direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Landelijk gebied, Kuinderweg 15 te Emmeloord (2023)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0171.BP00741-VS01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Kuinderweg 15 te Emmeloord in de gemeente Noordoostpolder wil initiatiefnemer op het perceel een nieuwe mestsilo realiseren. In het huidige bestemmingplan is deze mestsilo al voorzien, maar vanwege de wens en lopende procedure om arbeidsmigranten op het terrein te huisvesten is er onvoldoende afstand tussen de huisvestiging en de mestsilo om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te borgen.

Sinds het akkerbouwbedrijf is omgeschakeld naar een volledig biologische bedrijfsvoering en het bedrijf verder is uitgebreid, is het gebruik van mest behoorlijk toegenomen. Het bedrijf haalt nu elders haar mest vandaan, maar het is voor de bedrijfsvoering efficiënter om een mestsilo te realiseren voor de opslag van vaste mest op het erf zelf.

Op het erf is daarnaast een gebouw aanwezig waarin arbeidsmigranten worden gehuisvest die werkzaam zijn binnen het akkerbouwbedrijf. Binnen een straal van 50 m van een mestsilo mogen geen gevoelige objecten staan in verband met de geurcontour. Vanwege de geurcontour is het niet mogelijk de silo te realiseren binnen het bestaande bouwvlak. De huisvesting van arbeidsmigranten valt namelijk binnen deze straal van 50 m wanneer de silo binnen het bouwvlak wordt gerealiseerd. In overleg met de gemeente Noordoostpolder is daarom afgesproken een nieuw bestemmingsplan op te stellen waarbij veeteelt is uitgesloten en agrarische bedrijfsvorming niet mogelijk is binnen een straal van 10 m rondom de toekomstige huisvesting van arbeidsmigranten.

Opgemerkt moet worden dat de betreffende gemeente voornemens is de vergunning van de initiatiefnemer om 20 arbeidsmigranten te mogen huisvesten te verlenen . Echter loopt de beroepstermijn nog, waardoor de vergunning niet niet onherroepelijk is.

Uit praktisch oogpunt is voor dit ontwerp in oogschouw genomen dat de omgevingsvergunning voor de huisvesting van de arbeidsmigranten door de gemeente is verleend en dat de vergunning met vaststelling van dit bestemmingsplan onherroepelijk is.

De gewenste ontwikkeling van het realiseren van een mestsilo is niet mogelijk op basis van de geldende planologische regeling uit het bestemmingsplan 'Landelijk gebied, Kuinderweg 15 te Emmeloord'. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken, is het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Dit bestemmingsplan voorziet hier in.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in het buitengebied ten noorden van Emmeloord in de gemeente Noordoostpolder. Het perceel staat bekend als kadastraal gemeente Noordoostpolder, sectie G en perceelnummer 2720. In figuur 1.1 is het plangebied weergegeven ten opzichte van de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00741-VS01_0001.jpg"

Figuur 1.1 Ligging van het plangebied (bron: Rho Basisviewer)

1.3 Planologische regeling

1.3.1 Algemeen

Het plangebied ligt binnen de grenzen van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied, Kuinderweg 15 te Emmeloord', vastgesteld op 11 november 2019 door de gemeenteraad van Noordoostpolder. Een uitsnede van het bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied is weergegeven in figuur 1.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00741-VS01_0002.png"

Figuur 1.2 Ligging plangebied met een uitsnede van het geldende bestemmingsplan (ruimtelijkeplannen.nl)

1.3.2 Beschrijving bestemmingen

Het plangebied heeft de bestemming 'Agrarisch'. Binnen de bestemming zijn agrarische bedrijvigheid toegestaan uitsluitend in de vorm van een akkerbouwbedrijf. In een deel van het plangebied is daarnaast een bouwvlak aanwezig en zijn de gronden bestemd met 'Waarde - Archeologisch verwachtingswaarde WA -7' ter bescherming van de aanwezige archeologische waarden.

Ten slotte is binnen het gehele plangebied het paraplubestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren' van toepassing. In dit parapluplan wordt het parkeerbeleid juridisch geborgd. Met dit bestemmingsplan wordt deze regeling overgenomen.

Omgevingsvergunning

Voor het perceel loopt momenteel een vergunningsaanvraag voor de huisvesting van 20 arbeidsmigranten die werkzaam zullen zijn in het akkerbouwbedrijf. Bij vaststelling van dit bestemmingsplan vervalt de omgevingsvergunning.

Strijdigheid

Het bouwen van bouwwerken, zoals silo's en mestopslag, is alleen toegestaan binnen het bouwvlak. De situering van de mestsilo valt buiten het bouwvlak en is daarmee in strijd met de regels van het geldende bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige situatie en het voorgenomen plan. Dit wordt in de hoofdstukken 3 en 4 getoetst aan het beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 geeft een uitleg aan de juridische regeling van het bestemmingsplan, hoofdstuk 6 gaat ten slotte in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan

2.1 Huidige situatie

Het plangebied betreft het perceel van een biologisch akkerbouwbedrijf. Het bedrijf maakt geen gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen, kunstmest en genetisch gemodificeerde organismen. Dit bedrijf is grotendeels afhankelijk van gewone mest.

Het bedrijf is gelegen in het landelijk gebied, aan de Kuinderweg (N351) te Emmeloord. Het perceel, circa 15.255 m2 groot, met een bouwvlak van 8.300 m2 , heeft een driehoekige vorm, doordat de verkavelingsrichting niet haaks op de Kuinderweg staat. Het bedrijf ligt, tezamen met een akkerbouwbedrijf aan de overzijde van de Kuinderweg, relatief solitair in een grootschalig akkerbouwgebied.

Zuidelijk op het perceel staat een bedrijfswoning. Ten noorden hiervan staan enkele aaneengebouwde bedrijfsgebouwen. Het meest noordelijke gebouw wordt gebruikt voor de huisvesting van arbeidsmigranten die in dienst zijn van het biologisch akkerbouwbedrijf. De vestiging van arbeidsmigranten wordt juridisch-planologisch geregeld door middel van een omgevingsvergunning.

Rondom deze (bedrijfs)gebouwen ligt enige verharding. Het perceel is deels omgeven met een erfsingel.

De gronden ter hoogte van de toekomstige uitbreiding van de mestsilo zijn in de huidige situatie in gebruik als agrarische landbouwgronden. Een luchtfoto van het plangebied is weergegeven in figuur 2.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00741-VS01_0003.png"

Figuur 2.1 Ligging plangebied met de luchtfoto van huidige situatie (bron: Pdok.nl)

2.2 Gewenste ontwikkeling

De mestsilo

Het initiatief bestaat uit het bouwen van een mestsilo voor opslag van drijfmest. Vanwege de groei van het akkerbouwbedrijf, ervaart deze in de huidige situatie een capaciteit tekort ten behoeve van de opslag van mest.

De noodzaak ten behoeve van de mestsilo voor opslag van drijfmest komt voort uit het feit dat het bedrijf een volledige biologische bedrijfsvoering nastreeft en sinds 2018 een verdubbeling van zijn landbouwgronden heeft verworven. Tevens is er een behoefte aan een mestsilo om verzekerd te zijn voor voldoende voedingsmineralen voor de biologische gewassen.

Op de 104 hectare biologische landbouwgrond heeft het bedrijf een behoefte van gemiddeld 40 kuub per hectare, wat inhoud dat er een mestsilo moet komen van 4.000 kuub. Biologische mest is een relatief schaars product, waardoor het lastig is dit aan te laten voeren in het voorjaar en de zomer. In de winter willen veehouders het makkelijker uit handen geven, omdat ze soms zelf te weinig ruimte hebben. Vandaar dat eigen opslag van groot belang is om de eigen bedrijfsvoering veilig te stellen. In figuur 2.2 is de toekomstige situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00741-VS01_0004.jpg"

Figuur 2.2 Toekomstige situatie plangebied (bron: Boes + Kok)

Arbeidsmigranten

Om een goed woon- en leefklimaat te borgen van de huisvestiging van arbeidsmigranten

wordt een zone van 10 meter rondom het gebouw uitgesloten van agrarische activiteiten, daarnaast wordt de beoogde silo op een afstand van 50 meter gerealiseerd.

Om dit te borgen voorziet het bestemmingsplan in een functieaanduiding rondom dit gebouw en de mestsilo.

2.2.1 Landschappelijke inpassing

Van belang is dat nieuwe functies en bebouwing op een goede manier worden ingepast bij de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van het gebied. Voor de inpassing van de nieuwe bebouwing wordt aangesloten bij de bestaande landschappelijke elementen. Hierbij is onder andere rekening gehouden met de landschappelijke kenmerken zoals genoemd bijlage 1 'Historische singels'.

Op het laagste schaalniveau is het thema van de concentrische opbouw herkenbaar in de opbouw van de agrarische erven, die altijd aan drie zijden worden omzoomd door een erfsingel. Aan de kant van de openbare weg is het erf transparant begrensd. Deze opbouw heeft als effect dat de erven van buiten af gezien als landschapselement worden ervaren, en vanaf de weg een kijkje in het interieur van het bedrijf ontstaat.

