikkeling is gedefinieerd als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of overige stedelijke voorzieningen. Onder overige stedelijke voorzieningen vallen accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure.
Het al dan niet toenemen van het ruimtebeslag is een belangrijk criterium voor het aanmerken van een ontwikkeling als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Indien er wel sprake is van een (geringe) toename van bouwmogelijkheden, dan is doorgaans sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In onderhavig geval wordt een tweetal bedrijfsgebouwen gesloopt en herbouwd, waarbij de bebouwde oppervlakte zal toenemen. Er is dus sprake van een toename van ruimtebeslag. Uit jurisprudentie van de Afdeling volgt dat de uitbreiding van een bedrijfsgebouw met 400 m² niet aan te merken valt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in de bepaling van het Bro, artikel 3.1.6, tweede lid (ABRvS 24 augustus 2016; ECLI:NL:RVS:2016:2319). In dat geval kan toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking achterwege blijven. In voorliggend geval bestaat de uitbreiding van de bebouwde oppervlakte uit circa 200 m², dus minder dan 400 m².
Voor de uitbreiding van het kampeerterrein zal gekeken moeten worden of deze uitbreiding gezien kan worden als 'stedelijke ontwikkeling'. Bij leisure, zoals genoemd bij ‘overige stedelijke voorzieningen’, moet gedacht worden aan stedelijke voorzieningen als bijvoorbeeld een bioscoop, hotel of evenementenhal. Ook grootschalige kampeerterreinen en recreatieparken waarbij nieuwe bebouwing en recreatiewoningen worden opgericht vallen hieronder. Een uitbreiding van een kampeerterrein waarbij alleen ruimte wordt geboden voor verplaatsbare kampeermiddelen wordt niet gezien als een stedelijke ontwikkeling (ABRvS 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:943).
Er is in onderhavig geval dan ook geen sprake van een ‘nieuwe stedelijke ontwikkeling’ als bedoeld in artikel 3.1.6, lid 2 Bro. Een toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking kan derhalve achterwege blijven.
Ook wanneer de Ladder niet van toepassing is, zal gemotiveerd moeten worden dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaar is (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921). Voorliggend bestemmingsplan voorziet daarin.
De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. In Hierbij is onder andere het principe van 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik' (artikel 2.1.3) van belang die er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing en stedelijk gebied wordt benut, voordat er nieuwbouw in de groene omgeving plaatsvindt.
Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
lid 1
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
Toets
Het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik is een variant op de ladder voor duurzame verstedelijking ten behoeve van de toepassing binnen de groene omgeving. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een toename van het bebouwd oppervlakte met circa 200 m², ten behoeve van een bestaand metaalbewerkingsbedrijf en een kampeerterrein. Daarnaast voorziet de ontwikkeling in het planologisch mogelijk maken van 30 kampeerplekken. De realisatie van de gebouwen vindt plaats op gronden waar in de huidige planologische situatie gebouwd mag worden ten behoeve van een agrarische functie. De gronden van het kampeerterrein worden niet bebouwd en er wordt geen extra verharding aangebracht. Indien extra verharding wordt aangelegd, zal gekozen worden voor duurzame oplossingen zoals grasbetonstenen. De voorgenomen ontwikkeling is dan ook in overeenstemming met het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.
Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit
In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
Toets
Voorliggend plan voorziet in de sloop van landschapsontsierende bebouwing en sanering van asbest. Deze bebouwing wordt herbouwd en behoudt de huidige functie. Daarnaast voorziet de ontwikkeling in het mogelijk maken van 30 kampeerplekken. De nieuwe bebouwing en het kampeerterrein worden (landschappelijk) ingepast in de omgeving, conform de geldende gebiedskenmerken. Zie voor een uitgebreidere toets tevens de toets aan de gebiedskenmerken in het vervolg van dit bestemmingsplan.
Artikel 2.1.6 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3 en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene Omgeving, uitsluitend indien hier sociaal-economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.
Toets
Concreet bestaat de ontwikkeling uit de sloop en herbouw van twee gebouwen, de uitbreiding van het kampeerterrein tot 30 kampeerplekken en de aanleg van een parkeerplaats met grasbetonstenen. De nieuwe bebouwing wordt ter plaatse van de bestaande bebouwing opgericht en zal dus geen extra beslag op de groene omgeving leggen. Het kampeerterrein betreft een onverhard kampeerterrein, omzoomd door diverse hout- en beplantingssingels. Een kampeerterrein is vanuit sociaal-economisch perspectief gebonden aan het buitengebied. Onderhavige locatie is gelegen in een omgeving waar diverse recreatieve functies gelgen zijn en derhalve is dit plan passend op deze locatie.
De nieuwe bebouwing wordt op dezelfde locatie gerealiseerd als de bestaande bebouwing en legt daarmee geen extra beslag op de groene omgeving. De opzet van de nieuwe bebouwing wordt conform de gebieskenmerken ingepast in de omgeving. Tevens zal architectonisch bezien in de toekomstige situatie het aanzicht op de bebouwing kwalitatief hoger zijn dan in de huidige situatie.
