direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Landelijk gebied, Klutenpad 6 te Creil
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0171.BP00648-VS02

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op het perceel aan het Klutenpad 6 te Creil. Sinds een aantal jaar is het bedrijf gestopt met de agrarische activiteiten en bestaan de bedrijfsactiviteiten uit het sorteren en verpakken van producten van derden (met name producten van agrarische bedrijven in de buurt). Voor deze agrarisch aanverwante activiteiten heeft de initiatiefnemer het voornemen een nieuwe schuur/loods met een goot- en bouwhoogte van circa 5,5 meter respectievelijk 10,5 meter te realiseren ten behoeve van deze activiteiten. De nieuwe loods met een oppervlakte van circa 860 m2 (ca. 39 meter lengte x 22 meter breedte) wordt een opslagloods voor verpakte producten. Via een laaddock worden de producten vanuit deze nieuwe schuur verladen.

Het gebruik van de gronden is strijdig met het geldende juridisch-planologisch kader (zijnde: Beheersverordening Landelijk gebied als vastgesteld op 21-03-2016, die onder meer doorverwijst naar het eerdere bestemmingsplan Landelijk Gebied 2004, als vastgesteld op 29-09-2005) van de gemeente Noordoostpolder.

De huidige bedrijfsactiviteiten op het perceel passen niet binnen de bestemming 'Agrarisch', omdat het bedrijf zelf geen agrarische activiteiten ontplooit maar agrarisch aanverwant actief is. Een bestemmingsplanherziening is derhalve noodzakelijk. Op basis hiervan kan de gewenste schuur ten behoeve van de agrarisch aanverwante activiteiten worden gerealiseerd en kunnen de huidige gebruiksactiviteiten op het perceel worden voortgezet.

Voor de goede orde; gelet op de ter plaatse geldende bouwmogelijkheden in de beheersverordening/bestemmingsplan Landelijk Gebied is bouw van de geplande nieuwe schuur gewoon mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00648-VS02_0001.jpg"

Figuur 1. Situatietekening van de te realiseren schuur naast de huidige gebouwen

1.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen aan Klutenpad 6 in het buitengebied van de gemeente Noordoostpolder, behorende bij het dorp Creil. Het plangebied ligt op circa 550 meter ten westen van de Westerringweg (N712) tussen de dorpen Creil en Espel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00648-VS02_0002.jpg"

Figuur 2. Ligging van het plangebied

Het erf bestaat uit drie kadastrale percelen (kadastrale gemeente Noordoostpolder, sectie E, nummers 1484, 2405 en 2406). Op het erf bevinden zich een agrarische bedrijfswoning en een aantal schuren en loodsen. Op de plek waar de nieuwe schuur is geprojecteerd is een oud schuurtje gesloopt. Hiervoor is op 14 mei 2018 bij de gemeente Noordoostpolder een sloopmelding ingediend, waarmee de toestemming is verkregen. Rondom het erf is een singelstructuur aanwezig, die alleen aan de zijde van de weg en aan de achterzijde deels wordt onderbroken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00648-VS02_0003.jpg"

Figuur 3. Luchtfoto van de bestaande situatie met in het rode kader het plangebied van dit bestemmingsplan

De exacte begrenzing van het plangebied blijkt uit de bij het voorliggende bestemmingsplan behorende verbeelding.

1.3 Geldende juridisch-planologisch kader

Beheersverordening Landelijk gebied
Het perceel is planologisch gezien opgenomen in de beheersverordening 'Landelijk gebied', die het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2004' van toepassing verklaart. Hierin is het perceel Klutenpad 6 bestemd als 'Agrarisch'.

Een fragment van het bestemmingsplan voor het landelijk gebied is in de onderstaande figuur weergegeven. Het aangegeven rode kader voor het plangebied valt samen met de grens van het agrarisch bouwvlak ter plaatse.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00648-VS02_0004.jpg"

Figuur 4. Uitsnede van de verbeelding (plankaart) 'Landelijk Gebied 2004', met het plangebied (rode kader)

(bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Het realiseren van een nieuwe schuur ten behoeve van de agrarisch aanverwante bedrijfsactiviteiten is in strijd met het geldende bestemmingsplan, omdat de gronden niet meer in gebruik zijn voor agrarische doeleinden. Derhalve is bestemmingsplanherziening nodig. Dit vindt met voorliggend bestemmingsplan plaats.

1.4 Leeswijzer

Na de inleiding in dit hoofdstuk is in hoofdstuk 2 nader op relevant overheidsbeleid ingegaan. Een omschrijving van de omgevingsaspecten betreffende de planologische en milieukundige randvoorwaarden is opgenomen in hoofdstuk 3. Een toelichting op de juridische aspecten (bestemmingsregels en de bestemmingsplanprocedure) is gegeven in hoofdstuk 4 en tot slot is de (economische en maatschappelijke) uitvoerbaarheid in hoofdstuk 5 uiteengezet.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten passen binnen wetten, regels en beleid van het Rijk, de provincie, eventueel regionaal gevoerd beleid op intergemeentelijk niveau en de gemeente.

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 13-03-2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Hierin is de visie van het Rijk op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een selectieve inzet van het rijksbeleid waarbij 13 nationale belangen aan de orde zijn die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het Kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn. Met betrekking tot voorliggend bestemmingsplan kan worden geconcludeerd dat geen van de 13 nationale belangen in het geding zijn.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerstverantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van ruimtelijke plannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 07-12-2011), ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd. Uit het Barro blijkt dat voor het planvoornemen en het plangebied geen sprake is van specifieke aspecten van nationaal belang. Wel geldt bij elk ruimtelijk plan nationaal belang 13 met betrekking tot zorgvuldig ruimtegebruik. Hierop is in navolgende paragraaf nader ingegaan.

2.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Nationaal belang 13 van de SVIR van het Rijk vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de zogeheten Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: de Ladder) worden onderbouwd. Per 01-07-2017 is een vereenvoudigde Ladder van toepassing.

