Plan: | Buitengebied 2007, 3e partiële herziening |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0173.BP16037-va01 |
De gemeente Oldenzaal is voornemens het bestemmingsplan "Buitengebied 2007" voor 3 verschillende percelen te herzien. Het gaat hierbij om een functieverandering die verband houdt met het Project Gammelkerbeek Hulsbeek overgang Landinrichting. Aan de Viekboerweg dienen twee percelen met de bestemming agrarische cultuurgrond omgezet te worden naar de bestemming natuur-bos. Daarvoor in de plaats wordt een perceel bos (bestemming recreatie - dagrecreatie) omgezet naar agrarische cultuurgrond.
Het voorliggende bestemmingsplan vormt de planologisch-juridische regeling die de voorgenomen wijziging mogelijk maakt.
De gronden die in het voorliggende bestemmingsplan worden vastgelegd, liggen aan de Viekboerweg te Oldenzaal (zie figuur 1.1). De betreffende percelen zijn met een bolletjeslijn aangegeven.
Figuur 1.1: Ligging van de betreffende gronden aan de Viekboerweg (bron: gemeente Oldenzaal)
Deze gronden liggen in het buitengebied van Oldenzaal, nabij de gemeentegrens met de gemeente Dinkelland.
De huidige juridische regeling van de betreffende gronden is neergelegd in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2007' dat op 5 maart 2009 door de gemeenteraad is vastgesteld.
In dit bestemmingsplan hebben de betreffende percelen de volgende bestemmingen (zie figuur 1.3):
Figuur 1.3: Ligging gronden in geldend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
De rood omkaderde percelen hebben de bestemming 'Agrarisch – landschappelijke en natuurlijke waarden'. Het blauw omlijnde perceel heeft de bestemming 'Recreatie – dagrecreatie'.
De voor 'Agrarisch – landschappelijke en natuurlijke waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met daarbij behorende andere-bouwwerken, voorzieningen, niet zijnde andere bouwwerken of voorzieningen ten behoeve van de opslag van mest, en terreinen.
De voor 'Recreatie – dagrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met daarbij behorende gebouwen, andere-bouwwerken, wegen, paden, parkeervoorzieningen, water, voorzieningen voor de waterhuishouding en waterberging, groenvoorzieningen en terreinen.
Het voorliggende bestemmingsplan maakt de gewenste functiewijziging mogelijk. Voor het plangebied is een bestemmingsregeling opgesteld, welke is afgestemd op de nieuwe Wet ruimtelijke ordening. Het plan voldoet aan de meest recente inzichten betreffende de digitale uitwisseling en raadpleging (RO-Standaarden en Handboek van de gemeente). Hierdoor is het bestemmingsplan een goed leesbaar en bruikbaar plan.
In deze toelichting wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op het relevante ruimtelijk beleid. In hoofdstuk 3 wordt aandacht besteed aan de elementen, die van invloed kunnen zijn op de ontwikkeling van het plangebied. In hoofdstuk 4 is de planbeschrijving opgenomen. In hoofdstuk 5 zijn de juridisch-technische aspecten van de opgenomen regeling weergegeven. Hoofdstuk 6 en 7 sluiten deze toelichting af door middel van een beschouwing over de uitvoerbaarheid alsmede de resultaten van de inspraak en het gevoerde overleg.
Het bestemmingsplan 'Buitengebied 2007, 3e partiële herziening' zal vergezeld gaan met de volgende stukken:
De betreffende gronden aan de Viekboerweg liggen op de overgang van het waterschapsproject Gammelkerbeek op het Hulsbeek en de Landinrichting Saasveld- Gammelke. Dit zijn laag gelegen percelen die geschikt zijn voor waterberging. In het kader van de Landinrichting zijn langs de Gammelkerbeek stroken vrij gemaakt voor beekbegeleidende beplanting (2 x 5 m stroken). Deze stroken kunnen echter alleen gerealiseerd worden als overeenstemming wordt bereikt met de betreffende eigenaren.
De eigenaar van de in dit bestemmingsplan bedoelde gronden is bereid mee te werken aan een neutrale grondruil met de Regio Twente als er een bosperceel ten noorden van zijn huiskavel aan de Viekboerweg (zie figuur 2.2 - geel omlijnd) wordt omgezet in cultuurgrond. Ook de Regio Twente, het Waterschap Regge en Dinkel, de Landinrichtingscommissie Saasveld-Gammelke en de gemeente Oldenzaal zijn, voor zover gelegen binnen hun mogelijkheden, bereid hieraan medewerking te verlenen. In figuur 2.1 zijn de in het voorliggende bestemmingsplan begrepen gronden weergegeven (geel omlijnd).
Over de verschillende aspecten zijn diverse afspraken gemaakt op basis waarvan onder meer het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld.
Figuur 2.1: ligging in het landelijk gebied met de betreffende percelen die gewijzigd worden (bron:flora en fauna onderzoek mei 2013)
Het bos is relatief jong. Het behoort tot het zogenaamde ‘ontginningsbos’. Dit zijn bossen die aangelegd zijn op voormalige ‘woeste gronden’ zoals heide- en veengebieden. Het bosperceel (zie figuur 2.2) is hoofdzakelijk beplant met Larix-aanplant. Het bosperceel als de laaggelegen percelen heeft een oppervlakte van circa 1,5 ha.
Figuur 2.2: Perceel grond dat omgezet wordt naar een agrarische bestemming (bron: flora en faunaonderzoek mei 2013)
Als ruil worden hiervoor de stroken en de laag gelegen percelen grond aangeboden zie figuur 2.3 geel omlijnd). Deze percelen liggen bij de Gammelkerbeek en zijn geschikt voor waterberging en beekbegeleidende beplanting. De oppervlakte van deze percelen bedraagt eveneens ongeveer 1,5 ha.
Figuur 2.3: Agrarische cultuurgrond dat omgezet wordt naar natuur/bos (bron: flora en faunaonderzoek mei 2013)
Het westelijke perceel is in gebruik als grasland en het oostelijke perceel als bouwland (maïs). Opgaande bebouwing, wegen, paden en open water ontbreken. De percelen kennen een intensief agrarisch gebruik met bijbehorende mestgift. In beide deelgebieden is sprake van een monocultuur van gras of maïs. Beide percelen grenzen aan de zuidzijde aan de Gammelkerbeek welke in westelijke richting afstroomt.
Een groot deel van de gronden ligt voor ongeveer 90% binnen de Landinrichting Saasveld-Gammelke, alleen de smalle strook langs het oostelijk deel ligt niet binnen de genoemde landinrichting. Voor deze gronden geldt dat de waterberging van deze gronden al grotendeels is geregeld. Bij hoog water stromen delen van deze gronden van nature al onder water (enig grondwerk is nodig, zoals afschrapen bouwvoor).
