direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Schipleidelaan eo, Oldenzaal
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0173.BP16049-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Enkele bewoners aan Schipleidelaan bezitten aan de achterzijde van hun woningen gronden die in de huidige situatie bestaan uit weide. De eigenaren zijn voornemens om het eigen woonperceel aan de Schipleidelaan met deze gronden te vergroten door deze weide bij het woonperceel te betrekken. Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Terrein Hogt' en heeft het de bestemming 'Groen' waardoor het betrekken van de gronden bij het eigen woonperceel niet is toegestaan. Om het voornemen toch mogelijk te maken is het noodzakelijk het bestemmingsplan partieel te herzien. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de westzijde van Oldenzaal in de overgangszone van de woonwijk de Thij en het recreatiepark het Hulsbeek. De gronden staan kadastraal bekend als gemeente Oldenzaal, sectie K, nummers 10304, 10302, 10321, 10289 en een gedeelte van nummers 10322, 10065 en 10068. In de navolgende figuur is de begrenzing van het plangebied globaal weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0173.BP16049-va01_0001.png"

Afbeelding 1.1 Ligging plangebied (rood omkaderd)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied vigeert het bestemmingsplan "Terrein Hogt", vastgesteld d.d. 27 juni 2016. Op basis van dit bestemmingsplan is binnen het plangebied de bestemming 'groen' en de aanduiding 'houtsingel' van toepassing. Gronden binnen de bestemming 'Groen' zijn bestemd voor groenvoorzieningen, plantsoenen, parken, water en informeel parkeren. Binnen de aanduiding 'houtsingel' zijn de gronden bestemd voor groenvoorzieningen met een visueel afschermende functie.

Het gebruik van deze gronden als woonerf en het realiseren van bijgebouwen behorend bij de woningen is binnen deze bestemming niet toegestaan. Bovendien is het onwenselijk om een afscheidende 'houtsingel' tussen de twee delen van de beoogde woonpercelen in stand te houden.

1.4 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 de bestaande en nieuwe situatie beschreven. In hoofdstuk 3 wordt de haalbaarheid van het plan nader onderbouwd. Hier wordt ingegaan op de aspecten bedrijven en milieuzonering, flora en fauna en besluit milieueffectrapportage. Er wordt toegelicht waarom de ontwikkeling die voorliggende partiële bestemmingplanherziening mogelijk maakt, uitgevoerd kan worden. Hoofdstuk 4 bevat een toelichting op de regels. Hoofdstuk 5 gaat tot slot in op de uitvoerbaarheid, waarin de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid als onderwerp aan bod komen.

Hoofdstuk 2 Bestaande en nieuwe situatie

Huidige bestemming

In de huidige situatie is het plangebied in gebruik als weide. Bestemmingsplantechnisch hoort het perceel bij het familierestaurant aan de Oude Almeloseweg, echter feitelijk is het niet in gebruik door het familierestaurant. Enkele percelen zijn reeds verkocht aan bewoners van de woningen aan Schipleidelaan (zie linker kadastrale percelen in figuur 2.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0173.BP16049-va01_0002.png"

Figuur 2.1: luchtfoto met kadastrale percelen

Beoogde gebruik

De relatief forse woningen aan Schipleidelaan zijn voornemens om de weide bij het eigen perceel te betrekken. De weide is momenteel in onbruik geraakt doordat het niet in gebruik is door het familierestaurant. Door de percelen bij de woningen te betrekken kunnen de gronden als woonperceel in gebruik worden genomen.

De houtwal die middels een aanduiding aan de noordzijde van het plangebied is opgenomen in het bestemmingsplan, wordt verplaatst naar de zuidzijde van het plangebied. Hierdoor blijft de afscheidende functie van de houtwal behouden en worden de bestaande woonpercelen één geheel met de uitbreiding, zonder afscheidende houtsingel tussen de twee woonperceel delen. Binnen het plangebied komen geen bouwvlakken, de bestaande bouwvlakken van de woonpercelen aan de Schipleidelaan blijven intact.

Hoofdstuk 3 Haalbaarheid van het plan

3.1 Milieuzonering

3.1.1 Beoordelingskader

Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) in de directe omgeving van zogenoemde milieuhinder gevoelige bestemmingen (zoals wonen) kunnen hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals dat uitgangspunt is van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), dient te worden aangetoond dat ter plaatse van milieuhinder gevoelige bestemmingen sprake is van een ‘goed woon- en leefklimaat’.

VNG-publicatie ‘Bedrijven & milieuzonering”

Om niet alle ontwikkelingen bij voorbaat te onderwerpen aan een onnodig langdurig en kostbaar onderzoek is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ uitgebracht. Deze uitgave maakt gebruik van het principe ‘functiescheiding’. Door voldoende afstand aan te houden tussen nader bepaalde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen kan eenvoudigweg in veel gevallen worden aangetoond dat sprake is een ‘goed woon- en leefklimaat’. De VNG-publicatie betreft zgn. pseudowetgeving (geen wetgeving maar een algemeen door de rechter aanvaarde methode).