De uitbreiding van het kampeerterrein zal een minimale belasting op de groene omgeving kennen, aangezien er geen extra verharding wordt aangelegd of nieuwe bebouwing in het groen wordt gerealiseerd. Daar waar extra verharding ten behoeve van het parkeren aangelegd zal worden, wordt gebruik gemaakt van grasbetonstenen. Er zal verder geen afbreuk gedaan worden aan de ecologische en landschappelijke waarden ter plaatse. Met een landschapsplan is het behoud en een versterking van de landschappelijke waarden geborgd. Met onderhavig plan wordt op verschillende wijzen een versterking in de ruimtelijke kwaliteit aangebracht. Er wordt ten opzichte van de ontwikkelingsruimte voldoende gecompenseerd en dit, waardoor de ontwikkeling in evenwicht is met de aan te brengen ruimtelijke kwaliteit.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.
Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is aangeduid met de marker (bron: provincie Overijssel)
Het plangebied is gelegen binnen het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'.
Het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.
De ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, maar ook die voor de andere sectoren, willen we in dit ontwikkelingsperspectief nadrukkelijk verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de lokaal aanwezige functies, rekening houdend met de klimaatopgave en de kenmerken van het watersysteem.
In dit ontwikkelingsperspectief zijn plekken waar, door de ruimtelijke structuur van het landschap, de beschikbare milieuruimte of reeds aanwezige bebouwing, de ontwikkelruimte van agrarische bedrijven beperkt is. Hier liggen ontwikkelkansen voor andere vormen van bedrijvigheid (denk aan dienstverlenende zelfstandigen zonder personeel) die de ruimtelijke structuur versterken. Binnen dit ontwikkelingsperspectief kunnen nieuwe functies een plek krijgen op bestaande vrijkomende erven waar dit tevens maatschappelijke opgaven als behoud en ontwikkeling van cultuurhistorie, natuur en landschap ondersteunt. Zo worden vitaliteit en omgevingskwaliteit in samenhang versterkt.
Toets
In dit ontwikkelingsperspectief is de gewenste recreatiefunctie een passende functie. Het kampeerterrein wordt op gronden gerealiseerd die reeds ingericht zijn als kampeerterrein. Bovendien sluit het kampeerterrein direct aan bij naastgelegen recreatiegebied Het Hulsbeek. Het betreft dus een functie passend in de directe omgeving omgeving. Deze functie brengt geen beperkingen met zich mee ten aanzien van de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven. Voor een nadere onderbouwing wordt verwezen naar hoofdstuk 4. Hier wordt nader ingegaan op de milieu- en omgevingsaspecten. De ontwikkeling gaat tevens gepaard met een goede landschappelijke inpassing, geborgd in een landschapsplan.
Gebiedskenmerken
Op basis van de gebiedskenmerken in vier lagen gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De “Stedelijke laag” wordt in dit geval buiten beschouwing gelaten, omdat er in of aangrenzend aan het plangebied geen specifieke eigenschappen voor deze laag gelden. Daarnaast kent het plangebied op basis van de “laag van beleving” geen relevante kenmerken, waardoor ook deze laag buiten beschouwing wordt gelaten.
Natuurlijke laag
De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'Dekzandvlakte en ruggen' (zie figuur 3.3).
Figuur 3.3: Natuurlijke laag, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
In de gebieden 'Dekzandvlakte en ruggen' is er afwisseling van opgewaaide ruggen en uitgesleten beekdalen. De daarbij horende hoogteverschillen kenmerken de dekzandvlaktes van Overijssel. In het geval dat er ontwikkelingen plaats vinden, dan moeten deze bijdragen aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem.
Toets
De gronden binnen het plangebied zijn reeds ingericht ten behoeve van een kampeerterrein met bedrijfsgebouwen, waardoor de van oorsprong voorkomende ‘Natuurlijke laag’ niet of nauwelijks meer aanwezig is. De voorgenomen ontwikkeling is dan ook in overeenstemming met de ‘Natuurlijke laag’.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'Jong heide- en broekontginggingslandschap' aan het gebied toe. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.
Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
De grote oppervlakte aan – voormalige – natte en droge heidegronden was oorspronkelijk functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Na de uitvinding van kunstmest ging deze functie verloren en werden deze gronden grotendeels in cultuur gebracht. Aanvankelijk kleinschalig en min of meer individueel door keuterboertjes, later werd de ontginning planmatig en grootschalig aangepakt (tot in de jaren 60 van de 20e eeuw). De grote natte broekgebieden ondergingen een vergelijkbare ontwikkeling, waardoor de natte en de droge jonge ontginningen nu gelijkenis vertonen. Ten opzichte van omliggend essen- en hoevenlandschap zijn de landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. Vaak zijn het ‘inbreidings’landschappen met en rommelige driehoekstructuren als resultaat.
Als ontwikkelingen plaats vinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.
