direct naar inhoud van Artikel 3 Bedrijventerrein
Plan: Jufferbeek - Zuid 2010
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0173.BP14005-va01

Artikel 3 Bedrijventerrein

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Bedrijventerrein ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3', voor bedrijven tot en met categorieën 3.2 van Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten Bedrijventerrein, alsmede opslagen en installaties, voor zover de daarbijbehorende grootste afstand ingevolge de Bijlage 2 Staat Opslagen en installaties niet meer bedraagt dan 100 m;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.1', voor bedrijven tot en met categorieën 4.1 van Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten Bedrijventerrein, alsmede opslagen en installaties, voor zover de daarbijbehorende grootste afstand ingevolge de Bijlage 2 Staat Opslagen en installaties niet meer bedraagt dan 200 m;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.2', voor bedrijven tot en met categorieën 4.2 van Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten Bedrijventerrein, alsmede opslagen en installaties, voor zover de daarbijbehorende grootste afstand ingevolge de Bijlage 2 Staat Opslagen en installaties niet meer bedraagt dan 300 m;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - beeldkwaliteit', bedrijven met een hoogwaardige uitstraling, hetgeen tot uitdrukking komt in de schaal van de bedrijven, de architectuur en de terreininrichting, waarbij de tuinarchitectuur gericht is op het verhogen van de esthetische kwaliteit van het representatieve deel van het gebouw, de ontsluiting en parkeervoorzieningen in het groenontwerp zijn geïntegreerd en de overige bebouwing, de stalling en de opslag worden gecamoufleerd;

met daarbijbehorende:

  • e. gebouwen;
  • f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, beeldende kunstwerken daaronder begrepen;
  • g. terreinen;
  • h. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • i. groenvoorzieningen;
  • j. nutsvoorzieningen;
  • k. parkeervoorzieningen;

met dien verstande dat:

  • l. detailhandel niet is toegestaan;
  • m. horecabedrijfsactiviteiten anders dan als ondergeschikte nevenactiviteit ten behoeve van het bedrijf niet zijn toegestaan;
  • n. Wgh-inrichtingen niet zijn toegestaan;
  • o. de verkoop van motorbrandstoffen niet is toegestaan;
  • p. Bevi-inrichtingen niet zijn toegestaan;
  • q. zelfstandige kantoren uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - beeldkwaliteit';
  • r. bedrijfswoningen niet zijn toegestaan.
3.2 Bouwregels

Op de voor ' Bedrijventerrein ' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

3.2.1 Gebouwen

Voor een gebouw gelden de volgende regels:

  • a. een gebouw dient binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. de afstand van een gebouw tot een bouwperceelgrens mag niet minder dan 3 m bedragen, met dien verstande dat die afstand ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - beeldkwaliteit' niet minder dan 5 m mag bedragen;
  • c. de afstand van een gebouw tot een weg mag niet minder dan 11 m bedragen;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' geldt dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de aangegeven hoogte;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'minimale-maximale bouwhoogte (m)' geldt dat de bouwhoogte niet minder respectievelijk meer mag bedragen dan de aangegeven hoogte;
  • f. afwijkingen in maten en afmetingen zoals die bestaan op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp mogen gehandhaafd worden.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen of overkappingen voor een voorgevel of het verlengde daarvan mag niet meer dan 1 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter een voorgevel of het verlengde daarvan mag niet meer dan 2 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overkappingen achter een voorgevel of het verlengde daarvan mag niet meer dan 12 m bedragen;
  • d. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 15 m bedragen.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. de eisen die voortvloeien uit een door de gemeenteraad vastgesteld beeldkwaliteitsplan;
  • b. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. een goede milieusituatie;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde:

  • a. 3.2.1 en toestaan dat wordt gebouwd ten behoeve van een functie waarvoor een omgevingsvergunning is of wordt verleend als bedoeld in 3.6 ;
  • b. 3.2.1 onder d en toestaan dat de bouwhoogte van een bedrijfsgebouw wordt vergroot tot niet meer dan 15 m, met dien verstande dat voor ondergeschikte onderdelen van een gebouw, zoals schoorstenen, masten, liftkokers of andere daarmee vergelijkbare onderdelen een bouwhoogte kan worden toegestaan van niet meer dan 20 m;
  • c. 3.2.2 onder a en toestaan dat overkappingen met een hogere bouwhoogte vóór een voorgevel of het verlengde daarvan worden gebouwd, indien en voor zover ontheffing is of wordt verleend ten behoeve van de verkoop van motorbrandstoffen.
3.4.2 Afwegingskader

Een in 3.4 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend:

  • a. mits het bouwplan voldoet aan de eisen die voortvloeien uit een door de gemeenteraad vastgesteld beeldkwaliteitsplan;
  • b. indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de milieusituatie;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden voor opslag van goederen, voor zover de gronden zijn gelegen aan de naar de weg gekeerde zijde van een terrein.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1 en:

  • a. toestaan dat tevens bedrijven worden toegelaten die niet zijn genoemd in Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten Bedrijventerrein of die volgens Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten Bedrijventerrein van een hogere categorie zijn, voorzover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de reeds toegelaten categorie, met dien verstande dat:
    • 1. Bevi-inrichtingen niet zijn toegestaan;
    • 2. vuurwerkbedrijven niet zijn toegestaan;
    • 3. Wgh-inrichtingen niet zijn toegestaan;
  • b. detailhandel toestaan ten behoeve van:
    • 1. productiegebonden detailhandel;
    • 2. detailhandel binnen automobielbedrijven, garagebedrijven en/of autobanden-montagebedrijven;
    • 3. detailhandel in het kader van recreatiebedrijven;
    • 4. detailhandel in landbouwwerktuigen, machines, meststoffen, keukens, volumineuze sanitairartikelen, zand en/of grind, met dien verstande dat deze bevoegdheid niet geldt ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - beeldkwaliteit';
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg' ten behoeve van een verkooppunt van motorbrandstoffen, met dien verstande dat de verkoop van lpg uitsluitend is toegestaan voor zover tevens ontheffing wordt verleend als bedoeld onder d;
  • d. ten behoeve van risicovolle inrichtingen, indien en voor zover:
    • 1. het plaatsgebonden risico op de grens van de inrichting niet meer bedraagt dan 10-6 dan wel bij categoriale inrichtingen de in de Regeling externe veiligheid inrichtingen genoemde afstanden tot (beperkt) kwetsbare objecten in acht worden genomen;
    • 2. het groepsrisico verantwoord kan worden.
3.6.2 Afwegingskader

Ter beoordeling van de toelaatbaarheid van een in 3.6.1 omgevingsvergunning vindt een evenredige belangenafweging plaats, waarbij betrokken worden:

  • a. de mate waarin de waarden en functies van de gronden die het plan beoogt te beschermen door de vrijstelling worden geschaad;
  • b. de mate waarin de belangen van de gebruikers en/of eigenaren van de nabijgelegen gronden door de vrijstelling worden geschaad;
  • c. de uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de aanvaardbaarheid op het gebied van milieu en externe veiligheid.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 Wijziging

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en:

  • a. de omvang van de functieaanduidingen met betrekking tot toegestane bedrijvigheid wijzigen, indien en voor zover de woningen, aan de hand waarvan de toegestane bedrijvigheid is bepaald, niet meer als zodanig in gebruik zijn en de betreffende woningen niet langer een woonbestemming hebben en de wijziging redelijkerwijs kan worden opgenomen met het oog op andere nog wel aanwezige woningen.