direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Omgevingsvergunning Ens Enserweg 16
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0171.PB00080-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer heeft bij de gemeente een verzoek ingediend voor het realiseren van een zonneweide (ook wel zonnepark genoemd) op het perceel aan de Enserweg 16 in Ens. Door middel van de brief van 12 november 2019 laat de gemeente weten onder voorwaarden mee te willen werken aan het plan omdat het past binnen de uitgangspunten van het ruimtelijk beleid.

Om medewerking te verlenen aan het plan moet een planologische procedure worden doorlopen. Initiatiefnemer dient hiertoe een aanvraag omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onderdeel c van de Wabo in te dienen. De genoemde aanvraag omgevingsvergunning dient vergezeld te gaan met een goede ruimtelijke onderbouwing. Voorliggende rapportage bevat deze ruimtelijke onderbouwing.

1.2 Ligging projectgebied

Het projectgebied is gelegen in de gemeente Noordoostpolder, ten zuiden van het dorp Ens. Op navolgende afbeelding is de locatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.PB00080-0002_0001.png"

Figuur 1 Ligging projectgebied (rood ingetekend)

De planlocatie is gelegen in een glastuinbouwgebied. Op het perceel aan de Enserweg 16 is een verouderde kas aanwezig.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het projectgebied vigeert de beheersverordening 'Landelijk gebied'. In deze beheersverordening wordt de bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2004' van toepassing verklaard. Het perceel heeft de bestemming 'Agrarisch gebied'. Op grond van deze bestemming is het realiseren van een zonneweide niet toegestaan. Zie ook de navolgende afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.PB00080-0002_0002.png"

Figuur 2: vigerende bestemming

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 is de bestaande situatie beschreven en wordt ingegaan op de gewenste ontwikkeling. In hoofdstuk 3 is de gewenste ontwikkeling getoetst aan het relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 4 is de toetsing van de gewenste ontwikkeling aan de relevante omgevings- milieuaspecten beschreven. Hoofdstuk 5 gaat ten slotte in op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

2.1 Bestaande situatie

2.1.1 Ontstaansgeschiedenis Noordoostpolder

De drooglegging van de Zuiderzee was een ambitieus Nederlands waterstaatkundig project uit het begin van de twintigste eeuw. Tussen 1927 en 1932 vond de afsluiting van de voormalige Zuiderzee plaats en begon de overheid met de aanleg van drie IJsselmeerpolders: de Wieringermeer (1927-1930), de Noordoostpolder (1936-1942) en de Flevopolder (1957-1968). Met de winning van dit nieuwe land, kreeg de overheid de omvangrijke taak om een gehele provincie in te richten en bewoonbaar te maken. De overheid bepaalde de situering van de dorpen, de verkaveling van de polder en het verloop van wegen en kanalen.

De Noordoostpolder vertoont duidelijke kenmerken van een rationeel landschap uit de twintigste eeuw. Het belangrijkste kenmerk van de Noordoostpolder is dat het is ontworpen als eenheid, waarbij landschap, stedenbouw en architectuur onderdeel uitmaken van één integraal ontwerp. Het polderconcept, de concentrische opbouw op verschillende niveaus, is kenmerkend voor de ruimtelijke structuur. Vanwege het integrale ontwerp en de gaafheid van het landschap zijn de Noordoostpolder (en Urk) in de rijksnota Belvedère gerangschikt onder de cultuurhistorisch meest waardevolle gebieden in Nederland.

2.1.2 Ordeningsprincipe landschap

De ruimtelijke structuur van de polder wordt mede bepaald door de volgende elementen:

  • groene lijsten: boerderijen en dorpen als groene eilanden in de open agrarische ruimte;
  • ringen: IJsselmeerdijk en voormalige Zuiderzeedijk en de dorpenringweg;
  • radialen: het assenkruis dat de dorpenringweg met Emmeloord verbindt;
  • hiërarchische en concentrische opbouw;
  • verkaveling volgens een modulair systeem op basis van een standaardkavel (300 m x 800 m).

In de Noordoostpolder kan een onderscheid worden gemaakt in cultuurhistorisch waardevolle objecten en structuren uit de tijd van de aanleg (kernwaarden) en de voormalige eilanden. De kernwaarden uit de tijd van de aanleg hebben voornamelijk te maken met het ontwerp van de polder. Het ontwerp heeft voor patronen in het landschap gezorgd van ringen (dijkenring en dorpenring), radialen (assenkruis) en groene lijsten (om dorpen, erven en fruitgaarden). Erfsingels zijn een karakteristiek onderdeel van het landschap van de Noordoostpolder. Op navolgende afbeeldingen is de kenmerkende ruimtelijke structuur van de Noordoostpolder weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.PB00080-0002_0003.png"

Figuur 3: Kenmerkende ruimtelijke structuur van de polder (Bron: Toekomstvisie gemeente Noordoostpolder 2030)

2.1.3 Projectgebied

Het projectgebied ligt aan de Enserweg 16 in Ens. Ter plaatse is het glastuinbouwbedrijf van initiatiefnemer gevestigd. Het bedrijf heeft de beschikking over circa 4.600 m2 aan verouderde kassen, een verwerkingsruimte, een opslagruimte en een bedrijfswoning. Op de navolgende afbeelding zijn de kassen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.PB00080-0002_0004.png"