Overal in de polder hebben de agrarische erven vrijwel dezelfde maat en vorm: 100 x 100 m of 80 x 100 m. De erven liggen vrijwel altijd in de hoek van de kavel: 100 m erf ten opzichte van 200 m open kavel. Deze maatverhouding van 1:2 zorgt voor een rustig beeld, waarbij de open ruimte de boventoon voert en het erf wordt ervaren als een groen eiland in de ruimte.

Op basis van het vaste gegeven van het vierkante erf is er in de Noordoostpolder veel variatie toegepast. De inrichting van de erven bestaat uit een voorerf en een achtererf. Oorspronkelijk zorgden de nutstuinen voor een geleidelijke overgang tussen de voortuin van de boerderij en het agrarische erf, maar moestuinen en boomgaarden zijn veelal uit het erf verdwenen. Met de plaatsing van de woning ten opzichte van de schuur wordt steeds ingespeeld op de bezonning.

De erven zijn door hun erfbeplanting de belangrijkste landschapselementen in de polder. Ondanks de grote mate van stedenbouwkundige en architectonische variatie overheerst in het landschap van de Noordoostpolder het beeld van een standaarderf: 'een vaste kavelmaat, een vierkante hoofdvorm en een uniforme opzet van de erfbeplanting'. Afwijkingen van deze vaste module, door agrarische erven die veel groter zijn en bebouwing die door de beplantingswal heen steekt, springt wel bijzonder in het oog.

Vertaling naar de ontwikkeling

In vergelijking met de andere agrarische erven in de polder heeft het onderhavige erf een afwijkende vorm. Waar andere erven een rechthoekige vorm hebben met een verhouding van 1:2, is het onderhavige erf meer een driehoek. Deze afwijking is ontstaan door de landschapstructuren in de omgeving. Het erf wordt aan de rechterzijde begrensd door de Kuinderweg en aan de linkerzijde door een kavelsloot.

Voor de ontwikkeling is een inrichtingstekening opgesteld en opgenomen in bijlage 2 . De mestsilo wordt gesitueerd aan de wegzijde achter de landbouwschuur. De mestsilo heeft een maximale bouwhoogte van 6,6 m. In dit geval wordt de bestaande erfsingel, inclusief sloot, doorgetrokken rondom de toekomstige uitbreiding. Hiermee is er in de toekomst sprake van een goede landschappelijke inpassing.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft de uitdagingen van de toekomst weer en geeft daarbij aan wat de nationale belangen zijn, welke keuzes op nationaal niveau gemaakt worden en welke richting daarbij wordt gegeven aan decentrale keuzes. Met de NOVI geeft het Rijk een langetermijnvisie om grote opgaven aan te pakken. Bij het maken van alle plannen moet aandacht worden besteed aan de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid.

De belangrijkste opgaven van de NOVI zijn:

  • 1. klimaatbestendige inrichting van Nederland met oog voor energietransitie;
  • 2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. toekomstbestendige ontwikkeling van landelijk gebied.

Daarbij gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • 2. kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • 3. afwentelen wordt voorkomen.

Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda, waarin staat aangegeven op welke wijze medeoverheden en de samenleving uitvoering geven aan de NOVI. Nederland is daarbij verdeeld in vijf landsdelen.

Toetsing

Het plan om een mestsilo juridisch-planologisch mogelijk te maken en het uitsluiten van agrarische activiteiten in een zone van 10 m rondom de vestiging van arbeidsmigranten zijn zeer geringe ingrepen. Het plan raakt geen rijksbelangen die gesteld zijn in de NOVI.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de Ladder, is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

  • bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur';
  • stedelijke ontwikkeling: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Bovenstaande ontwikkeling voorziet in de realisatie van een mestsilo. Dit wordt volgens de Ladder voor duurzame verstedelijking niet aangemerkt als 'stedelijke ontwikkeling'. Hetzelfde geldt van het uitsluiten van agrarisch activiteiten rondom de huisvestiging van arbeidsmigranten. Toetsing aan de Ladder is derhalve niet aan de orde.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie FlevolandStraks

De Omgevingsvisie FlevolandStraks (vastgesteld op 8 september 2017) geeft de visie van de provincie Flevoland op de toekomst van dit gebied. De visie gaat over de periode tot 2030 en verder. Het geeft aan welke kansen en opgaven er voor Flevoland liggen en welke ambities we hebben voor de toekomst. Het bijzondere verleden van de jongste provincie van Nederland vormt de basis van de visie.

In de visie staan de belangrijkste onderwerpen en ambities voor de toekomst van Flevoland. In de Omgevingsvisie wordt onderscheid gemaakt in kernopgaven en strategische opgaven. Deze opgaven hebben een tijdshorizon van circa 10 tot 15 jaar.

De drie kernopgaven zijn: het Verhaal van Flevoland (fysieke omgeving), krachtige samenleving (sociaal-economische omgeving) en ruimte voor initiatief (bestuurlijke omgeving). De strategische opgaven zijn: duurzame energie, regionale kracht, circulaire economie, landbouw: meerdere smaken.

Voor de ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maken, zijn de opgaven: het verhaal van Flevoland, ruimte voor initiatief, duurzame energie, circulaire economie en landbouw: meerdere smaken voor de opgaven waaraan bijgedragen wordt. Met dit plan is namelijk sprake van een particulier initiatief waarmee de kans wordt aangegrepen om nieuwe ontwikkelingen in de landbouw in combinatie met duurzame energie mogelijk te maken. Hierna worden de relevante opgaven benoemd en beschreven.

Kernopgave: Het verhaal van Flevoland

In deze opgave wil de provincie laten zien waar ze vandaan komen. In 2030 en verder wil Flevoland de kroon op de eeuwenlange Hollandse inpolderingstraditie zijn. Dan staat Flevoland wereldwijd bekend als een 20e-eeuws wederopbouwlandschap met herinneringen uit een verder verleden.

De provincie wil dit bereiken door mensen het lef te laten hebben om de kansen voor nieuwe ontwikkelingen te pakken; zoals transformatie in de landbouw en duurzame energie.

Kernopgave: Ruimte voor Initiatief

De provincie wil er zijn voor zijn inwoners en wil de krachten vanuit de samenleving dan ook benutten. Hiervoor bieden ze ruimte voor ondernemers en mensen die hun droom willen realiseren. Iedereen die wil bijdragen aan een duurzame toekomst van Flevoland is van harte uitgenodigd.

Strategische opgave: Duurzame Energie

Nationaal en internationaal zijn afspraken gemaakt voor een CO2-arme energievoorziening en dat betekent dat we ons energiegebruik moeten veranderen. Het opwekken van duurzame energie is een deel van de geschiedenis van Flevoland geweest. De provincie wil dan ook een provincie worden die draait op duurzame energie en wil dan ook ruimte scheppen voor het opwekken van duurzame energie. Dit gaat zowel om kleinschalige als grootschalige opwekking.

Strategische opgave: Circulaire Economie

Voor Flevoland ligt in de omschakeling naar een circulaire economie een kans. In een circulaire economie worden materialen eindeloos hergebruikt en zijn producten zoveel mogelijk gemaakt van hernieuwbaar materiaal. In 2030 en verder staat Flevoland bekend als de grondstoffenleverancier voor de circulaire economie. (Rest)stromen uit de landbouw, bedrijven en huishoudens worden geschikt gemaakt voor duurzaam (her)gebruik. Groene grondstoffen en gebruikte materialen worden zodanig bewerkt dat ze snel en gemakkelijk hun weg vinden naar bestaande en nieuwe afzetmarkten, in Flevoland, in Nederland en wereldwijd.

Strategische opgave: landbouw: meerdere smaken

Flevoland is van oorsprong een landbouwprovincie. Ontwikkelingen in deze sector vragen een groot aanpassingsvermogen. In 2030 en verder staat Flevoland bekend om haar meerdere smaken in de agrosector, die door haar aanpassingsvermogen vernieuwingen en innovaties voortvarend en snel in praktijk brengt.

De ontstaansgeschiedenis van de polder zie je terug in de kwaliteiten. Flevoland is sterk in techniek, technologie en primaire productie, zoals pootaardappelen en biologische landbouw. Vanuit de lucht lijkt de landbouw op elkaar, maar op het erf heeft elk bedrijf zijn eigen specialisatie, schaal en bedrijfsmodel. Er is veel variatie en deze neemt toe, van verwerking, energie, technologie tot stadslandbouw.

3.2.2 Provinciale Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening Flevoland is vastgesteld op 27 februari 2019. De Omgevingsverordening geeft regels voor de fysieke leefomgeving. In de Omgevingsverordening Flevoland zijn de volgende regels relevant voor het plan:

  • bescherming landschap: de Omgevingsverordening schrijft voor dat het verboden is om zonder ontheffing 1 of meerdere borden te plaatsen, te doen plaatsen, geplaatst te houden, aan te brengen, te doen aanbrengen of aangebracht te houden op een onroerende zaak;
  • watersystemen: de Omgevingsverordening schrijft regels voor die betrekking hebben op het watersysteem;
  • Natuurnetwerk Nederland (werkingsgebied): in de Omgevingsverordening zijn regels gesteld over Natuurnetwerk Nederland (NNN);
  • bodemsanering: de Omgevingsverordening geeft regels over bodemsanering in aanvulling op de Wet bodembescherming.