De verplichte toetsing aan de Ladder is vastgelegd in het Barro, dat weer verwijst naar het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Artikel 3.1.6, lid 2 Bro schrijft het volgende voor: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien." Beoordeeld moet worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.

De eerste afweging in de toetsing aan de Ladder is het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Als definitie voor stedelijke ontwikkeling is in het Bro opgenomen: "ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen". Uit jurisprudentie blijkt dat de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is voor kleinschalige ontwikkelingen.

Het voorliggende bestemmingsplan maakt een schuur voor agrarisch aanverwante bedrijfsactiviteiten mogelijk op een perceel dat in de bestaande situatie reeds als zodanig in gebruik is. De bouwmogelijkheden in de bestaande vergunde situatie voor agrarisch zijn groter dan met het voorliggende bestemmingsplan, aangezien het bouwvlak ten behoeve van de bedrijfsbestemming is ingeperkt aan de oostzijde, omwille van de naastgelegen woonbestemmingen.

Het plan is op basis van de aanwezige bedrijfsactiviteit en huidige en toekomstige omvang niet aan te merken als een nieuwe stedelijke voorziening waarvoor de Laddertoets geldt. Het project is derhalve niet ladderplichtig en de Laddertoets is daarom verder niet doorlopen.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsprogramma Provincie Flevoland

Per 1 januari 2021 treedt de Omgevingswet in werking. Op dat moment moet elke provincie beschikken over een Omgevingsvisie, één of meer programma's en een Omgevingsverordening. Het Omgevingsprogramma omvat op dit moment het milieubeleidsplan, het regionale waterplan en het verkeer- en vervoersplan. Het Omgevingsprogramma is vastgesteld door Provinciale Staten van Flevoland op 27 februari 2019.

Voor het Omgevingsprogramma Flevoland is er voor gekozen al het bestaande beleid voor de ontwikkeling, het gebruik, het beheer, de bescherming of het behoud van de fysieke leefomgeving te bundelen in één programma dat digitaal beschikbaar is. Op deze wijze zijn de provinciale beleidskeuzes compact beschreven en is de samenhang tussen de verschillende beleidsterreinen het beste gewaarborgd.

Het Omgevingsprogramma is in principe zelfbindend voor de provincie. Wel moet het waterschap bij vaststelling van een waterbeheerplan rekening houden met de door de provincie uitgewerkte kaderstelling in het regionale waterprogramma. Voor de doorwerking van andere thema’s uit het Omgevingsprogramma maakt de provincie waar nodig gebruik van gezamenlijke programma’s, bestuurlijke afspraken, convenanten, stimuleringsregelingen en de Omgevingsverordening Flevoland. Provinciale regelgeving voor de fysieke leefomgeving is opgenomen in de Omgevingsverordening.

Met de vaststelling van dit Omgevingsprogramma is een groot aantal beleidsnota's komen te vervallen. Voor zover nog actueel is dit beleid overgenomen in het Omgevingsprogramma:

  • Omgevingsplan 2006.
  • Partiële herziening Omgevingsplan 2006 – natuur.
  • Flevoland verrassend groen toekomstvisie voor het natuur- en landschapsbeleid in de provincie Flevoland.
  • Partiële herziening Omgevingsplan Flevoland water 2015.
  • Nota duurzaam gebruik ondergrond (2013-2017).
  • Partiële herziening Wind.
  • Mobiliteitsvisie 2030.
  • Programma mobiliteit.
  • Uitwerking kaders wateropgave.
  • Nota stiltebeleid.
  • Nota luchtvaartterreinen.
  • Herijking waterveiligheidsbeleid buitendijkse gebieden.
  • Structuurvisie zon.
  • Beleidskader Oostvaardersplassen.

De provincie wil de agrarische sector in haar verdere ontwikkeling faciliteren en ondersteunen, zodanig dat er een duurzame, vitale landbouwsector ontstaat en er meer mogelijkheden ontstaan voor de ontwikkeling van andere economische functies in het landelijk gebied. Het voorliggende plan sluit aan op deze ontwikkeling. Dit plan maakt een agrarisch aanverwant bedrijf mogelijk. Gezien de aard van de bedrijfsactiviteit en de aanlevering van agrarische producten door akkerbouwbedrijven uit de buurt is het niet logisch dat een dergelijk (kleinschalig) bedrijf zich op een bedrijventerrein vestigt. Het type bedrijf is passend op de plek.

De bebouwingsmogelijkheden worden in het voorliggende plan ten opzichte van de bestaande mogelijkheden wel enigszins ingeperkt door het bouwvlak aan de oostzijde vanwege de naastgelegen woningen aan Klutenpad 6A t/m 6D terug te leggen. De afstand van het nieuwe bouwvlak tot de gevel van de meest nabij gelegen woning is 30 meter. Omdat ten opzichte van de huidige situatie weinig veranderingen optreden worden verder geen landschappelijke en cultuurhistorische basiskwaliteiten en kernkwaliteiten aangetast.

2.2.2 Omgevingsverordening Provincie Flevoland

In 2012 is door de Provinciale Staten van Flevoland de Verordening voor de Fysiek Leefomgeving Flevoland 2012 (hierna: VFL 2012) vastgesteld. De VFL 2012 omvat grotendeels alle provinciale regels op het gebied van de fysieke leefomgeving. De VFL 2012 betrof een actualisatie van de Verordening voor de Fysieke Leefomgeving Flevoland uit 2007, waarin een eerste integratieslag had plaatsgevonden van diverse daarvoor geldende provinciale regelgeving.

Eind 2017 is vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet een omgevingsverordening opgesteld. In de omgevingsverordening van de provincie Flevoland zijn alle regels vastgelegd die de provincie hanteert op het gebied van onder andere wegen, water, milieu, bodem, natuur, wonen en ruimte. Dit kunnen zowel regels zijn voor burgers of bedrijven als (instructie)regels voor andere overheden.