Het bestemmingplangebied bestaat uit drie afzonderlijke plandelen; twee percelen liggen langs de Gammelkerbeek en een perceel ligt nabij de Viekboerweg.
Voor de twee percelen langs de Gammelkerbeek wordt de cultuurgrond omgezet naar bos/natuurgebied. Hierbij wordt de bouwvoor afgeschrapt en waarna spontane (hout)opslag kan plaatsvinden met mogelijkheden voor waterhuishouding/-berging. In dit bestemmingsplan wordt aan deze twee percelen de bestemming 'Bos' toegekend.
Het (bos)-perceel nabij de Viekboer wordt omgezet naar cultuurgrond. Hiervoor wordt het bos gekapt en de grond geschikt gemaakt als cultuurgrond. Aan dit perceel wordt de bestemming 'Agrarisch' toegekend.
Daarnaast wordt buiten de reikwijdte van dit bestemmingsplan 5 m brede stroken langs de beek vrijgemaakt voor beekbegeleidende beplanting. Het bestemmingsplan Buitengebied 2007 voorziet hier reeds in.
Figuur 3.1: Overzichtskaartje maatregelen (bron: Dienst Landelijk Gebied)
In voorgaande hoofdstukken zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke situatie in het plangebied aangegeven. Deze uitgangspunten zijn getoetst aan de milieu- en omgevingsaspecten en het beleid. In dit hoofdstuk worden de bestemmingen en de bijbehorende regels beschreven.
De planregels geven inhoud aan de op de verbeelding gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de planregels is het aantal regels zo beperkt mogelijk gehouden. Alleen datgene is geregeld, wat werkelijk noodzakelijk is. Toch kan het in een concrete situatie voorkomen dat een afwijking van de planregels gewenst is. Daarom kunnen er in het bestemmingsplan afwijkingsbevoegdheden worden opgenomen. De bevoegdheid om af te wijken van bepaalde regels is gebaseerd artikel 2.12, lid 1, sub a onder 1 van de 'Wet algemene bepalingen omgevingsrecht' (Wabo) . De uitvoering berust bij burgemeester en wethouders. Deze bevoegdheid maakt kleine afwijkingen mogelijk binnen de aan de grond toegekende bestemming.
De bij dit plan behorende planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
• Begrippen (artikel 1)
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd. Voor zover mogelijk is zowel in artikel als in het volgende artikel aangesloten bij de omschrijvingen conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012.
• Wijze van meten (artikel 2)
Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden. Op de verbeelding zijn soms bebouwingspercentages aangegeven. Als er geen percentages zijn aangegeven, mag het hele bouwvlak worden bebouwd tenzij in de tekst anders vermeld. De op de verbeelding of in de regels aangegeven bouwhoogte wordt gemeten vanaf peil tot het hoogste punt (exclusief elementen zoals een schoorsteen, liftopbouw en dergelijke). Uitgangspunt is dat alleen gebouwd mag worden binnen de bouwgrenzen.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:
In paragraaf 4.1.2 wordt nader in de toelichting op de bestemmingsregels nader ingegaan op de methodiek van het plan.
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
• Antidubbeltelbepaling (artikel 5)
Deze regel bepaalt dat er niet twee keer voor eenzelfde locatie een bouwplan kan worden ingediend.
• Algemene afwijkingsregels (artikel 6)
In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven voor kleine ondergeschikte afwijkingen van het bestemmingsplan.
• Algemene wijzigingsregels (artikel 7)
In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven voor kleine ondergeschikte wijzigingen van het bestemmingsplan.
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
In deze paragraaf volgt een nadere toelichting van de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen.
Bestemming 'Agrarisch' (artikel 3)
Deze bestemming heeft betrekking op de binnen het plangebied aanwezige agrarische gronden. Deze gronden kunnen gebruikt worden voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf, maar mag ook hobbymatig voor het weiden van dieren worden gebruikt.
In de begripsbepaling (artikel 1) is aangegeven wat wel en niet onder 'agrarisch bedrijf' wordt begrepen. Zo worden de gebruiksgerichte paardenhouderij en het glastuinbouwbedrijf niet onder het normale agrarische bedrijf begrepen.
Omdat in het voorliggende plan geen agrarische bouwpercelen aanwezig zijn, worden deze ook niet in de regels opgenomen. Het gaat dus met name om het gebruik van de betreffende grond.
Bestemming 'Bos' (artikel 4)
In het huidige bestemmingsplan voor het buitengebied zijn bestaande natuurgebieden en bossen positief bestemd, waardoor verkleining van het bosareaal in principe niet mogelijk is. In deze situatie is in overleg met de betrokken partijen gekozen voor de aanleg van nieuw bos nabij de Gammelkerbeek. Het 'oude' bosperceel wordt omgezet naar agrarische cultuurgrond.
Het 'nieuw' bos heeft evenals het bestaande bos een veelzijdige doelstelling. Dit betekent dat de bossen zowel een functie hebben voor landschap, cultuurhistorie, natuur, bosbouw en recreatie.
Bij de bestemming 'Bos' is het gebruik leidend. Deze bestemming is toegekend aan alle bosgebieden en beplantingsstroken in het buitengebied van Oldenzaal. Het beleid is gericht op het behoud van de landschappelijke en natuurlijke waarden en is daarnaast gericht op houtproductie, landschappelijke en natuurlijke kwaliteit en recreatief medegebruik.
Voor zowel de bestemming 'Agrarisch' als de bestemming 'Bos' is een vergunningplicht opgenomen voor werkzaamheden die verder gaan dan het normale onderhoud en beheer. Deze werkzaamheden zijn in de betreffende regels benoemd en zijn vergunningplichtig.
Hierna zijn voorbeelden beschreven die in beginsel niet vergunningplichtig zijn en gevat kunnen worden onder normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden.
Voorbeelden van normaal agrarisch gebruik
Voorbeelden van normaal bosbeheer
Aangezien de initiatieven van dusdanig kleinschalige omvang zijn, is het niet relevant om in het kader van dit plan nader in te gaan op het nationale beleid inzake het landelijk gebied.
De Omgevingsvisie is het provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. Leidende thema's in de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.
In de Omgevingsvisie zijn opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene en stedelijke omgeving. De hier beschreven percelen liggen geheel in het landelijk gebied en zijn aangeduid als ontwikkelingsperspectief 'Buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte'. In dit ontwikkelingsperspectief is sprake van verweving van functies. Gebieden voor gespecialiseerde landbouw, mengvormen van landbouw-recreatie-zorg, landbouw-natuur en landbouw-water, bijzondere woon-, werk- en recreatiemilieus, die de karakteristieke gevarieerde opbouw van het cultuurlandschappen in deze gebieden versterken.