Toets
In voorliggend geval wordt het plangebied landschappelijk ingepast conform de kenmerken van het Jong heide- en broekontginningslandschap. De landschappelijke inpassing vindt ondermeer plaats door aanbrengen en versterken van de landschapselementen ter plaatse. De nieuw te realiseren bebouwing krijgt een opstelling die passend is binnen dit landschap.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
De ‘Structuurvisie Oldenzaal’ is op 10 maart 2014 door de gemeenteraad vastgesteld. De structuurvisie geeft integraal richting aan toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen voor de komende 10 tot 15 jaar. Het is een dynamisch instrument waarmee de gemeente focus kan aanbrengen op haar inzet en kan sturen op ruimtelijke kwaliteit. De structuurvisie geeft kort en bondig weer wat de gemeentelijke ambities zijn voor stad enommeland.
Visie 2025: Strategische ingrepen voor de stad
De gemeente Oldenzaal heeft haar structuurvisie aangegrepen om actief te werken aan haar toekomst. De structuurvisie geeft een integrale richting aan van de toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen en onderscheidt in haar visie een viertal strategische ingrepen, te weten:
Voor onderhavig plangebied is de ambitie rondom recreatie bij het recreatiegebied Hulsbeek relevant. Het recreatiegebied Hulsbeek lijkt niet bij Oldenzaal te horen terwijl dit de recreatieplek is voor veel mensen binnen en buiten Oldenzaal. Het gebied ligt nu wat verscholen maar krijgt de kans om zich te etaleren door een nieuw adres te maken aan de Etalage. Ook kunnen er recreatieve functies worden gepresenteerd als visitekaartje naar Het Hulsbeek. Daarnaast zet de gemeente Oldenzaal zich in voor gevestigde ondernemers en zittende bedrijven.
Het landelijk gebied, het gebied waar het plangebied onderdeel van uitmaakt, wordt niet specifiek genoemd in één van deze strategische opgaven. Op basis van de ruimtelijke compositie Oldenzaal 2025 behoort het plangebied tot de Landschappelijke scheg.
Toets
De voorgenomen ontwikkeling doet geen afbreuk aan de geldende hoofdlijnen uit de structuurvisie. Het initiatief is een plan van een lokaal gevestigde ondernemer die al een geruime tijd op deze locatie is gevestigd. Bovendien wordt met het uitbreiden van de recreatieve kampeerfunctie nabij Het Hulsbeek het visitekaartje voor dit recreatiegebied versterkt. De ontwikkeling van het kampeerterrein kan bijdragen aan het een toename van overnachtingen en derhalve aan het toeristisch-recreatieve product van de gemeente Oldenzaal. De voorgenomen ontwikkeling is daarmee passend binnen de Structuurvisie Oldenzaal.
Voor het Hulsbeek en omgeving is een Integrale gebiedsvisie opgesteld. De Integrale gebiedsvisie weerspiegelt de mening van de werkgroepen, de kerngroep en de stuurgroep die betrokken zijn bij de toekomst van het Hulsbeek en omgeving. De ambitie bestaat om het Hulsbeek een duidelijke plaats en eigen profiel te geven in de toeristische infrastructuur van Oost-Nederland.
Daarnaast is het Hulsbeek een groen transferium, met diverse diensten en voorzieningen, routes en educatieve functies, voor de bundeling en geleiding van het toeristische verkeer naar het Nationaal Landschap Noord Oost Twente.
De belangrijkste uitgangspunten van de visie zijn:
Niet gewenst zijn:
Toets
Onderhavig plan voorziet in de ontwikkeling en uitbreiding van een bestaand kampeerterrein aansluitend aan recreatiegebied Het Hulsbeek. Dit kampeerterrein en de bijbehorende bedrijfsbebouwing zal een kwaliteitsimpuls ondervinden en het geheel zal landschappelijk worden ingepast. Het kampeerterrein zal bezoekers naar de regio trekken, die onder andere gebruik kunnen maken van de voorzieningen binnen recreatiegebied Het Hulsbeek. Derhalve draagt het plan van initiatiefnemer in bij aan de belevingswaarde van Het Hulsbeek.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.
Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.
Toets
Er wordt middels dit bestemmingsplan een uitbreiding van een kampeerterrein met nevenactiviteit en bijbehorende bedrijfsgebouwen mogelijk gemaakt. De ontwikkeling is concreet beschreven in hoofdstuk 2. De gronden zijn momenteel bestemd voor agrarisch gebruik.
In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en daarom niet direct m.e.r.-plichtig is. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als onderdeel D10: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van permanente kampeer- en caravanterreinen' (de uitbreiding van het kampeerterrein) en onderdeel D11.2 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' (de uitbreiding metaalbewerkingsbedrijf).
De ontwikkeling van het kampeerterrein in dit bestemmingsplan is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien de volgende drempelwaarde wordt overschreden:
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
De ontwikkeling van het metaalbewerkingsbedrijf die dit bestemmingsplan mogelijk maakt is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien de volgende drempelwaarde wordt overschreden:
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
Het kampeerterrein is relatief kleinschalig, kent in de toekomstige situatie maximaal 30 plaatsen en beslaat een oppervlakte van circa 1 hectare. De beoogde ontwikkeling is daarmee dermate klein dat het geen ontwikkeling als bedoeld in onderdeel D10 betreft.