Provincie Flevoland is zelf bevoegd gezag voor toezicht en handhaving van de regels in de omgevingsverordening. De omgevingsverordening bestaat per ingang van de inwerkingtreding uit:

  • de VFL 2012 met regels betreffende onder meer windenergie, grondwaterbeschermingsgebieden, watersysteem, NatuurNetwerk Nederland (NNN), stiltegebieden, ontgassen binnenvaart, bodemsanering, ontgrondingen, wegen en vaarwegen, handhaving;
  • de Verordening uitvoering Wet natuurbescherming (Wnb) Flevoland 2016;
  • de Verordening kwaliteit VTH omgevingsrecht Provincie Flevoland;
  • regels voor zonne-energie.

De omgevingsverordening past bij de Omgevingsvisie FlevolandStraks, het Omgevingsprogramma Flevoland en diens opvolgers. Dit betekent dat de omgevingsverordening continu in beweging is. De omgevingsverordening is op 27 februari 2019 vastgesteld.

De provinciale belangen zijn verwoord in het Omgevingsprogramma Flevoland (inclusief wijzigingen) en de regels voor de fysieke leefomgeving. De provinciale belangen die met betrekking tot het voorliggende bestemmingsplan relevant worden geacht, richten zich met name op het landelijk gebied en de landbouw.

Landelijk gebied:
In principe zijn er geen nieuwe bouwpercelen toegestaan. Niet agrarische activiteiten dienen zich primair op de bestaande bouwpercelen te vestigen. Randvoorwaarde hierbij is kleinschaligheid en geen uitbreiding van het bestaande bouwperceel.

  • Behouden van de mogelijkheid dat in het landelijke gebied kleinschalige niet-agrarische ontwikkelingen op de voormalige agrarische bouwpercelen mogelijk zijn.

Landbouw:
Behouden bestaande landbouw en de ontwikkelingsmogelijkheden daarvoor (waaronder de bestaande glastuinbouwgebieden en de voorziene ontwikkelingen daarvoor).

Voorliggende bestemmingswijziging en het realiseren van een nieuwe schuur bij het agrarisch aanverwante bedrijf op de beoogde locatie is in lijn met de regels van de omgevingsverordening en de toelichting daarop. Het planvoornemen is derhalve niet in strijd met provinciale belangen en de regels uit de Omgevingsverordening Provincie Flevoland.

2.2.3 Omgevingsvisie Flevoland - FlevolandStraks

De provincie Flevoland heeft op 8 november 2017 de nieuwe Omgevingsvisie FlevolandStraks vastgesteld. Deze visie gaat over de toekomst van het gebied over de periode tot het jaar 2030 en verder. In de omgevingsvisie wordt aangegeven welke kansen en opgaven er voor Flevoland liggen en welke ambities de provincie heeft voor de toekomst.

Er zijn drie kernopgaven benoemd voor deze toekomst:

  • Het Verhaal van Flevoland (fysieke leefomgeving);
  • Krachtige Samenleving (sociaal-economische omgeving), en
  • Ruimte voor Initiatief (bestuurlijke omgeving).

In de strategische opgaven staan de belangrijkste opgaven voor de toekomst beschreven:

  • Duurzame Energie;
  • Regionale Kracht;
  • Circulaire Economie;
  • Landbouw: Meerdere Smaken.

Voorliggend bestemmingsplan is op voorhand niet in strijd met de genoemde opgaven voor de toekomst. Relevant is met name het laatstgenoemde speerpunt (Landbouw: Meerdere Smaken). De provincie heeft zich als doel gesteld dat in 2030 en verder de Flevolandse agrosector bekend staat om het vermogen zich voortdurend te verbeteren en te innoveren. Het agrarisch aanverwante bedrijf dat met dit bestemmingsplan centraal staat, kan hierin een bijdrage leveren. Het voorliggende plan mag derhalve in lijn met de Omgevingsvisie Flevoland worden geacht.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Structuurvisie Noordoostpolder 2025

Op 9 december 2013 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Noordoostpolder 2025 vastgesteld. De structuurvisie geeft een beschrijving van de karakteristieken van het landelijke gebied in de Noordoostpolder. Verder zijn er tien thema's uitgewerkt waarin de ambities en kansen voor ontwikkelingen worden beschreven op het gebied van: landschap, cultuurhistorie, natuur, water, landbouw, werken, bevolking en wonen, voorzieningen en leefbaarheid, recreatie en toerisme, infrastructuur en verkeer en duurzame energie. De structuurvisie is vooral gericht op behoud en verbetering van de bestaande ruimtelijke, economische en sociale kwaliteiten en daarmee op het versterken van het landschap en de leefbaarheid in de gemeente Noordoostpolder.

De Noordoostpolder is van oudsher een agrarische gemeente en ook vandaag de dag is de landbouw belangrijk. De agrarische sector vormt een belangrijk onderdeel van de economie en is beeldbepalend voor het landschap. De landelijke trend van verdergaande schaalvergroting, verbreding en verduurzaming is ook in de gemeente Noordoostpolder zichtbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00648-VS02_0005.jpg"

Figuur 5. Themakaart landbouw uit de Structuurvisie Noordoostpolder 2025

2.3.2 Landschapsvisie Noordoostpolder

De Landschapsvisie is één van de bouwstenen voor de Structuurvisie Noordoostpolder 2025. Vanwege de status van de polder als door het Rijk aangewezen ‘Wederopbouwgebied uit de periode 1940-1965’ en vanwege het belang dat de gemeente hecht aan de cultuurhistorische waarde van de polder is een zorgvuldige inpassing van nieuwe ontwikkelingen van groot belang.

De noordwestrand tussen dorpenring en het IJsselmeer - ter plaatse van het plangebied - houdt zoveel mogelijk een agrarisch karakter. Hier kan door laanbeplanting en mogelijke uitbreiding van de erven (karakteristieke vier-clusters) een meer verdicht beeld ontstaan. De agrarische erven met hun erfsingels zijn van grote betekenis voor de Noordoostpolder als landschap van 'rust en regelmaat'. In de Landschapsvisie Noordoostpolder wordt daarom nader ingegaan op deze agrarische erven. De transformatie van de agrarische erven is een belangrijke ontwikkeling in de polder. Het aantal agrarische bedrijven in de polder neemt af. Daardoor zijn er erven die hun agrarische functie verliezen en worden omgevormd voor andere functies. Er zijn stoppende agrarische bedrijven die door ontwikkelen naar aan landbouw gerelateerde bedrijvigheid, zoals verwerking en opslag van landbouwproducten, zo ook het bedrijf in voorliggend bestemmingsplan.

