Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Tollebeek, Zuidwesterringweg 30
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0171.BP00709-VS01
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
In deze regels wordt verstaan onder:
 
1.1 plan:
het bestemmingsplan ‘Tollebeek, Zuidwesterringweg 30’ met identificatienummer NL.IMRO.0171.BP00709-VS01 van de gemeente Noordoostpolder;
 
1.2 bestemmingsplan:
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
 
1.3 aanduiding:
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.4 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.5 aan huis verbonden bedrijf
De in Bijlage 1 'Aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten' genoemde bedrijvigheid, dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;
 
1.6 aan huis verbonden beroep
De uitoefening van een beroep (dan wel het verlenen van diensten) op administratief, maatschappelijk, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig of een daarmee gelijk te stellen gebied, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij in overwegende mate de woonfunctie blijft behouden en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
 
1.7 agrarisch bedrijf
een bedrijf, dat geheel of overwegend is gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen van producten door het telen van gewassen en/of het houden van dieren;
 
1.8 agrarisch verwerkingsbedrijf:
Een bedrijf dat gewassen verwerkt en/of fysisch bewerkt.
 
1.9 ander bouwwerk
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
 
1.10 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
 
1.11 bebouwingsgebied
Achtererfgebied alsmede de grond onder de woning, uitgezonderd de grond onder de oorspronkelijke woning;
 
1.12 bebouwingspercentage
De oppervlakte van gebouwen uitgedrukt in procenten van de nader aangegeven gronden;
 
1.13 bedrijfswoning/dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor het huishouden van een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
 
1.14 bestaand
  1. Met betrekking tot bebouwing: de bebouwing als aanwezig ten tijde van het in vastgesteld ter visie leggen van het plan;
  2. Met betrekking tot gebruik: het gebruik ten tijde van het rechtskracht verkrijgen van het plan;
1.15 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
 
1.16 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.17 bevoegd gezag
Bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;
 
1.18 bijbehorend bouwwerk
Uitbreiding van een woning dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindende woning verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
 
1.19 bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
 
1.20 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
 
1.21 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.22 bouwperceelgrens
De grens van een bouwperceel.
 
1.23 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
   
1.24 bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
 
1.25 detailhandel:
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen voor gebruik, verbruik of aanwending overwegend anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; onder detailhandel is hier geen horeca begrepen;
 
1.26 erf:
Al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een woning en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van die woning. Gronden met de bestemming 'Groen – Erfsingel' worden niet tot het erf gerekend;
 
1.27 fysisch bewerken van gewassen:
Het uitvoeren van fysische handelingen met een gewas, waarbij de eigenschap of samenstelling van het gewas verandert, zoals snijden, raspen, hakken, malen, schrappen, schillen en polijsten. Hieronder niet begrepen chemisch bewerken, waarbij de chemische eigenschap en samenstelling van het gewas wordt veranderd, zoals koken, bakken, frituren en inmaken.
 
1.28 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
1.29 grondgeboden agrarisch bedrijf:
een agrarische bedrijf, waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf, op de wijze van een melkrundveehouderijbedrijf, een akkerbouwbedrijf, een vollegronds tuinbouwbedrijf, een productiegerichte paardenhouderij, en naar de aard daarmee gelijk te stellen agrarische bedrijven;
 
1.30 groothandel in akkerbouwproducten:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden van akkerbouwproducten, waaronder begrepen de uitstalling voor de verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, danwel aan instellingen of personen voor de aanwending in een andere bedrijfsactiviteit;
 
1.31 horeca
Een bedrijf dat is gericht op het verstrekken van maaltijden en dranken voor gebruik ter plaatse (restaurantbedrijf), waaronder ook worden verstaan lunchrooms, eethuizen, bistro's, theehuizen, broodjeszaken en dergelijke;
 
1.32 seksinrichting:
Een inrichting, bestaande uit een of meer voor publiek toegankelijke, besloten ruimten, waarin bedrijfsmatig of op een daarmee vergelijkbare wijze, seksuele handelingen worden verricht;
   
1.33 verwerken van gewassen:
Het uitvoeren van een groothandel in gewassen en het uitvoeren van handelingen met gewassen, waarbij de eigenschappen of samenstelling van het gewas niet veranderen, zoals schoonmaken, sorteren, selecteren, drogen, verpakken en opslaan;
 
1.34 voorgevel:
De naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een gebouw met meer dan één zijde gekeerd is naar een weg, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;
 
1.35 woning:
Een gebouw of een gedeelte van een gebouw, krachtens aard en indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden. 
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 bebouwingspercentage
het deel van het bouwvlak uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden;
 
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
2.3 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
2.4 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
2.5 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
 
2.7 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel
de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen;
 
2.8 peil
  1. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg;
  2. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw;
  3. indien de onder a en b genoemde peilen in het veld aanleiding geven tot onduidelijkheden, een door of namens burgemeester en wethouders aan te wijzen peil.
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Agrarisch
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. agrarische bedrijvigheid in de vorm van een grondgebonden agrarisch bedrijf;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - semi-agrarisch' tevens het niet bedrijfsmatig gebruik maken van gronden ten behoeve van de naastgelegen bestemming 'Bedrijf – Agrarisch verwerkingsbedrijf', zoals het hobbymatig houden van vee, moestuin en speelweide;
  3. de waterhuishouding;
  4. extensieve openluchtrecreatie, zoals fiets- en voetpaden;
  5. sloten en watergangen;
  6. kavelpaden;
  7. met daarbijbehorende:
  8. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  9. andere werken;
  10. ontsluitingswegen en paden;
  11. watergangen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  12. groenvoorzieningen;
  13. nutsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
Op en in de gronden als bedoeld in lid 3.1 mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouw zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen.
 