Naast de gegeven richtafstanden hanteert de VNG-publicatie twee omgevingstypen, namelijk: een rustige woonwijk/buitengebied en een gemengd gebied. In een rustige woonwijk of buitengebied wordt functiescheiding nagestreefd. Tussen milieuhinder gevoelige functies en bedrijven dient de minimaal aan te houden ‘richtafstand’ in acht te worden genomen. In geval van een gemengd gebied, waar sprake is van functiemenging, kan een verkleinde richtafstand worden gehanteerd. In tegenstelling tot rustige woongebieden worden in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van milieuhinder gevoelige functies acceptabel geacht. De richtafstand mag in deze gebieden met één afstandsstap worden verkleind (10 meter behorende bij milieucategorie 1 wordt 0 meter, 30 meter van milieucategorie 2 wordt 10 meter van milieucategorie 1, etc.).

De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet (zullen) worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Afstanden op basis van wetgeving en het Activiteitenbesluit

De VNG-brochure is een handig instrument om een eerste toets met betrekking tot afstanden inzake milieuzoneringen uit te voeren voor activiteiten die niet zijn vastgelegd in wetgeving. Er zijn echter voldoende activiteiten waarvan milieuzoneringen wel zijn vastgelegd in wetgeving zoals het Activiteitenbesluit en de Wet geurhinder en veehouderij. Voor die activiteiten is wetgeving leidend.

3.1.2 Toetsing van het onderhavige plan

Plan als milieubelastende activiteit

Woonpercelen betreffen geen milieubelastende activiteiten. In onderhavig plan hoeft derhalve niet te worden getoetst of omliggende milieuhinder gevoelige objecten mogelijk hinder ondervinden van milieucontouren afkomstig van onderhavig plan.

Plan als milieuhinder gevoelig object

Woningen betreffen milieuhinder gevoelige objecten. In onderhavig plan wordt echter geen woning gerealiseerd, maar wordt het woonperceel vergroot. Op dit deel mogen geen woningen worden gebouwd. Wel mogen (vrijstaande) bijgebouwen worden gebouwd. Bijgebouwen, niet bestemd voor verblijfsdoeleinden, en tuinen betreffen geen gevoelige objecten.

3.1.3 Conclusie

Omdat geen sprake is van 'milieuhinder gevoelige functies' en van 'milieubelastende activiteiten' vormt het aspect 'bedrijven en milieuhinder' geen belemmering voor de realisatie van onderhavig plan. Om deze reden worden de aspecten geluid, geur, stof en gevaar worden niet nader verantwoord in voorliggende toelichting.

3.2 Flora en fauna

De Wet natuurbescherming vormt het voornaamste beleidsmatige toetsingskader op het gebied van de ecologische soortenbescherming en ecologische gebiedsbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden en vervangt de Flora- en Faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. Bij een ruimtelijke ingreep moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling voor ecologische waarden in beeld worden gebracht, zodat aannemelijk kan worden gemaakt of de ontwikkeling voldoet aan de op grond van de Wet natuurbescherming gestelde regels.

3.2.1 Soortenbescherming

In onderhavig plan wordt een weide, bestand uit een monocultuur van engels raaigras dat intensief wordt beheerd (maaien) bij bestaande woonpercelen betrokken. Er worden geen beplantingen verwijderd of gebouwen gesloopt. Beschermde soorten in het plangebied kunnen op voorhand uit worden gesloten.

3.2.2 Gebiedsbescherming

Ter invulling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn kan de Minister van Economische Zaken gebieden als Natura 2000-gebied of als bijzonder nationaal natuurgebied aanwijzen. Voor deze gebieden geldt op basis van de Wet natuurbescherming een zorgplicht, en voor Natura 2000-gebieden geldt bovendien een vergunningsplicht voor het uitvoeren van projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten kunnen verslechteren, of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Dit wil zeggen dat ook handelingen buiten het beschermde gebied niet mogen leiden tot verlies aan kwaliteit in het beschermd gebied.

Het plangebied ligt in het stedelijk gebied van de kern Oldenzaal en ligt niet in, of in de nabijheid van, een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is het Natura 2000-gebied Landgoederen Oldenzaal, op circa 1 kilometer ten oosten van het plangebied. Overige Natura 2000-gebieden liggen op grotere afstand.

Op basis van de ligging van het plangebied ten opzichte van deze Natura 2000-gebieden en aard van de ruimtelijke ingrepen is de conclusie dat deze ingreep geen negatieve invloed heeft op de specifieke natuurwaarden, voor wat betreft de effecten vernietiging, verstoring, verdroging / vernatting en versnippering. Het enig mogelijke effect op de Natura 2000 is het effect van stikstofdepositie op de Natura 2000.

Deze planologische wijziging niet leidt tot extra bouw- en aanlegwerkzaamheden en niet tot extra gebruiksmogelijkheden die leiden tot een toename van de stikstofemissie uit het plangebied.

3.2.3 Conclusie

Het plangebied ligt op ruime afstand van de Natura 2000 en het NNN. Op deze afstand is geen negatieve invloed te verwachten op deze beschermde gebieden.