De Landschapsvisie Noordoostpolder levert uitgangspunten voor erfuitbreidingen. Aangezien met het voorliggende bestemmingsplan geen sprake is van de uitbreiding van het erf zijn deze uitgangspunten achterwege gelaten. Het plan is niet strijdig met de uitgangspunten uit de Landschapsvisie Noordoostpolder.

2.3.3 Visie Werklocaties Noordelijk Flevoland

De Visie Werklocaties (december 2017) biedt de kaders en uitgangspunten voor een zorgvuldige ontwikkeling van- en een goede ruimtelijke ordening voor de bedrijfslocaties in Noordelijk Flevoland, bestaande uit de gemeenten Noordoostpolder en Urk. Het betreft een uitwerking van de structuurvisie.

Belangrijk is daarbij:

  • dat nieuw aanbod van bedrijfsgrond meerwaarde heeft en opzichte van het bestaande aanbod;
  • dat ruimte kan worden geboden aan lokaal gebonden bedrijven;
  • dat werkgelegenheid lokaal behouden blijft;
  • dat de leefbaarheid in de kernen ook de komende jaren geborgd blijft;
  • dat de sterke positie van Noordelijk Flevoland voor onder meer Agrofood, Composieten, Maritiem, en Visserij verstevigt.

Ketenverlenging
Het plan richt zich op bedrijvigheid in het buitengebied. Met name het in de visie benoemde aspect 'ketenverlening' is daarbij relevant voor het planvoornemen. Agrariërs kunnen hun bedrijfsvoering onder andere rendabel houden door werkzaamheden op te pakken die in het verlengde daarvan liggen: er is dan sprake van ketenverlenging. Dit kan zowel als nevenactiviteit of als hoofdactiviteit. Te denken valt aan opslag, en/of het schonen en verwerken van agrarische producten van de betreffende agrariër zelf of van producten van andere agrarische bedrijven. Deze activiteiten zijn zo verbonden met de agrarische keten, dat vestiging op een regulier bedrijventerrein onlogisch is.

De gemeente Noordoostpolder stelt deze bedrijven wat betreft uitbreidingsmogelijkheden gelijk aan volwaardige agrarische bedrijven. Dat betekent dat een erf kan uitbreiden tot 3 hectare (bruto) en afhankelijk van de ruimtelijk ligging kan verdubbelen tot 6 hectare, wanneer twee erven samengevoegd kunnen worden.

Deze mogelijkheden passen binnen de Structuurvisie van de gemeente Noordoostpolder.

2.3.4 Bestemmingsplan Landelijk gebied 2004

Wijzigingsbevoegdheid (artikel 28, lid 4): Wijziging agrarisch bebouwingsvlak en bestemming Wonen
De vervallen wijzigingsbevoegdheid 'Wijziging agrarisch bebouwingsvlak en bestemming Wonen' (artikel 28, lid 4) vormt het toetsingskader voor deze ontwikkeling. In de wijzigingsbevoegdheid is opgenomen dat, indien vast is komen te staan dat in een bebouwingsvlak geen agrarisch bedrijf meer is gevestigd de bestemming onder de volgende voorwaarden kan worden gewijzigd naar 'bedrijf':

  • a. ten behoeve van eenzelfde bedrijf worden ten hoogste de ten tijde van het wijzigingsbesluit bestaande bebouwing en de direct daaraan grenzende gronden binnen het betreffende bebouwingsvlak aangewezen;
  • b. de onder bedoelde bebouwing en gronden worden nader bestemd voor:
    • 1. bedrijven, die voorkomen in de van deze voorschriften deel uitmakende bijlage 1: Mogelijkheden nieuwe bedrijfsfuncties in vrijkomende (agrarische) gebouwen of daarmee gelijk te stellen bedrijfsactiviteiten naar hun gevolgen voor de omgeving;
  • c. het bepaalde in artikel 13 (Bedrijven) van het bestemmingsplan Landelijk gebied 2004 is van overeenkomstige toepassing;
  • d. het bedrijf moet voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein waarbij voldaan dient te worden aan de parkeernormen uit de ASVV 1996;
  • e. er is of wordt voorzien in afschermend erfbeplanting, met daarbij behorende sloot, aan de zijgrenzen en de achtergrens van het erf, waarbij de breedte van de erfbeplanting niet minder dan 6 m mag bedragen;
  • f. de bedrijfsactiviteiten mogen:
    • 1. de agrarische functie van aangrenzende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing niet belemmeren,
    • 2. niet leiden tot een onevenredige aantasting van het landschap en het natuurlijk milieu van de omgeving, waarin het betreffende bedrijf voorkomt,
    • 3. geen opslag van goederen in de open lucht inhouden of met zich meebrengen, en
    • 4. in vergelijking met het voormalige, agrarische gebruik geen onevenredig grotere verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden met zich meebrengen.

Het te vestigen agrarisch verwerkingsbedrijf (inclusief nieuw te bouwen loods) wordt gesitueerd binnen de ter plaatse geldende (bouw)mogelijkheden. Het betreft een nieuwe bedrijfsfunctie die meer voorkomt binnen de gemeente Noordoostpolder. Voor de landschappelijke inpassing zijn een inrichtingstekening en beplantingsplan erfsingels opgesteld en deze zijn geborgd als voorwaardelijke verplichting in de regels van dit bestemmingsplan. Uit Hoofdstuk 3 'Milieu- en omgevingsaspecten' blijkt dat het plan op alle genoemde deze aspecten uitvoerbaar is. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat voldaan wordt aan de gestelde randvoorwaarden en dat het plan in overeenstemming is met het beleid van de gemeente Noordoostpolder.