Duurzaamheid wordt volgens de visie gerealiseerd door een transparante en evenwichtige afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities.
Ruimtelijke kwaliteit wordt volgens de visie gerealiseerd door, naast bescherming, vooral in te zetten op de verbinding van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Het uitgangspunt hierbij zijn de gebiedskenmerken van provinciaal belang. Dit zijn de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit ervan. In de gekozen benadering zijn de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap, de stedelijke laag en de lust- en leisurelaag bepalend voor de kenmerken van een gebied. De lagen zijn altijd met elkaar verbonden. Vaak liggen de lagen over elkaar heen en hebben plekken te maken met kenmerken van verschillende lagen, maar het kan ook zijn dat een bepaalde laag domineert.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De bij de Omgevingsvisie behorende bijlage Catalogus Gebiedskenmerken geeft meer in detail inzicht in de kenmerken van verschillende gebieden en wat in die gebiedskenmerken van provinciaal belang is voor hoe een ontwikkeling invulling krijgt. Door ontwikkeling conform de catalogus wordt de identiteit en diversiteit van dorpen (en steden) versterkt.
Toetsing van de initiatieven aan de uitgangspunten van de Omgevingsvisie Overijssel 2009
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of de ontwikkelingen nodig, dan wel mogelijk zijn.
Alle gronden die in het voorliggende bestemmingsplan beschreven zijn liggen binnen het plangebied van het reconstructieplan. De betreffende gronden nabij de beek en de Viekboerweg liggen binnen het verwevingsgebied.
Omdat de gronden niet gebruikt worden voor bebouwing en de functies 'agrarische cultuurgrond' en 'bos' eigenlijk alleen verplaatst worden, wordt niet verder op het reconstructieplan ingegaan. Deze functies vormen geen belemmering voor de doelen van de reconstructie.
Verder is het plangebied gelegen binnen het Nationaal Landschap Noordoost-Twente. Ook hierop wordt niet verder ingegaan, omdat de betreffende functies prima binnen de waarden van het Nationaal Landschap passen.
Ontwikkelingsperspectieven
Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie Overijssel vormgegeven. Hiervoor gelden de gebiedskenmerken als onderligger. Het ontwikkelingsperspectief geeft een hoofdkoers op provinciaal niveau. Dit vraagt maatwerk op lokaal niveau. De ontwikkelingsperspectieven zijn dan ook niet normstellend maar richtinggevend.
De percelen behoren, zoals geschreven, tot het ontwikkelingsperspectief 'Buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte (mixlandschap)'. De voorliggende locaties zijn gesitueerd in het landelijk gebied van de gemeente. De wisseling van de functie 'agrarische cultuurgrond' met 'bos' sluiten aan bij het gewenste veelzijdige karakter van het ontwikkelingsperspectief.
In de Omgevingsvisie zijn mogelijkheden om nieuwe inrichtingsvormen in de Groene ruimte te ontwikkelen. Bij deze ontwikkelingen zijn het behoud van de verscheidenheid tussen de verschillende landschappen en het bewaken van de landschappelijke samenhang tussen (voormalige) boerenerven, buurtschappen en dorpen met de omliggende landschappen de leidraad. In de Groene omgeving staat de volgende uitdaging centraal: behoud en versterking van het landschap en het realiseren van de groen-blauwe hoofdstructuur samen laten gaan met ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw en andere economische dragers. De landinrichting van het gebied Saasveld Gammelke draagt bij aan de versterking van het landschap.
De wisseling van de functies gaat niet ten koste van waardevolle landbouwgronden en levert geen belemmeringen op voor omliggende agrarische bedrijven.
Gebiedskenmerken
Natuurlijke laag:
De provincie Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Het natuurlijk landschap vormt de basis voor het gehele grondgebied van de provincie. De locaties zijn op de gebiedskenmerkenkaart 'natuurlijke laag' aangegeven met het gebiedstype 'dekzandvlakte' (alle gronden van het voorliggende bestemmingsplan liggen hierbinnen). De ambitie van het gebied 'dekzandvlakte' is om de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem en door beplanting met 'gebiedseigen' soorten. Ook de (strekkings)richting van het landschap kan worden benut.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap:
In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nut maakt. De locaties zijn op de gebiedskenmerkenkaart 'laag van het agrarisch cultuurlandschap' aangeduid als 'jonge heide- en broekontginningen'. Het 'jonge heide- en broekontginningen'-landschap wordt gekenmerkt door de grote oppervlakte aan – voormalige – natte en droge heidegronden. De ambitie voor het 'jonge heide- en broekontginningen'-landschap is de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden een stevige impuls te geven en soms een transformatie wanneer daar aanleiding toe is. De dragende structuren worden gevormd door landschappelijk raamwerken van lanen, bosstroken en waterlopen, die de rechtlijnige ontginningsstructuren versterken.
Stedelijke laag:
Vanwege de ligging in het landelijk gebied van Oldenzaal, hebben de gronden op de gebiedskenmerkenkaart 'stedelijke laag' geen bijzondere eigenschappen. Deze gebiedskenmerken kunnen daarom buiten beschouwing worden gelaten.
Lust- en leisurelaag:
Ook binnen de 'lust- en leisurelaag' hebben de betrokken gronden geen bijzondere eigenschappen. De gebiedskenmerken van deze laag, worden daarom evenmin behandeld.
Conclusie:
Het voorliggende bestemmingsplan past binnen de uitgangspunten van de Omgevingsvisie.
De provincie Overijssel gaat in 2013 de Omgevingsvisie op een aantal punten aanpassen. Hiervoor hebben Gedeputeerde Staten van Overijssel op 18 december 2012 het ontwerp voor de Actualisatie van de Omgevingsvisie en de –verordening vastgesteld.
De actualisatie is beperkt tot een aantal onderwerpen. Een van die onderwerpen is de herijking van de Ecologisch Hoofdstructuur (EHS).
Figuur 3.1: Fragment mbt herijking EHS (bron: Atlas van Overijssel)
De groene zone rond de beek is binnen de actualisatie van de Ecologische Hoofdstructuur aangeduid als 'Zone ondernemen met natuur en water buiten de EHS'.
De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) kan worden gezien als de ruggengraat van de Nederlandse natuur. De EHS helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen.