Figuur 4: foto van de kassen (foto genomen vanaf de Enserweg in zuidelijke richting)

2.2 Gewenste ontwikkeling

Op min of meer de plek van de kassen wordt de zonneweide gerealiseerd. In de navolgende afbeelding is globaal de ligging van het gebied, waar de panelen worden geplaatst, met een rode lijn aangegeven. De zonneweide krijgt een oppervlakte van circa 6.900 m2. Dit is inclusief de ruimte die is gereserveerd voor de landschappelijke inpassing van de zonneweide (zie ook paragraaf 2.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.PB00080-0002_0005.png"

Figuur 5: situering zonneweide op het perceel

Op grond van het gemeentelijk beleid dienen de panelen haaks of evenwijdig aan de kavelsloot worden georiënteerd. De zonnepanelen krijgen daarom een oost-west oriëntatie. Op de navolgende afbeelding is de invulling van het perceel met de zonnepanelen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.PB00080-0002_0006.png"

Figuur 6: Opstelling zonnepanelen

Ten opzichte van het midden van de wegsloot wordt een afstand aangehouden van 12 meter en tot de perceelsgrens aan de westzijde een afstand van 4 meter. Ten opzichte van de kavelsloot aan de noordzijde wordt aan afstand van ten minste 6 meter aangehouden.

Op de navolgende afbeelding is de doorsnedetekening weergegeven. De bovenkant van de panelen ten opzichte van het maaiveld is circa 3,20 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.PB00080-0002_0007.png"

Figuur 7: Doorsnedetekening

Aan de wegzijde (oost) beginnen de panelen met een zadeldak en aan de westzijde eindigen de panelen met een lessenaarsdak.

De gemaatvoerde tekening van het project op A0 formaat is separaat toegevoegd.

2.3 Landschappelijke inpassing

De gemeente stelt als voorwaarde dat de karakteristieken van het landschap van de Noordoostpolder (zoals rechtlijnigheid, weidsheid en uniformiteit) worden gerespecteerd en herkenbaar blijven. Een afscherming van de zonneweide is daarom gewenst. Op de inrichtingstekening is de inpassing van de zonneweide aangegeven. Er wordt aan twee zijden van het zonnepark een elzenhaag aangeplant met een hoogte van circa 3 meter.  De haag aan de noord-westzijde komt 'strak' tegen het bouwvlak aan te liggen. Aan de noord-oostzijde wordt deze op circa 3 meter afstand van de panelen gesitueerd. Zie ook de navolgende afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.PB00080-0002_0008.png"

Figuur 8: Landschappelijke inpassing

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Het plan dient getoetst te worden aan het nu geldende rijks, provinciaal en gemeentelijk beleid. Hieronder is het rijks, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid nader beschreven.

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De rol van de rijksoverheid in het ruimtelijke beleid voor nationale elektriciteitsvoorziening is gelegen in het zorgen voor voldoende ruimte voor een adequate infrastructuur. Energiezekerheid is een belangrijk economisch goed. De verdere integratie van de Europese energiemarkt maakt dat er een steeds groter beroep op internationale verbindingen wordt gedaan en hoogspanningsverbindingen mogelijk om uitbreiding vragen. Het Rijk wijst daarbij de tracés van hoogspanningsverbindingen (vanaf 220 kV) en locaties voor de opwekking van elektriciteit (vanaf 500 MW) aan en zorgt voor de inpassing hiervan. Het project valt hier niet onder, aangezien circa 12,5 MWp wordt opgewekt.

Het Rijk zet in op een transitie naar een duurzame, hernieuwbare energievoorziening en het geschikt maken van de elektriciteitsinfrastructuur op de langere termijn voor meer decentrale opwekking van elektriciteit.

In de Structuurvisie wordt aangegeven dat het aandeel van duurzame energiebronnen als wind, zon, biomassa en bodemenergie in de totale energievoorziening omhoog moet. De ambitie is dat Nederland in 2040 een robuust internationaal energienetwerk kent en dat de energietransitie ver gevorderd is.

Het is primair de taak van provincies en gemeenten om voldoende ruimte te bieden voor duurzame energievoorziening (zoals zonne-energie en biomassa). Het ruimtelijk rijksbeleid voor (duurzame) energie beperkt zich daarom enkel tot grootschalige windenergie op land en op zee, gelet op de grote invloed op de omgeving en de omvang van deze opgave. Voor andere energiefuncties is geen nationaal ruimtelijk beleid nodig, naast het faciliteren van ontwikkelingen door het aanpassen van wet- en regelgeving en het delen en ontwikkelen van kennis.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd, waarbij een nieuwe vereenvoudigde Laddersystematiek geldt. Daarin staat dat pas als herstructurering of transformatie van bestaand stedelijk gebied onvoldoende ruimte biedt om aan de ruimtevraag van het plan te voldoen, er sprake kan zijn van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het begrip “stedelijke ontwikkeling” is daarbij als volgt gedefinieerd: “ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.”

Afweging

Een zonnepark betreft geen stedelijke functie in de zin van de ladder voor duurzame verstedelijking, zoals hiervoor genoemd. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 januarui 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:178) volgt dat de realisatie van een zonepark niet gezien wordt als een stedelijke ontwikkeling in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking. De ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve niet van toepassing op voorliggend project.