3.3 Archeologie en cultuurhistorie

3.3.1 Archeologie

Conform het vigerende bestemmingsplan (de toelichting) ligt het plangebied in een zone met een 'lage archeologische verwachtingswaarde' op het aantreffen van archeologische vondsten in de bodem. In deze zones is het uitvoeren van een archeologisch onderzoek noodzakelijk indien bodemingrepen plaats vinden met een groter oppervlak dan 2.500 m². In onderhavig plan is daar geen sprake van.

Het aspect archeologie vormt derhalve geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.

3.3.2 Cultuurhistorie

Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit een weide die aan alle zijden wordt begrensd door andere stedelijke ontwikkelingen. In of in de nabijheid zijn geen rijks- of gemeentelijke monumenten aanwezig. Daarnaast maakt het plangebied geen onderdeel uit van cultuurhistorische structuren.

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.

3.4 Besluit milieueffectrapportage

3.4.1 Algemeen

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan mer-plichtig, project mer-plichtig of mer-beoordeling plichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken en plaats van de projecten en de kenmerken van potentiële effecten.

Per 7 juli 2017 is het Besluit m.e.r. aangevuld. Bij deze wijziging is een nieuwe procedure opgenomen voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.- beoordeling aan de orde is, moet het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen.

Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een MER nodig. Voor deze toets wordt ook wel de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten:
  • er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.
3.4.2 Beoordeling

Deze partiële herziening vormt juridische-planologische regeling voor de uitbreiding van enkele woonpercelen. De activiteit uitbreiding woonpercelen komt voor in de vorm van 'Stedelijke ontwikkelingsgebied'. De drempelwaarde wordt echter niet overschreden. Het onderhavige bestemmingsplan naakt bovendien geen extra bebouwing mogelijk. Het onderhavig plan oefent geen invloed uit, en daarmee ook geen milieueffecten, op de omgeving.

Daarnaast volgt er geen plicht tot het uitvoeren van een (formele/informele) m.e.r.-beoordeling dan wel een Milieueffectrapport als gevolg van invloeden op beschermde gebieden, zoals Natura 2000-gebieden en cultuurhistorisch waardevolle gebieden.

3.4.3 Conclusie

Onderhavig plan betreft geen activiteit op grond van kolom 1 van de bijlage van het besluit milieueffectrapportage. Daarnaast oefent het geen invloed uit op beschermde gebieden als Natura 2000-gebieden en cultuurhistorisch waardevolle gebieden. Het Besluit MER vormt geen belemmering voor de vaststelling van onderhavig bestemmingsplan .

Hoofdstuk 4 Toelichting op de regels

4.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied en de relevante milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels.

4.2 Opzet van de regels

4.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen
om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen.

Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen. De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het
bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012. Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

4.2.2 Toelichting op de regels

De regels van deze partiële herziening zijn onderverdeeld in drie hoofdstukken:

  • Inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
  • Bestemmingsregels;
  • Overgangs- en slotregels.

'Wonen'

De bestemming 'Wonen' is van toepassing op het volledige plangebied. Ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel' is een voorwaardelijk verplichting opgenomen ten einde de afschermde singel op te richten en in stand te houden.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Als er sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, moeten deze kosten worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar.

Er geen sprake van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Bro. Het is daarom niet noodzakelijk een exploitatieplan op te stellen. Wel wordt een overeenkomst gesloten ten aanzien van planschade.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.2.1 Vooroverleg

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet in het kader van het overleg als bedoeld in art. 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening overleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Doorgaans wordt ook een aantal andere instanties en partijen om een reactie gevraagd. Omdat sprake is van een ondergeschikte wijziging van het geldende bestemmingsplan, zal het vooroverleg beperkt worden tot de wettelijke instanties (provincie, rijk en waterschap). Dit overleg zal gelijktijdig plaatsvinden met de terinzagelegging van het ontwerp.

5.2.2 Inspraak

De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld. In het kader van onderhavig bestemmingsplan vindt, in het voortraject geen inspraak plaats.

5.2.3 Vaststellingsprocedure

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan zal plaatsvinden volgens de artikelen 3.7 en 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan wordt in dit kader ter inzage gelegd gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze periode kan een ieder zijn zienswijzen kenbaar maken tegen het plan. Het plan zal daarna, al dan niet gewijzigd, ter vaststelling worden aangeboden aan de gemeenteraad.

5.2.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan ‘Schipleidelaan e.o.’ heeft vanaf 9 december 2020 tot en met 19 januari 2021 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is eenieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen in te dienen bij de gemeenteraad. Er is één zienswijze ingediend. De zienswijze is binnen de wettelijke termijn ingekomen, c.q. verzonden en daarom ontvankelijk. Naar aanleiding hiervan wordt het plan op een tweetal punten aangepast:

  • 1. De aanduiding 'specifieke vorm van wonen-1' wordt verwijderd van de verbeelding.
  • 2. De anti-dubbeltelbepaling wordt opgenomen in de regels.

De zienswijzennota is als Bijlage 1 Zienswijzennota toegevoegd aan dit plan.

5.2.5 Beroep

Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.