In 2010 heeft de toenmalige regering (Rutte I) in het licht van de financiële-economische crisis, besloten dat de ambities voor het natuurbeleid afgestemd moeten worden op de beschikbare middelen. In de praktijk betekent dit, dat de ontwikkelopgave voor nieuwe natuur minder groot is dan in 2009 bedacht. Naar aanleiding hiervan hebben Gedeputeerde Staten van Overijssel in januari 2013 de herbegrensde EHS in ontwerp vastgesteld. De EHS maakt onderdeel uit van de Zone Ondernemen met Natuur en Water (ONW). Voor de ONW gebieden buiten de EHS wordt ruimte gecreëerd voor economische ontwikkelingen zoals de landbouw, recreatie en natuurgebonden woon- en werklocaties (bijvoorbeeld nieuwe landgoederen). De Zone Ondernemen met Natuur en Water is globaal begrensd. De EHS is op perceelsniveau begrensd.
De provinciale ambitie is een kwaliteitsimpuls geven aan natuur, landschap en water. Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen daar aan bijdragen. Hierdoor kan tevens het samenhangend stelsel van natuurgebieden en de regionale economie worden versterkt.
Voor de 'Zone Ondernemen met natuur en water buiten de EHS' worden partners uitgenodigd bij te dragen aan het vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met natuurkwaliteit door te investeren in combinaties van economische, ecologische, hydrologische en landschappelijke versterking en in beheer van de omgevingskwaliteit.
Het voorliggende bestemmingsplan is mogelijk gemaakt door samenwerking van verschillende partijen, waardoor de ambitie het geven van een kwaliteitsimpuls aan natuur, landschap en water mogelijk wordt gemaakt.
Conclusie:
Het voorliggende plan voldoet aan de uitgangspunten van het provinciaal beleid ten aanzien van natuur en water buiten de EHS.
De Omgevingsverordening Overijssel 2009 is als uitvoeringsinstrument aan de Omgevingsvisie gekoppeld. Hierin is juridisch vastgelegd dat bij bestemmingsplannen moet worden ingegaan op de verschillende lagen zoals deze zijn vastgelegd in de Catalogus Gebiedskenmerken, waarbij wordt onderbouwd dat de ontwikkeling bijdraagt aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit.
In de catalogus zijn het provinciaal belang van alle gebiedstypen en gebiedskenmerken beschreven en zijn de aspecten ambitie en sturing toegevoegd. In de ruimtelijke kwaliteit spelen verschillende gebieden en hun kenmerkende eigenschappen een belangrijke rol. Het spectrum aan gebiedskenmerken is gegroepeerd in vier lagen.
De stroken grond van 2x5 m langs de beek worden o.a. gebruikt voor beekbegeleidende beplanting. Het agrarische cultuurperceel ter hoogte van de woning Viekboerweg 4a past binnen het afwisselende landschap van de Landinrichting Saasveld Gammelke.
De in dit plan beschreven functiewijziging van de betreffende gronden past binnen de uitgangspunten van de hier bedoelde gebiedskenmerken.
Doordat de eigenschappen van het oorspronkelijke landschap zoveel mogelijk aansluiten aan c.q. zijn geïntegreerd in de plannen voor de Landinrichting Saasveld Gammelke en omdat de functiewijziging past binnen het gebied, voldoet het voorliggende bestemmingsplan aan het principe van ruimtelijke kwaliteit uit de Omgevingsvisie. Er is dan ook geen sprake van strijd met het in de Omgevingsvisie opgenomen provinciaal belang.
Conclusie:
Het voorliggende bestemmingsplan brengt geen met de omgevingsverordening strijdige situatie met zich mee.
In de verordening wordt in artikel 2.1.6 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' gesteld dat bestemmingsplannen voor de Groene omgeving met inachtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3 en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 kunnen voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies, uitsluitend indien hier sociaal/ economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologisch en/of landschappelijk waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.
Onderhavige functiewijzigingen kunnen niet als grootschalige uitbreidingen worden aangemerkt. Evenmin is sprake van (extra) verstening van het landelijk gebied. Nu er ook geen sprake is van nieuwvestiging wordt geen geweld gedaan aan de bestaande waarden en gaat er geen ecologisch kapitaal verloren. Functies van gronden met ongeveer een gelijke oppervlakte worden gewijzigd. Hoewel dit gevolgen heeft voor de bestaande ecologische waarde, wordt deze in de nieuwe situatie niet minder.
Conclusie:
De Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving is niet van toepassing.
Zoals uit het voorgaande blijkt wordt er ca 1,5240 ha bosperceel aan de Viekboerweg omgezet naar cultuurgrond. Ter compensatie worden dus twee agrarische percelen en de beekstrook langs de Gammelkerbeek omgezet naar bos/natuurgebied met een gezamenlijke oppervlakte van ca 8.600m2.
Voorts wordt een perceel ter grootte van 8.000m² in het Gammelkerbeek nabij de hoek Grootsweg-Gammelkeresweg ingezet als natuurgebied.
De provinciale boscompensatie gaat uit van een compensatiefactor van 1,1 indien de te compenseren gronden aansluiten bij bestaand bos c.q. natuurgebied of aansluiten bij de PEHS. De Boswet geeft aan een compensatiefactor aan van 1 indien ter plaatse kan worden gecompenseerd.
Voor de compensatiegronden in Het Hulsbeek wordt aldus een factor van 1 toegepast en voor het perceel aan de Grootsweg een factor van 1,1.
Het bovenstaand betekent dat het perceel Grootsweg een minimale omvang van 1,524 - 8.600 m²= 7.076 x 1,1= 7.785 m² moet hebben. Met een grootte van 8. 000 m² voldoet dit perceel dus aan de compensatiefactor.
De twee compensatiepercelen in het Hulsbeek worden in dit bestemmingsplan van een Bosbestemming voorzien. Het perceel aan de Grootsweg (gem. Dinkelland) is reeds voorzien van een passende dubbelbestemming. Het waterschap heeft als eigenaar van het perceel Grootsweg m.b.t. de boscompensatie op dit perceel overeenstemming bereikt met de provincie.
Conclusie:
De geplande boscompensatie op de percelen langs de Gammelkerbeek en Grootsweg voldoet aan de provinciale boscompensatieregeling en vormt aldus geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
Landinrichting Saasveld-Gammelke sluit aan bij de nationale en provinciale beleidsdoelstellingen. Deze zijn vertaald in specifieke doelstellingen voor Saasveld-Gammelke. De belangrijkste thema's zijn landbouw, water, natuur, landschap & cultuurhistorie, leefbaarheid en infrastructuur.
Landbouw
Het landinrichtingsplan wil de gronden van de agrariërs concentreren rondom hun bedrijfsgebouwen (huiskavel). De bestaande huiskavels worden zo veel mogelijk vergroot. De resterende gronden worden samengevoegd op een zo kort mogelijke afstand van de bedrijfsgebouwen. Het totale grondeigendom dat toebedeeld wordt, moet van vergelijkbare kwaliteit zijn als die van de ingebrachte gronden.