Conclusie

Dit project is in overeenstemming met het Rijksbeleid. Het zonnepark levert een positieve bijdrage aan het verduurzamen van de nationale energievoorziening. Zonne-energie is een belangrijke vorm van hernieuwbare energie en sluit aan op het Rijksbeleid.

Er is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling waarop de Ladder van toepassing is.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Flevoland Straks

De provincie Flevoland heeft op 8 november 2017 de omgevingsvisie Flevoland Straks vastgesteld. De provincie heeft drie kernopgaven geformuleerd: Het Verhaal van Flevoland (fysieke omgeving), Krachtige Samenleving (sociaal-economische omgeving) en Ruimte voor Initiatief (bestuurlijke omgeving). Deze opgaven vormen de kern voor alle ontwikkelingen waar de provincie Flevoland bij betrokken is. Zowel voor de strategische opgaven uit de Omgevingsvisie, als andere vraagstukken van de provincie Flevoland.

Eén van de strategische opgaven uit de visie gaat over duurzame energie. Onze aarde warmt op en de voorraad fossiele brandstoffen zoals aardolie en aardgas is beperkt. We produceren te veel koolstofdioxide (CO2). Nationaal en internationaal zijn afspraken gemaakt voor een CO2-arme energievoorziening en dat betekent dat we ons energiegebruik moeten veranderen. Bijvoorbeeld door woningen te isoleren, zuinige productieprocessen te ontwerpen en duurzame energie op te wekken. Denk aan windmolens, zonnepanelen, bodemwarmte, waterstof, groen gas of nieuwe technieken die we nu nog niet kennen.

Concreet wil de provincie de CO2 uitstoot met 49% terugbrengen ten opzichte van de uitstoot van 1990. In 2050 is de ambitie om volledig CO2-neutraal te zijn. Dit betekent onder andere dat de Flevolandse woningen en bedrijven energieneutraal zijn. In 2050 is er geen aardgas meer nodig om in de Flevolandse energievraag te voorzien. Om dit te realiseren wil de provincie de duurzame energieproductie en de ruimte daar voor stimuleren.

Met het opwekken van zonne-energie wordt door het project een bijdrage geleverd aan de opgave van de provincie om de CO2 uitstoot te verminderen.

3.2.2 Structuurvisie Zon

In de structuurvisie Zon, vastgesteld op 15 november 2018, is het beleidskader verwoord ten behoeve van het opwekken van grondgebonden zonne-energie in het landelijk gebied.

Met de Structuurvisie Zon biedt de provincie ruimte aan gemeenten om in het landelijke gebied van de provincie zonneparken te realiseren. Hoofdopzet van het beleid vindt zijn oorsprong in de Omgevingsvisie FlevolandStraks. Mede leidend in dit proces zijn de opgaven Ruimte voor initiatief en het Verhaal van Flevoland. De principes uit de Omgevingsvisie ‘verrijk met eigenheid’, ‘doe mee en draag bij’ en ‘mensen maken Flevoland’ vormen de accenten bij de afweging. Voor de invulling van de opgave zijn verschillende onderdelen van belang, deze onderdelen vormen de bouwstenen van het beleid voor grondgebonden zonne-energie.

Voor het vormgeven van het gemeentelijke beleid zijn zes bouwstenen benoemd. Deze hebben betrekking op het integraal benaderen van de opgave voor zonne-energie, zowel vanuit ruimtelijk, maatschappelijk als economisch perspectief. Maar ook op het inpassen van een zonnepark in de omgeving. Denk aan aansluiting op netwerken en infrastructuur, passendheid in het landschap en aan draagvlak en betrokkenheid. Om tijdig in te spelen op technologische ontwikkelingen is het gewenst dat bij zonneparken wordt gewerkt met tijdelijke vergunningen.

Het plangebied bevindt zich in het landelijk gebied en valt daarmee onder het werkingsgebied van de Structuurvisie Zon. Hierna wordt het plan getoetst aan de bouwstenen uit de Structuurvisie Zon.

Initiatief staat centraal (Bouwsteen I)

De provincie biedt ruimte aan initiatieven die bijdragen aan de realisatie van de opgave duurzame energie en matchen met het verhaal van Flevoland. Dit betekent echter niet ‘u vraagt, wij draaien’. Vanuit het initiatief zal aangetoond moeten worden hoe het initiatief past in de opgave. Hierbij spelen dus zowel ruimtelijke, maatschappelijke als economische perspectieven een rol.

Economisch

Het park zal worden aangelegd door zoveel mogelijk plaatselijke / regionale bedrijven.

Ruimtelijk

Bij de inpassing van het zonnepark is uitdrukkelijk rekening gehouden met de ruimtelijke structuur van de polder. Zie hiervoor paragraaf 2.3.

Maatschappelijk

Met de zonneweide wordt een bijdrage geleverd aan de transitie naar een duurzame wijze van energieproductie. Inherent hieraan is een afname van bijvoorbeeld broeikasgassen / stikstofoxiden. De zonneweide draagt daarom een steentje bij aan de verduurzaming / verbetering van ons leefmilieu.