Hoofdstuk 3 Milieu- en omgevingsaspecten

3.1 Water

Wettelijk kader
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate er gevolgen zijn voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. Het doel hiervan is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Door middel van de watertoets wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect. Het Waterschap Zuiderzeeland hanteert drie thema's voor de watertoets: 'Veiligheid, Voldoende Water en Schoon Water'.

Toetsing
Op 12 maart 2019 is de digitale watertoets uitgevoerd ten behoeve van het voorliggende bestemmingsplan. Op basis van de toets wordt de normale procedure gevolgd. De samenvatting van de ingevulde gegevens en het resultaat van de watertoets is als bijlage opgenomen (Bijlage 1).

Thema veiligheid
Het plangebied ligt niet in een keurzone van de waterkering. Op basis van de ingevoerde gegevens over het plangebied zijn er geen uitgangspunten voor het thema veiligheid van toepassing.

Thema Voldoende Water
Het waterschap streeft naar een robuust watersysteem dat de effecten van toekomstige klimaatveranderingen en bodemdaling kan opvangen. De planontwikkeling is gelegen in een watersysteem dat op basis van de toetsing in 2012 voldoet aan de normering voor wateroverlast. Een dergelijk systeem kan het water verwerken tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten.

Het verharden van grond met bebouwing of bestrating leidt tot een versnelling van de afvoer van neerslag naar het watersysteem. Waar het verharde oppervlak als gevolg van een ruimtelijke ontwikkeling toeneemt, dienen compenserende maatregelen te worden genomen om piekafvoeren te verwerken. Het plangebied is gelegen in het landelijk gebied. Indien de toename van verharding groter of gelijk is aan 2.500 m2 dan is compensatie noodzakelijk. Het verhard oppervlak neemt als gevolg van de ontwikkeling netto met 300 m2 toe en watercompensatie is daarom niet aan de orde.

Thema Schoon Water
Het grond- en oppervlaktewater biedt leef-, verblijf-, en voortplantingsmogelijkheden voor de (aquatische) flora en fauna in het beheergebied. De chemische toestand van deze wateren vormt hier geen belemmering voor. Conform de Waterwet (Ww) is het verboden om zonder vergunning afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen in welke vorm dan ook te brengen in oppervlaktewateren. Schoon regenwater mag zonder waterstaatswerk direct geloosd worden op oppervlaktewater. Indien hiervoor een voorziening zoals een drain of buis wordt aangebracht is hiervoor een vergunning nodig.

In bestaand gebied wordt ernaar gestreefd om schoon regenwater af te koppelen van het rioolstelsel. Onder schoon hemelwater wordt verstaan:

  • hemelwater van verhardingen met een verkeersintensiteit lager dan 1.000 voertuigen per dag;
  • hemelwater vanaf parkeerplaatsen met minder dan 50 plaatsen;
  • hemelwater van daken/woningen waarbij geen voor het watersysteem; schadelijke uitloogbare stoffen zijn gebruikt;
  • hemelwater van onverhard terrein;
  • hemelwater van centrumgebieden (m.u.v. marktterreinen).

Het hemelwater afkomstig van schone oppervlakken wordt geïnfiltreerd of direct afgevoerd naar open water.

Of naast hemelwater nog andere bedrijfsmatige afvalwaterstromen vrijkomen, zoals huishoudelijk afvalwater en (spoel)water afkomstig van het sorteren van agrarische producten, is nog niet bekend. Mocht dit het geval zijn dan is mogelijk een vergunning nodig. Er wordt geen gebruik gemaakt van uitlogende bouwmaterialen.

Conclusie
Op basis van het advies van het Waterschap Zuiderzeeland mag verondersteld worden dat het planvoornemen wat betreft het omgevingsaspect water uitvoerbaar is.

3.2 Bodem

Wettelijk kader
Het nationale bodembeleid is geregeld in de Wet bodembescherming (Wbb). Het doel van de Wbb is om te voorkomen dat nieuwe gevallen van bodemverontreinigingen ontstaan. Voor bestaande bodemverontreinigingen is aangegeven in welke situaties (omvang en ernst van verontreiniging) en op welke termijn sanering moet plaatsvinden. Hierbij dient de bodemkwaliteit ten minste geschikt te worden gemaakt voor de functie die erop voorzien is, waarbij verspreiding van verontreiniging zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit.

Toetsing
Op de bodeminformatiekaart van Rijkswaterstaat is zoveel mogelijk informatie verzameld over de kwaliteit van de bodem in Nederland. Dit zogeheten bodemloket biedt informatie over bodemonderzoeken en -saneringen die in het verleden zijn uitgevoerd. Ook is er informatie opgenomen over bedrijven of terreinen waar ‘verdachte’ werkzaamheden hebben plaatsgevonden die mogelijk bodemverontreiniging hebben veroorzaakt en waar mogelijk bodemonderzoek moet worden uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00648-VS02_0006.jpg"

Figuur 6. Uitsnede van de bodeminformatiekaart van het Bodemloket (bodemloket.nl)

De kaart van het bodemloket laat zien dat de grond ter plekke van het projectgebied de status 'Gegevens aanwezig, status onbekend' heeft.

Het beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. Gelet op het soortgelijke gebruik uit het verleden en het huidige gebruik worden geen ernstige verontreinigingen verwacht. Er is geen sprake van een overgang naar gevoelig(-er) gebruik waardoor bodemonderzoek niet noodzakelijk is. Het plan mag, gelet op het voorgaande en huidige gebruik, wat betreft het aspect bodem uitvoerbaar worden verondersteld.

3.3 Bedrijvenhinder en milieuzonering

Normstelling en beleid
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, als uitgangspunt van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), is het waarborgen van voldoende afstand tussen hinderveroorzakende functies, zoals bedrijven en voorzieningen, en hindergevoelige functies, zoals woningen, noodzakelijk. Bij de ruimtelijk-functionele afstemming hiervan kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten (betreffende geluid, geur, stof en gevaar) redelijkerwijs kan worden uitgesloten in gebieden met functiescheiding (omgevingstype 1: rustige woonwijk dan wel rustig buitengebied). De grootst aangegeven afstand is bepalend.