De agrarische ontsluiting wordt aangepast aan de hernieuwde verkaveling. Denk hierbij aan het dempen van slootjes, verplaatsen van hekken of aanleggen van nieuwe toegangswegen.
De waterhuishouding wordt verbeterd, zodat de grondwaterstanden in het gebied voor de agrarische bedrijfsvoering zo optimaal mogelijk worden, zonder schade te veroorzaken aan andere doelstellingen.
Water
Het natuurlijke watersysteem in het gebied wordt verbeterd ter versterking van landbouw, natuur, landschap en recreatie. De ecologie van de waterlopen wordt verbeterd naar de eisen vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water.
Door het inrichten van retentiegebieden moet het watersysteem bestand zijn tegen extreme neerslag.
Natuur
Er is voldoende grond aangekocht voor het verhogen van de natuurwaarden die kenmerkend zijn voor het gebied. Belangrijke onderdelen zijn:
Landschap en cultuurhistorie
Hoofddoel voor de ontwikkeling van het landschap is het behouden en waar mogelijk versterken van een aantrekkelijk landschap met een eigen karakter, dat duurzaam recht doet aan landbouw, natuur, recreatie en leefbaarheid. Karakteristiek voor het landschap is de afwisseling van landschapstypen; essen- en kampenlandschap, jong ontginningslandschap, beekdallandschap en het stadsrandlandschap. Door aanleg en versterking van beplanting worden deze landschapstypen versterkt en blijven de gebiedseigen kenmerken bewaard. Een belangrijke rol hierin spelen de houtwallen, de bermbeplanting en de erfbeplantingen.
Leefbaarheid
Doel is het creëren van een economisch en sociaal duurzaam en aantrekkelijk platteland. Plaatselijke ondernemers worden gestimuleerd en ondersteund in hun bedrijfsontwikkeling en in hun lokale initiatieven op het gebied van landschap, cultuurhistorie, archeologie, natuur, milieu en recreatie. Daarnaast worden de recreatieve mogelijkheden vergroot waarbij rekening gehouden wordt met de kwetsbare natuurgebieden. Denk hierbij aan meer mogelijkheden op het gebied van wandelen, fietsen, paardrijden en klootschieten.
Infrastructuur: recreatie en veiligheid
De verkeersveiligheid wordt verbeterd door de verbetering en/of aanleg van wegen, kruisingen, bruggen en vrijliggende fietspaden. De toegankelijkheid van het gebied wordt verbeterd door aanleg en verbetering van plattelandswegen. Aanleg van fiets-, wandel- en ruiterpaden, wandelpaden, parkeerplaatsen en picknickplekken verhoogt de recreatieve mogelijkheden.
Het bosperceel dat omgezet wordt naar agrarische cultuurgrond ligt binnen de grenzen van de landinrichting (zie figuur 3.2). Omdat dit perceel met een oppervlak van ongeveer 1,5 ha nodig is voor het bereiken van de doelstellingen van de Landinrichting met betrekking tot natuur en water, worden gronden buiten de landinrichting ingezet om een neutrale grondruil mogelijk te maken. Daarvoor is niet alleen de Regio Twente belanghebbende partij maar ook het waterschap Regge en Dinkel.
Figuur 3.2: Fragment projectenkaart Saasveld Gammelke (bron: Landinrichting Saasveld Gammelke)
Conclusie:
Betrokken partijen hebben samen afspraken gemaakt om tot een neutrale grondruil te komen. Deze afspraken maken het ook mogelijk om het planologische kader van de geldende bestemming van de gronden te wijzigen naar de beoogde bestemmingen: 'Agrarisch' en 'Bos'.
Oldenzaal maakt een visie op de toekomst van Oldenzaal. In de Structuurvisie staat de koers voor de komende jaren beschreven. Het bepaalt welke ruimtelijke ontwikkelingen de komende 10 tot 15 jaar wel of niet mogelijk zijn. De gemeente Oldenzaal wil de visie zoveel mogelijk in samenspraak met inwoners, ondernemers, deskundigen en maatschappelijke organisaties opstellen.
Op dit moment hebben burgemeester en wethouders het ambitiedocument 'Verkenningsfase Ruimtelijke Structuurvisie Oldenzaal' vastgesteld op 20 november 2012. Het vormt het resultaat van de 1e fase, de verkenningsfase. Er worden 4 fases onderscheiden om tot een vastgestelde structuurvisie te komen.
In de verkenningsfase is bestaand beleid geanalyseerd, de dynamiek in en rond Oldenzaal verkend en zijn relevante maatschappelijke trends en ontwikkelingen in beeld gebracht. De verkenning vormt het fundament voor de structuurvisie Oldenzaal en geeft inzicht in de thema's waaraan in de volgende fase gewerkt gaat worden.
Omdat de betreffende gronden in het landelijk gebied van Oldenzaal liggen, is de 1e fase in belangrijke mate doorgelicht op het landelijk gebied. Hieruit volgt dat Oldenzaal niet alleen een aantrekkelijke binnenstad met cultuurhistorie maar ook een grote variatie aan groene kwaliteiten en een sterk aandeel in de actieve recreatie (mede door het Hulsbeek). Het structuurbeeld is overzichtelijk: een compacte kern met een gemengde schil en daaromheen duidelijk begrensde uitleggebieden met een overheersende gebruiksfunctie (woongebieden, bedrijventerrein en recreatiegebied).
In de verdere uitwerking van de structuurvisie zal aandacht besteed worden aan de relaties met haar omgeving. Dit kan consequenties hebben voor de bereikbaarheid per auto, het openbaar vervoer (trein en bus), fietsroutes, inrichting van de openbare ruimte, uitbouwen van landschappelijke structuren, parkeervoorzieningen en de regionale functie van Oldenzaal, vooral het Hulsbeek en het centrum.
Vanwege de ligging van de gronden aan de Viekboerweg en nabij de Gammelkerbeek wordt niet verwacht dat de Structuurvisie Oldenzaal op termijn gevolgen zal hebben voor deze gronden.
De Landinrichting Saasveld Gammelke die onder paragraaf 3.3 is behandeld en de Hulsbeekvisie, die hierna wordt behandeld, zullen in de definitieve structuurvisie worden meegenomen.
Conclusie:
Het voorliggende bestemmingplan brengt geen nadelige gevolgen voor de nog vast te stellen Structuurvisie Oldenzaal met zich mee.