Opgave voorop (Bouwsteen II)

Het is van provinciaal belang dat de opgave Duurzame Energie wordt gerealiseerd. Concreet houdt dit in dat Flevoland in 2030 bekend staat als de provincie die draait op duurzame energie. Onder andere doordat er voldoende ruimte is voor Flevolanders om zelf hun energie op te wekken.

Van belang is de afstemming tussen meer duurzame energie, ruimtelijke kwaliteit en maatschappelijke betrokkenheid. Deze bouwsteen zorgt ervoor dat initiatieven versterkend werken op de opgaven.

De zonneweide krijgt een oppervlakte van circa 6.900 m2 en draagt bij aan de duurzame energieopgave van de provincie. De zonneweide is gepland op een perceel grond dat binnen het glastuinbouwgebied ten zuiden van Ens ligt en door de gemeente wordt beschouwd als 'restgrond' (zie ook paragraaf 3.3.2). Vanwege de ligging van het projectgebied binnen de grenzen van het glastuinbouwgebied en de landschappelijke inpassing van de zonnepanelen kan worden gesteld dat de zonneweide geen negatief effect heeft op de ruimtelijke kwaliteit. Ten opzichte van de bestaande situatie, waarbij het perceel in gebruik is als glastuinbouwbedrijf, treedt door de landschappelijke inpassing van de zonnepanelen eerder ruimtelijke kwaliteitswinst op. Aantasting van de openheid is niet aan de orde vanwege de ligging van het projectgebied in het glastuinbouwgebied.

Bundel en combineer (bouwsteen 3)

Bundel zonneparken waar mogelijk met (bestaande) dragende (ruimtelijke) structuren (bijvoorbeeld doordat er een relatie is tussen opwekking en gebruik). Dit passend bij de maat en schaal van de omgeving. Zorg bij voorkeur voor meervoudig ruimtegebruik. Maak waar mogelijk gebruik van de bestaande (infra)structuur, bijv. (snel)wegen, waterkeringen, kabels, windopstellingen, etc.

De zonneweide wordt gerealiseerd op een perceel grond dat door de gemeente als restgrond wordt beschouwd (perceel kleiner dan 5 ha). Gezien het relatief kleinschalig karakter van de weide is deze passend bij de maat en schaal van de omgeving. Er wordt gebruik gemaakt van de bestaande (infra) structuur.

Houd rekening met (landschappelijke) kwaliteiten (bouwsteen 4)

Sluit aan bij het Verhaal van Flevoland zoals benoemd in de Omgevingsvisie FlevolandStraks. Bezie hoe bij het ontwikkelen van zonneparken het Verhaal van Flevoland behouden, gekoesterd en versterkt kan worden. Dat gaat om het landschap en het karakter van de lokale gemeenschap; wat past bij hen? De omvang en inpassing van een zonnepark is afhankelijk van omgevingskenmerken, passend bij de schaal van het landschap, van die plek.

De landschappelijke waarden van de Noordoostpolder hebben voornamelijk te maken met het ontwerp van de polder. Het ontwerp heeft voor patronen in het landschap gezorgd van ringen (dijkenring en dorpenring), radialen (assenkruis) en groene lijsten (om dorpen, erven en fruitgaarden). Erfsingels zijn een karakteristiek onderdeel van het landschap van de Noordoostpolder.

Bij de situering van de zonnepanelen binnen het projectgebied wordt aangesloten op de aanwezige 'lijnen' in de polder. De panelen worden haaks op de noordelijk gelegen kavelsloot georiënteerd. Door deze oriëntatie en de landschappelijke inpassing is rekening gehouden met de landschappelijke kwaliteiten.

Een zonnepark is tijdelijk (bouwsteen 5)

Om mee te kunnen gaan in technologische ontwikkelingen, bijv. om beter energetisch rendement te behalen, staat de provincie alleen zonneparken toe voor de periode van de technisch-economische levensduur (nu 25 jaar). Onderhavig zonnepark voorziet derhalve in een exploitatietijd van 25 jaar.

Betrokken en Draagvlak (bouwsteen 6)

In samenwerking met de gemeente is over het planvoornemen een voorlichtingsavond gehouden voor omwonenden. Gebleken is dat er vanuit de omgeving draagvlak is voor het project. Een verslag van de avond is separaat bijgevoegd.

Initiatiefnemer zal verder een bijdrage leveren aan het duurzaamheidsfonds van gemeente noordoostpolder. Het duurzaamheidsfonds is onderdeel van de participatie voorwaarden van de gemeente. Met de gelden uit dit fonds wordt het algemeen belang gediend.

Daarnaast wordt achter de Enserweg 16 een huisvestingslocatie voor 300 arbeidsmigranten gerealiseerd. Initiatiefnemer onderzoekt of hij stroom kan leveren aan deze locatie. Op die manier kunnen beide projecten elkaar versterken en heeft het huisvestingsproject direct baat bij het zonnepark.