Het landschap wordt door het planvoornemen niet aangetast, maar juist verbeterd door de uitvoering van het bijbehorende landschappelijke inpassingplan. Daarnaast wordt het watersysteem niet gewijzigd, zoals toegelicht in paragraaf 4.7. In paragraaf 4.4.2.1 is beargumenteerd dat het plan niet strijdig is met de regels met betrekking tot het NNN. Als laatst wordt in paragraaf 4.8 nader ingegaan om het aspect bodem. Het plan sluit aan bij de uitgangspunten van het provinciaal beleid.

3.2.3 Beleidsregel kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied 2008

De provinciale beleidsregel 'Kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied 2008' is van toepassing op perceelsgebonden ontwikkelingen in het agrarisch gebied. Het landelijk gebied van Flevoland heeft voor een groot deel een agrarische functie. Ontwikkelingen in de landbouwsector maken het wenselijk meer ruimte te bieden aan kleinschalige niet-agrarische of agrarisch aanverwante functies en vergroting van (voormalige) agrarische bouwpercelen, voor zover deze de bestaande activiteiten en functies niet hinderen, niet leiden tot verstedelijking van het landelijk gebied en landschappelijk, milieutechnisch en verkeerskundig goed worden ingepast. Daarbij dienen de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw behouden te blijven of verder versterkt te worden.

Vergroten agrarische bouwperceel

Het vergroting van het agrarische bouwperceel is mogelijk, mits:

  • 1. de ruimtelijke mogelijkheden voor verhoging van het bebouwingspercentage zijn verkend en te beperkt zijn bevonden;
  • 2. bij de aanvraag tot vergroting van het (voormalige) agrarische bouwperceel wordt aangegeven waarom de gevraagde vergroting noodzakelijk is voor de ontwikkeling van het agrarische bedrijf of niet-agrarische en/of agrarisch aanverwante activiteit. Daarbij wordt ook het toekomstperspectief van het desbetreffende bedrijf of activiteit in beschouwing genomen;
  • 3. wordt voldaan aan de volgende regeling:
    • a. voor uitbreidingen van (voormalige) agrarische bouwpercelen tot in totaal 2,5 hectare kan een binnenplanse vrijstellings-/ontheffingsmogelijkheid in het bestemmingsplan worden opgenomen voor zover dat niet reeds in het vigerende bestemmingsplan is opgenomen;
    • b. voor samenvoeging van twee naast elkaar gelegen (voormalige) agrarische bouwpercelen kan een binnenplanse vrijstelling/ontheffing in het bestemmingsplan worden opgenomen;
    • c. voor uitbreidingen waarbij het (voormalige) agrarische bouwperceel in totaal groter wordt dan 2,5 hectare is een herziening van het bestemmingsplan of een projectprocedure noodzakelijk.

Aan de genoemde voorwaarden voor het vergroten van het bouwperceel kan worden voldaan. Zoals in hoofdstuk 2 reeds is beschreven, is er binnen de gronden van het huidige bouwpereel onvoldoende ruimte om de benodigde bouwwerken te realiseren. Ook de noodzaak van de benodigde vergroting is in dit hoofdstuk beschreven. Daarnaast wordt met dit bestemmingsplan een bouwperceel van circa 2 hectare voorgesteld. Het bestemmingsplan blijft daarmee onder de grens van 2,5 hectare.

Landschappelijke inpassing

Vergroting van de (voormalige) agrarische bouwpercelen en ontwikkeling van niet-agrarische en/of agrarisch aanverwante activiteiten is mogelijk, tenzij de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten worden aangetast. Hiervoor geldt dat:

  • a. bij niet-agrarische en/of agrarisch aanverwante activiteiten de erfsingel behouden moet blijven of hersteld moet worden;
  • b. de vergroting van het (voormalige) agrarische bouwperceel landschappelijk wordt ingepast, door middel van het herstellen of opnieuw aanplanten van de erfsingel;
  • c. er naar gestreefd dient te worden, dat de vorm van het (voormalige) agrarische bouwperceel past in het aanwezige landschap;
  • d. verkeerskundige inpassing.

De toekomstige situatie voorziet in een goede landschappelijke inpassing, zie hiervoor ook de beschrijving in paragraaf 2.2.1 en bijlage 2. De bestaande erfsingel blijft dan ook behouden waarbij de uitbreiding tevens wordt ingepast middels het aanplanten van een nieuwe erfsingel. Ook past de vorm van het bouwperceel in het landschap. Tot slot is sprake van een goede verkeerskundige inpassing. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 4.1.

Agrarisch aanverwante activiteiten

Ten aanzien van 5 niet-agrarische en agrarisch aanverwante activiteiten zijn maxima gesteld. De verantwoording van deze maxima is gegeven onder de betreffende activiteiten, alleen in specifieke gevallen kan van deze maat worden afgeweken. Er moet dan wel een waarborg zijn of kunnen worden gegeven dat de kleinschaligheid niet in het geding komt. Het be- en verwerking van biomassa, waaronder mest, is één van deze 5 activiteiten.

Be- en verwerking van biomassa,waaronder mest

De regelgeving en technische mogelijkheden zijn mede bepalend voor de benodigde ruimte,

maar in totaal zou voor de be- en verwerking van biomassa, waaronder mest, 1.000 m2 aan

bebouwing toereikend moeten zijn. Hierbij is ervan uitgegaan dat de opslag van mest en

biomassa en co-producten doorgaans in folie-bassins of sleufsilo’s plaatsvinden.

De 1.000 m2 aan bebouwing biedt de mogelijkheid aan een regulier agrarisch bedrijf om (afhankelijk van de omvang van het eigen bedrijf en de bijmenging van co-producten) ook mest of biomassa van naburige agrarische bedrijven te bewerken.

In onderhavige plan gaat het niet om be- of verwerking van mest, maar uitsluitend om mest die wordt toegepast voor de eigen bedrijfsvoering (akkerbouw). Op- en overslag ten behoeve van derden en be- en verwerking worden niet mogelijk gemaakt

In de planregels is geborgd dat de opslag van drijfmest uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding, met een maximum oppervlakte van 750 m2. De grens van 1.000 m2 wordt niet overschreven

3.2.4 Programma Landschap van de Toekomst

Op 13 oktober 2021 hebben de Provinciale Staten de nieuwe landschapsvisie ‘Programma Landschap van de Toekomst’. Hiermee wil de provincie de kwaliteit van het landschap herstellen, versterken en bewaken. Dit programma presenteert de richtinggevende provinciale kijk op de waarde en identiteit van het Flevolandse landschap. Het beschrijft het ontstaan en de kernkwaliteiten van het landschap. Gebieden worden steeds

multifunctioneler (hybride). Het is daarom van belang het landschap van de toekomst proactief en integraal vorm te geven. Het programma werkt de visie uit in concrete doelen voor de komende jaren. Samenwerking met partners in het gebied krijgt daarbij nadrukkelijk aandacht.De essentie van het Programma bestaat uit vier overwegingen die het karakter en de essentie van het Flevolandse landschap bepalen. De vier overwegingen zijn voor landschap van provinciaal belang en moeten bij iedere ontwikkeling in het kader van de ruimtelijke kwaliteit als overweging worden meegenomen.

  • 1. Waterbouwkundig bouwwerk als polder-DNA

Behoud het waterbouwkundig bouwwerk als fundament van de polders en de landschappelijke identiteit. Maak de verschillende onderdelen (dijkzones, gemalen, vaarten, sluizen) daarvan zichtbaar en beleefbaar.

  • 2. Panorama’s langs lange lijnen

Versterk monumentale belevingsassen om de beleving van het open polderpanorama te garanderen. Geef hieraan per polder onderscheidend vorm.

  • 3. Drie onderscheidende polderconcepten

Geef het landschap vorm op basis van de ruimtelijke concepten van de drie polders. Ontwikkel de concepten door, om ruimtelijke opgaven in het landschap een plek te geven.

  • 4. Hybride gebieden - aandacht voor landschapsinnovatie

Werk Flevoland-breed integraal aan opgaven en doe ontwerpend onderzoek. Geef extra aandacht aan hybride gebieden met een hoge dynamiek en waar meerdere opgaven samen komen.

Het Programma Landschap van de Toekomst benoemt de kernkwaliteiten van het Flevolandse landschap. De kernkwaliteiten vormen de basis voor vernieuwing en verrijking van het landschap van de toekomst. Het nastreven van een hoge ruimtelijke kwaliteit is hierin een belangrijk doel. De 24 kernkwaliteiten zijn behulpzaam als aanknopingspunten bij het vormgeven en inrichten van het landschap van de toekomst. Door de kernkwaliteiten te integreren in toekomstige landschappelijke ontwikkelingen, kan er worden voortgebouwd op wat er al is, zonder vernieuwing en verandering uit te sluiten.

De kernkwaliteiten zijn verdeeld in zes hoofdcategorieën:

  • 1. Waterbouwkundig bouwwerk;
  • 2. Hoofdstructuur per polder;
  • 3. Maaiveld;
  • 4. Beplantingsstructuren;
  • 5. Infrastructuur;
  • 6. Oud land in nieuw land.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00741-VS01_0005.png"

Figuur 3.1 Ligging plangebied op de overzichtskaart kernkwaliteiten (bron: Provincie Flevoland)

Toetsing

Het plangebied valt binnen de kernkwaliteiten: 'openheid, Mondriaanlandschap met licht, lucht en ruimte'(10) en 'lanen en singels' (13).