De uitbreiding van de bedrijfsgebouwen ten behoeve van het kampeerterrein en het metaalbewerkingsbedrijf bestaat uit een oppervlakte van circa 120 m². Hiermee blijft de ontwikkeling ver onder de drempelwaarden uit onderdeel D11.2 van het Besluit m.e.r.. De ontwikkeling kan derhalve niet worden aangemerkt als een 'stedelijke ontwikkeling'. Daarnaast blijkt uit de volgende paragrafen dat het plan geen belangrijke nadelege gevolgen heeft ten aanzien van de milieuaspecten. Het doorlopen van een m.e.r.-procedure of het opstellen van een aanmeldnotitie kan derhalve achterwege blijven.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets
In het voorliggende geval is geen sprake van gebiedstype 'rustig buitengebied'. Bij de milieuzonering kan onderscheid gemaakt worden tussen interne en externe werking.
Externe werking: past de nieuwe functie in de omgeving?
Het plan van initiatiefnemer betreft de uitbreiding van een bestaand kampeerterrein en een uitbreiding van een bestaand metaalbedrijf. Er worden met het onderhavig bestemmingsplan twee bestaande milieubelastende functies uitgebreid.
Alleereerst wordt een metaalbewerkingsbedrijf met een oppervlakte van 300 m² mogeljik gemaakt. Deze activiteit sluit aan bij de in de VNG-lijst benoemde functie 'Smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen e.d.'. Hiervoor geldt een grooste richtafstand van 100 meter in verband met het aspect geluid. Voor de aspecten geur en stof gelden respectievelijk de richtafstanden van 50 en 30 meter.
Ten tweede wordt met het voortzetten en de uitbreiding van de camping een milieubelastende gehandhaafd, dan wel uitgebreid. De kampeeractiviteiten vinden aansluiting bij de functie 'Kampeerterreinen'. Hiervoor geldt een grootste richtafstand van 50 meter in verband met het aspect geluid.
De dichtstbijzijnde woningen aan de Reininksweg 14 is gelegen op circa 30 meter vanaf de grens van het kampeerterrein en circa 60 meter vanaf de bedrijfshal waarin het metaalbedrijf in wordt gevestigd. De woning aan de Reininksweg 5 is gelegen op circa 55 meter vanaf de grens van het kampeerterrein en op circa 80 meter van de bedrijshal waarin het metaalbewerkingsbedrijf in wordt gevestigd. Deze woningen liggen dus binnen de 100 meter van de geplande nieuwe bedrijfshal voor het metaalbewerkingsbedrijf. De woning aan de Reininksweg 14 is tevens binnen de 50 meter richtafstand van het kampeerterrein gelegen.
Derhalve is door Munsterhuis Geluidsadvies een akoestisch onderzoek uitgevoerd om aantoonbaar te maken dat het woon- en leefklimaat binnen deze woningen niet onevenredig wordt aangetast. Zekerheidshalve is de woning aan de Reininksweg 7 ook in dit onderzoek meegenomen, ondanks dat deze buiten de richtafstand van 100 meter is gelegen. Het onderzoeksrapport is te vinden in Bijlage 3. Voor een uitgebreidere behandeling van de conclusies uit dit rapport wordt verwezen naar paragraaf 4.5.
Wat betreft de aspecten geur en stof liggen de woningen aan de Reininksweg 14 en Reininksweg 5 buiten de richtafstanden van respectievelijk 50 en 30 meter en hierbij worden op voorhand dan ook geen belemmeringen verwacht.
Interne werking: laat de omgeving de nieuwe functie toe?
Het voornemen voorziet niet in het toevoegen van een (nieuwe) gevoelige functie, maar in het reguleren van een kampeerterrein met nevenactiviteit. De woning aan de Reininksweg 16-16a betreft een bedrijfswoning, welke niet gevoelig wordt geacht voor de eigen inrichting. Deze woning is echter wel gevoelig voor andere milieubelastende functies in de omgeving. Gelet op het feit dat de situatie van de woning niet wijzigt, zal het woon- en leefklimaat ter plaatse niet verslechteren en worden bedrijven in de directe omgeving niet (verder) in de bedrijfsvoering beperkt.
Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.
Toets
Het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf is gelegen aan de Hulsbeekweg 2-4. Dit betreft een grongebonden agrarisch bedrijf, op een afstand van circa 350 meter vanaf het bestemmingsvlak 'Recreatie', circa 400 m vanaf de geplande bedrijfshal en circa 450 meter vanaf de gevel van de woning. Voor grondgebonden agrarische bedrijven geldt op basis van de Wgv een afstand van 50 meter. Aan deze afstand wordt in alle gevallen ruimschoots voldaan.
