direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Landelijk gebied, Voorsterweg 4 te Marknesse
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0171.BP00691-VS01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De Voorsterweg 4 te Marknesse is momenteel bestemd voor een agrarisch bedrijf. De initiatiefnemer heeft het voornemen om in de bestaande bebouwing een bouwbedrijf te vestigen en de bestaande bedrijfswoning als bedrijfswoning bij het bouwbedrijf te betrekken. Het bouwbedrijf betreft een allround bouwbedrijf in verbouw, nieuwbouw en renovatie van woningen en bedrijfspanden.

De ontwikkelingen zijn op basis van de geldende beheersverordening Landelijk Gebied niet mogelijk. Om de ontwikkeling toch mogelijk te maken is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt direct ten zuidoosten van de dorpskern van Marknesse, grenzend aan het bedrijventerrein van Marknesse. De begrenzing is afgestemd op de kadastrale grenzen van het perceel. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00691-VS01_0001.jpg"

Figuur 1.1 De ligging van het plangebied

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Het plangebied is geregeld in de beheersverordening Landelijk gebied, die is vastgesteld op 21 maart 2016. Hierin is het voorheen geldende bestemmingsplan weer van toepassing verklaard. Het plangebied valt onder het bestemmingsplan Landelijk gebied 2004. Het perceel Voorsterweg 4 is hierin bestemd als 'Agrarisch gebied'.

Binnen de bestemming 'Agrarisch gebied' zijn de gronden bestemd voor agrarische bedrijvigheid in de vorm van een grondgebonden agrarisch bedrijf. Gebouwen moeten worden gebouwd binnen de aangegeven bouwvlakken en mogen uitsluitend de bij een agrarisch bedrijf behorende bebouwing betreffen. Het perceel is voorzien van een bouwvlak. Buiten bouwvlakken mogen uitsluitend andere bouwwerken worden gebouwd. Hieronder zijn bouwwerken voor mestopslag, sleufsilo's en andere silo's en boogkassen niet begrepen. Er is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan. Op figuur 1.2 is een uitsnede van de geldende regeling weergegeven.

Omdat een bouwbedrijf niet is toegestaan binnen deze bestemming, is de voorgenomen situatie in strijd met de geldende regeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00691-VS01_0002.jpg"

Figuur 1.2 Uitsnede bestemmingsplan Landelijk gebied 2004

1.4 Leeswijzer

Na dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan gegeven. Daarbij wordt ingegaan op de gewenste ontwikkeling en op de ruimtelijke en functionele inpassing daarvan in de bestaande structuur. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het van belang zijnde beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 een toetsing aan de omgevingsaspecten volgt. Wanneer deze van toepassing zijn, worden daarbij de uitgangspunten voor het bestemmingsplan genoemd. In hoofdstuk 5 volgt een toelichting op de in het bestemmingsplan opgenomen regeling. Het laatste hoofdstuk gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, waarbij aandacht wordt besteed aan de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan

2.1 Huidige situatie

Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt aan de Voorsterweg 4, direct ten zuidoosten van de dorpskern van Marknesse. De Voorsterweg leidt van Marknesse in zuidoostelijke richting naar de N352. Het perceel ligt in het buitengebied, maar sluit wel aan op het bestaand stedelijke gebied. In dit geval het bedrijventerrein van Marknesse.

Het perceel is ingericht ten behoeve van een agrarisch bedrijf. Op het perceel zijn meerdere bedrijfsgebouwen aanwezig, in de vorm van bedrijfsloodsen. De grootste staat op het westelijke deel van het perceel, ook wel de achterzijde. Ook staat een loods in de noordoostelijke hoek van het perceel. Verder staat er een bedrijfswoning met schuur vrijwel midden op het perceel. De gronden zijn grotendeels verhard, met uitzondering van het zuidelijke deel. Het perceel is aan de noord-, oost- en deels aan de zuidwestzijde landschappelijk ingepast door middel van groensingels op de grens van het perceel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00691-VS01_0003.jpg"

Figuur 2.1 Luchtfoto van de huidige situatie in het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00691-VS01_0004.jpg"

Figuur 2.2 Vooraanzicht van het plangebied

Aan de noordzijde van het perceel ligt, achter een tussenliggende groenstrook, het bedrijventerrein van Marknesse. Hier begint tevens de bebouwde kom. Aan de overige zijden liggen agrarische gronden. Aan de Voorsterweg zijn afwisselend meerdere woonpercelen en agrarische bedrijven aanwezig.

2.2 Voorgenomen initiatief

Het voornemen van de initiatiefnemer is om in de bestaande bedrijfsbebouwing een bouwbedrijf te vestigen en de bestaande bedrijfswoning als bedrijfswoning bij het bouwbedrijf te gaan betrekken. De bestaande loodsen worden daarbij grotendeels in gebruik genomen ten behoeve van opslag van materieel. Daarnaast is het voornemen om in de loods die op de noordoostelijke hoek van het perceel staat, kantoorruimte te realiseren. Dit zal een deel van deze loods beslaan.

Er worden geen sloop- en nieuwbouw werkzaamheden uitgevoerd, maar uitsluitend interne verbouwingen waar noodzakelijk. In figuur 2.3 is een situatietekening weergegeven van de voorgenomen indeling van het plangebied. In bijlage 1 is de situatietekening in zijn geheel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00691-VS01_0005.jpg"

Figuur 2.3 Situatietekening van de voorgenomen situatie in het plangebied

2.3 Ruimtelijke inpassing

Landschappelijke inpassing

Van belang is dat nieuwe functies op een goede manier worden ingepast bij de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van het gebied. Voor de inpassing van de nieuwe functie wordt aangesloten bij de bestaande landschappelijke elementen. Hierbij is onder andere rekening gehouden met de landschappelijke kenmerken ter plaatse.

Het perceel is ook in de huidige situatie al deels landschappelijk ingepast door de beplantingen rondom het erf. De erfbeplanting blijft gehandhaafd en wordt verbeterd door rondom het gehele perceel beplanting aan te brengen. Op deze manier is ook in de toekomstige situatie sprake van een continuering van de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de omgeving. De geschiedenis van de agrarische erven blijft met de beoogde ontwikkeling afleesbaar. Voor de bestaande landschappelijke elementen is een inrichtingsplan opgesteld (zie figuur 2.2 en bijlage 1 bij de regels).

Voor de instandhouding en handhaving van de landschappelijke inpassing wordt in de regels een voorwaardelijke verplichting verbonden aan het in gebruik nemen van de maatschappelijke functie.

Functionele inpassing

Het plangebied bevindt zich in het landelijk gebied van de gemeente Noordoostpolder. In dit gebied komen vrijwel uitsluitend agrarische en woonfuncties voor. Verspreid is sprake van veel solitaire agrarische bedrijven en woningen. Echter grenst het gebied direct aan het bedrijventerrein van Marknesse. Hierdoor sluit de functie goed aan bij de noordelijk gelegen percelen, die deel uit maken van dit bedrijventerrein. Omdat het een directe aansluiting op dit bedrijventerrein betreft, is de ligging in het landelijk gebied verantwoord te achten.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.

Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren

Opgaven

Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:

  • 1. Ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie.
  • 2. De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden..
  • 3. Steden en regio's sterker en leefbaarder maken.
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Uitvoering

De NOVI gaat vergezeld van een uitvoeringsagenda, waarin staat aangegeven hoe het Rijk invulling geeft aan zijn rol bij de uitvoering van de NOVI. IN de Uitvoeringsagenda zijn onder andere een overzicht van instrumenten en (gebiedsgerichte) programma's op de verschillende beleidsterreinen te vinden. De Uitvoeringsagenda zal, indien nodig, jaarlijks worden geactualiseerd.

De ontwikkeling in het plangebied raakt, gezien de relatief zeer kleine omvang, geen opgaven die zijn opgenomen in de NOVI.

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. De nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende bestaande nota's zoals de Nota Ruimte, de agenda Landschap en de agenda Vitaal Platteland.

Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen dat de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied mogelijk is, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied

Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking

In dit bestemmingsplan wordt een bestaand agrarisch bedrijfsperceel herontwikkeld tot een bedrijfsperceel voor een niet-agrarisch bedrijf. Hierbij vindt geen nieuwbouw plaats. Het nieuwe bedrijf vestigt zich in de bestaande bebouwing. Daarmee is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling en is toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet noodzakelijk.

Bovendien zijn de in de gemeente Noordoostpolder aanwezige bestaande bedrijventerreinen grotendeels niet geschikt voor de vestiging van een dergelijk bouwbedrijf. Dit heeft voornamelijk te maken met het ruimtebeslag van de bedrijven, de aard en ruimtelijke uitstraling van de bedrijvigheid en de aard van de transportbewegingen van en naar het bedrijf. De gemeente beschikt niet of nauwelijks over bedrijfsgronden binnen bestaand stedelijk gebied die plaats bieden aan het bouwbedrijf. Daarom is besloten om deze voormalige agrarische bedrijfskavel te betrekken, die direct grenst aan een bestaand bedrijventerrein. Door de directe grenzing aan een bestaand bedrijventerrein is de extra ruimte die wordt betrokken gering en de impact minimaal.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Dit bestemmingsplan raakt geen rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.


Conclusie rijksbeleid

Er zijn geen rijksbelangen uit het Barro in het geding en er is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling die getoetst dient te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Daarmee is het voornemen niet in strijd met het Rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie FlevolandStraks

De Omgevingsvisie FlevolandStraks geeft de visie van de provincie Flevoland op de toekomst van dit gebied. De visie gaat over de periode tot 2030 en verder. Het geeft aan welke kansen en opgaven er voor Flevoland liggen en welke ambities we hebben voor de toekomst. Het verleden van de jongste provincie van Nederland vormt de basis voor de visie. In heel Flevoland is een samenleving waar mensen met elkaar optrekken en naar elkaar omkijken. Hier zijn kansen voor iedereen voor ontplooiing, ontwikkeling en ontspanning. Flevoland biedt in 2030 en verder ruimte voor duurzame ontwikkelingen met oog voor fysieke, sociale en economische aspecten. Er zijn drie kernopgaven:

  • Het Verhaal van Flevoland (fysieke omgeving);
  • Krachtige Samenleving (sociaal-economische omgeving);
  • Ruimte voor Initiatief (bestuurlijke omgeving).

Deze opgaven vormen de kern voor alle ontwikkelingen waar de provincie Flevoland bij betrokken is. In de strategische opgaven van de provincie staan de belangrijkste vraagstukken en ambities voor de toekomst beschreven:

  • Duurzame Energie;
  • Regionale Kracht;
  • Circulaire Economie;
  • Landbouw: Meerdere Smaken.

Toetsing

Met het voorgenomen plan wordt een agrarisch perceel omgezet naar een regulier bedrijfsperceel. Het perceel ligt in het buitengebied, maar sluit weliswaar aan op het bedrijventerrein van Marknesse. De provincie laat ruimte voor initiatief vanuit inwoners om nieuwe initiatieven te ontplooien. Door ruimte te bieden aan dit initiatief kan het bouwbedrijf zich vestigen op de voorgenomen locatie.

Omgevingsverordening Flevoland

Het beleid uit de omgevingsvisie FlevolandStraks is omgezet in regels in de provinciale Omgevingsverordening. Deze regels bieden een provinciaal kader waar in ruimtelijke plannen rekening mee moet worden gehouden.

Conform de kaarten van de omgevingsverordening ligt het plangebied in een niet-windgebied. Dit houdt in dat geen nieuwe windmolens mogen worden gerealiseerd of dat bestaande windmolens worden opgeschaald. In het plan is geen voornemen om windmolens te realiseren. Voor het overige zijn vanuit de omgevingsverordening geen directe regels. Wat betreft natuur, archeologie, cultuurhistorie, water, milieu en verkeer wordt in hoofdstuk 4 onderbouwd dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Omgevingsprogramma Flevoland

Op 27 februari 2019 is het Omgevingsprogramma Flevoland vastgesteld. Het Omgevingsprogramma is een verdere uitwerking van wat de provincie belangrijk vindt en wil doen om te zorgen voor een goede leefomgeving. Hierin staat beschreven wat het te voeren beleid is en welke maatregelen of acties worden ondernomen om de doelstellingen te kunnen bereiken. Dit kan gaan over bijvoorbeeld de ontwikkeling, het gebruik en beheer van onder andere wegen, natuur en bodem: de 'fysieke leefomgeving'.

De provincie wil de vitaliteit van het landelijk gebied vergroten en de gebruiksmogelijkheden ervan meer afstemmen op de maatschappelijke behoeften. De komende jaren wordt een forse leegstand van agrarische bedrijfslocaties verwacht. Door de schaalvergroting in de landbouw komen veel agrarische bouwpercelen vrij. In Flevoland is tussen nu en 2030 sprake van 400 tot 600 bedrijfsbeëindigingen. Recente berekeningen van Alterra laten zien dat er tot 2030 naar verwachting in Flevoland zo’n 1,3 miljoen vierkante meter agrarische bebouwing beschikbaar komt: in totaal een grotere oppervlakte dan de nu leegstaande kantoren. Zo’n 70% hiervan bevindt zich in de gemeente Noordoostpolder. Door ruimte te bieden voor invulling van vrijkomende agrarische bebouwing wil de provincie de unieke structuur van Flevoland behouden.

Om het economisch draagvlak te verbreden wil de provincie ruimte bieden aan nieuwe functies in het landelijk gebied en deze verweven met de bestaande landbouwfunctie. De ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt past binnen het omgevingsprogramma Provincie Flevoland doordat een vrijkomend agrarische perceel in gebruik genomen wordt door bouwbedrijf, grenzend aan het bestaande bedrijventerrein van Marknesse. Zo wordt leegstaande agrarische bebouwing een nieuwe functie toebedeeld. De ontwikkeling heeft geen nadelige gevolgen voor wat betreft milieuhygiënisch, landschappelijk en verkeerskundig (veiligheid en verkeersaantrekkende werking). Hoofdstuk 4.1 gaat hier nader op in.

Kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied

De beleidsregel 'kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied' biedt het kader voor verschillende ontwikkelingen in het landelijk gebied. Deze beleidsregel maakt het mogelijk om een bouwbedrijf te realiseren in bestaande (voormalige) agrarische bouwpercelen. Het bedrijf mag hierin de landschappelijk en cultuurhistorische kernkwaliteiten van het gebied niet aantasten.