Voor de inpassing van de nieuwe bebouwing wordt aangesloten bij de bestaande landschappelijke elementen. Hierbij is onder andere rekening gehouden met de landschappelijke kenmerken zoals genoemd bijlage 1 'Historische singels'. Voor de ontwikkeling is een inrichtingstekening opgesteld en opgenomen in bijlage 2 . De mestsilo wordt gesitueerd aan de wegzijde achter de landbouwschuur. De mestsilo heeft een maximale bouwhoogte van 6,6 m. In dit geval wordt de bestaande erfsingel, inclusief sloot, doorgetrokken rondom de toekomstige uitbreiding. Hiermee is er in de toekomst sprake van een goede landschappelijke inpassing.

Conclusie

Het beleid van de provincie Flevoland vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.2.5 Omgevingsprogramma provincie Flevoland

Op 27 februari 2019 is het omgevingsprogramma Provincie Flevoland vastgesteld. In dit (eerste) Omgevingsprogramma Flevoland is er voor gekozen al het bestaande beleid voor de ontwikkeling, het gebruik, het beheer, de bescherming of het behoud van de fysieke leefomgeving te bundelen in één programma dat digitaal beschikbaar is. Op deze wijze zijn de provinciale beleidskeuzes compact beschreven en is de samenhang tussen de verschillende beleidsterreinen het beste gewaarborgd. Voor deze ontwikkeling is met name de beleidstekst over landelijk gebied relevant.

Agrarische activiteiten

Het landelijk gebied moet vitaal blijven. Ook in Flevoland is sprake van verdergaande schaalvergroting en herstructurering van de landbouw. De provincie wil agrarische bedrijvigheid die zich in de eerste plaats richt op duurzame productie en verwerking van landbouwproducten optimale ontwikkelingskansen geven. Bovendien wil de provincie ruimte bieden aan nieuwe functies in het landelijk gebied om het economisch draagvlak te

verbreden en deze te verweven met de bestaande landbouwfunctie.

Biologische landbouw

Het belangrijkste productiegebied voor biologische landbouw bevindt zich ten noorden van Lelystad. In de nabije omgeving zijn toonaangevende instellingen gevestigd. Het is van belang om de combinatie van bedrijfsleven, onderzoek, voorlichting en onderwijs bij de verdere ontwikkeling van de biologische landbouw in Flevoland en daarbuiten te versterken. Als de verstedelijking van Lelystad op de lange termijn verhuizing noodzakelijk maakt, lijken er in de overige delen van Flevoland nog goede kansen te liggen.

De provincie wil graag inzetten op duurzame productie en verwerking van de landbouwproducten en dit optimale ontwikkelkansen geven. Daarbij is het streven om meer onder andere de biologische landbouw in Flevoland te versterken. De beoogde ontwikkeling maakt het mogelijk om mest op het eigen erf op te slaan ten behoeve van de biologische bedrijfsvoering. Deze ontwikkeling sluit aan bij de beleidsuitgangspunten om biologische landbouw te stimuleren in Flevoland.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Noordoostpolder 2025

Van oorsprong is Noordoostpolder een agrarische gemeente. Tegenwoordig is de werkgelegenheid meer verspreid over verschillende sectoren. In de landbouwsector neemt het aantal bedrijven af en blijvende agrarische bedrijven zullen een schaalvergroting doormaken.

De gemeente geeft in de structuurvisie aan ontwikkelingsruimte te willen bieden voor schaalvergroting. Erven mogen in de toekomst tot 3 hectare worden uitgebreid, waarbij de breedte maximaal 150 m mag zijn en de diepte maximaal 200 m. Zoals eerder beschreven kan vanwege de bijzondere vorm van het perceel en omdat wordt voldaan aan de voorwaarden uit de landschapsvisie in dit geval worden afgeweken van maatvoering zoals beschreven in de structuurvisie. Aan alle andere voorwaarden wordt wel voldaan.

Het initiatief betreft het realiseren van een mestsilo voor de opslag van biologische mest voor een biologisch landbouwbedrijf. Daarnaast voorziet het plan in het uitsluiten van agrarische activiteiten in een zone van 10 m om de huisvestiging van arbeidsmigranten te regelen. Daarnaast dient de mestsilo op minimaal 50 meter ten opzichte van de huisvesting te worden gerealiseerd.

Hierdoor is het niet mogelijk de mestsilo binnen het huidige bouwvlak te realiseren en is uitbreiding noodzakelijk. Door de bijzondere vorm van het erf (driehoek) is het niet mogelijk om aan de gestelde eisen te voldoen die gelden bij de uitbreiding van het agrarisch erf. Met het uitbreiden van het bouwvlak wordt het erf rond de 250 meter diep. De uitbreiding blijft echter wel onder de gestelde 3 hectare, namelijk circa 2,2 hectare.

De ontwikkeling draagt bij aan een goed woon- en leefklimaat. Het initiatief sluit aan bij de uitgangspunten van het beleid.

3.3.2 Beleidsregel huisvesting arbeidsmigranten landelijk gebied

In gemeente Noordoostpolder wonen en werken veel arbeidsmigranten. Voor de huisvesting van deze doelgroep hanteerde de gemeente tot voorkort twee beleidsregels. De beleidsregel ‘Ander woongebruik kernen in Noordoostpolder 2018’ en de beleidsregel ‘Huisvesting arbeidsmigranten landelijk gebied Noordoostpolder 2018’. Beide beleidsregels en het onderliggend beleid zijn in 2018 voor het laatst bijgewerkt.

Omdat de ontwikkelingen en vragen met betrekking tot huisvesting van arbeidsmigranten snel veranderen wordt het beleid op de huisvesting van arbeidsmigranten op dit moment geëvalueerd. Hoewel deze evaluatie nog niet is afgerond, is tijdens dit proces duidelijk geworden dat de huisvesting van arbeidsmigranten in de dorpskernen en op kleine locaties in het landelijk gebied een onevenredig grote impact heeft op de leefbaarheid.

Daarom heeft het college op 25 april jl. de beleidsregel ‘Ander woongebruik kernen in Noordoostpolder 2018’ ingetrokken. Aanvullend op die maatregel heeft de raad op 8 mei 2023 een voorbereidingsbesluit genomen.

In diezelfde vergadering nam de raad ook unaniem motie aan. Deze motie vraagt het college om de huisvestingscategorie 1 (huisvesting tot 20 personen) te schrappen in de beleidsregel ‘Huisvesting arbeidsmigranten landelijk gebied Noordoostpolder 2018’ tot het nieuwe beleid voor de huisvesting van arbeidsmigranten wordt vastgesteld.

Doel van de motie is een tijdelijke stop op vergunningsaanvragen voor huisvesting van arbeidsmigranten in het buitengebied (categorie 1) om zo een ongewenste verschuiving van huisvesting vanuit de kernen naar het landelijk gebied te voorkomen.

In besluit van 6 juni 2023 geeft het college uitvoering aan de motie. In het besluit heeft het college besloten om 'De lopende aanvragen 'huisvesting arbeidsmigranten categorie 1' weigeren op basis van de gewijzigde beleidsregel, met uitzondering van de aanvraag voor het huisvesten van arbeidsmigranten aan de Kuinderweg 15; '. De uitzondering is gemaakt omdat eerder een omgevingsvergunning voor de realisatie van een mestsilo, in overleg met gemeente en Omgevingsdienst Flevoland, Gooi en Vechtstreek (OFGV), door initiatiefnemer is ingetrokken zodat het milieutechnisch mogelijk werd om de reeds voorziene arbeidsmigranten te huisvesten.

Overwegingen 

Op 30 oktober 2018 heeft het college van burgemeester en wethouders de beleidsregel "Huisvesting Arbeidsmigranten landelijk gebied Noordoostpolder 2018" (hierna: de beleidsregel) vastgesteld. De beleidsregel is op 8 november 2018 in werking getreden en is daardoor het toetsingskader voor de aanvraag omgevingsvergunning.

De beleidsregel maakt onderscheid in 4 huisvesting categorieën. Naast de algemene toetsingscriteria gelden er per huisvestingscategorie aanvullende criteria. Voorliggend initiatief valt onder huisvestingscategorie 1, huisvesting voor maximaal 20 arbeidsmigranten.

Algemene criteria

Het initiatief moet voldoen aan de volgende algemene criteria van artikel 4:

  • a. Huisvesting vindt plaats in gebouwen.

De arbeidsmigranten worden gehuisvest in een bestaand gebouw. Het initiatief voldoet hieraan. 

  • b. Huisvesting in losse units of (sta)caravans is niet toegestaan. Uitzondering hierop zijn de tijdelijke losse units of (sta)caravans zoals bedoeld in artikel 5.

Er worden geen arbeidsmigranten gehuisvest in losse units of (sta)caravans. Het initiatief voldoet hieraan. 

  • c. Er is voldoende leefruimte met voldoende privacy voor de bewoners waarbij wordt uitgegaan van een gebruiksoppervlakte van minimaal 12 m2 per bewoner.

Er wordt huisvesting gerealiseerd voor 20 arbeidsmigranten. Dit betekent dat er minimaal 240 m2 aan gebruiksoppervlakte dient te worden gerealiseerd. De totale huisvesting heeft een GBO van circa 486 m2.