Bovendien kan opgemerkt worden dat kampeermiddelen niet gezien worden als een geurgevoelig object als bedoeld in de Wvg. Gelet hierop behoeven de kampeerplekken niet getoetst te worden in het kader van het aspect geur. Naast de campeerplekken wordt een nieuwe opstal ten behoeve van een koffieschenkerij en speelplek en een opstal ten behoeve van sanitaire voorzieningen gerealiseerd. Afgezien van de vraag of deze gebouwen als verblijfsobject gezien kunnen worden, liggen deze ook ruim buiten de wettelijke afstand van 50 meter.
Het aspect 'geur' vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Toets
Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een verkennend (asbest)bodemonderzoek (kenmerk: 21045216) om ter plaatse de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen (zie Bijlage 2). Een samenvatting van de resultaten en conclusies wordt hier beschreven.
In een verkennend (asbest)bodemonderzoek is de bodem onderzocht op een terreindeel van circa 1.300 m². De onderzoekslocatie is deels bebouwd en deels verhard (beton, klinkers en gras).
Voorafgaande aan het bodemonderzoek heeft een vooronderzoek plaatsgevonden op basis
van norm NEN5725 “Aanleiding A: Opstellen hypothese over de bodemkwaliteit ten behoeve
van uit te voeren bodemonderzoek”. Uit de resultaten van dit vooronderzoek is gebleken dat er een olieopslag, een werkplaats met 2 voormalige dieseltanklocaties en 4 druppelzones op de locatie aanwezig zijn. Deze worden beschouwd als verdachte deellocaties. De bovengrond en het grondwater van de onderzoekslocatie worden beschouwd als verdacht voor de aanwezig heid van zware metalen, minerale olie, PAK en asbest. De ondergrond wordt beschouwd als onverdacht voor chemische componenten.
Resultaten veldwerk
In totaal zijn er 22 inspectiegaten en zijn er 6 boring verricht, waarvan er vier diepe boringen zijn afgewerkt met peilbuizen (PB 11, A1, B4 en C1). Gebleken is dat de bodem globaal bestaat uit zeer fijn tot matig fijn, zwak sliltig zand. In de ondergrond zijn roesthoudende lagen aangetroffen. Er zijn plaatselijk in de druppelzones bodemvreemde materialen waargenomen (puin). Door de veldwerkers zijn geen asbestverdachte materialen op het maaiveld of in de bodem waargenomen. Er is ter plekke van de huidige olieopslag (deellocatie A), de werkplaats en de 2 voormalige dieseltanklocaties (deellocaties B en C) zintuiglijk geen minerale olie waargenomen in de grond of in het grondwater (geen oliegeur, geen olie-water reaktie). Het freatische grondwater is gemiddeld aangetroffen op 2.10 meter min maaiveld.
Resultaten chemische analyses
Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan het volgende worden geconcludeerd:
Nieuwbouwlocatie (circa 1300 m²)
Deellocatie A: Huidige olieopslag (< 10m² )
Deellocatie B: Werkplaats met voormalige dieseltanklocatie (circa 180 m²)
Deellocatie C: Voormalige dieseltanklocatie (< 10 m²)
Deellocaties D, E, F en G: Druppelzones
Conclusies en aanbevelingen
In het grondwater (PB 11 en PB C1) zijn licht verhoogde concentraties aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4. In de bovengrond (BG I, BG II, BG III, A-BG, B - BG en C-BG), in de ondergrond (OG I) en in het grondwater (PB A1 en PB B1) zijn geen verhoogde gehalten gemeten. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is het uitvoeren van een nader onderzoek niet noodzakelijk.
In de mengmonsters van de fijne fractie van MM FF - 02 en D - MM FF is geen asbest aangetoond.
In de mengmonsters van de fijne fractie van MM FF - 02, D - MM FF, E - MM FF en G - MM FF is geen asbest aangetoond.
In de mengmonsters van de fijne fractie MM FF - 01 en F - MM FF is asbest aangetoond, maar zijn de gehalten (ruim) lager dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek.
De huidige olieopslag (deellocatie A) en de voormalige dieseltanklocatie in de werkplaats (deellocatie B) hebben geen aantoonbare negatieve invloed gehad op de bodemkwaliteit.
De voormalige dieseltanklocatie ter plekke van deellocatie C heeft een geringe aantoonbare negatieve invloed gehad op de grondwaterkwaliteit.
Losse asbestvezels druppelzone F (F - MM FF)
Er zijn losse asbestvezels aangetroffen in de fijne fractie kleiner dan 0.5 mm. Voor een nader toelichting wordt verwezen naar de paragraaf 4.6 van het rapport ten behoeve van het bodemonderzoek. Aanvullend asbestonderzoek ter plekke van druppelzone F wordt niet noodzakelijk geacht.
Slotconclusie
Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de bestemmingsplanwijziging en nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige gebruik. Op basis van bovenstaande vormt het aspect 'bodem' geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Toets
Wegverkeerslawaai
Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:
Deze zonering geldt niet:
Onderhavig plan betreft een planologische wijziging. De status van de bedrijfswoning aan de Reininksweg 14 blijft ongewijzigd. Zowel in de huidige situatie als in de toekomstige voorgenomen situatie is sprake van een geluidsgevoelig object in het kader van de Wet geluidhinder. Met dit plan zijn geen wijzigingen aan de woning aan orde en is nadere toetsing aan het aspect wegverkeerslawaai niet aan de orde.