3.2.3 Omgevingsprogramma

In 2019 is het Omgevingsprogramma van de provincie Flevoland vastgesteld. De grondslag van het Omgevingsprogramma is de Omgevingswet. Flevoland heeft de ambitie om in 2030 op duurzame energie te draaien. Om de ambitie voor duurzame energie te realiseren is een energietransitie nodig. Samen met gemeenten en andere partners wordt zowel ingezet op duurzame productie als op energiebesparing. In het Omgevingsprogramma wordt m.b.t. de Structuurvisie Zon aandacht geschonken aan zonne-energie. De koers voor duurzame energie richt zich op drie lijnen: ‘Energie neutrale steden en dorpen’, ‘Ruimte voor energie’ en ‘Het goede voorbeeld’. Deze drie lijnen dragen bij aan het realiseren van de gestelde ambitie om in 2050 een fossielvrije provincie te zijn. In de lijn ‘Ruimte voor energie’ wordt ingezet op het ruimte bieden aan grondgebonden zonne-energie in het landelijk gebied. Ervan uitgaande dat tegelijkertijd de ruimte voor zon in het stedelijk gebied maximaal wordt benut.

3.2.4 Conclusie provinciaal beleid

De provincie Flevoland wil over op duurzame energiebronnen. Daarnaast wordt ingezet op het op het bieden van ruimte aan grondgebonden zonne-energie. Dit project is in overeenstemming met het beleid van de provincie.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Zon in de polder

De gemeente heeft berekend dat zij om in 2030 energieneutraal te zijn, nog circa 600 hectare aan zonnepanelen nodig heeft. Over waar en hoe die 600 hectare op een goede manier gerealiseerd kan worden, is door de gemeente nagedacht. Dit is beschreven in het beleidskader ‘Zon in de polder’.

Het beleid voor zonneweiden berust op 6 uitgangsprincipes:

  • 1. Prioriteit ligt bij de realisatie van zon op dak.
  • 2. Zuinig omgaan met landbouwgrond.
  • 3. Heldere ontwerpen, passend bij de polder.
  • 4. Tijdelijke invulling van ongebruikte gronden.
  • 5. Duurzaam ruimtegebruik: bundelen en combineren waar het kan.
  • 6. Slim gebruikmaken van het elektriciteitsnetwerk.

Met behulp van de principes is een kansenkaart gemaakt en zijn gebieden naar voren gekomen die het meest geschikt zijn voor een zonneweide. Toekomstige zonneweiden moeten daarbij voldoen aan regels voor het landschap en participatie.

In de structuurvisie is het glastuinbouwgebied ten zuiden van Ens aangemerkt als eventuele geschikte locatie voor de ontwikkeling van zonneweides. Hier zijn wel een aantal voorwaarden aan verbonden. De voorwaarden zijn onder andere dat er gebruik wordt gemaakt van restgronden en indien gebruik wordt gemaakt van restgronden een zonneweide niet groter mag zijn dan 5 hectare. De gemeente beschouwt de gronden van initiatiefnemer als restgronden. Het oppervlakte van de zonneweide blijft ruim onder de 5 hectare.

3.3.2 Conclusie gemeentelijk beleid

Het zonnepark past binnen het beleid van de gemeente om in 2030 energieneutraal te zijn. Er wordt voldaan aan de voorwaarden uit de structuurvisie 'Zon in de polder'.

Hoofdstuk 4 Omgevings- en milieuaspecten

4.1 Bodem

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het projectgebied. Bij een nieuwe functie dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie. Het uitgangspunt hierbij is dat aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel.

Onderzoek

Het zonnepark wordt gevormd door bouwwerken geen gebouw zijnde, waarin geen personen verblijven. Daarnaast zijn er geen grootschalige bodemingrepen aan de orde, waardoor grond moet worden afgevoerd of iets dergelijks. Het projectgebied is nu nog voor een groot deel bebouwd met kassen. Indien uit de asbestinventarisatie voor de sloop van de kassen blijkt dat asbest is gebruikt, dan zal na de sloop van de kassen bodemonderzoek in de toplaag van de bodem uitgevoerd moeten worden. Dit is conform de voorgestelde werkwijze van de gemeente in het principebesluit van 12 november 2019.

Het gebruik van het projectgebied als zonneweide, ten opzichte van het gebruik voor de glastuinbouw, heeft geen (extra) negatieve invloed op de bodemkwaliteit of op een eventueel hernieuwd agrarisch gebruik in de toekomst. Bodemonderzoek kan derhalve achterwege blijven.

Conclusie

De kwaliteit van de bodem staat daardoor de uitvoerbaarheid van de omgevingsvergunning op voorhand niet in de weg. Indien blijkt dat in de kassen asbest aanwezig is, dan zal na de sloop van de kassen de toplaag van de bodem worden onderzocht op de aanwezigheid van asbest.

4.2 Ecologie

Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht. In deze wet is zowel de bescherming van de flora en faunasoorten vastgelegd, als ook de bescherming van specifieke natuurgebieden (Natura 2000-gebieden). De Wnb vervangt onder andere de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998, waarin voorheen respectievelijk de soortenbescherming en de gebiedsbescherming geregeld was. Naast de Wet natuurbescherming zijn ook de provinciale structuurvisie en verordening relevant voor de gebiedsbescherming. Hierin is onder meer het behoud en de ontwikkeling van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voorheen EHS) geregeld.

Onderzoek

In de huidige situatie is het projectgebied voor een groot deel bebouwd (kassen en bedrijfsruimte) en bestaat een klein gedeelte uit erf en grasland.