Het inpassen van de voorgenomen bedrijfsfunctie is mogelijk omdat in de beleidsregel is opgenomen dat niet-agrarische en/of agrarisch aanverwante activiteiten op voormalige agrarische bedrijfpercelen mogelijk zijn, mits deze activiteiten in opzet en ontwikkelingsperspectief kleinschalig van karakter zijn en blijven. Hiervoor geldt het volgende:

  • a. de schaal van een activiteit wordt bepaald door de aard, de omvang en de verkeersaantrekkende werking en het aantal werknemers;
  • b. niet-agrarische en agrarisch aanverwante activiteiten hebben indien mogelijk plaats in bestaande bebouwing;
  • c. voor niet-agrarische activiteiten in totaal maximaal 30 % van het (voormalig) agrarisch bouwperceel bebouwd mag worden.

In dit geval vestigt zich een bedrijf in het plangebied met een vergelijkbare verkeersaantrekkende werking als een agrarisch bedrijf. In paragraaf 4.11 is uiteengezet dat dit niet leidt tot belemmeringen in de verkeersafwikkeling rondom het plangebied. De bestaande infrastructuur is geschikt voor de verkeersgeneratie als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling. Het bedrijf heeft circa 15 werknemers en is daarmee slechts van beperkte omvang.

Er wordt geen nieuwe bebouwing gerealiseerd, omdat het bedrijf de huidige bebouwing gaat betrekken. Door de bebouwing in zijn huidige staat te behouden veranderd het aanzicht van het perceel niet. Daarmee worden de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten dan ook niet aangetast. Daarmee wordt voldaan aan artikel 4.2 van de beleidsregel Kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied.

RO Visie Werklocaties Flevoland 2015

In de RO visie werklocaties Flevoland staat beschreven wat nodig is om te omen tot sterke werklocaties met toekomstwaarde in de provincie Flevoland. Er is sprake van een minder grote vraag naar werklocaties, waardoor zorgvuldig met dergelijke locaties moet worden omgegaan. De nieuwe realiteit zorgt voor een ruimtelijke kwantitatieve en kwalitatieve veranderopgave. Voor bedrijventerreinen geldt dat er sprake is van een kwantitatieve en kwalitatieve mismatch door een afnemende en veranderende marktvraag. Het totale aanbod aan bedrijventerreinen is te groot en een deel van de planvoorraad is reeds terug gebracht. Tegelijkertijd wordt de komende jaren een forse leegstand verwacht van agrarische bedrijfslocaties. In Flevoland wordt tot 2030 zo'n 400 tot 600 bedrijfsbeëindigingen verwacht.

De voorliggende veranderopgave vraagt om creatieve oplossingen. voor het landelijk gebied zijn kaders voor werklocaties neergelegd in het Omgevingsplan. De volgende kaders zijn van belang:

  • 1. bij een stedelijke ontwikkeling moet worden aangesloten bij bestaande ruimtelijke structuren, zodat de vitaliteit van de steden en dorpen wordt ondersteund;
  • 2. Nieuwe solitaire clusters van bebouwing worden in principe uitgesloten;
  • 3. de omvang van de nieuwe ruimte voor wonen, werken en voorzieningen moet in verhouding staan tot de grootte van de kern en de positie ervan in de stedelijke en groen-blauwe hoofdstructuur;
  • 4. bij de locatiekeuze en invulling van werklocaties dient rekening te worden gehouden met:
    • a. versterking van de economische ontwikkeling van Flevoland;
    • b. beheersing van de mobiliteit door een goede bereikbaarheid per openbaar vervoer;
    • c. efficiënt gebruik van infrastructuur en vervoermiddelen;
    • d. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid, waarbij het parkeerbeleid een belangrijk ondersteunend instrument is;
    • e. de potenties van de gemeenten en de positie van de kernen in de stedelijke en groen-blauwe structuur.
  • 5. Nieuwe niet-agrarische functies mogen de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten van het gebied niet aantasten.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Noordoostpolder 2025

In de structuurvisie 2025, die is vastgesteld op 9 december 2013, wordt de visie van de gemeente Noordoostpolder op de toekomstige ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden van de Noordoostpolder geschetst. De structuurvisie is vooral bedoeld om te enthousiasmeren, te verleiden en te inspireren en andere partijen als het ware uit te nodigen om te komen met initiatieven en investeringen. Onderstaande onderdelen uit de structuurvisie zijn relevant voor onderhavig plan.

Vrijkomende agrarische erven (par. 5.6)

Van de oorspronkelijke 1.600 agrarische erven in de Noordoostpolder zijn er door schaalvergroting nog geen 1.000 over. Dat aantal daalt nog verder. Tot nu toe zijn vooral oorspronkelijke erven vrijgekomen met weinig extra bebouwing. De meeste vrijkomende agrarische bedrijfskavels zijn uitermate geschikt voor de uitoefening van niet-agrarische activiteiten in de lichte milieucategorieën.

Toetsing

In dit geval wordt een niet-agrarische activiteit van lichte milieucategorie voorzien op een vrijkomend agrarisch erf, hetgeen aansluit bij de visie.

Niet-agrarische bedrijvigheid in het landelijk gebied (par. 5.7)

Het toestaan van kleinschalige niet-agrarische bedrijvigheid (zoals loonbedrijven, timmerbedrijven, recreatiebedrijven, horeca en detailhandel) op de vrijkomende agrarische erven biedt kansen voor de leefbaarheid van het landelijk gebied. De gemeente staat de vestiging van dit soort bedrijven op de vab's binnen het bestaande erf onder voorwaarden toe. De erfsingel moet behouden blijven, dan wel opnieuw worden aangeplant. Erfuitbreiding is niet mogelijk; als de bedrijven te groot worden, moeten ze verhuizen naar één van de bedrijventerreinen. Het is niet de bedoeling dat door concurrentie een leegloop ontstaat van de lokale bedrijventerreinen.

Toetsing

Het bouwbedrijf betrekt de bestaande gebouwen op het erf en breidt dit niet uit. De erfsingel wordt behouden en waar nodig verbeterd, waardoor sprake is van een goede landschappelijke inpassing.

Mogelijkheden op vrijkomende agrarische erven (par. 5.9)

Commerciële en maatschappelijke functies kunnen een goede invulling geven aan het vrijkomen van agrarische erven. De gemeente wil die mogelijkheid onder voorwaarden toestaan. Belangrijkste randvoorwaarde is daarbij dat de gemeente de concurrentie met de voorzieningen in dorpen wil voorkomen.

Toetsing

Het bouwbedrijf betreft een commerciële functie die uitstekend het vrijgekomen agrarisch erf van een nieuwe invulling kan voorzien. Hierdoor blijft de leefbaarheid in het buitengebied op peil. Bovendien betreft het geen functie die in een dorp gevestigd kan worden, waarmee dus ook geen concurrentie met voorzieningen in het dorp ontstaat.