Het doel van de Hulsbeekvisie is het aantrekken van meer bezoekersaantallen naar het Hulsbeek zelf en naar heel Twente in de provincie Overijssel. Hierbij zou het Hulsbeek opgenomen moeten worden in de recreatieve hoofdstructuur van Oost-Nederland en zou het transferium kunnen zijn naar het nationaal landschap Noord Oost Twente.
Binnen het Hulsbeek zijn diverse partijen actief, waaronder regio Twente, gemeente Oldenzaal en waterschap Regge en Dinkel. Ook belangengroeperingen zoals LTO en IVN zijn betrokken bij de Hulsbeekvisie.
Over een aantal zaken bestaat een gezamenlijk draagvlak en deze vormen dan ook het fundament van de Hulsbeekvisie. De uitgangspunten zijn:
Vanwege het eerste uitgangspunt, zal de in dit bestemmingsplan beoogde functiewijziging geen nadelige gevolgen voor het Hulsbeek met zich mee brengen.
Conclusie:
De voorgenomen functiewijziging van de betreffende gronden aan de Viekboerweg tast de uitgangspunten van de Hulsbeekvisie niet aan.
Vanaf 11 april 2012 heeft de ontwerp-beleidsnota 'De casco benadering: motor voor het landschap in Noordoost-Twente' en de daarbij behorende cascokaart gedurende vier weken ter inzage gelegen. Deze nota komt voort uit de ambitie die de provincie Overijssel en de gemeenten Dinkelland, Losser, Oldenzaal en Tubbergen hebben uitgesproken met betrekking tot het voorkomen van aantasting van de kwaliteit van het Nationaal Landschap Noordoost Twente.
Een van de kernkwaliteiten van Noordoost Twente is namelijk de kleinschaligheid en het groene karakter. Schaalvergroting in de grondgebonden landbouw staat op gespannen voet met het kleinschalige groene karakter van Noordoost-Twente en kan leiden tot een afname van landschapsdiversiteit.
Provincie en gemeenten hebben gewerkt aan een praktisch concept om in de dagelijkse praktijk invulling te geven aan de in het Ontwikkelingsperspectief uitgesproken ambitie. Uitgangspunt daarbij is een methode die de belangen van initiatiefnemers die landschapselementen willen verwijderen koppelt aan grondeigenaren die bereid zijn nieuwe elementen te plaatsen om zo het landschap te versterken. Om dit te bereiken is de Casco benadering ontwikkeld.
Agrariërs hebben belang bij grote, gemakkelijk te bewerken kavels. Daartoe is het soms nodig landschapselementen zoals houtwallen te verwijderen. Hiervoor is een vergunning nodig van de gemeente. Een initiatiefnemer moet een aanvraag indienen voor een omgevingsvergunning via het omgevingsloket. Als het te verwijderen element op een wallichaam staat, is ook een ontgrondingsvergunning van de provincie vereist. Tot dusverre werden vergunningaanvragen van geval tot geval beoordeeld. Het cascobeleid moet vooraf duidelijkheid bieden aan belanghebbenden en aan de vergunningverlenende instantie (gemeente en/of provincie) wat wel en wat niet vergund kan worden.
Doel van het cascobeleid is om de schaalvergroting van de grondgebonden landbouw zodanig vorm te geven dat deze niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap.
Daarbij wordt gekeken naar het landschapstype dat zich ter plaatse voordoet. In Noordoost Twente kunnen de volgende landschapstypen worden onderscheiden, zoals essen, kampen, maten en flieren en dinkeldal.
Elk landschapstype heeft een eigen kenmerkende structuur van opgaande beplantingen. Deze structuur wordt wel beschouwd als de 'casco' van het landschap. Het kan daarbij gaan om bomenrijen, houtwallen, houtsingels en (kleinere) bosjes. Het beleid is er op gericht om dit casco te versterken. Maar als beplanting geen deel uitmaakt van de casco, dus niet echt kenmerkend is voor het betreffende landschapstype, is het ook mogelijk om medewerking te verlenen aan ingrepen in het landschap zonder dat dit het landschapstype aantast.
Binnen bepaalde landschapstypen kan zo grootschalige, grondgebonden agrarische bedrijvigheid de ruimte krijgen. Toepassing van de casco benadering leidt op termijn tot versterking van het ‘kleinschalige groene karakter’ van het landschap in totaliteit. Maar laat ook ruimte voor schaalvergroting waar dat mogelijk is. Binnen geheel Noordoost Twente komt naar voren dat 52 % van het gebied veel ruimte biedt voor schaalvergroting en het creëren van nieuwe structuren. Vervolgens is 32% van het gebied vooral gericht op het versterken van de bestaande structuren, met beperkte ruimte voor schaalvergroting. Tot slot is 16 % gericht op behoud, zonder ruimte voor schaalvergroting.
De regels van de casco benadering gelden niet voor:
Voor dit soort elementen geldt het reguliere beleid van elke afzonderlijke gemeente.
In het voorliggen de bestemmingsplan gaat het om een bosperceel van circa 1,5 ha en percelen agrarische cultuurgrond die samen eveneens een oppervlakte van ongeveer 1,5 ha. Hieruit volgt dat het casco-beleid niet van toepassing is op het bosperceel, maar wel op de andere percelen.
De casco benadering regelt het verwijderen en compenseren van opgaande lijnvormige landschapselementen zoals bomenrijen, houtwallen, houtsingels en (kleinere) bosjes. Deze elementen zijn per landschapstype geïnventariseerd en opgenomen op "cascokaarten" zie figuur 3.3. Deze cascokaarten beslaan het buitengebied van de gemeenten Oldenzaal, Tubbergen, Dinkelland en Losser, voor zover dit binnen de grenzen van het Nationaal Landschap Noordoost-Twente ligt. De betrokken gemeenten zullen hun cascokaart jaarlijks herzien.
Figuur 3.3: Fragment cascokaart, rood omcirkeld de betreffende gronden (bron: www.oldenzaal.nl)
Op de cascokaart zijn met drie verschillende kleuren aangegeven:
bestaande landschapselementen die onderdeel vormen van de casco van het betreffende gebied. Dat wil dus zeggen dat een dergelijk landschapselement belangrijk is voor het betreffende landschapstype en behouden dient te blijven. Voor verwijdering van dergelijke elementen zal in principe geen vergunning verleend worden.
elementen die geen onderdeel vormen van de casco. Dat wil dus zeggen dat een dergelijk landschapselement niet wezenlijk van belang is voor het betreffende landschapstype. Als schaalvergroting in de landbouw dat nodig maakt, kan voor het verwijderen van een geen-casco element vergunning verleend worden. Maar er moet dan wel volgens bepaalde regels compensatie elders plaatsvinden. Er moet bijvoorbeeld een landschapsplan worden ingediend.
nog niet bestaande landschapselementen, die gerealiseerd zouden moeten worden om het casco van het betreffende landschapstype te versterken. Wie een geen-casco element wil weghalen, moet dit elders compenseren, bij voorkeur op een casco-nieuw locatie.