  • d. Parkeren gebeurt op het erf of op gronden waar de huisvesting plaatsvindt.

Op de tekening van de gewijzigde situatie zijn 15 parkeerplaatsen ingetekend. Dit is op eigen terrein. Het initiatief voldoet hieraan. 

  • e. De huisvesting belemmert omliggende erven niet onevenredig.

Uit hoofdstuk 4.2 Bedrijven en milieuzonering blijkt dat gezien de ruimte afstanden tot omliggende bedrijven niet worden belemmerd in de bedrijfsvoering.

  • f. De wijze van ontsluiting van het perceel en de verkeersafwikkeling in relatie tot de toename van verkeer.

Uit paragraaf 4.1 Verkeer en parkeren van dit plan komt naar voren dat dat de verkeersaantrekkende werking van de arbeidsmigranten geen nadelige gevolgen hebben voor de verkeersdoorstroming van de Kuinderweg.

  • g. Het aantal parkeerplaatsen, waarbij bij toetsing wordt uitgegaan van een parkeernorm van minimaal 1,5 parkeerplaats per twee te huisvesten arbeidsmigranten.

Er worden 20 arbeidsmigranten gehuisvest. Dit betekent dat er 15 parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden. Op eigen terrein worden 15 parkeerplaatsen gerealiseerd.Het initiatief voldoet hieraan. 

  • h. De verkeersveiligheid binnen en buiten het terrein en welke extra maatregelen eventueel worden genomen om die te borgen of te verbeteren.

Het perceel heeft voldoende ruimte om te kunnen parkeren, te draaien en te manoeuvreren om het erf op en af te rijden. Het initiatief voldoet hieraan. 

  • i. De wijze waarop de brandveiligheid is gewaarborgd.

De tekeningen zijn voorgelegd aan de adviseur brandveiligheid van de gemeente Noordoostpolder. De adviseur heeft op 11 mei 2023 positief geadviseerd op het plan. Het initiatief voldoet hieraan. 

Criteria huisvestingscategorie 1

Het initiatief moet voldoen aan de volgende criteria van artikel 6:

  • a. Huisvesting vindt plaats op een erf in het landelijk gebied met een agrarische, woon- of bedrijfsbestemming.

Volgens het huidige bestemmingsplan "Landelijk gebied, Kuinderweg 15 te Emmeloord" heeft het perceel de bestemming "Agrarisch". Met onderhavig bestemmingsplan blijft deze bestemming behouden.

  • b. Per cluster van erven is maximaal één huisvestingscategorie 1 toegestaan.

De locatie is volgens de gegevens van de gemeente de eerste huisvestingslocatie in het cluster. De aanvraag voldoet hieraan.

  • c. Huisvesting vindt plaats in logiesgebouwen, in bestaande bebouwing of in de bedrijfswoning.

De arbeidsmigranten worden gehuisvest in bestaande bebouwing. De aanvraag voldoet hieraan.

  • d. De huisvesting voldoet aan de actuele criteria voor huisvesting van Stichting Normering Flexwonen (SNF) of daaraan gelijk te stellen. De aanvrager toont dit aan door binnen drie maanden na ingebruikname van de huisvesting de certificatie volgens SNF of daaraan gelijk te stellen certificatie te overleggen aan de gemeente.

Als voorwaarde aan de omgevingsvergunning is verbonden dat binnen 3 maanden na vergunningverlening er een certificaat van SNF of een daaraan gelijk te stellen certificaat wordt overlegd aan de gemeente. Dit onderdeel is daarmee voldoende gewaarborgd en daarmee akkoord.

  • e. Binnen een straal van 400 meter van een bestaande huisvestingscategorie 1, 2 of 3 wordt geen nieuwe huisvestingscategorie 1 gerealiseerd.

Uit de gegevens van de gemeente blijkt dat er binnen een straal van 400 meter van de projectlocatie geen huisvestingscategorie 1, 2 of 3 is vergund.

  • f. Binnen glastuintuinbouwgebieden geldt de onder e genoemde afstand niet.

Sub f is niet van toepassing op deze aanvraag, omdat de locatie niet binnen glastuinbouwgebied zit.

Goed woon- en leefklimaat arbeidsmigranten 

In artikel 4, sub f, van de beleidsregel is getoetst of het initiatief onevenredige gevolgen heeft voor omliggende erven. Dit gegeven geldt ook voor het erf zelf en een goed woon- en leefklimaat. Het initiatief valt onder categorie "hotels en pensions met keuken, conferentieoorden en congrescentra". Bij deze omschrijving categorie hoort de richtafstand van 10 meter voor geur, 0 meter voor stof, 10 meter voor geluid en 10 meter voor gevaar. Op het erf dient daarom rekening gehouden te worden met een beschermingszone van 10 meter rondom de huisvestingslocatie waar geen agrarische activiteiten uitgevoerd mogen worden, dit is geborgd in onderhavig bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Verkeer en parkeren

Verkeer

In de toekomstige situatie kan gebruikgemaakt worden van de bestaande ontsluitingen. De verkeerssituatie aan de Kuinderweg is overzichtelijk. Er is namelijk sprake van een rechte 80 km-weg. Vanuit de inrit is zowel in noordelijke- als zuidelijke richting voldoende zicht op de weg, met een etmaal grens van maximale etmaalintensiteit aan van 12.000 voertuigen.

Voor de Kuinderweg zijn geen verkeersgegevens bekend. Wel zijn er gegevens van de Oosterringweg. De gemiddelde intensiteit van de Oosterringweg is 3.700 motorvoertuigen gedurende een gemiddelde werkdag.

Verkeersgeneratie.

planologisch regelt dit bestemmingsplan geen nieuwe juridisch-planologische activiteiten. Met dit plan wordt een recent verleende vergunning voor de huisvesting van 20 arbeidsmigranten vastgesteld, terwijl de mestsilo al toegestaan was volgens het huidige bestemmingsplan.

De vergunning voor huisvesting resulteerde in het besluit om de mestsilo te verplaatsen, met als doel een beter woon- en leefklimaat voor de arbeidsmigranten te garanderen.

In de verleende vergunning is gemotiveerd dat de toename van het aantal verkeersbewegingen voor de te huisvesten personen ruim binnen de maximale voertuigbewegingen van de Oosterringweg valt. Daarnaast zullen er arbeidsmigranten aan het werk zijn op het perceel van de initiatiefnemer. De arbeidsmigranten hoeven niet van A naar B en vice versa te rijden. De verkeerstoename die zal plaatsvinden door de verkeersaantrekkende werking van de arbeidsmigranten zal geen nadelige gevolgen hebben voor de verkeersdoorstroming van de Kuinderweg

Wat betreft de mestsilo, hoewel deze al toegestaan was, is deze nooit gebouwd. Met het nieuwe plan zal de opslag op eigen terrein plaatsvinden, wat resulteert in minder verkeersbewegingen omdat het bedrijf niet langer elders mest hoeft te halen.

Het bestemmingsplan vergroot het planologische bouwvlak met 5.100m2, maar de planregels zorgen ervoor dat er geen agrarische activiteiten rondom de huisvesting plaatsvinden. In het slechtste geval zou dit betekenen dat ongeveer 4.000m2 beschikbaar blijft voor nieuwe agrarische activiteiten, maar momenteel zijn er geen concrete plannen om hiervan gebruik te maken.

Worst-case scenario

Met het vergroten van de bebouwingsmogelijkheden, wordt het mogelijk meer (agrarisch) producten op het erf op te slaan. Dit zal leiden tot meer verkeersbewegingen. Hoeveel dit er daadwerkelijk zijn is vooraf niet in te schatten. Om dit toch in beeld te brengen wordt aangenomen dat in totaal per oogstseizoen sprake zal zijn van ca. 300 tractorbewegingen met een maximum van ca. 25 per dag. De afvoer van de landbouwproducten gebeurt net als in de huidige situatie met vrachtautocombinaties met een totaal van ca. 150 in de periode van oktober tot maart en een maximaal aantal vrachten van 2 per dag.

De Kuinderweg, een 80 km weg biedt voldoende capaciteit om dit verkeer te kunnen verwerken. Het verkeer dat zich van en naar het bedrijf begeeft zal, mede door de capaciteit en drukte van de Kuinderweg en door de afstand van de inrichting tot gevoelige objecten, volledig in het normale wegverkeer zijn opgenomen voordat het een woning van derden zal bereiken, waarmee geen sprake is van een extra overlast.

Parkeren

Het aantal parkeerplaatsen, waarbij bij toetsing wordt uitgegaan van een parkeernorm van minimaal 1,5 parkeerplaats per twee te huisvesten arbeidsmigranten. Er worden 20 arbeidsmigranten gehuisvest. Dit betekent dat er 15 parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden. Op eigen terrein worden 15 parkeerplaatsen gerealiseerd.

4.1.1 Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren is voldoende geborgd in het plan.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

4.2.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • 1. het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • 2. het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd.

Gebiedstypen

Volgens de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een 'rustige woonwijk' of van 'gemengd gebied'. In tabel 4.1 zijn de richtlijnafstanden voor gemengd en rustig gebied weergegeven.

Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor en langs de randen is weinig verstoring door verkeer.

Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast de woningen komen andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd.