Recreatieve trekker van formaat (par. 5.10)

Mensen onttrekken zich in hun vrije tijd vaak aan de hectiek van de stad. Het platteland en de natuur, met de bijbehorende rust en ruimte, vormen een favoriete omgeving om te ontspannen. De gemeente Noordoostpolder heeft op dit vlak veel te bieden. Het cultuurhistorisch waardevoll landschap onderscheidt de polder van andere gebieden en vormt een bijzonder decor voor recreatieve activiteiten. De recreatieve sector in de gemeente heeft een duidelijk plattelandtoeristisch en cultuurhistorisch profiel.

Toetsing

Met de voorgenomen ontwikkeling wordt geen afbreuk gedaan aan het cultuurhistorisch profiel van het buitengebied. Door de bestaande bebouwing te betrekken en het bestaande erf intact te laten blijft de huidige structuur van het erf behouden. Daarmee wordt geen afbreuk gedaan aan de cultuurhistorische en recreatieve kwaliteiten van het platteland van de Noordoostpolder.

Door aan bovenstaande elementen uit de structuurvisie te doen is het plan in overeenstemming met het gemeentelijk beleid.

Beheersverordening Landelijk gebied

De Beheersverordening Landelijk gebied vormt de geldende planologische regeling voor deze locatie. In de beheersverordening is de regeling uit het voormalige bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 2004' van toepassing verklaard. Hierin is, zoals in paragraaf 1.3 omschreven, de bestemming 'Agrarisch gebied' van toepassing.

In deze bestemming is tevens een wijzigingsbevoegdheid opgenomen via welke het mogelijk is om bestaande bebouwing, binnen het bestaande bouwvlak, voor niet-agrarisch gebruik waaronder loonwerkbedrijven in gebruik te nemen. Het gaat hierbij weliswaar om ondergeschikt gebruik aan de agrarische functie. Desondanks sluit de voorgenomen ontwikkeling in dit plan hier wel grotendeels bij aan. Daarbij dienen de volgende critera:

  • 1. de nevenactiviteit mag op ten hoogste 20% van het erf plaatsvinden met een maximum vloeroppervlakte van 2.000 m2;
  • 2. de agrarische functie van aangrenzende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing mag niet onevenredig worden belemmerd;
  • 3. in vergelijking met het agrarisch gebruik mag geen onevenredig grotere verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden plaatsvinden;
  • 4. het parkeren behorende bij het andere gebruik dient binnen het bebouwingsvlak op eigen terrein plaats te vinden;
  • 5. er mag geen opslag van goederen, behorend erbij het andere gebruik, in de open lucht plaatsvinden;
  • 6. het andere gebruik dient qua aard en schaal te passen bij de specifieke kwaliteiten en schaal van de omgeving, zoals verwoord in het Welstandsbeleidsplan, met name op het gebied van visuele aspecten, zoals reclame-uitingen en technische installaties.

Omdat met dit plan een niet-agrarisch bedrijf de hoofdfunctie op het perceel gaat bekleden, wordt niet voldaan aan het feit dat het om een nevenactiviteit moet gaan. Wel is de maatvoering uit het eerste criterium in de regels opgenomen. Verder wordt echter wel voldaan. In paragraaf 4.1 is omschreven dat aangrenzende functies geen hinder ondervinden. In paragraaf 4.11 is opgenomen dat geen verkeershinder ontstaat en dat wordt voldaan aan de parkeerbehoefte op eigen terrein. Opslag van goederen in de buitenruimte is niet toegestaan en met betrekking tot reclame-uitingen zullen geen uitingen worden gedaan die niet passend zijn in het buitengebied.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Milieuzonering

Toetsingskader

Tussen bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies (waaronder wonen) is een goede afstemming nodig. Het doel daarbij is het voorkomen van onacceptabele hinder ter plaatse van woningen, maar ook om te zorgen dat bedrijven niet worden beperkt in de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden. Bij de afstemming wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder redelijkerwijs is uitgesloten. Deze afstand wordt gemeten tussen de bestemmingen van bedrijven en de gevels van geluidsgevoelige objecten. Bedrijfsactiviteiten zijn daarvoor ingedeeld in een aantal milieucategorieën.

Toetsing

Binnen het plangebied wordt het bestaande perceel betrokken door een bouwbedrijf met een oppervlakte groter dan 2.000 m2. Voor een dergelijk bedrijf geldt een richtafstand van 100 meter op basis van geluid. Het landelijk gebied van de gemeente Noordoostpolder is echter bestempeld als gemengd gebied. Hierdoor kan één stap terug worden gedaan in de richtafstanden, waardoor een richtafstand van 50 meter aangehouden dient te worden. De dichtstbijzijnde woning, aan de Voorsterweg 1A, ligt op circa 100 meter afstand tot het plangebied. Daarmee wordt voldaan aan de richtafstand uit de richtafstandenlijst van de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. Andere bedrijfshindergevoelige objecten liggen op grotere afstand en voldoen daarmee eveneens aan de richtafstand. Er is daarom geen nader onderzoek noodzakelijk op basis van de milieuzonering.

Binnen het plangebied wordt ter plaatse van de bestaande bedrijfswoning ook in de toekomstige situatie een bedrijswoning mogelijk gemaakt. Omdat de woning hier ook in de huidige situatie al een bedrijfswoning toegestaan, kan er vanuit worden gegaan dat deze woning geen hinder ondervindt van omliggende bedrijfsfuncties.

Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat er sprake is van een verantwoorde milieuzonering.

4.2 Geluid

Toetsingskader

Het aspect 'geluid' gaat over geluidhinder op geluidsgevoelige objecten als gevolg van verkeer en industrie. De Wet geluidhinder (Wgh) is hiervoor het toetsingskader. Rondom wegen met een maximumsnelheid van meer dan 30 km/uur, spoorwegen en aangewezen bedrijven(terreinen) zijn geluidzones van toepassing. Als er geluidsgevoelige objecten, zoals woningen, binnen deze zones worden toegevoegd, dan moet geluidsbelasting op de gevels hiervan worden bepaald en getoetst aan de normen. Er zijn er geen spoorwegen of geluidzoneringsplichtige industrie aanwezig, dus alleen het aspect 'wegverkeerslawaai' is aan de orde.

Toetsing

Binnen het plangebied wordt een bedrijf mogelijk gemaakt binnen de bestaande bebouwing. De huidige bedrijfswoning van het agrarische bedrijf gaat in de toekomst dienen als bedrijfswoning bij het bouwbedrijf. Er worden daarmee geen nieuwe objecten mogelijk gemaakt die getest moeten worden aan de Wet geluidhinder. Daarom is geen akoestisch onderzoek noodzakelijk en bestaan er geen belemmeringen vanuit de Wet geluidhinder.

4.3 Water

Deze 'waterparagraaf' gaat in op de watertoets. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van het bestemmingsplan op de waterhuishouding zijn en of er waterschapsbelangen spelen. De belangrijkste thema's zijn waterveiligheid, de afvoer van schoon hemelwater en afvalwater en de waterkwaliteit. Sinds 1 november 2003 is de toepassing van de watertoets wettelijk verplicht door de verankering in het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985. De watertoets is een belangrijk procesinstrument om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in de ruimtelijke ordening.

Wet- en regelgeving en beleid

De belangrijkste wet- en regelgeving en beleid op het gebied van water is hier opgenomen.