De witte 'gronden' vormen geen casco-elementen. Het bosperceel wordt omgezet naar agrarische cultuurgrond en de agrarisch cultuurgronden worden omgezet naar bos/natuur (casco-elementen).
Hoewel sprake is van een concept, is in het voorliggende bestemmingsplan wel uitgegaan van deze hier bedoelde uitgangspunten.
Conclusie:
Omdat sprake van een gelijkwaardige oppervlakte en mede gelet op de doelstellingen van de functiewijzigingen is geen sprake van aantasting van het cascobeleid.
De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen ten aanzien van de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. Op basis van artikel 77 van de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of vaststelling van een Wro-procedure een akoestisch onderzoek te worden ingesteld.
In het voorliggende plan zijn geen geluidgevoelige objecten opgenomen. Het gaat om een functiewijziging van agrarische cultuurgrond naar bos en vice versa.
Conclusie:
Een akoestisch onderzoek is niet noodzakelijk.
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening van het bestemmingsplan is het zaak door middel van een bodemonderzoek de bodemgesteldheid van het plan inzichtelijk te maken. Indien sprake is van bodemverontreiniging dient een afweging plaats te vinden over de te realiseren functies op dan wel nabij betreffende verontreiniging alsmede voor de mogelijke kosten omtrent bodemsanering. De kwaliteit van de bodem dient uiteindelijk zodanig te zijn, dat zij geen belemmering oplevert voor de ter plaatse te realiseren bebouwing, c.q. functies.
In het voorliggen de bestemmingsplan worden geen gevoelige objecten mogelijk gemaakt, waarbij mensen langer dan twee uur kunnen verblijven.
Conclusie:
Een bodemonderzoek is niet noodzakelijk.
Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:
Ruimtelijk-economische besluiten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).
Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur 'niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.
Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Vooralsnog geldt dat:
Het bestemmingsplan maakt een functiewijziging mogelijk die geen gevolgen heeft voor de luchtkwaliteit.
Conclusie:
Een nader onderzoek naar de luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Per 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Die beperkingen moeten in milieuvergunningen en bestemmingsplannen zijn vastgelegd. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen.
Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen is het Structuurschema buisleidingen (SBUI) van toepassing. Overigens bevinden er zich in het plangebied geen buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Het doel van het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' is om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken.
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet enkel in een functiewijziging die niet tot gevolg heeft dat meer personen blootgesteld worden aan gevaar. De feitelijke situatie voor wat betreft de risico's verandert niet. Overigens blijkt uit de risicokaart van Overijssel dat het plangebied niet geconfronteerd wordt met risicocontouren van omliggende risicofactoren.
Conclusie:
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.
De watertoets - zoals deze in het kader van ruimtelijke plannen dient te worden uitgevoerd - is het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets wordt uitgevoerd binnen de bestaande wet- en regelgeving op het gebied van ruimtelijke ordening en water. De watertoets vormt de verbindende schakel tussen het waterbeheer en de ruimtelijke ordening.
Waterschap Regge en Dinkel is één van de partijen die nadrukkelijk betrokken is bij de grondruil en de daarmee gepaard gaande functiewijziging.
Vanuit waterschapstechnische belangen zijn afspraken gemaakt over de inrichting van de gronden, de waterberging en de kosten. Over de gemaakte afspraken is overeenstemming bereikt waardoor het plan voor wat betreft de waterhuishouding voldoet aan de uitgangspunten van het waterschap. Vanwege haar directe rol bij het project is het waterschap Regge en Dinkel met het project. Via de digitale watertoets is het waterschap geïnformeerd over het plan.
De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben geen negatieve invloed op de waterhuishouding.
Conclusie:
In het kader van een goede ruimtelijke ordening vormt het aspect water verder geen aandachtspunt.
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichtte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de verschillende onderzoeken die zijn uitgevoerd. Voor uitgebreide informatie wordt verwezen naar onderzoeksrapportages, welke als bijlage bij deze toelichting zijn gevoegd.
In 2006 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg van kracht geworden. In het kader hiervan dient een gemeente ruimtelijke planvorming te toetsen op archeologische waarden. Indien potentiële archeologische waarden worden verstoord, dient hier nader onderzoek naar te worden verricht.
De gemeente Oldenzaal heeft gemeentelijk archeologiebeleid ontwikkeld. Het bosperceel ligt in een zone die op de archeologische verwachtingenkaart van de gemeente een lage verwachtingswaarde toegekend heeft gekregen (zie figuur 4.1). De agrarische cultuurgronden hebben deels een lage en deels een hoge verwachtingswaarde. De gronden nabij de beek (beekdal) hebben een lage verwachtingswaarde.
Figuur 4.1: Fragment verwachtingenkaart buitengebied (bron: gemeente Oldenzaal)
Een eventueel archeologisch onderzoek of begeleiding is afhankelijk van het inrichtingsplan voor de op figuur 4.1 omcirkelde percelen langs de beek. Het inrichtingsplan gaat uit van afschrapen van de bouwvoor en spontane (hout)opslag, verder onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht. Amateurarcheologen krijgen wel de gelegenheid om waarnemingen te doen.
Conclusie:
Een archeologisch nader onderzoek is niet noodzakelijk. Van cultuurhistorie als hier bedoeld is geen sprake.
In het plangebied komen geen rijks- en gemeentelijke monumenten voor. Er zijn bovendien geen beeldbepalende panden of groenstructuren aanwezig. Het aspect cultuurhistorie vormt hierdoor geen aspect, waar binnen het plangebied rekening dient te worden gehouden.
Conclusie:
Een nader onderzoek naar de cultuurhistorie is niet noodzakelijk.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur. Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.
Door Natuurbank Overijssel is onderzoek of en zo ja, welke effecten er optreden wanneer de agrarische cultuurgrond omgezet wordt in bos en het bosperceel omgezet wordt in agrarische cultuurgronden. De bevindingen van dat onderzoek zijn beschreven in de rapportage van 7 mei 2013 (projectnummer 286, versie 1.0). Onder verwijzing naar bijlage 1 waaronder het volledige rapport is opgenomen, wordt hier volstaan met de conclusies.