Het projectgebied ligt binnen de grenzen van een glastuinbouwgebied (staand glas is toegestaan). In de glastuinbouw wordt steeds vaker op de grond geteeld in plaats van in de grond. Bij een teelt op de grond is in de kas veelal een betonvloer aangebracht.

Ten opzichte van de (gebruiks) mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt is de exploitatie van de zonneweide voor de biodiversiteit en de bodemkwaliteit geen verslechtering.

De nokken van de tafels zijn open, tussen de tafels wordt 50 centimer ruimte gehouden voor afvoer van hemelwater en visuele inspectie van de panelen. Daarnaast worden de panelen hoger gebouwd dan gebruikelijk is bij een zuid-opstelling. Ten opzichte van het gebruik voor de glastuinbouw zal de bodemkwaliteit door deze maatregelen (hoogte en openingen) significant niet verslechteren. Naar verwachting zal er zelfs ruimte ontstaan voor een nieuwe biotoop.

Om de aanleg van de zonneweide mogelijk te maken, moet bebouwing worden gesloopt. Omdat overtreding van de Wet natuurbescherming, als gevolg van de voorgenomen activiteiten, op voorhand niet uitgesloten kan worden, is door Natuurbank Overijssel een ecologisch quickscan uitgevoerd. Deze quickscan (projectnummer 2348, d.d.4 maart 2020) is als Bijlage 1 toegevoegd aan deze onderbouwing.

Het projectgebied is op 25 februari 2020 onderzocht op de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten en dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingsplaatsen en andere beschermde functies, zoals foerageergebied en vliegroutes van vleermuizen. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op beschermd (natuur)gebied zoals het Natuurnetwerk Nederland en Natura2000.

Wettelijke consequenties m.b.t. gebiedsbescherming

Het projectgebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura2000-gebied. Vanwege de ligging buiten de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties, omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen schaduwwerking kent. Vanwege de ligging op enige afstand van Natura2000-gebied, leiden de voorgenomen niet tot een negatief effect op instandhoudingsdoelen van Natura2000-gebied

Wettelijke consequenties m.b.t. soortbescherming

Het projectgebied behoort tot functioneel leefgebied van verschillende vleermuis-, amfibieën-, grondgebonden zoogdier- en vogelsoorten. Voorgenoemde soorten benutten het plangebied uitsluitend als foerageergebied, ze bezetten er geen vaste verblijf- of voortplantingsplaats. Als gevolg van de uitvoering van de voorgenomen activiteiten wordt geen beschermd dier gedood en wordt geen vaste verblijf- of voortplantingsplaats van een beschermd dier beschadigd of vernield.

Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten, wordt de functie van het projectgebied als foerageergebied voor beschermde diersoorten niet aangetast. Mogelijk neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor sommige beschermde diersoorten zelfs toe.

Stikstof

Met behulp van Aerius Calculator is een berekening gemaakt van de NOx uitstoot van de realisatiefase. In de berekening zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • 365 voortuigbewegingen met lichtverkeer (werkpersoneel e.d.);
  • 365 verkeersbewegingen met vrachtauto's (afvoer sloopmateriaal en aanvoer bouwmaterialen e.d);
  • Inzet van mobiele werktuig(en) met een verbruik van totaal 300 liter brandstof.

Uit de berekening volgt dat de realisatiefase van het project geen effect boven de 0,00 mol / ha / jaar veroorzaakt op enig Natura 2000 gebied. Het project heeft daarom geen significant negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van de N2000 gebieden. De Aeriusberekening is als Bijlage 2 aan deze toelichting toegevoegd.

De zonneweide veroorzaakt in de gebruiksfase geen NOx emissie. Alleen wanneer onderhoud door derden uitgevoerd moet worden, is er sprake van NOx emissie door wegverkeer. Dit zal veel lager zijn van de NOx emissie tijdens de realisatiefase. Daarom kan worden gesteld dat ook in de gebruiksfase de instandhoudingsdoelstellingen van de N2000 gebieden niet in het geding zijn.

Conclusie

Uit het ecologisch onderzoek blijkt dat er geen nader onderzoek uitgevoerd hoeft te worden en geen vergunning of ontheffing aangevraagd hoeft te worden om de voorgenomen activiteiten uit te kunnen voeren in overeenstemming met wet- en regelgeving voor beschermde soorten en gebieden. De Wet natuurbescherming en de Omgevingsverordening Provincie Flevoland vormen geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen activiteiten.

Verder is vastgeseld dat het project geen significant negatieve gevolgen heeft voor de instandhoudingsdoelstellingen van de N2000 gebieden.

4.3 Archeologie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2022 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Onderzoek

Op de gemeentelijke beleidsadvieskaart is het projectgebied aangewezen als WA-8 gebied. Voor deze gebieden geldt een vrijstelling voor het uitvoeren van archeologisch onderzoek bij bodemingrepen met een oppervlakte kleiner dan 10.000 m2 en een diepte van minder dan 100 cm.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.PB00080-0002_0009.png"

Figuur 9: archeologische beleidsadvieskaart

De zonneweide heeft een oppervlakte die kleiner is dan de genoemde oppervlakte waardoor uitvoeren van archeologisch onderzoek niet aan de orde is. Bovendien zullen als gevolg van de aanleg van de zonneweide geen bodemingrepen plaatsvinden dieper dan 1 meter.