KRW

De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is in 2000 ingevoerd en heeft als doelstelling het bereiken van een goede ecologische en chemische toestand voor alle oppervlaktewaterlichamen en het beschermen en herstellen van alle grondwaterlichamen. Door de inrichting van watergangen af te stemmen op de ecologie kan de ecologische toestand verbeterd worden. De KRW heeft het streven om emissies naar oppervlakte- en grondwater terug te dringen. Daarnaast zal de onttrekking van grondwater in evenwicht worden gebracht met de aanvulling van het grondwater.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. Een andere aanpak in het licht van verwachte ontwikkelingen inzake zeespiegelstijging, toenemende neerslag en rivierwaterafvoer en verdergaande bodemdaling is noodzakelijk. De adviezen van de commissie staan in het rapport Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw(WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes(drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren;
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren.

Waterwet

De Waterwet is op 22 december 2009 in werking getreden. Deze Waterwet bestaat uit een achttal wetten die zijn samengevoegd tot één wet. De Waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van de watersysteembenadering' centraal. De verantwoordelijkheden in het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer van Rijk, provincie, waterschappen en gemeenten zijn in de Waterwet helderder vastgelegd. De voornaamste veranderingen zijn de invoering van de watervergunning en een verbeterde doorwerking van water in andere beleidsterreinen, met name het ruimtelijke domein.

Op grond van o.m. de Waterwet is voor gemeenten, naast het inzamelen en transporteren van vrijkomend stedelijk afvalwater een formele taak weggelegd voor het afvoeren van overtollig regenwater. In zoverre het inzamelen en transporteren van relatief schoon regenwater buiten de afvalwaterstroom doelmatig kan worden uitgevoerd, vindt deze gescheiden van de afvoer van het stedelijk afvalwater plaats. Het gebiedseigen water wordt op plaatsen waarvoor mogelijkheden aanwezig zijn, vastgehouden en geborgen in aanwezig stedelijk water en/of retentiestroken. Het bergen en vasthouden van regenwater op locatie mag niet leiden tot (water)overlast voor de woonomgeving. Tot slot heeft de gemeente een watertaak waterhuishoudkundige maatregelen te treffen om structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming(en) zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. In de Keur van het waterschap Zuiderzeeland, onderdeel uitmakend van de Waterwet, is aangegeven wat wel en niet mag bij waterkeringen en wateren (de zogenaamde waterstaatswerken).

Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan is vastgesteld op basis van de Waterwet en de Wet Ruimtelijke ordening (Wro). Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Belangrijke ambities hierin zijn het klimaatbestendig en waterrobuust inrichten van de ruimte. Het geeft maatregelen die in de periode 2016 - 2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water

biedt te benutten. Nederland voldoet met dit plan aan de Europese eisen beschreven in de KRW, de Richtlijn Overstromingsrisico`s (ROR) en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KMS), het plan geldt als structuurvisie voor de ruimtelijke aspecten.

Waterbeheerplan Waterschap Zuiderzeeland

Het Waterbeheerplan 2016-2021 (WPB3) bevat langetermijndoelen (zichtjaar 2050), doelen voor de planperiode (2016-2021) en maatregelen die het waterschap (samen met gebiedspartners) uit gaat voeren. De doelen en maatregelen hebben betrekking op de kerntaken van het waterschap (waterveiligheid, schoon water, voldoende water) en het thema water en ruimte. Hierbij gaat het om reguliere werkzaamheden, zoals peilbeheer, onderhoud aan dijken en het zuiveren van afvalwater en om nieuwe ontwikkelingen.

Toetsing

De ontwikkeling is middels de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Zuiderzeeland. In dit geval worden geen nieuwe gebouwen en verhardingen gerealiseerd met dit bestemmingsplan. De bestaande situatie wordt juridisch-planologisch op juiste wijze geregeld, wat inhoud dat er uitsluitend sprake is van een functiewijziging. Na nader overleg met het waterschap is naar voren gekomen dat sprake is van de korte procedure.

Veiligheid

Het plangebied ligt niet buitendijks en niet in een keurzone van een waterkering. Op basis van de ingevoerde gegevens over het plangebied zijn er conform het waterschap geen uitgangspunten voor het thema veiligheid van toepassing.

Thema Voldoende water

Wateroverlast

Streefbeeld

Het watersysteem, zowel in landelijk als in stedelijk gebied, is op orde. Het hele beheergebied voldoet aan de vastgestelde normen.

Uitgangspunt wateroverlast

Het waterschap streeft naar een robuust watersysteem dat de effecten van toekomstige klimaatveranderingen en bodemdaling kan opvangen. De planontwikkeling is gelegen in een watersysteem dat op basis van de toetsing in 2012 voldoet aan de normering voor wateroverlast. Een dergelijk systeem kan het water verwerken tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.

Voor projecten geldt het principe 'waterneutraal bouwen' als uitgangspunt. Dat wil zeggen dat, wanneer het verhard oppervlak toeneemt, compenserende maatregelen worden genomen om de piekafvoeren op te vangen. Dit kan door het vasthouden of bergen van het water door de aanleg van een waterberging of een infiltratievoorziening.

Het plangebied is gelegen in het landelijk gebied. Het verhard oppervlak neemt als gevolg van de ontwikkeling niet toe, waardoor compensatie niet noodzakelijk is.

Thema Schoon water

Goede oppervlaktewaterkwaliteit

Streefbeeld

Het grond- en oppervlaktewater biedt leef-, verblijf-, en voortplantingsmogelijkheden voor de (aquatische) flora en fauna in het beheergebied. De chemische toestand van deze wateren vormt hier geen belemmering voor.

Goed omgaan met afvalwater

Streefbeeld

Veel menselijke activiteiten hebben een negatief effect op de kwaliteit van het oppervlaktewater doordat ze water verontreinigen. Het waterschap zorgt met de regulering of behandeling van afvalwater dat zo veel mogelijk van deze effecten teniet worden gedaan.

Uitgangspunten

In het ontwerp van het watersysteem wordt uitgegaan van het principe 'schoon houden, scheiden, zuiveren'. Verontreinigingen worden voorkomen of aangepakt bij de bron.

Op basis van gegevens van het waterschap vindt momenteel geen lozing van afvalwater plaats uit de bedrijfsgebouwen. Omdat in één van de bedrijfsgebouwen een kantoorruimte wordt gerealiseerd, zal dit in de toekomstige situatie wel zo zijn. Het perceel ligt direct naast een gerioleerd bedrijventerrein. Afhankelijk van de hoeveelheid afvalwater geldt hierdoor mogelijk een lozingsverbod. In nader overleg met het waterschap en de gemeente wordt bepaald op welke wijze wordt omgegaan met de afvoer en zuivering van het bedrijfsmatige huishoudelijke afvalwater dat ontstaat.

Hemelwater

In tegenstelling tot huishoudelijk of bedrijfsafvalwater is het niet nodig om schoon hemelwater naar een centrale waterzuivering af te voeren. Het regenwater afkomstig van schone oppervlakken kan worden geïnfiltreerd of direct afgevoerd worden naar het oppervlaktewater.