Railverkeerslawaai
In de nabije omgeveving van het plangebied bevinden zich geen spoorlijnen. Het plangebied bevindt zich dus niet in een geluidszone van het spoor, waardoor toetsing aan het aspect railverkeerslawaai achterwege kan blijven.
Industrielawaai
Zoals in paragraaf 4.2 reeds genoemd, worden met voorliggend plan twee geluidsbelastende functies mogelijk gemaakt, welke gevestigd worden binnen de richtafstand tot twee woningen. Derhalve is door Munsterhuis Geluidsadvies een akoestisch onderzoek uitgevoerd (kenmerk 21.057).Voor het volledige rapport wordt verwezen naar Bijlage 3. De samenvattende conclusie van dit onderzoek worden hieronder beschreven.
Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd ten behoeve van de bepaling van de geluidbelasting van Minicamping De Paardebloem en Lubbers Metaal gelegen aan de Reininksweg 16A te Deurningen. Het voornemen is een nieuw parkeerterrein aan te leggen voor het kampeerterrein De Paardebloem. Een akoestisch onderzoek is noodzakelijk in verband met de ligging van het nieuwe parkeerterrein en de ligging van de woning Reininksweg nummer 14.
Daarnaast wordt planologisch gezien mogelijkheid geboden voor het realiseren van een
metaalbedrijf als nevenfunctie bij het kampeerterrein tot een oppervlakte van 300 m². Het akoestisch onderzoek zal moeten uitwijzen of nabijgelegen woningen dan niet geschaad worden in het woon- en leefklimaat.
Doel van het onderzoek is het bepalen van de geluidniveaus ten gevolge van het parkeerterrein voor het kampeerterrein en de metaalbewerkingsactiviteiten ter plaatse van de woningen in de omgeving. Het akoestisch onderzoek dient te worden uitgevoerd conform de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai (1999).
De berekende geluidniveaus zijn getoetst aan de geluidnormen die in het activiteitenbesluit zijn opgenomen.
Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau ten gevolge van de gehele inrichting bedraagt ter plaatse van de nabij gelegen woning (Reininksweg nr.14) maximaal 33 en 25 dB(A) in de dag en avondperiode. De normen voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau uit het activiteitenbesluit worden ter plaatse van de woning niet overschreden. De maatgevende geluidbronnen zijn de personenauto’s op het parkeerterrein van de camping.
Het blijkt dat het maximale geluidniveau ter plaatse van de woning (nr.14) maximaal 46 en 47 dB(A) bedraagt in de dag en avondperiode. De grenswaarden voor het maximale geluidniveau worden ter plaatse van de woningen niet overschreden. Gezien het voorgaande, kan gesproken worden van een goed woon- en leefklimaat op de gevel van de woningen in de omgeving en de bedrijfsvoering van het bedrijf wordt niet beperkt.
Op basis van bovenstaande vormt het aspect 'geluid' geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwalitet aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
Met voorliggend plan wordt planologisch gezien een kampeerterrein met als nevenactiviteit een metaalbedrijf tot een oppervlakte van 300 m² mogelijk gemaakt. Voor het invullen van de NIBM-tool is aangesloten op het worst-case scenario uit het akoestisch onderzoek. De verkeersgeneratie bedraagt hier in totaal 94 voertuigbewegingen. Zie paragraaf 4.11 voor een uitgebreidere berekening van de verkeersbewegingen. Het percentage aan vrachtverkeer bedraagt ca. 4%. In figuur 4.2 is de worst-case berekening weergegeven.
Figuur 4.2: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)
Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.
Op basis van bovenstaande vormt het aspect 'luchtkwaliteit' geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Toets
Figuur 4.3: Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl).
Binnen het plangebied komen geen risicobronnen voor. Uit de inventarisatie blijkt dat op circa 300 meter ten zuiden van het plangebied een buisleiding gelegen. Gezien de ruime afstand van het bestemmingsvlak to aan deze buisleiding is het niet te verwachten dat er sprake is van enige vorm van belemmering.
Binnen een straal van 300 meter van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen, derhalve geldt dat het plangebied:
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.
Watervisie 2050
Het Waterschap Vechtstromen heeft op 14 april 2021 de Watervisie 2050 vastgesteld. In deze Watervisie staat de drie belangrijkste opgaven waaraan Vechtstromen volgens zeven hoofdlijnen wil werken met partners en inwoners.
De drie belangrijkste opgaves zijn:
De Watervisie zal worden doorvertaald naar een Waterbeheerprogramma waarin wordt bepaald hoe het Waterschap in de periode 2022-2028 gaat werken aan haar opgaves. In het beheerprogramma zal het beleid en de maatregelen worden opgenomen.