Als aan de gestelde richtafstanden wordt voldaan, is op die punten sprake van een goede ruimtelijke ordening. De genoemde maten zijn evenwel richtinggevend en met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken. De richtafstanden zijn overigens niet alleen gekoppeld aan de milieucategorie van een te beoordelen bedrijf/voorziening maar ook aan de karakterisering van de omgeving. Zo kan in geval van een gemengd gebied (omgevingstype 2), waar sprake is van functiemenging in plaats van functiescheiding, worden gewerkt met een verkleinde richtafstand. Hiertoe kan de minimale richtafstand met één afstandsstap worden verkleind.

Toetsing
Het geldend bestemmingsplan vormt het juridisch-planologisch kader van functies, bebouwing en werkzaamheden die in de verschillende op de verbeelding aangegeven bestemmingen zijn toegelaten. In voorliggende situatie betreft dit de beheersverordening 'Landelijk gebied' waarmee het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2004' van toepassing is verklaard.

In paragraaf 4.2 betreffende de milieuzonering van de beheersverordening is het volgende gesteld: "In het buitengebied van de Noordoostpolder zijn op vrijgekomen agrarische erven alleen de lichtere milieucategorieën (1 en 2) toegelaten. Daarnaast zijn er van oudsher enkele agrarisch verwante bedrijven in het landelijk gebied gevestigd met een hogere milieucategorie, die geen milieuhinder op hun omgeving veroorzaken. […] Naast de bestaande bedrijven zijn slechts andere niet-agrarische bedrijven toegestaan via een herziening van het bestemmingsplan, waarbij de in het bestemmingsplan Landelijk gebied 2004 opgenomen bedrijvenlijst leidend is.” Agrarisch aanverwante bedrijvigheid zoals een agrarisch verwerkings- en opslagbedrijf of een agrarisch loonwerkbedrijf is mogelijk met die lijst. Met een bestemmingsplanherziening kan de functiewijziging naar agrarisch aanverwante bedrijvigheid derhalve plaatsvinden.

In het plangebied worden reeds diverse bedrijfsmatige en agrarisch aanverwante activiteiten ontplooid betreffende het sorteren en verpakken van aardappels en uien (Agro Packing Station Creil). De thans geldende agrarische bestemming is hiervoor niet langer toereikend en een functiewijziging naar de bestemming 'Bedrijf' ten behoeve van deze agrarisch aanverwante bedrijvigheid is op zijn plaats.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00648-VS02_0007.jpg"

Figuur 7. Voor het perceel relevante categorieën uit VNG-publicatie

De bedrijfsmatige activiteiten houden een verzwaring in van het eerder vergunde gebruik voor agrarische bedrijvigheid (akkerbouw) op het perceel. Conform de VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ wordt opgeschaald van milieucategorie 2 (met een minimale richtafstand van 30 m tot hindergevoelige objecten zoals woningen van derden) naar milieucategorie 3.1 (met een minimale richtafstand van 50 m). De geldende beheersverordening laat dat in beginsel niet toe. Derhalve is nader onderzoek nodig. Wel is hier sprake van gemengd gebied, waar sprake is van functiemenging in plaats van functiescheiding. Hierdoor kan de minimale richtafstand met één afstandsstap worden verkleind (van 50 m naar 30 m).

De naastgelegen woningen 6A t/m 6D liggen alle binnen een afstand van 50 m van de erfgrens en kunnen ten aanzien van geluid mogelijk te maken krijgen met grotere hinder, temeer er aan de oostzijde ook een nieuwe ontsluitingsroute is gedacht en de voorgestane bedrijfsactiviteiten ten opzichte van de vergunde agrarische situatie meer verkeer genereert. Hinder van geluid is voor het thema bedrijvenhinder het bepalende aspect. Hiernaar is akoestisch onderzoek nodig dat is uitgevoerd door het Noordelijk Akoestisch Adviesbureau (Bijlage 3).

Ook geurhinder zou op grond van de VNG-publicatie aan de orde kunnen zijn, maar aan de afstand tot de meest nabij gelegen woninggevel van derden (nummer 6A) zal vanaf de dichtstbijzijnde bedrijfsbebouwing (de nog op te richten schuurbebouwing) kunnen worden voldaan. Geacht mag worden dat door het verkleinen van de minimale richtafstand van 50 m naar 30 m het thema geurhinder niet tot belemmeringen zal leiden.

Bij het akoestisch onderzoek moet gekeken worden naar de toetsing voor goede ruimtelijke ordening en naar de grenswaarden conform het Activiteitenbesluit. Het doel van het onderzoek is het aangeven van de geluidbelasting van de inrichting op de omgeving voor de toekomstige situatie.

In het akoestisch onderzoek van NAA is de situatie beoordeeld op basis van de toekomstige activiteiten. Daarbij verschuift de afvoer van het westelijk deel van de inrichting naar de oostzijde. Bij de omliggende woningen bedraagt het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau ten hoogste 45 dB(A). Bepalend hiervoor is de woning Klutenpad 6D. De avondperiode tijdens overwerk is bepalend voor de geluiduitstraling. Aan de grenswaarden voor goede ruimtelijke ordening en van het Activiteitenbesluit ten aanzien van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau kan bij alle woningen worden voldaan.

Voor wat betreft het maximale geluidsniveau worden de hoogste niveaus veroorzaakt door de aan- en afvoer met vrachtwagens of tractoren. In de avondperiode kan op de woning Klutenpad 6D niet worden voldaan vanwege de afvoer van producten. Overwogen kan worden de oostelijke uitrit niet te gebruiken in de avondperiode. Met deze beperking is de uitbreiding van het bedrijf in oostelijke richting geluidstechnisch mogelijk.