3.2.1 Bouwwerken geen gebouw zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde gelden de volgende bepalingen:
a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 1,0 meter bedragen met dien verstande dat deze wordt uitgevoerd in de vorm van palen met draad;
b. overige andere bouwwerken zijn uitgesloten.
 
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Voorwaardelijke verplichting
Het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden overeenkomstig de in lid 3.1 is uitsluitend toegestaan indien er geen opgaande beplanting aanwezig is binnen de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - semi-agrarisch'.
Artikel 4 Bedrijf – Agrarisch verwerkingsbedrijf
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf – agrarisch verwerkingsbedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. een agrarisch verwerkingsbedrijf;
  2. akkerbouw;
  3. met daarbij behorende:
  4. gebouwen en bijbehorende bouwwerken;
  5. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  6. andere werken;
  7. tuinen, erven en paden;
  8. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  9. parkeervoorzieningen;
  10. nutsvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Toegestane bouwwerken
Op en in de gronden als bedoeld in 4.1 mogen uitsluitend gebouwd worden:
  1. bedrijfsgebouwen;
  2. bedrijfswoningen;
  3. bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen;
  4. bouwwerken, geen gebouw zijnde.
4.2.2 Bedrijfsgebouwen
Voor bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:
  1. een bedrijfsgebouw mag uitsluitend gebouwd worden binnen een bouwvlak;
  2. de goothoogte van een bedrijfsgebouw mag niet meer bedragen dan 8,5 m,
  3. de bouwhoogte van een bedrijfsgebouw mag niet meer bedragen dan 11 m.
4.2.3 Bedrijfswoningen
Voor bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
  1. een bedrijfswoning mag uitsluitend gebouwd worden binnen de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – bedrijfswoning';
  2. per aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bedrijfswoning' mag niet meer dan één bedrijfswoning gebouwd worden
  3. de inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 1.200 m³;
  4. de dakhelling van een bedrijfswoning mag niet minder dan 30° en niet meer dan 60° bedragen;
  5. de goothoogte van een niet inpandige bedrijfswoning mag niet minder dan 4,5 m en niet meer dan 6 m bedragen, met dien verstande dat indien de bestaande goothoogte minder dan 4,5 m bedraagt de goothoogte niet minder dan de bestaande goothoogte mag bedragen;
  6. de bouwhoogte van een niet inpandige bedrijfswoning mag niet meer dan 10 m bedragen.
4.2.4 Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen
Voor bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
  1. een bijbehorend bouwwerk mag uitsluitend gebouwd worden binnen een bouwvlak;
  2. een bijbehorend bouwwerk mag uitsluitend worden gebouwd 1 m achter het verlengde van de naar de weg gekeerde gevel van de betreffende bedrijfswoning;
  3. de oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken per bedrijfswoning mag niet meer dan 150 m² bedragen;
  4. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3,5 m;
  5. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 6 m;
  6. in afwijking van het bepaalde onder a., b., c., d. en e. gelden voor herbouw van bestaande bijbehorende bouwwerken de bestaande maten, afmetingen, situering en omvang van de bebouwde oppervlakte van een gebouw als maximum.
4.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
  1. De bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen bedraagt maximaal 2,5 m;
  2. De bouwhoogte van licht- en vlaggenmasten bedraagt maximaal 12 m;
  3. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 4 m.
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Strijdig gebruik
Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van gronden als staanplaats voor onderkomens en als opslag-, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen, materialen en producten, tenzij dit noodzakelijk is in verband met de ter plaatse gevestigde bedrijvigheid of het normale beheer en onderhoud van de gronden en gebouwen;
  2. het gebruik van bijbehorende bouwwerken (met uitzondering van bedrijfswoningen) als zelfstandige woonruimte;
  3. het gebruik ten behoeve van een seksinrichting.
4.3.2 Geoorloofd gebruik
Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval niet gerekend een aan huis verbonden beroep of aan huis verbonden bedrijfsactiviteit, mits:
  1. ten hoogste 30% van de oppervlakte van een woonhuis of de woning binnen een woongebouw en ten hoogste 60% van de toegelaten oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt ten behoeve van het aan huis verbonden beroep, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte per woning niet meer dan 75 m2 bedraagt;
  2. de uitstraling van de woning intact blijft;
  3. het gebruik geen onevenredig nadelige gevolgen heeft voor het woon- en leefmilieu;
  4. het gebruik geen onevenredig nadelige gevolgen heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
  5. het parkeren ten behoeve van het gebruik binnen het bestemmingsvlak op eigen terrein plaatsvindt;
  6. geen detailhandel wordt uitgeoefend;
  7. de activiteit in ieder geval door de bewoner(s) wordt uitgeoefend;
  8. in geval van een aan huis verbonden bedrijfsactiviteit, het een activiteit betreft die genoemd is in de bijlage van de regels ‘Aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten’.
Artikel 5 Archeologische verwachtingswaarde WA-8
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Archeologische verwachtingswaarde WA-8’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische verwachtingswaarden.
 