Conclusie 

Het aspect archeologie staat de uitvoering van het project niet in de weg. Als bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwachte archeologische resten worden aangetroffen, dan zal conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet melding van de vondst gedaan worden bij de minister.

4.4 Water

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient het waterschap vroegtijdig op de hoogte gebracht te worden. Via de online watertoets is het plan kenbaar gemaakt bij het waterschap. Hieruit blijkt dat de normale procedure van het waterschap gevolgd moet worden. Het waterschap Zuiderzeeland is met de online watertoets op de hoogte gebracht van het voornemen. Het toetsresultaat van de watertoets is als Bijlage 3 aan deze toelichting toegevoegd.

In algemene zin kunnen de volgende zaken opgemerkt worden met betrekking tot de waterhuishouding:

  • er worden geen sloten gedempt;
  • het regenwater kan in de bodem infiltreren;
  • de verharding bestaat uit de betonnen verankeringspunten voor bouwwerken waarop de panelen geplaatst worden;
  • De panelen en de constructie wordt uitgevoerd met niet-uitloogbare materialen;
  • Op de projectlocatie staan kassen en een bedrijfsgebouw die ten behoeve van de realisatie van de zonneweide worden gesloopt.

Door middel van de brief van 29 juni 2020 geeft het waterschap Zuiderzeeland een positief wateradvies, waarbij wordt gevraagd om de waterparagraaf aan te vullen met gegevens uit deze brief. De brief van het waterschap is als Bijlage 4 aan deze onderbouwing toegevoegd. De betreffende gegevens zijn hierna opgenomen.

Voldoende water

  • Streefbeeld & uitgangspunt wateroverlast (zie uitgangspuntennotitie opgenomen als Bijlage 3 bij deze onderbouwing).
  • Bij zonneweides is vaak sprake van een (beperkte) toename van het netto verhard oppervlak. Hemelwater dat op zonnepanelen terechtkomt kan grotendeels rechtstreeks onder de panelen infiltreren in de bodem. Bij extreme neerslag kan – na verloop van tijd – een verhoogd risico bestaan op oppervlakkige afvoer over het maaiveld. De zonnepanelen concentreren de neerslag aan de onderzijde van de panelen (druiplijn). Door deze neerslagconcentratie kan de bodem dichtslaan waardoor geulvorming ontstaat en daarmee oppervlakkige afvoer van hemelwater. Een en ander is afhankelijk van de samenstelling van de bodem en de lokale omstandigheden (bv. verhang in het maaiveld). Mocht deze oppervlakkige afvoer het oppervlaktewatersysteem bereiken dan is sprake van afwentelen: versnelde afvoer van neerslag naar het watersysteem. Als deze situatie zich voordoet dan is de initiatiefnemer verantwoordelijk voor het treffen van maatregelen om het afwentelen ongedaan te maken.

Schoon water

  • Streefbeeld goede oppervlaktewaterkwaliteit (zie uitgangspuntennotitie opgenomen als Bijlage 3 bij deze onderbouwing).

Conclusie

Het waterschap Zuiderzeeland heeft een positief wateradvies afgegeven. Het aspect water staat de uitvoering van het project niet in de weg.

4.5 Bedrijven en milieuzonering

Ten behoeve van een passende afstand rond bedrijven en instellingen ten opzichte van gevoelige functies is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) het systeem "Bedrijven en milieuzonering" (2009) ontwikkeld in de vorm van een bedrijvenlijst. In deze bedrijvenlijst zijn richtafstanden opgenomen die gelden tussen bedrijven en milieugevoelige functies, zoals woningen.

Zonneweiden zijn niet opgenomen in deze bedrijvenlijst (niet onder activiteiten en niet onder installaties), er zijn dus geen standaard richtafstanden bekend voor deze activiteit. Er zal dus nader afgewogen moeten worden in hoeverre het plan op deze locatie inpasbaar is.

Het plangebied kent momenteel een agrarische bestemming waarop al de nodige bedrijfsactiviteit mogelijk is. Wat betreft aard en omvang van de milieuhinder en gevaarzetting van energieopwekking met zonnepanelen is goed te verdedigen dat dit qua ruimtelijke impact de reeds toegestane agrarische bedrijfsactiviteiten niet overtreft. Het plan veroorzaakt weinig tot geen geluidsoverlast en heeft een lage verkeersaantrekkende werking.

Het projectgebied grenst aan de zuid / zuidoostzijde aan het erf van initiatiefnemer, aan de oost / noordoostzijde grenst het projectgebied aan de Enserweg.

De kortste afstand vanaf de rand van het projectgebied tot de dichtstbijzijnde een bestaande agrarische bedrijfswoningen (Enserweg 13) is circa 40 meter. Andere woningen van derden staan op grotere afstanden.

Eventuele geluidhinder zou door transformatoren kunnen ontstaan. Het betreft transformatoren die vergelijkbaar zijn aan die in woonwijken. Voor transformatorstations (een buitengewoon conservatieve benadering van de te plaatsen transformatoren) geldt een te hanteren afstand van 30 m. De afstand van transformatorstations zal ten minste 30 m ten opzichte van de dichtstbijzijnde woning bedragen.