Tabel 4.1. Milieucategorieën met bijbehorende richtafstand per omgevingstype (bron: VNG)

milieucategorie   richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk   richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

Aan de hand van het toetsingskader dient onderzoek verricht te worden naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Bij het realiseren van nieuwe bestemmingen dient gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

Het plangebied ligt in het buitengebied van Emmeloord en kan worden gezien als een 'gemengd gebied'. Het plangebied is gelegen in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid.

4.2.2 Toetsing

Interne werking Mestsilo

Een mestsilo betreft geen milieugevoelige functie en ondervindt geen hinder van andere functies in de omgeving.

Het uitsluiten van agrarische activiteiten in een straal van 10 m om het huisvestigingsgebouw draagt op een positieve manier bij aan het leefklimaat van de arbeidsmigranten. Een akkerbouwbedrijf valt onder milieucategorie 2, waarbij een richtafstand van 10 m geldt in gemengd gebied. Hierdoor ontstaat in de toekomstige situatie voldoende ruimte tussen de agrarische functie en de woonfunctie.

Externe werking Mestsilo

De mestsilo heeft een geurcontour van 50 m. De initiatiefnemer heeft rekening gehouden met de geurcontour door de mestsilo te plaatsen op 50 m afstand van de huisvestiging van de arbeidsmigranten.

Interne werking huisvestiging van de arbeidsmigranten.

De huisvesting van arbeidsmigranten kan in het kader van een goede ruimtelijke ordening worden gezien als milieu gevoelige functie.

Aan de Kuinderweg 24 zit een akkerbouwbedrijf. Volgens de handreiking hoort bij akkerbouw richtstanden van 10 meter voor geur, 10 meter voor stof, 30 meter voor geluid en 10 meter voor gevaar. De maximale gecorrigeerde richtafstand is 10 meter voor geluid. De afstand van het bouwvlak tot de huisvestingslocatie is circa 178 meter. Daarmee ligt het perceel op ruime afstand en kan worden geconcludeerd dat de huisvesting aan de Kuinderweg 15 het bedrijf aan de Kuinderweg 24 niet belemmert.

Extrene werking huisvestiging van de arbeidsmigranten.

De handreiking bevat geen specifieke omschrijving voor het huisvesten van arbeidsmigranten. Daarom is aangesloten bij de omschrijving “hotels en pensions met keuken”, Volgens de handreiking gelden er richtafstanden van 10 meter voor geur, geluid en gevaar en 0 meter voor stof. Binnen een zone van 10 meter zijn geen woningen of andere erven gesitueerd.

4.2.3 Conclusie

Het aspect bedrijf- en milieuzonering vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.3 Geluid

4.3.1 Algemeen

Het aspect 'geluid' gaat over geluidshinder op geluidsgevoelige objecten als gevolg van verkeer en industrie. De Wet geluidhinder (Wgh) is hiervoor het toetsingskader. Rondom spoorwegen en wegen met een maximumsnelheid van meer dan 30 km/uur, spoorwegen en aangewezen bedrijven(terreinen) zijn geluidszones van toepassing. Als er geluidsgevoelige objecten, zoals woningen, binnen deze zones worden toegevoegd, dan moet geluidsbelasting op de gevels hiervan worden bepaald en worden getoetst aan de normen.

4.3.2 Toetsing

Het plangebied ligt binnen de geluidszone van de Kuinderweg. Dit bestemmingsplan stelt geen nieuwe geluidsgevoelige functies voor anders dan de lopende vergunningsverlening voor het huisvesten van arbeidsmigranten. Er ontstaan dan ook geen strijdigheden met de Wgh. Wat betreft geluid zijn dan ook er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

4.3.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.4 Ecologie

4.4.1 Algemeen

Wet natuurbescherming (Wnb)

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura 2000-gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura 2000-gebieden

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan alsnog worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • 1. alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • 2. het plan is nodig om dwingende redenen van openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard; en
  • 3. de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst aan het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij'-principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

Ten aanzien van de soortenbescherming gelden onder andere algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rustplaatsen of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten of het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort. Dit is geregeld in de Wnb.

In de Wnb wordt onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.
4.4.2 Toetsing
4.4.2.1 Gebiedsbescherming

Natura 2000 & Natuurnetwerk Nederland

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is het Weerribben. Dit gebied ligt op circa 8 km van het plangebied. Er is geen sprake van NNN-gebieden in de omgeving van het plangebied.

Dit bestemmingsplan maakt het mogelijk om de opslag van drijfmest op eigen terrein te realiseren in plaats van gebruik te maken van een opslag elders. In het huidige bestemmingsplan 'Landelijk gebied, Kuinderweg 15 te Emmeloord' dat is vastgesteld op 11-11-2019' is de opslag van drijfmest is een silo reeds toegestaan. Echter door de minimale afstand tot de huisvesting van arbeidsmigraten is deze silo niet gerealiseerd.

Door opslag te realiseren op eigen terrein zijn in de toekomstige situatie minder verkeersbewegingen noodzakelijk voor het ophalen van mest. Daarnaast draagt het realiseren van een opslag niet bij aan meer mestverbruik op het land, de mest wordt namelijk in de huidige situatie al uitgereden over het land. Door de opslag van mest, ondanks dat dit nu in de omgeving wordt opgeslagen, is dit wel In de exploitatiefase relevant. Daarom is voor dit onderdeel een stikstofberekening uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 3.

De aanleg van het de silo leidt ten opzichte niet tot een toename van de stikstofdepositie op enig relevant habitat in Natura 2000-gebieden. De gebruiksfase van leidt eveneens niet tot een toename van de stikstofdepositie op enig relevant habitat in Natura 2000-gebieden.

4.4.2.2 Soortenbescherming

Voor de uitbreiding van het perceel is geen sprake van de kap van bomen, slopen van bebouwing of dempen van sloten. De grond waarop de mestsilo wordt gebouwd, is in gebruik voor landbouwdoeleinden. Gezien het huidige gebruik is het niet waarschijnlijk dat beschermde soorten zich hier hebben gevestigd. De huidige situatie en het beheer maken het plangebied tot ongeschikt leefgebied voor beschermde soorten.

4.4.3 Conclusie

Op basis van bovenstaande beoordeling kan worden geconcludeerd dat significant negatieve effecten op beschermde gebieden tijdens de aanleg- en gebruiksfase kunnen worden uitgesloten. De Wet natuurbescherming vormt geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen activiteit en nader onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming wordt niet noodzakelijk geacht. Voorliggende ruimtelijke ontwikkeling heeft tevens geen negatieve effecten op Natura 2000-gebieden of het NNN.

4.5 Cultuurhistorie

4.5.1 Algemeen

De regering heeft in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat gemeenten vanaf 1 januari 2012 in hun bestemmingsplannen rekening moeten houden met aanwezige cultuurhistorische waarden. Burgers krijgen hiermee het recht om bij de planning van bouwwerkzaamheden aan te geven of cultureel erfgoed wordt geraakt.

Voor het aspect is de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Flevoland en het gemeentelijke beleidsstuk 'Erfgoed in de gemeente Noordoostpolder' geraadpleegd.

4.5.2 Toetsing

In de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich geen rijks- of gemeentelijke monumenten. ook is het gebied niet aangewezen als cultuurhistorische, of waardevol gebied. Er is in voorliggend geval sprake van een perceelsgebonden ontwikkeling die de cultuurhistorische waarden van het gebied niet aantasten. Het plan is dan ook uitvoerbaar vanuit cultuurhistorisch oogpunt. De erven zijn door hun erfbeplanting de belangrijkste landschapselementen in de polder. Met het inpassingsplan, zoals beschreven in paragraaf 2.2.1, worden rond om het erf nieuwe erfsingels gerealiseerd. Hierdoor ontstaat overeenkomstig met de omgeving een goed ingepast perceel.

4.5.3 Conclusie

Er is geen onderzoek noodzakelijk naar het aspect cultuurhistorie en dit aspect vormt geen belemmering voor dit plan.

4.6 Archeologie

4.6.1 Algemeen

Het Rijk en de provincie stellen zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden meegewogen.

4.6.2 Toetsing

De archeologische waarden zijn geborgd middels een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde WA-7' Voor deze gronden geldt een archeologische onderzoeksplicht bij ingrepen met een oppervlakte vanaf 10.000 m² en ingrepen met een diepte van 50 cm of meer. De toekomstige mestsilo blijft ruim onder de grens van 10.000 m². In dit bestemmingsplan wordt ook dezelfde dubbelbestemming opgenomen om de archeologische waarden te beschermen.

4.6.3 Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Om de archeologische waarden te blijven beschermen is in het bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde WA-7' opgenomen.

4.7 Water

4.7.1 Algemeen

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Vooral de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Water Programma 2022-2027. Dit document geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. Het belangrijkste uitgangspunt is het werken aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009). In relatie tot de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) wordt de doorwerking geregeld in de Omgevingswet. Het programma geeft invulling aan de Europese richtlijnen waaronder de KRW, Richtlijn overstromingsrisico's, de Kaderrichtlijn Mariene Strategie en de EU-richtlijn Marine Spatial Planning. Het programma geldt als structuurvisie voor de ruimtelijke aspecten.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. Een andere aanpak in het licht van verwachte ontwikkelingen inzake zeespiegelstijging, toenemende neerslag en rivierwaterafvoer en verdergaande bodemdaling is noodzakelijk. De adviezen van de commissie staan in het rapport Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw(WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes(drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren;
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren.