5.2 Bouwregels
5.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor bouwwerken, waarvoor bodemingrepen nodig zijn met een oppervlakte groter dan 10.000 m² en dieper dan 100 cm, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van burgemeester en wethouders:
  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
5.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen
Indien uit het in 5.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
5.2.3 Advies
Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de vergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in 5.2.2, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
               
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.3.1 Verbod
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist, met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 10.000 m² en dieper dan 100 cm:
  1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden;
  2. het graven van watergangen;
  3. het graven van sleuven breder dan 50 cm ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en/of apparatuur;
  4. het permanent verlagen van het waterpeil.
5.3.2 Uitzondering
Het bepaalde in 5.3.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
  1. het normale onderhoud en het normale agrarische gebruik betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  4. aanvaardbaar zijn op basis van een eerder onderzoek waaruit is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.
5.3.3 Afwegingskader
De in 5.3.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:
  1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
  2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, of;
  3. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
    1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
    2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
    3. een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
5.3.4 Advies
Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden voorwaarden te verbinden wordt een professioneel archeoloog om advies gevraagd.
 
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming ‘Waarde - Archeologische verwachtingswaarde WA-8’ geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien op basis van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
3 Algemene regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
 
7.1 Strijdig gebruik
Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruiken of het laten gebruiken van:
  1. gebouwen ten behoeve van een seksinrichting;
  2. vrijstaande bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woonruimte;
  3. omzetting of verkamering van zelfstandige woonruimte in kleinschaliger wonen dan wel onzelfstandige woonruimte;
  4. gronden als staanplaats voor onderkomens;
  5. gronden als opslag-, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen, materialen en producten, voor zover niet noodzakelijk in verband met het normale beheer en onderhoud van de gronden.
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
 
Bij een omgevingsvergunning kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, worden afgeweken van:
  1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, met dien verstande dat dit niet geldt voor bijbehorende bouwwerken;
  2. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast;
  3. de bestemmingsregels voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bestemmingsgrenzen, indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
  4. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte daarvan wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  5. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van kunstwerken en zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 m;
  6. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, wordt vergroot mits:
    1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 10 m2 bedraagt;
    2. de totale hoogte niet meer dan 125 % van de toegestane (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt.
Artikel 9 Parkeerregels
 
9.1 Voldoende parkeergelegenheid
  1. De in het plangebied aanwezige gronden mogen slechts worden bebouwd en/of in gebruik worden genomen en/of het gebruik van deze gronden mag enkel worden gewijzigd onder de voorwaarde dat voldoende parkeergelegenheid bij, op of onder het gebouw dan wel bij, op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw hoort worden gerealiseerd.
  2. gerealiseerde voorzieningen als bedoeld in sub a, dienen na realisering in stand te worden gehouden voor het gebruik waar de betreffende voorzieningen voor nodig zijn.
9.2 Voldoende laad- en losruimte
Indien het beoogde gebruik van een bouwwerk aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen uitsluitend verleend indien aan of in dat bouwwerk dan wel op het onbebouwde terrein bij het bouwwerk wordt voorzien in die ruimte. Deze bepaling geldt niet:
  1. voor bestaand gebruik, waarbij de herbouw van een bouwwerk zonder functiewijziging wordt beschouwd als bestaand gebruik;
  2. voor zover op andere wijze in de nodige laad- of losruimte wordt voorzien.
9.3 Beleidsregels
Bij verlenen omgevingsvergunning voor de in 9.1 sub a genoemde gronden, past het bevoegd gezag de beleidsregels van de 'Nota Parkeernormen' toe met inbegrip van eventuele wijzigingen van deze beleidsregels zoals die gelden ten tijde van de ontvangst van de aanvraag om een omgevingsvergunning.
 
9.4 Afwijken
9.4.1 Afwijken parkeergelegenheid
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.1 sub a overeenkomstig de afwijkingsmogelijkheden die vastliggen in de beleidsregels als bedoeld in lid 9.3.
 
9.4.2 Afwijken laad- en losruimte
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 9.2 en worden toegestaan dat in minder dan voldoende laad- en losgelegenheid wordt voorzien indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.
 
9.5 Nadere eis
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van parkeergelegenheid en laad- en losruimte, als dit noodzakelijk is om een goede verkeersstructuur en/of bereikbaarheid voor een pand, perceel, straat (of deel daarvan) dan wel een andere ruimtelijke functionele structuur te waarborgen.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
 
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in 10.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het 10.1 sub a met maximaal 10%.
  3. 1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijn 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 10.2 sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in 10.2 sub a na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als:
 
Regels van het bestemmingsplan ‘Tollebeek, Zuidwesterringweg 30’.