Conclusie
Aan de grenswaarden voor goede ruimtelijke ordening en van het Activiteitenbesluit ten aanzien van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau kan bij alle woningen worden voldaan. Wel houdt het onderzoek voor de toekomstige situatie een mogelijke beperking in avondlijke bedrijfsactiviteiten aan de oostzijde in (het dan mogelijk niet kunnen gebruiken van deze in-/uitgangsweg). Dit om overschrijdingen bij de buren op Klutenpad 6D te voorkomen. De gemeente kan een dergelijke maatregel in een maatwerkvoorschrift bij de vergunning opnemen. Met inachtneming van deze maatregel mag geacht worden dat het aspect 'bedrijvenhinder en milieuzonering' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan.

AANPASSING BIJ VASTSTELLING 08-11-2021

Op 13 juli 2021 werd een aanvullend geluidsrapport opgesteld (Bijlage 2). Naar aanleiding van de tussenuitspraak van de Raad van State is het rapport ten opzichte van het eerdere rapport aangepast. Er is nu uitgegaan van 0 meter afstand van de bestemmingsgrens richting de woning Klutenpad 6D, waar het eerste rapport uitging van 3 meter. Daarnaast is berekend hoeveel geluidbelasting er zou kunnen optreden bij een maximale invulling van de planologische maatregelen. Omdat een berekening van de maximale invulling van de planologische bedrijfsruimte van vele factoren afhankelijk zou zijn, is ervoor gekozen de berekening zo uit te voeren dat is gekeken naar de maximale hoeveelheid geluidbelasting die binnen de normen voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en maximale geluidsniveau mogelijk zijn.

Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau

Voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau geldt dat het maximumaantal voertuigen binnen de inrichting zo hoog is dat dit in de praktijk niet gehaald zal worden, omdat dat een verzesvoudiging van de huidige bedrijfsvoering zou betekenen (van 5 vrachtwagens per dag naar 30 vrachtwagens per dag aan de oostzijde van het perceel (aan de westzijde zou dit zelfs 225 vrachtwagens zijn)). Een dergelijke groei binnen het huidige bedrijfsperceel lijkt niet reëel, gezien laad- en lostijden van vrachtwagens. Gesteld kan worden dat een maximale invulling van de planologische mogelijkheden niet kan leiden tot een overschrijding van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau. Het maximumaantal van 60 vervoersbewegingen (30 vrachtwagens) is desondanks geborgd in het bestemmingsplan.

Maximale geluidsbelasting

Daarnaast is in het rapport aangegeven dat, op basis van de VNG-publicatie, er een overschrijding van de norm voor het maximale geluidsniveau plaatsvindt. De overschrijding is echter van dien aard dat deze binnen de bandbreedte blijft waarvan de publicatie aangeeft dat het bevoegd gezag de vrijheid heeft een oordeel te vormen over de toelaatbaarheid van die overschrijding (stap 3 van de methodiek, zoals beschreven in het rapport). Vrij vertaald; de richtwaarde wordt overschreden, maar de maximale norm niet. Op basis van de methodiek van het Activiteitenbesluit is er geen overschrijding van de normen richting de woning en perceelsgrens Klutenpad 6D.

De overschrijding van de richtwaarde voor maximale geluidbelasting van de VNG is toelaatbaar op grond van de volgende overwegingen (dit geldt overigens voor de dagperiode, het gebruik van de inrit (tweede ontsluitingsweg) in de avond- en nachtperiode is immers al niet toegestaan op basis van het bestemmingsplan);

  • 1. Op basis van het Activiteitenbesluit is er geen sprake van een overschrijding van normen. De wetgever heeft met het Activiteitenbesluit aangegeven dat laden en lossen, inclusief de vervoersbewegingen in de dagperiode niet zo zwaarwegend zijn dat deze invloed hebben op een overschrijding van aanvaardbare normen.
  • 2. Voor de woning Klutenpad 6D zijn geen andere geluidsbronnen in de buurt die voor overlast zorgen. Er is daarom geen sprake van cumulatie met reeds aanwezige geluidbelasting.
  • 3. De nieuwe planologisch maximale situatie is geen verslechtering ten opzichte van de voorgaande maximale planologische situatie. Immers een agrarisch bedrijf zou zich binnen de voorgaande bestemming ook volledige kunnen richten op het verwerken van haar producten op dit perceel.
  • 4. De richtwaarde wordt overschreden op een fictieve gevel op 0 meter afstand van de bedrijfsbestemming. In theorie kan hier inderdaad een mantelzorgwoning gebouwd worden, maar in de praktijk is dit niet aannemelijk aangezien de bestemmingsgrens ligt in het midden van een sloot.
  • 5. Als in de praktijk zou blijken dat er toch een overschrijding van de normen van het Activiteitenbesluit plaatsvindt, dan kan het bevoegd gezag maatwerkvoorschriften opleggen. Het is niet wenselijk op voorhand beperkingen op te leggen voor een theoretische situatie, als op een later moment een mogelijke overschrijding alsnog aangepakt kan worden.

3.4 Geluidhinder

Wet- en regelgeving
De Wet geluidhinder (Wgh) is er op gericht om de geluidhinder vanwege onder andere spoorweglawaai, industrielawaai en wegverkeerslawaai in nieuwe situaties te voorkomen en te beperken. De Wgh bepaalt dat de 'geluidsbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid. Voor het wegverkeerslawaai is deze norm 48 dB; voor spoorweglawaai bedraagt deze 55 dB en voor industrielawaai is de norm 50 dB(A). Wanneer binnen een geluidzone langs (spoor)wegen of rondom een geluidgezoneerd industrieterrein nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen, worden gerealiseerd, moet door middel van akoestisch onderzoek worden vastgesteld of aan de grenswaarden uit de Wgh wordt voldaan.

Toetsing
Voorliggend bestemmingsplan leidt niet tot het bij recht realiseren van nieuwe geluidgevoelige objecten. Ook vinden er geen wijzigingen in toeleidende verkeersinfrastructuur plaats waardoor verkeersstromen in belangrijke mate veranderen ten nadele van geluidgevoelige objecten in de omgeving en het wegverkeerslawaai beschouwd moet worden. In de omgeving van het plangebied is verder ook geen sprake van spoorweglawaai en geluidzones ten behoeve van industrielawaai, afkomstig van een aangewezen gezoneerd industrieterrein. Akoestisch onderzoek in het kader van de Wgh is vanwege dit bestemmingsplan dan ook niet nodig geweest. Akoestisch onderzoek in verband met geluiduitstraling van het bedrijf is in het kader van bedrijvenhinder en milieuzonering wel relevant en wordt behandeld in voorgaande paragraaf.