Watervisie en Waterbeheerprogramma Zuiderzeeland 2022-2027

De Watervisie verbindt waterthema's en maatschappelijke opgaven. Voor een gezonde en duurzame ontwikkeling van het gebied is het nodig om het natuurlijke systeem (bodem en water) en de ruimtelijke en economischeontwikkelingen met elkaar te verbinden in een gezamenlijke aanpak. Niet met maakbaarheid als vertrekpunt, maar toekomstbestendigheid. Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 bevat de strategische en tactische doelen voor de komende planperiode en beschrijft op hoofdlijnen welke maatregelen het waterschap neemt om deze doelen te behalen. Het beheergebied wordt waterrobuust en klimaatbestendig ingericht. Investeringen in het watersysteem zorgt dat er ook in de toekomst voldoende water is bij langdurige droogte én voldoende bescherming bij hoogwater.

Stroomgebiedsvisie Flevoland

De Noordoostpolder is gelegen binnen het plangebied van de stroomgebiedsvisie Flevoland. In de watervisie voor 2015 wordt het plangebied aangeduid als een gebied met een vitaal watersysteem. Voor de gemeente Noordoostpolder zijn de wateropgaven onderverdeeld in een aantal generieke maatregelen en in de resterende wateropgave. De generieke maatregelen houden onder andere in:

  • afvoerblokkering in natuurgebieden;
  • vasthouden van water in natuurgebieden en landbouwgebied;
  • realisatie van duurzame oevers.

Oplossingsrichtingen voor de resterende wateropgaven zijn onder andere bergen in open water en efficiënt uitmalen.

Stedelijk waterplan Noordoostpolder

De watervisie van de gemeente Noordoostpolder is opgenomen in het Stedelijk Waterplan Noordoostpolder (april 2006). Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze Waterwet bestaat uit een achttal wetten die zijn samengevoegd tot één wet. De Waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van de “watersysteembenadering” centraal. De verantwoordelijkheden in het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer van Rijk, provincie, waterschappen en gemeenten zijn in de Waterwet helderder vastgelegd. De voornaamste veranderingen zijn de invoering van de watervergunning en een verbeterde

doorwerking van water in andere beleidsterreinen, met name het ruimtelijke domein.

Als aanvulling op het Stedelijk waterplan is in 2011 door het waterschap Zuiderzeeland en de gemeente Noordoostpolder een bestuurlijke “Maatwerkovereenkomst stedelijk water” ondertekend. Door ondertekening van deze bestuursovereenkomst zijn tussen de waterbeheerder en de gemeente afspraken gemaakt over de invulling van de gezamenlijke taakuitoefening voor het beheer en onderhoud van het stedelijk water. De beoogde doelen op strategisch, tactisch en operationeel niveau ten aanzien van het

stedelijk water zijn daardoor beter verankerd.

Verdere actualisatie met het oog op onder andere de klimaatadaptatie is verwerkt in het gezamenlijk door het Waterschap Zuiderzeeland en gemeente Noordoostpolder opgesteld Watertakenplan Noordoostpolder 2019-2024. Op grond van o.m. de Waterwet is voor gemeenten, naast het inzamelen en transporteren van vrijkomend stedelijk afvalwater een formele taak weggelegd voor het afvoeren van overtollig regenwater. In zoverre het inzamelen en transporteren van relatief schoon regenwater buiten de afvalwaterstroom doelmatig kan worden uitgevoerd, vindt deze gescheiden van de afvoer van het stedelijk afvalwater plaats. Het “gebiedseigen water” wordt op plaatsen waarvoor mogelijkheden aanwezig zijn, vastgehouden en geborgen in aanwezig stedelijk water en/of retentiestroken. Het bergen en vasthouden van regenwater op locatie mag niet leiden tot (water)overlast voor de woonomgeving.

Tot slot heeft de gemeente een watertaak waterhuishoudkundige maatregelen te treffen om structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming(en) zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

In de Keur van het Waterschap Zuiderzeeland, onderdeel uitmakend van de Waterwet, is aangegeven wat wel en niet mag bij waterkeringen en wateren (de zogenaamde waterstaatswerken). De waterschapsverordening vervangt de Keur bij inwerkingtreding van de Omgevingswet.

4.7.2 Toetsing

Sinds 1 november 2003 is de toepassing van de watertoets wettelijk verplicht door de verankering in het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985. De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle van belang zijnde waterhuishoudkundige aspecten (naast veiligheid en wateroverlast ook bijvoorbeeld waterkwaliteit en verdroging). De watertoets is een belangrijk procesinstrument om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in de ruimtelijke ordening. Uit de waterparagraaf blijkt de betrokkenheid van de waterbeheerder in het planproces en de wijze waarop het wateradvies van de waterbeheerder is meegenomen in de uitwerking van het plan. Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het Waterschap Zuiderzeeland. De uitkomsten van de watertoets zijn opgenomen in bijlage 4. Uit de uitkomst van de watertoets komt een reguliere procedure. Echter in de daaropvolgende inhoudelijke reactie van het waterschap wordt de normale procedure geadviseerd.

De gewenste ontwikkeling heeft gevolgen voor de waterhuishouding en waterstaatswerken. Het beleidsthema, Voldoende Water en Schoon Water zijn van toepassing. De waterparagraaf dient de relevante streefbeelden, uitgangspunten en randvoorwaarden te beschrijven, aangevuld met een concrete uitwerking van de gevolgen voor de waterhuishouding.

Thema voldoende water

Wateroverlast Streefbeeld: Het watersysteem, zowel in landelijk als in stedelijk gebied, is op orde. Het hele beheergebied voldoet aan de vastgestelde normen.

Uitgangspunt wateroverlast

Het waterschap streeft naar een robuust watersysteem dat de effecten van toekomstige klimaatveranderingen en bodemdaling kan opvangen. De planontwikkeling is gelegen in een watersysteem dat op basis van de toetsing in 2012 voldoet aan de normering voor wateroverlast. Een dergelijk systeem kan het water verwerken tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten.

De compensatieplicht geldt zodanig voor de netto toename van het verhard oppervlak. Binnen het plangebied door de realisatie van de silo een toenamen van maximaal 700 m². In het buitengebied geldt een compensatieplicht vanaf 2.500 m2.

Met dit wijzigingsplan wordt het erf planologisch 5.100 m² uitgebreid. De nieuw te bouwen silo (700 m²) is onderdeel van deze planologische uitbreiding. Vooralsnog zijn er geen plannen om nieuwe bebouwing of extra verharding te realiseren. Daarnaast geldt rondom de bestaande loods, waar huisvesting plaatsvindt, een verbod voor agrarische activiteiten. extra toename in oppervlakte verharding wordt niet verwacht. Voor het berekenen van de compensatie wordt ervan uitgegaan dat de volledige planologische uitbreiding (5.100m²) wordt verhard.

In de schriftelijke reactie van het waterschap wordt vermeldt dat voor het plangebied nog een compensatie opgave geldt , voor verharding/ bebouwing sinds 2013, voor oppervlakte verharding van 3.350 m². Daarmee komt de totale oppervlakte op 8. 450 m².

Het plangebied is gelegen in een peilgebied waarbij 5,5% van de netto toename aan verharding als open water moet worden gecompenseerd. De compensatie bedraagt (8.450*5,5%)= 465 m2.

Achter op het erf wordt over een lengte van 166 m, voor de landschappelijke inpassing, een nieuwe erfsloot gerealiseerd. Er moet worden opgemerkt dat, zoals blijkt uit de inrichtingstekening (bijlage 2) de afstand 2 m is vanuit het hart van de sloot, dus gezamenlijk 4 m. Uitgaand van een totale lengte van 166 m bij gemiddelde breedte van 3 meter voor het wateroppervlak, is het compensatieoppervlak 498 meter. Hiermee is, uitgaande van een fluctuerend waterpeil, voldoende ruimte voor compensatie.

De exacte breedte van het sloot volgt na overleg tussen de initiatiefnemer en het waterschap. Voor de compensatie, en de realisatie van de sloot zal een watervergunning worden aangevraagd.

Thema schoon water

Bij de inrichting van het watersysteem wordt gestreefd naar de realisatie van een ecologisch gezond watersysteem. De chemische toestand van deze wateren vormt hier geen belemmering voor. In het ontwerp van het watersysteem wordt uitgegaan van het principe 'schoon houden, scheiden, zuiveren'. Er worden bij eventuele bouwwerkzaamheden geen uitlogende bouwmaterialen (zoals zinken dakgoten) gebruikt.

Goed omgaan met afvalwater Streefbeeld

Veel menselijke activiteiten hebben een negatief effect op de kwaliteit van het oppervlaktewater doordat ze water verontreinigen. Het waterschap zorgt met de regulering of behandeling van afvalwater dat zo veel mogelijk van deze effecten teniet worden gedaan. Verontreiniging van het oppervlaktewater door afvalwater (huishoudelijk afvalwater, vervuild hemelwater en bedrijfsafvalwater) wordt voorkomen. Uitgangspunten: voor (nieuw) te ontwikkelen terreinen geldt dat het hemelwater niet naar een centrale rioolwaterzuivering wordt afgevoerd maar in of in de nabijheid van het plangebied wordt geloosd, zo nodig voorafgegaan door een lokale zuivering. Afstromend hemelwater van vervuilde oppervlakken wordt gezuiverd.