Onder schoon hemelwater wordt verstaan:

  • Hemelwater van verhardingen met een verkeersintensiteit lager dan 1000 voertuigen per dag;
  • Hemelwater vanaf parkeerplaatsen met minder dan 50 plaatsen;
  • Hemelwater van daken/woningen waarbij geen voor het watersysteem; schadelijke uitloogbare stoffen zijn gebruikt;
  • Hemelwater van onverhard terrein.

Schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de kavelsloot ten zuidwesten van het plangebied.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase. Hier wordt in de uitvoeringsfase rekening mee gehouden door dergelijke materialen niet te gebruiken.

4.4 Bodem

Toetsingskader

Bij het aspect 'bodem' staat de vraag centraal of de bodemkwaliteit toereikend is voor het nieuwe gebruik. De bodem kan door eerdere (bedrijfs)activiteiten verontreinigd zijn. Voor de ruimtelijke procedure is het van het belang dat verdachte locaties worden gesignaleerd.

Toetsing

In het kader van dit bestemmingsplan is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 2. Tijdens het bodemonderzoek zijn maximale achtergrondwaarden overschrijdingen aan diverse bestrijdingsmiddelen, minerale olie, kwik en zink aangetoond.

De gehalten aan bestrijdingsmiddelen zijn vermoedelijk te relateren aan de opslag en gebruik van bestrijdingsmiddelen op locatie. De herkomst van de gehalten aan minerale olie, kwik en zink is niet te relateren aan gebruik van de locatie of bijmengingen ter plaatse.

In het grondwater is een streefwaarde overschrijding met barium aangetoond. Dit betreft vermoedelijk een van nature verhoogde achtergrondwaarde.

Verder is n de puinverharding zowel visueel als analytisch geen asbest aangetoond.

Voor wat betreft de overschrijdingen van de achtergrondwaarde/streefwaarde in de grond en in het grondwater zijn er, ten aanzien van de kwaliteit van de bode, op basis van de Wet Bodembescherming geen aanvullende maatregelen noodzakelijk.

4.5 Archeologie

Toetsingskader

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet blijven deze artikelen ongewijzigd van kracht via het overgangsrecht, zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

Toetsing

De Archeologische basis- en beleidsadvieskaart voor het grondgebied van Noordoostpolder, vastgesteld door B&W/raad in 2018 en de Erfgoedverordening, vastgesteld in 2012 geven inzicht in de te verwachten archeologische waarden binnen het plangebied. Hieruit blijkt dat binnen het plangebied de verwachtingswaarde 'Waarde - Archeologie 7' geldt.

Binnen gebieden met een deze archeologische verwachtingswaarde is pas archeologisch onderzoek noodzakelijk bij ontwikkelingen met een minimale oppervlakte van 10.000 m² en een diepte van 50 cm. Deze grenswaarde wordt niet overschreden met dit plan, omdat het nieuwe bedrijf zich gaat vestigen in de bestaande bebouwing. De gronden worden verder dan ook niet geroerd.

4.6 Cultuurhistorie

Toetsingskader

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.

Toetsing

Binnen het plangebied zijn geen specifieke cultuurhistorische waarden aanwezig. Wel zijn karakteristieke structuren en kenmerken in de omgeving aanwezig, zoals de laanbeplantingen en verkavelingspatronen. In dit geval worden geen ingrepen in het verkavelingspatroon voorgesteld. De bestaande perceelsvorm met de bestaande bebouwing blijft ook in de voorgenomen situatie behouden.

4.7 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Bij de bescherming van gebieden gaat het om op Europees niveau aangewezen Natura 2000-gebieden. Verder worden in de provinciale verordening gebieden beschermd die van belang zijn voor de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), nu Natuurnetwerk Nederland (NNN). De bescherming van gebieden en de bescherming van soorten en hun verblijfplaatsen is geregeld in de Wet natuurbescherming.

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Uit de kaart van het Natuurbeheerplan blijkt dat in het plangebied of directe omgeving geen beschermde landschapselementen aanwezig zijn. De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied De Wieden bedraagt 5 kilometer en tot het dichtstbijzijnde NNN -gebied ligt op 700 meter.


Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden en de locatie van het plangebied (stedelijke omgeving) kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. Het Natura 2000-gebied De Wieden is wel gevoelig voor stikstofdepositie. Met dit bestemmingsplan wordt slechts een functiewijziging mogelijk gemaakt, waarbij in plaats van een agrarisch bedrijf, een andersoortig bedrijf mogelijk wordt gemaakt. Er is geen sprake van een aanlegfase, omdat er geen bouwactiviteiten plaatsvinden. Verder is de stikstofdepositie in de exploitatiefase gelijk te stellen aan die van een agrarisch bedrijf. Een stikstofberekening is om die reden niet noodzakelijk. Er is sprake van een uitvoerbaar initiatief in het kader van de Wet natuurbescherming. Er is geen sprake van vergunning- of meldingsplicht.

Significante negatieve effecten op beschermde gebieden kunnen derhalve worden uitgesloten. De Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie Flevoland staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

Er worden binnen het plangebied geen sloop- en kapwerkzaamheden uitgevoerd. Het bestemmingsplan biedt slechts een juridisch-planologisch kader voor de feitelijke situatie. Daarom kan gesteld worden dat er geen effecten zijn op beschermde soorten. Een onderzoek is om die reden niet noodzakelijk.

4.8 Externe veiligheid

Toetsingskader

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Het toetsingskader wordt gevormd door verschillende besluiten en documenten (onder andere Bevi, Bevb, Bevt). Risico's zijn inzichtelijk gemaakt op de risicokaart die per provincie wordt bijgehouden.

Toetsing

Uit de risicokaart blijkt dat geen sprake is van risicovolle inrichtingen en transportroutes in en nabij het plangebied, die invloed hebben op de ontwikkeling in het plangebied. Wel loopt ten noorden/noordoosten van het plangebied een buisleiding. Dit betreft een aardgasleiding NEN 3650-leiding. Deze buisleiding heeft een maximale werkdruk van 40 bar en een doorsnede van 8 inch. Hiervoor geldt een inventarisatieafstand van 95 meter. Het plangebied valt hier binnen. Echter is in de huidige situatie reeds een agrarisch bedrijf toegestaan in het plangebied. Met de functiewijziging naar een bouwbedrijf neemt het aantal personen niet of nauwelijks toe in het plangebied. De ontwikkeling heeft daarmee geen gevolgen voor het groepsrisico.

4.9 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.

Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (2025) geldt in de directe omgeving van het plangebied een gemiddelde fijn stof concentratie (PM10) van minder dan 18 µg/m3 en een gemiddelde concentratie stikstofdioxide (NO2) van minder dan 10 µg/m3. De norm voor beide stoffen ligt op 40 µg/m3 (jaargemiddelde concentratie vanaf 2015). In de huidige situatie is dus sprake van een goede luchtkwaliteit.

Voor bepaalde initiatieven is bepaald dat deze 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een plan komt hiervoor in aanmerking als het voor minder dan 3% van de grenswaarden voor NO2 en PM10 bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een verslechtering van de luchtkwaliteit is veelal het gevolg van een toename van het aantal verkeersbewegingen in een gebied.