Omgekeerd is een zonnepark geen kwetsbaar, of gevoelig object. Een zonnepark levert geen beperkingen op voor inrichtingen in de omgeving.

Het plan gaat niet ten koste van een goed woon- en leefklimaat van deze woningen. Ook worden de huidige uitbreidingsmogelijkheden bij omliggende bedrijven en woningen door dit plan niet ingeperkt.

Op het vlak van milieuzonering zijn er geen belemmeringen.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de uitvoering van het project niet in de weg.

4.6 Reflectie en duisternis

Zonnepanelen worden vaak in verband gebracht met reflectie van licht. Moderne zonnepanelen hebben echter niet veel reflecties om de eenvoudige reden dat licht dat gereflecteerd wordt niet effectief is voor het opwekken van elektriciteit. Het percentage reflecties gaat om 3 à 5% bij een normale lichtinval. De reflecties (voor zover nog aanwezig) hangen daarbij af van de locatie (stand en hoogte spiegelend vlak) en de stand van de zon (de tijd en de tijd van het jaar). De hoek van de invallende lichtstraal bepaalt de hoek van de uitvallende lichtstraal. Hoe steiler de helling van de panelen, hoe groter de kans op hinder. Wanneer de panelen vrij vlak (35 graden of minder) worden opgesteld, gaat de reflectie veelal omhoog. Dan is er voor de omgeving geen hinder door reflectie.

In het voorliggend project worden de zonnepanelen in een hoek van circa 13° geïnstalleerd. Hinder door reflectie is bij de gekozen opstelling daarom niet te verwachten.

Conclusie

Met betrekking tot duisternis kan worden opgemerkt dat het project geen lichtuitstraling zal hebben. Er is op het terrein geen sprake van verlichting

4.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Het toetsingskader wordt gevormd door verschillende besluiten en documenten (onder andere Bevi, Bevb, Bevt). Risico's zijn inzichtelijk gemaakt op de risicokaart die per provincie wordt bijgehouden.

Uit de risicokaart blijkt dat er in de directe omgeving van het plangebied één risicobron aanwezig is. Het betreft een gastank op het perceel Enswerweg 12 dat op circa 155 meter afstand ligt. Het plangebied ligt ver buiten de invloedssfeer (25 meter) van deze tank. Binnen het projectgebied worden geen risicovolle functies voorgesteld. Vanuit de externe veiligheid bestaan er dus geen belemmeringen voor het plan.

4.8 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.

Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (2025) geldt in de directe omgeving van het plangebied een gemiddelde fijn stof concentratie (PM10) van minder dan 15 µg/m3 en een gemiddelde concentratie stikstofdioxide (NO2) van minder dan 8 µg/m3. De norm voor beide stoffen ligt op 40 µg/m3 (jaargemiddelde concentratie vanaf 2015). In de huidige situatie is dus sprake van een goede luchtkwaliteit.

Voor bepaalde initiatieven is bepaald dat deze 'niet in betekende mate' bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Ook projecten die "niet in betekenende mate" (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of voor een project sprake is van NIBM zijn vastgelegd in de AMvB-NIBM.

Met het onderhavige plan kunnen zonnepanelen worden opgericht. Deze hebben geen verslechtering van de luchtkwaliteit tot gevolg. Een nader onderzoek kan daarmee achterwege blijven.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit staat de uitvoering van het project niet in de weg.

4.9 Vormvrije MER-beoordeling

Per 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd. Eén van de belangrijkste wijzigingen in het Besluit is de invoering van een vormvrije m.e.r.-beoordeling voor activiteiten die genoemd worden in het Besluit milieueffectrapportage (kolom 1 van de D-lijst), maar onder de daar genoemde drempelwaarden liggen.

De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt in de uitspraak van 14 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2770) dat een zonnepark geen landinrichtingsproject (ex D-9) is, geen stedelijk ontwikkelingsproject (ex D-11.2) en evenmin een industriële installatie bestemd voor de productie van elektriciteit, stoom en warm water is (ex D-22.1).

Er hoeft daarom geen m.e.r-beoordeling plaats te vinden en het opstellen van een aanmeldingsnotitie en een MER is niet aan de orde.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid. Daarnaast wordt er in dit hoofdstuk ingegaan op grondexploitatie.

5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moeten plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Hiertoe zal het plan aan de betreffende instanties worden toegezonden.

In het voortraject zijn omwonenden door middel van een voorlichtingsavond op de hoogte gebracht van het plan. Hieruit is gebleken dat er vanuit de omgeving draagvlak is voor het project. Het participatieplan, waarin het verslag van de bewonersavond als bijlage is opgenomen, is separaat bijgevoegd.

5.2 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een initiatief dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het voornemen. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

De realisatie van de zonneweide, inclusief de kosten die samenhangen met de procedure, komen voor rekening van initiatiefnemers. De kosten voor het volgen van de procedure zullen via de gemeentelijke legesverordening aan de initiatiefnemers worden doorberekend. Voor de gemeente zijn er verder geen kosten te verhalen. Hiermee kan afgezien worden van het vaststellen van een exploitatieplan. De economische uitvoerbaarheid van dit initiatief is met het afsluiten van de anterieure overeenkomst aangetoond.

Eventueel uit te keren planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Op basis van deze gegevens kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.