Uitgangspunten

Voor (nieuw) te ontwikkelen terreinen geldt dat het hemelwater niet naar een centrale rioolwaterzuivering wordt afgevoerd maar in of in de nabijheid van het plangebied wordt geloosd, zo nodig voorafgegaan door een lokale zuivering.

Ten behoeve van de mestsilo wordt een afvoersysteem aangelegd, via dit systeem wordt drijfmest in en uit de silo gehaald. Dit is een gesloten systeem. In de silo en bij het vulpunt wordt een vloeistofdichte vloer aangebracht, waardoor vuilwater niet in aanraking komt met schoon oppervlaktewater.

Goed functionerend watersysteem

Het waterschap streeft naar een robuust en klimaatbestendig watersysteem met grote peilvakken. Versnippering van het watersysteem is een ongewenste situatie. Nieuwe ontwikkelingen sluiten aan op bestaande peilvakken en de inrichting wordt afgestemd op de functie van het water.

Het functioneren van het huidige watersysteem, (doorstroming, afwatering, realiseren van het gewenste peil) verslechtert door het project niet. Ook het streefpeil blijft ongewijzigd. Het project heeft geen nadelige gevolgen voor (grond)water in de omgeving.

4.7.3 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.8 Bodem

4.8.1 Algemeen

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Op basis van de Woningwet, de Wabo en bijbehorende regelgeving geldt in de volgende situaties een uitzondering op de bodemonderzoeksplicht:

  • bouwwerken die de grond niet raken of het bestaande, niet-wederrechtelijke gebruik worden gehandhaafd;
  • bouwen van bouwwerken waarin niet (of nagenoeg niet) voortdurend mensen zullen verblijven (Woningwet, artikel 8, derde lid). Hierbij wordt een verblijftijd van minder dan twee uur gehanteerd;
  • B&W verlenen vrijstelling omdat er al voldoende gegevens met betrekking tot de bodemkwaliteit bekend zijn, bijvoorbeeld op basis van een reeds eerder uitgevoerd bodemonderzoek (maximaal vijf jaar oud en waarvan het gebruik sindsdien niet is gewijzigd).
4.8.2 Toetsing

In de toekomstige situatie wordt alleen een mestsilo mogelijk gemaakt op gronden die al bestemd zijn voor agrarische doeleinden. Daarnaast is een mestsilo geen gevoelig object en daardoor vrijgesteld van bodemonderzoeksplicht. Eventuele toekomstige bedrijfsgebouwen worden niet aangemerkt als bodemgevoelig object of bodemgevoelige functie, aangezien personen voor een beperkte tijd aanwezig zijn. Daarnaast zijn er geen bodemverontreinigingen bekend binnen het plangebied en de nabije omgeving op basis van het bodemloket. Voor de beoogde ontwikkeling is dan ook geen bodemonderzoek vereist.

4.8.3 Conclusie

De bodem is van voldoende kwaliteit voor de beoogde ontwikkeling.

4.9 Luchtkwaliteit

4.9.1 Algemeen

In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.

Overschrijdingen van de grenswaarden voor luchtkwaliteit zijn veelal het gevolg van het aantal verkeersbewegingen in een gebied. Op grond van de algemene maatregel van bestuur 'niet in betekenende mate' (nibm) vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmeringen voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen vrijgesteld van toetsing.

4.9.2 Toetsing

Op basis van de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten blijkt dat ter hoogte van het plangebied en de nabije omgeving er sprake is van een goede luchtkwaliteit.

Dit plan betreft de uitbreiding van een mestsilo horende bij een biologisch akkerbouwbedrijf. Het plan draagt in 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtkwaliteit.

4.9.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering.

4.10 Externe veiligheid

4.10.1 Algemeen

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • het vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR drukt de kans per jaar uit dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval indien hij zich onafgebroken (24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde wordt overschreden.

4.10.2 Toetsing

Voor het aspect externe veiligheid is de risicokaart geraadpleegd. Uit de risicokaart blijkt dat nabij het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn. Wel is het bedrijf zelf aangewezen als risicovolle inrichting door de aanwezigheid van een brandstoftank. Deze tank hoeft in het kader van externe veiligheid niet beschouwd te worden en vormt geen belemmering voor de ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maken.

Met de opslag van mest in een luchtdichte silo kan explosiegevaar ontstaan. Gas(methaan) dat vrijkomt bij de opslag van mest is brandbaar. Indien hier een vonk of openvuur bij komt, kan dit ontploffen. De mestsilo staat afzonderlijk op het terrein op minimaal 50 meter van de dichtstbijzijnde bebouwing. Daarmee staat de silo op ruim voldoende afstand en vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering.

4.10.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het initiatief.

4.11 Kabels en leidingen

4.11.1 Algemeen

Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).

4.11.2 Toetsing

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen of straalpaden aanwezig.

4.11.3 Conclusie

Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor het plan.

4.12 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

4.12.1 Algemeen

In het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan plan-m.e.r-plichtig, project-m.e.r-plichtig of m.e.r-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r.-drempelwaarden opgenomen. Wanneer niet voldaan wordt aan de drempelwaarden moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten nagaan of mogelijk sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, daarbij lettend op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarbij de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van (meer dan) 100 hectare of indien een aaneengesloten gebied 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). In de voorgenomen ontwikkeling wordt het mogelijk om een mestsilo te realiseren en deze activiteit blijft onder de 100 hectare. Daarmee blijft de ontwikkeling onder de drempelwaarden.

4.12.2 Toetsing

Akkerbouwbedrijven zijn niet genoemd in de bijlagen bij het Besluit m.e.r. Het is daarmee niet nodig om een m.e.r.-beoordeling uit te voeren.

Overigens heeft de toets aan de omgevingsaspecten, zoals opgenomen in dit hoofdstuk, in voldoende mate aangetoond dat er geen belangrijke milieugevolgen aan de orde zijn, gelet op de aard en relatief kleine omvang van het project, de plaats hiervan en de kenmerken van de potentiële effecten.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en die op eenzelfde manier zijn verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en in bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.2 Toelichting op de bestemmingen

Agrarisch

In het plangebied wordt een agrarisch bedrijf in de vorm van een akkerbouwbedrijf toegestaan. Het bedrijfsperceel heeft daarom de bestemming 'Agrarisch'.

De gebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd. Buiten het bouwvlak bestaan beperkte mogelijkheden voor bouwwerken, niet zijnde gebouwen. Conform de eisen van de lopende vergunningsaanvraag, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - huisvesting arbeidsmigranten'de huisvesting van 20 arbeidsmigranten ten behoeve van de eigen bedrijfsvoering toegestaan. Rondom deze huisvesting geldt een zone 'specifieke vorm van agrarisch - agrarische bedrijvigheid uitgesloten' van 10 meter waar geen agrarische activiteiten zijn toegestaan.

De goothoogte en hoogte van bedrijfsgebouwen mogen niet meer bedragen dan 8,5 m en 11 m. Voor bijbehorende bouwwerken geldt een goothoogte van 3,5 m en een bouwhoogte van 6 m.

De realisatie van een drijfmestopslag is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - drijfmestsilo' worden gebouwd'

De gronden binnen de bestemming zijn daarnaast bestemd voor de instandhouding en ontwikkeling van de afschermende erfbeplanting. Hiermee worden de aanwezige historische erfsingels beschermd door de regeling.

Daarnaast wordt middels een voorwaardelijke verplichting de uitvoering en het in stand houden van de landschappelijke inpassing gewaarborgd.

Waarde - Archeologische verwachtingswaarde WA-7

In het plangebied zijn mogelijk archeologische waarden aanwezig die beschermd moeten worden zoals in paragraaf 4.6 is omschreven. Om deze reden is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde WA-7' opgenomen. De gronden zijn hierdoor, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische verwachtingswaarden. Dit houdt in dat bij bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 10.000 m² en dieper dan 0,5 m archeologisch onderzoek moet worden verricht.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Overleg en inspraak

Het voorontwerpbestemmingsplan is, conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), verzonden naar de overleginstanties. Het voorontwerp is niet voor inspraak ter inzage gelegd.

De ingekomen reacties van de provincie en het waterschap hebben er toegeleid dat de toelichting op onderdelen is aangevuld. De ingekomen adviezen geven geen aanleiding om de planregels of verbeelding aan te passen.

Zienswijze

Vervolgens heeft het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is eenieder in de gelegenheid gesteld een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro). Tijdens de ter inzage periode zijn geen zienswijze kenbaar gemaakt.

Vaststelling

Het bestemmingsplan wordt vervolgens door de gemeenteraad vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te stellen tegen het besluit en het plan.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Voorliggend plan betreft een particulier initiatief. De voor dit plan en de ruimtelijke procedure te maken kosten zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Met initiatiefnemer worden hier afspraken over gemaakt. De kosten zijn anderszins verzekerd.

De gemeentelijke kosten zijn beperkt tot de ambtelijke kosten, welke worden verhaald middels de gemeentelijke legesverordening. Wel wordt met de initiatiefnemer een planschadeovereenkomst gesloten zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.