Totdat het beheerprogramma is uitgewerkt, gelden nog de beleidskaders van rijk en provincie die nader zijn uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021.
Waterbeheerplan 2016-2021
Watersysteem
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Afvalwaterketen
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.
Watertoetsproces
Op 8 oktober 2021 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht. Op basis van de aangeleverde gegevens is de korte procedure van toepassing. De standaard waterparagraaf volstaat. Voor de volledige watertoets wordt verwezen naar Bijlage 4. Met inachtneming van de voorschriften van de standaard waterparagraaf heeft het waterschap geen bezwaren tegen de voorliggende plannen.
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toets
Het plangebied is op 28 juli 2021 onderzocht op de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten, dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingslocaties. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op beschermd (natuur)gebied, zoals Natura 2000 en het Natuurnetwerk Nederland. Voor het volledige rapport wordt verwezen naar Bijlage 5.
Wettelijke consequenties m.b.t. gebiedsbescherming:
Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties, omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking kent in Overijssel.
De planlocatie ligt op een ruime afstand van 2,8 km van het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied 'Lonnekermeer'. Volgens de huidige planologische situatie is er op het perceel aan de Reininksweg 16 een agrarisch bedrijf met nevenactiviteiten zoals een kleinschalige camping toegestaan. Agrarische bedrijven worden gezien als één van de grootste veroorzakers van stikstofuitstoot. De stikstof wordt uitgestoten door bijvoorbeeld de verkeersbewegingen, agrarische machines, het gebruik van de gebouwen en het vee.
In de nieuwe planologische situatie wordt er op het perceel een camping met in totaal 35 plekken mogelijk gemaakt. Tevens wordt een kleinschalig metaalbedrijf bestemd. Door de agrarische functie op het perceel weg te bestemmen en de camping en kleinschalige bedrijvigheid planologisch mogelijk te maken zal de stikstofdepositie op de omliggende Natura 2000-gebieden ten opzichte van de huidige planologische mogelijkheden niet toenemen.
Om aan te tonen dat er inderdaad geen significante effecten op de omliggende Natura 2000-gebieden optreden is er voor zowel de gebruiks- als de aanlegfase een AERIUS berekening uitgevoerd (zie Bijlage 6).
Zoals verwacht zijn er voor de gebruiks- en aanlegfase geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j uit de AERIUS berekening naar voren gekomen. De ontwikkeling leidt niet tot een verslechtering van de milieukwaliteit van de Natura 2000-gebieden. De Wet natuurbescherming vormt voor het aspect stikstof geen belemmringen voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.
Wettelijke consequenties m.b.t. soortbescherming:
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Beschermde diersoorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er vogels. Grondgebonden zoogdieren, amfibieën en vleermuizen bezetten geen vaste rust- of voortplantingsplaats in het plangebied maar gebruiken het wel als foerageergebied.
Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Indien de beplanting verwijderd wordt tijdens de voortplantingsperiode, wordt geadviseerd vooraf een broedvogelscan uit te voeren om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te kunnen sluiten.
Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor de foeragerende diersoorten niet af. Wettelijke consequenties samengevat: werkzaamheden afstemmen op de voortplantingsperiode van vogels.
Op basis van bovenstaande vormt het aspect 'ecologie' geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Archeologie
De gemeente Oldenzaal beschikt over een archeologische verwachtingskaart. In onderstaand figuur is een uitsnede van deze kaart opgenomen, waarin het plangebied rood is omcirkeld.
Figuur 4.4: Uitsnede archeologische verwachtingenkaart (bron: gemeente Oldenzaal)
Toets
Uit bovenstaande is gebleken dat het plangebied volgens de archeologische verwachtingenkaart de aanduiding 'Lage archeologische verwachting' kent. Voor de gronden met een lage archeologishce verwachting neemt de gemeente Oldenzaal geen dubbelbestemming of aanduiding op in de bestemmingsplannen. Gelet op deze lage archeologische verwachting en de relatief kleinschalige aard en omvang van de ontwikkeling is nader archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. Derhalve vormt het aspect 'archeologie' geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
De gemeenteraad van Oldenzaal heeft in maart 2014 de kadernota Cultureel Erfgoed 2014-2018 vastgesteld. In de nota, die een kapstok vormt voor het erfgoedbeleid van de gemeente Oldenzaal, zijn een aantal speerpunten geformuleerd. Eén van die speerpunten is het ontwikkelen van een cultuurhistorische waardenkaart (CHWK). Het Oversticht heeft voor ons de digitale CHWK opgesteld. Daarbij zijn vanuit de samenleving het Milieu Overleg Oldenzaal, de Adviescommissie Kunst en Cultuur en de Monumentenraad betrokken. Zij hebben een belangrijke input geleverd in de vorm van het aandragen van elementen en structuren en zijn betrokken bij de waardering. De kaart is opgezet als een informatieve kaart met de karakterisering en waardering van onder andere het cultuurlandschap, cultuurhistorische objecten en elementen, gebouwde monumenten en karakteristieke gebouwen en erven. Onderstaand een uitsnede van de cultuurhistorische waardenkaart, waarin het plangebied rood is omcirkeld.