Met betrekking tot de gebiedsbescherming wordt geconstateerd dat de beide zuidelijke percelen aan de Gammelkerbeek grenzen. In de vigerende omgevingsverordening Overijssel is deze beek als ‘nader in te begrenzen Ecologische verbindingszone’ opgenomen. In het ontwerp begrenzing EHS 2013 is deze verbindingszone nader begrensd, daarbij vallen de beide zuidelijke percelen binnen de EHS. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient uitgegaan te worden van de ligging van de beide percelen in de EHS, conform de begrenzing zoals vermeld in het ontwerp begrenzing EHS. De voorgenomen activiteit voor de beide zuidelijke percelen past binnen de doelstelling van de EHS, specifiek de ecologische verbindingszone Gammelkerbeek.
Door de functiewijziging ontstaan er mogelijkheden om de omgevingscondities en kernkwaliteiten van de EHS te versterken.
Uit het onderzoek naar de soortenbescherming volgt dat in het onderzoeksgebied enkele beschermde soorten zijn vastgesteld die vermeld staan in tabel 1 van de Ff-wet. Deze gebruiken het onderzoeksgebied als leefgebied om te foerageren en mogelijk te overwinteren. Voor deze soorten geldt een algemene vrijstelling. Gelet op de voorgenomen activiteit hoeven in het kader van de algemene zorgplicht geen nadere maatregelen getroffen te worden. In verband met de aanwezigheid van bezette vogelnesten, dient het bos gerooid te worden buiten de broedtijd. De beste periode om deze werkzaamheden uit te voeren is oktober-februari. Buiten deze perioden dient er ook niet gerommeld te worden met takkenbossen en houtstapels.
Het bosperceel vormt wellicht het vaste leefgebied van de levendbarende hagedis en de hazelworm.
Nader onderzoek is vereist om te kunnen bepalen in hoeverre de voorgenomen activiteit in overeenstemming is met de Ff-wet betreffende deze twee soorten. Vervolgonderzoek naar beide soorten dient uitgevoerd te worden in de periode april-september.
De bevinding van het onderzoek zijn beschreven in de rapportage van 25 juni 2013 (projectnummer 286B, versie 1.0, bijlage 2 bij de toelichting van dit bestemmingsplan). Om te kunnen achterhalen of de genoemde soorten in het onderzoeksgebied aanwezig waren zijn tien houten schaaldelen uitgelegd als kunstmatige verblijfplaats. Door deze schaaldelen op te tillen kunnen eventueel aanwezige dieren onder de schaaldelen waargenomen worden. De tien schaaldelen zijn vier maal gecontroleerd in de periode 10-21 juni. Er zijn tijdens het onderzoek geen levendbarende hagedissen en geen hazelwormen vastgesteld. Op basis van het uitgevoerde onderzoek wordt geconcludeerd dat het onderzoeksgebied niet tot het functionele leefgebied van beide soorten behoort. Voor het uitvoeren van de voorgenomen activiteit hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing ex. Art. 75C van de Ff-wet aangevraagd te worden.
Op basis van de quickscan natuurwaarden onderzoek, aangevuld met het onderzoek naar de levendbarende hagedis en hazelworm, kan gesteld worden dat het vellen en rooien van de beplanting in het onderzoeksgebied niet leidt tot overtreding van de Ff-wet. Zoals reeds geconcludeerd in de rapportage van de quickscan (Natuurbank Overijssel, 2013), dienen de werkzaamheden uitgevoerd te worden in een periode waarin geen bezette vogelnesten verstoord en/of vernield worden. De meest geschikte periode hiervoor is oktober-februari.
De twee zuidelijke deelgebieden behoren tot de EHS, zoals opgenomen in de herbegrenzing EHS 2013 van de provincie Overijssel, maar behoren niet tot beschermd natuurgebied. Voorgenomen activiteit heeft geen negatief effect op beschermde natuurgebieden en/of de EHS.
Conclusie:
Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen activiteit, is het aannemelijk dat de voorgenomen activiteit niet zal leiden tot aantasting van de kernkwaliteiten en omgevingscondities van de EHS en de instandhoudingsdoelen van de beschermde natuurgebieden. Voorgenomen initiatief voorziet in voortzetting van een gangbaar gebruik. Nader onderzoek of het aanvragen van een natuurbeschermingswetvergunning wordt niet nodig geacht.
Op basis van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening dient de gemeenteraad een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Op basis van artikel 6.12, tweede lid kan in afwijking van het eerste lid de gemeenteraad bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen in bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen. Als gevallen als bedoeld in artikel 6.12, tweede lid wordt onder andere aangewezen de gevallen waarin er geen verhaalbare kosten zijn als bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f van het Besluit ruimtelijke ordening.
Met de deelnemende partijen zijn onder andere afspraken gemaakt over de kosten. De planprocedure vindt voor de gemeente Oldenzaal kostenneutraal plaats. Hierdoor is geen exploitatieplan noodzakelijk.
Het ontwerpbestemmingsplan zal, conform artikel 3.4 Awb, gedurende een periode van zes weken ter inzage worden gelegd. Iedereen heeft dan de mogelijkheid zijn of haar zienswijze in te dienen. Er zijn vooralsnog geen redenen om aan te nemen dat het plan maatschappelijk niet uitvoerbaar is.
Op grond van artikel 3.1.1 van het Bro zal het bestemmingsplan worden toegezonden aan de provincie Overijssel en het Waterschap. De resultaten van dit overleg worden in deze paragraaf verwerkt.
Vanwege de aard van het voorliggende bestemmingsplan, een wijziging van groene functies (agrarische cultuurgrond naar bos en andersom), is er voor gekozen het plan direct als ontwerp ter inzage te leggen. Ook het feit dat geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling in het landelijk gebied en het gegeven dat ILG-subsidiegelden beschikbaar zijn voor de herinrichting van de beek hebben hier aan bijgedragen.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De provincie is geïnformeerd over het ontwerpbestemmingsplan. De verschillende rijksdiensten zijn, vanwege het ontbreken van nationale belangen, niet nader geïnformeerd. Hierna is dat verder aangegeven. Het waterschap Regge en Dinkel is rechtstreeks partij bij de functiewijziging in dit plan. Het waterschap is via de digitale watertoets op de hoogte gebracht.
Provincie Overijssel
De provincie Overijssel heeft een lijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is (15 maart 2011). Het voorliggende plan kan gevat worden onder categorie B (Buitengebied/Groene Omgeving). De in dit plan beschreven functiewijziging van groene elementen wordt niet genoemd als een van de projecten waarvoor geen vooroverleg noodzakelijk is. Hieruit volgt dat het plan voorbesproken dient te worden met de provincie Overijssel.
De provincie heeft te kennen gegeven dat het plan geen redenen biedt om GS te adviseren een zienswijze in te dienen.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 30 oktober 2013 tot en met 10 december 2013 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.