Toetsing

Met dit bestemmingsplan wordt de functie van de gronden in het plangebied gewijzigd, van een agrarisch bedrijf naar een andersoortig bedrijf. Het aantal verkeersbewegingen zal in de toekomstige situatie vrijwel gelijkwaardig zijn aan de huidige situatie. Omdat in de huidige situatie al een agrarisch bedrijf is toegestaan, en in de toekomst een andersoortig bedrijf, is het verschil minimaal. De ontwikkeling draagt daarom niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

4.10 Kabels, leidingen en zoneringen

Toetsingskader

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

Toetsing

In of nabij het plangebied lopen geen hoofdleidingen of -kabels. Ook liggen er geen relevante zones over het plangebied.

4.11 Verkeer en parkeren

Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteiten. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteiten mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig is en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid.

Met dit bestemmingsplan wordt een bouwbedrijf mogelijk gemaakt op een perceel dat is bestemd voor een agrarisch bedrijf. De bestaande bedrijfsbebouwing blijft behouden, echter de functie wijzigt. Hierdoor verandert ook de parkeervraag. Conform de Nota parkeernormen van de Gemeente Noordoostpolder dient er voor een functiewijziging aangetoond te worden wat de huidige en toekomstige parkeervraag van een pand is.

In de Nota parkeernormen 2016 van Gemeente Noordoostpolder wordt voor deze locatie gesteld dat er sprake is van een stedelijkheidsgraad 'niet stedelijk', in de zone 'buitengebied'. Het perceel is namelijk buiten de komgrens van Marknesse gelegen.

Huidige situatie

In de huidige situatie is het perceel in agrarisch gebruik. Op het perceel staan verschillende gebouwen: één grote loods, met een bruto vloeroppervlak (bvo) van ca. 2050 m2, één kleine loods van ca. 500 m2 bvo en de schuur van de oorspronkelijke boerderij met een bvo van ca. 600 m2. Totaal is er voor het bedrijf 3150 m2 bvo beschikbaar. Het huidige woongedeelte blijft in gebruik als bedrijfswoning. Dit betekent dat er sprake is van een bedrijf met weinig bezoekers en werknemers. De meeste loodsen zijn in gebruik voor opslag, bijvoorbeeld voor materieel of oogst. Voor deze functie hanteert de gemeente een parkeernorm van 1,1 pp per 100 m2 bvo. Voor de (vrijstaande)woning geldt een parkeernorm van 2,4 pp.

Dit resulteert in een parkeervraag van ((31,5 * 1,1) + 2,4 =) 37,05 pp. Afgerond heeft het huidige pand een parkeervraag van 38 parkeerplaatsen.

Op eigen terrein is ruim voldoende parkeergelegenheid beschikbaar om in deze parkeervraag te kunnen voorzien. Bovendien betreft het een boerenbedrijf waarbij opslag vaak voor langere termijn is, en voor eigen gebruik dient. Daarom kan gesteld worden dat berekende parkeerbehoefte voor de functie loods in dit geval zeer ruim is. In werkelijkheid zullen deze loodsen nauwelijks tot geen parkeerbehoefte genereren.

Elke functie heeft een eigen verkeersaantrekkende werking. Om te bepalen hoeveel verkeer er in de huidige situatie gegenereerd wordt, zijn de kencijfers uit CROW 381 gebruikt, voor een bedrijf met de eigenschappen arbeids- en bezoekers extensief. De gemiddelde verkeersgeneratie in 'niet stedelijk' gebied, zone 'buitengebied, is 4,8mvt/ 100m2 bvo. Voor een vrijstaande woning in dit gebied is de verkeersgeneratie 8,2 mvt/wooneenheid.

De totale huidige verkeersgeneratie is daarmee ((31,5 * 4,8) + 8,2 =) 159,4 mvt/etmaal, afgerond 160 mvt/etmaal.

Verkeersafwikkeling

De huidige verkeersafwikkeling vindt plaats over de Voorsterweg. Het is de inschatting dat in de huidige situatie 60% in noordelijke richting ontsloten wordt naar de J. Marisstraat en de N331. In de zuidelijke richting wordt 40% ontsloten richting de Repelweg (N352). Het meeste verkeer in de huidige situatie bestaat uit landbouwverkeer.

Dit zou betekenen dat 96 mvt/etmaal in noordelijke richting ontsloten worden en 64 mvt/etmaal wordt in zuidelijke richting ontsloten.

Toekomstige situatie

Het pand wordt herontwikkeld tot bouwbedrijf. Er komt geen nieuwe bebouwing bij, het oppervlak van het bedrijfsgedeelte blijft daarmee 3150 m2. De verschillende gebouwen op het perceel krijgen verschillende functies.

Volgens de Nota Parkeernormen 2016 van gemeente Noordoostpolder behoren bij de nieuwe bestemming het onderstaande aantal parkeerplaatsen.

  Oppervlakte   Eenheid   Norm buitengebied   Totaal parkeerplaatsen  
Kantoor   600 m2   100 m2 bvo   8,8   15,6  
Opslagloodsen   2.550 m2   100 m2 bvo   4,8   28,05  
Woning   n.v.t.   woning   8,2   2,4  
Totaal         46,05  

De parkeerbehoefte neemt na de functiewijziging dus toe tot 47 parkeerplaatsen. Gezien de beschikbare ruimte op het perceel, kan deze parkeerbehoefte volledig op eigenterrein worden opgevangen. Daar komt nog bij dat vanwege de bedrijfsvoering de parkeervraag zich niet altijd op hetzelfde moment voordoet. Sommige aannemersbusjes zijn namelijk op pad, als anderen bij het bedrijf zijn. En ook het kantoorpersoneel is vaak aanwezig op het moment dat de aannemersbusjes onderweg zijn naar een klus. Verder is het erg gebruikelijk dat veel werknemers een bedrijfsbus na werktijd mee naar huis nemen. Kortom de berekende parkeerbehoefte zal in werkelijkheid een stuk lager uitkomen.

  Oppervlakte   Eenheid   Norm buitengebied   Verkeersgeneratie  
Kantoor   600 m2   100 m2 bvo   8,8   52,8  
Opslagloodsen   2.550 m2   100 m2 bvo   4,8   122,4  
Woning   n.v.t.   woning   8,2   8,2  
Totaal         183,4 (afgerond 184)  

Door de functiewijziging verandert ook de verkeersgeneratie. Op basis van gebiedstypering 'niet stedelijk' en zone 'buitengebied' kan met CROW 381 de verkeersgeneratie bepaald worden. Een bedrijf met kantoor heeft daarbij een verkeersgeneratie van 8,8 mvt/100 m2 bvo. De bedrijfswoning heeft een verkeersgeneratie van 8,2 mvt/wooneenheid, de opslagloodsen een verkeersgeneratie van 4,8. Dit leidt uiteindelijk tot een verwachte verkeersgeneratie van 184 mvt/etmaal

Verkeersafwikkeling

De ontwikkeling sluit aan op de Voorsterweg. Naar verwachting zal in de nieuwe situatie 80% van het verkeer in noordelijke richting gaan en 20% van het verkeer in zuidelijke richting. Het gaat daarbij dus om 148 mvt/etmaal in noordelijke en 36 mvt/etmaal in zuidelijke richting.