Toets
Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Oldenzaal kan worden afgeleid dat binnen het plangebied geen cultuurhistorische elementen bevinden. Ten noorden grenzend aan het plangebied bevindt zich een historische dijk, nameljik de Oldenzaalsedijk. Met dit plan wordt dit element niet gewijzigd of aangetast. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.
In dit onderdeel wordt de vekeer- en parkeersituatie van de ontwikkeling beschreven. Uitgangspunten zijn een maximum van 35 standplaatsen, een oppervlakte van het metaalbedrijf van maximaal 300 m² en één vrijstaande woning. De locatie is gelegen in gebiedstype 'buitengebied' en het gebied is geclassificeerd als 'niet stedelijk'.
Verkeer
Het erf aan de Reininksweg 16 wordt ontsloten via de Reininksweg. Dit is een weg met een maximumsnelheid van 60 km/u. In de publicatie 'toekomstbestendig parkeren' van het CROW zijn per functie kencijfers wat betreft de verkeersgeneratie opgenomen.
In de huidige situatie is sprake van de de volgende verkeersafwikkelingen per functie per etmaal:
Dit komt neer op afgerond maximaal 43 verkeersbewegingen per etmaal in de huidige situatie.
Onderstaand is per functie in de gewenste situatie uit voorliggend plan het maximum aantal verkeersafwikkelingen per etmaal opgenomen:
In de gewenste situatie worden afgerond maximaal 54 verkeersbewegingen per weekdagetmaal verwacht. De toename in verkeersbewegingen betreft maximaal 11 verkeersbewegingen per etmaal.
Deze toename kan eenvoudig via de Reininksweg en vervolgens de Oldenzaalsedijk worden afgewikkeld. met Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.
Parkeren
De gemeente Oldenzaal heeft ten aanzien van het parkeren de beleidsnota 'Nota parkeernormen' vastgesteld. Hierin is uiteengezet welke parkeernormen er per functie en gebiedstype gelden in de gemeente Oldenzaal. Parkeren zal zoveel mogelijk op eigen terrein moeten plaatsvinden. De parkeernormen sluiten aan bij de kentgetallen uit de CROW-publicatie. Indien een functie niet is opgenomen in de gemeentelijke nota, dan dient het kencijfer uit de CROW publicatie voor de betreffende functie gebruikt te worden. Gewerkt wordt met gemiddelden. Onderstaand is per functie binnen voorliggend plan de gemiddelde parkeernorm opgenomen:
De totale parkeerbehoefte komt in dit geval neer op afgerond 52 parkeerplaatsen.
Op eigen terrein wordt ten zuiden van de bebouwing en ten westen van de kampeerplekken een parkeerterrein met grasbetontegels aangelegd (zie hiervoor tevens het landschapsplan in Bijlage 1. Hier zal ruimte zijn voor 29 parkeerplekken. Voor campinggasten is op de 30 reguliere kampeerplekken eventueel een parkeergelegenheid aanwezig bij de standplaats, om naast het kampeermiddel te parkeren. Voor gasten die kamperen met een camper is normaliter geen (extra) parkeergelegenheid nodig. Het (privé) parkeren voor de woning en het metaalbedrijf vindt plaats op het erf nabij de woning/het bedrijfsgebouw. Het aspect parkeren vormt derhalve geen belemmering voor de plannen.
Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect 'parkeren' geen belemmeringen oplevert voor dit plan.
De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.
Inleidende regels
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;
In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Algemene regels
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;
Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
Overgangs- en slotregels
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:
Bestemmingen
Recreatie - Verblijfsrecreatie
Deze gronden met deze bestemming zijn bestemd voor bedrijfsmatig geëxploiteerde verblijfsrecreatieve voorzieningen. Binnen deze bestemming zijn 30 standplaatsen inclusief voorzieningen mogelijk. Bouwwerken dienen binnen het bouwvlak gebouwd te worden. Verder is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - nevenactiviteit' een metaalbedrijf toegestaan, tot een maximum oppervlakte van 300 m².
Agrarisch - Landschappelijke Waarde
De gronden ten zuiden van het kampeerterrein krijgen de bestemming 'Agrarisch - Landschappelijke Waarde'. Het betreft een gebied met landbouwgronden en beplantingselementen. Bescherming van de waarden vindt plaats via het landschapsplan.
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Op basis van het meest recente plan heeft er overleg plaatsgevonden met de naastgelegen buren. De reacties van de buren waren positief en ze hebben geen problemen met de beoogde plannen.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Overijssel
Conform het door de provincie Overijssel gehanteerde beleid is het plan voor vooroverleg verzonden aan de provincie. De provincie heeft in haar reactie aangegeven dat het bestemmingsplan past binnen het ruimtelijk beleid. Er zijn dan ook geen belemmeringen in procedure wordt gebracht.
Waterschap Vechtstromen
Op 8 oktober 2021 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van ......... voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn ......... zienswijzen binnengekomen.