In de huidige situatie is al sprake is van een verkeersgeneratie die wordt afgewikkeld over de Voorsterweg, Het verkeer betreft hier ook voor een groot deel langzamere landbouwvoertuigen, die vanwege het trage optrekken en lage snelheden een negatieve invloed hebben op de verkeersafwikkeling. Ten gevolge van de functiewijziging neemt de totale verkeersgeneratie van het perceel toe.

De voertuigen die deze toename veroorzaken zijn daarentegen vaak lichte voertuigen (bestelbusjes). In vergelijking met het trage landbouwverkeer leidt de toename van de verkeersintensiteit, daarom niet tot een verslechtering van de verkeersafwikkeling.

Omdat in de bestaande situatie het plangebied ook al verkeer genereert dat van de Voorsterweg gebruik maakt, de toename van het verkeer in de toekomstige situatie beperkt is en er in relatie tot de bestaande situatie in de toekomst meer licht verkeer gegenereerd wordt door het plangebied hetgeen een verbetering van de verkeersafwikkeling tot gevolg heeft, kan gesteld worden dat de verkeersafwikkeling als gevolg van de planontwikkeling niet leidt tot knelpunten op de Voorsterweg en op de aansluitende kruispunten met de N331 en N352.

Verkeersveiligheid

De Voorsterweg is een erftoegangsweg waar veel bestemmingen aan gelegen zijn. Er vindt veel uitwisseling van verkeer plaats. Daarnaast is de Voorsterweg onderdeel van het fietsknooppuntennetwerk waardoor er relatief veel fietsverkeer gebruik maakt van de weg. De verkeersveiligheid van de weg is hierdoor een aandachtspunt.

Door de ontwikkeling zal het landbouwverkeer afnemen op de Voorsterweg. Daarvoor in de plaats komen lichte voertuigen (bestelbusjes e.d.). Ondanks dat de verkeersintensiteit met de ontwikkeling licht toeneemt (bestaand 160 mvt/etmaal en toekomstig 184 mvt/etmaal) zal de ontwikkeling vooral een positieve bijdrage leveren aan de verkeersveiligheid. Dit komt vooral doordat het aandeel landbouwverkeer in de toekomst zal afnemen.

4.12 Mer-beoordeling

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

Toetsing

In dit geval is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling in het kader van het Besluit m.e.r. omdat er feitelijk geen nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden. Bovendien gaat het slechts om een perceelsgebonden ontwikkeling waarbinnen een functiewijziging plaatsvindt. Daarom is een vormvrije m.e.r.-beoordeling niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het voldoet aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.2 Toelichting op de bestemmingen

Groen-Erfsingel

De bestemmings Groen - Erfsingel is conform de systematiek van de gemeente Noordoostpolder opgenomen ter plaatse van de randen van het plangebied. Hier dient te worden voorzien in een goede landschappelijke inpassing. Daarom is ter plekke opgaande afschermende beplanting toegestaan en mogen deze gronden niet bebouwd worden.

Bedrijf

Om binnen het plangebied een bouwbedrijf mogelijk te maken is voor de gronden binnen de erfsingels de bestemming 'Bedrijf' toegepast. Ter plaatse zijn bedrijven tot en met milieucategorie 3.2 toegestaan. Het bouwvlak en de maatvoering zijn afgestemd op de bestaande bebouwing en de voorgaande juridisch-planologische regeling, omdat de bestaande bebouwing behouden blijft. Verder is een regeling ten aanzien van een bedrijfswoning opgenomen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Inspraak en overleg

Over het voorontwerp van dit bestemmingsplan vond overleg plaats met de overlegpartners. Het voorontwerp is niet voor inspraak ter inzage gelegd. De provincie heeft in het overleg aangegeven dat het plan inpasbaar is indien huisvesting op een bedrijventerrein niet wenselijk of mogelijk is, de verkeersaspecten zijn verduidelijkt en de activiteit kleinschalig blijft binnen de bestaande gebouwcontouren.

In paragraaf 2.2 is uiteengezet dat het bedrijf zich gaat vestigen in de bestaande bebouwing en dat niet wordt uitgebreid. Dit is tevens in de regels geborgd. In paragraaf 4.11 zijn verkeersberekeningen opgenomen waaruit blijkt dat er geen hinder op dit gebied ontstaat. Tot slot is in paragraaf 3.1 uitgelegd dat op bestaande bedrijventerreinen geen ruimte is voor een dergelijk bedrijf. Daarmee is tegemoet gekomen aan de reactie van de provincie.

Zienswijzen

Vervolgens heeft het bestemmingsplan van 9 september 2021 tot en met 20 oktober 2021 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode werd een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro). In deze periode zijn geen zienswijzen binnengekomen.

In deze periode is een advies ingediend door Waterschap Zuiderzeeland. Het waterschap had nog enkele aanmerkingen op de waterparagraaf zoals deze was vormgegeven in de toelichting van het bestemmingsplan. Het waterschap heeft aangegeven dat het advies dat in het kader van het voorontwerpbestemmingsplan is ingediend, nog niet verwerkt was. Hierbij werden de volgende punten opgemerkt:

  • informatie over de wettelijke watertoets moet worden toegevoegd;
  • Bijlage 2 (digitale watertoets met onjuist resultaat) van de toelichting dient te worden geschrapt;
  • De volgende onderdelen in de aangepaste waterpragraaf zijn niet relevant en dienen bij voorkeur te worden verwijderd: Goed functionerend watersysteem, Anticiperen op watertekort, Goede structuurdiversiteit.

Ambtelijk zijn deze punten alsnog in de toelichting verwerkt. Dit heeft geen gevolgen voor het juridische deel (regels, verbeelding) van dit bestemmingsplan.

Vaststelling

Het bestemmingsplan is vervolgens ongewijzigd vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

De economische uitvoerbaarheid van een plan wordt in eerste instantie bepaald door de financiële haalbaarheid ervan. Daarnaast is de grondexploitatieregeling uit de Wro van belang voor de economische uitvoerbaarheid. Deze regeling bepaalt dat de gemeente de door haar gemaakte kosten kan verhalen. Het kostenverhaal heeft dus ook invloed op de haalbaarheid van het plan.

Financiële haalbaarheid

De ontwikkeling is een initiatief vanuit het betreffende bouwbedrijf dat zich in het plangebied wil vestigen. De gemeente heeft hiermee geen directe financiële bemoeienis. De kosten voor de procedure worden verhaald via leges. De initiatiefnemer heeft aannemelijk gemaakt dat het project financieel haalbaar is.

Grondexploitatie

De grondexploitatieregeling uit de Wro is van toepassing op dit bestemmingsplan, omdat het bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro mogelijk maakt. De grondexploitatieregeling bepaalt dat de gemeente in beginsel samen met dit bestemmingsplan een exploitatieplan moet vaststellen. Hiervan kan worden afgezien als de kosten 'anderszins verzekerd' zijn, bijvoorbeeld door overeenkomsten. Daarbij moet het stellen van eisen en een fasering niet noodzakelijk zijn.

In dit geval is voor de bestemmingswijziging ter plaatse van de bestaande bedrijfsgebouwen geen sprake van een bouwplan conform artikel 6.2.1 Bro, omdat alle gebouwen al aanwezig zijn in het plangebied.