Conclusie
De uitvoering van dit bestemmingsplan wordt niet belemmerd door het aspect geluidhinder.

3.5 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader
Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven op grond van de Wet milieubeheer (Wm) niet te worden getoetst aan de geldende grenswaarden. Een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) wordt als nibm beschouwd. Van een dergelijke verslechtering van de luchtkwaliteit is sprake wanneer een ruimtelijk plan tot een toename van meer dan 1.610 auto's (bij 100% autoverkeer), dan wel 130 vrachtwagens (bij 100% vrachtverkeer) per dag leidt (grenswaarden 2018). Kenniscentrum InfoMil vermeldt op hun website dat als de luchtkwaliteit aan de PM10-normen voldoet, dit ook geldt voor de PM2,5-normen. Op grond hiervan is toetsing aan de grenswaarden voor PM2,5 niet nodig, als aan de PM10 normen wordt voldaan.

Toetsing
De bestemmingswijziging en de realisatie van de nieuwe schuur leidt niet tot 1.610 voertuigbewegingen per dag waardoor het planvoornemen kan worden beschouwd als een nibm-plan. Verdere toetsing aan de Wm in het kader van de luchtkwaliteit is niet nodig.

Conclusie
Het planvoornemen is voor het aspect luchtkwaliteit uitvoerbaar.

3.6 Verkeer en parkeren

Voor iedere ruimtelijke ontwikkeling geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid). Verkeerseffecten die optreden als gevolg van een plan kunnen met vuistregels en kengetallen worden onderbouwd. In navolgende zijn de verkeerseffecten vanwege het planvoornemen in het plangebied in beeld gebracht.

Toetsing
Opwaardering van de bedrijfsactiviteiten op het perceel vergt een onderbouwing van de verkeersstromen van en naar het plangebied. M. van Bruggen Holding B.V. is voornamelijk een dienstverlenend bedrijf voor het sorteren en verpakken van producten zoals aardappelen en uien. Op hoofdlijnen worden de producten aangevoerd aan de westzijde met tractoren (40%) en vrachtwagens (60%), voornamelijk in de periode oktober tot en met juni.

In de regel wordt 8 uur gewerkt tussen 07:30 en 17:30 uur. In het seizoen kan het voorkomen dat in de avond gewerkt wordt tot 21:00 uur. De verwerkingscapaciteit wordt zodanig dat voor de aan- en afvoer gerekend kan worden met 5 keer aanvoer en 5 keer afvoer op een representatieve werkdag. In het seizoen kan het voorkomen dat in de avond gewerkt wordt tot 21:00 uur, met 1x een aan- en/of afvoerbeweging.

Voor het laden en het lossen en het intern transport worden drie elektrische heftrucks gebruikt. Het verpakt product wordt opgeslagen in de nieuwe loods, en daarna weer afgevoerd. De nieuwe loods zal worden uitgerust met een laad- en losperron. De afvoer in voornamelijk vrachtwagens is aan de oostzijde.

Gelet op de reeds gerealiseerde ontsluitingsweg en routering op het terrein worden in de verkeersafwikkeling geen problemen voorzien. Daarnaast biedt het perceel voldoende ruimte voor parkeren op eigen terrein voor verschillende auto’s en grotere voertuigen.

Conclusie
In de verkeersafwikkeling worden door de reeds gerealiseerde ontsluitingsweg en routering geen problemen voorzien. Voor parkeren is op eigen terrein voldoende geschikte ruimte beschikbaar.

3.7 Ecologie

Normstelling en beleid
In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het conform artikel 3.1.6 Bro noodzakelijk om aandacht te besteden aan de effecten op natuurwaarden. Effecten dienen te worden beoordeeld in relatie tot geldende wet- en regelgeving op het terrein van soortenbescherming en gebiedsbescherming. Deze beoordeling vindt plaats in relatie tot de Wet natuurbescherming (Wnb) die per 01-01-2017 in werking is getreden en het provinciale gebiedsgerichte natuurbeleid. Voor wat betreft de effecten op natuurwaarden moet onder meer aangegeven worden of er als gevolg van een plan vergunningen of ontheffingen noodzakelijk zijn en, zo ja, of deze verkregen kunnen worden.

Soortbescherming
Onderzoek
Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Het gehele ecologisch onderzoek is als Bijlage 4 bij voorliggende toelichting opgenomen. In navolgende is volstaan met het overnemen van de conclusies en aanbevelingen uit het onderzoek.

Resultaten ecologische inventarisatie
Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen dat er als gevolg van de beoogde plannen geen negatieve effecten te verwachten zijn op in het kader van de Wnb beschermde soorten.

Het doen van nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing op de Wnb is in deze situatie niet aan de orde. In verband met de soortbescherming van de Wnb is het wel nodig om bij de planning van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen van vogels.

Daarnaast wordt geadviseerd om vestiging van rugstreeppad tijdens de aanlegfase te voorkomen door middel van het plaatsen van amfibieënschermen.

Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet in of grenst niet aan een in het kader van de Wnb beschermd gebied. Gelet op de aard van de activiteit en relatief verre ligging van deze gebieden wordt geen significant effect verwacht. Nader onderzoek in het kader van gebiedsbescherming (Wnb en provinciaal ruimtelijk natuurbeleid) is niet nodig. Een vergunning van de Wnb voor beschermde gebieden is op voorhand niet nodig voor de beoogde activiteiten. Het plan is daarnaast op het punt van provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet in strijd met de Omgevingsverordening Flevoland.

Conclusie
Op grond van voorgaand omschreven en uitgevoerd onderzoek naar ecologie mag worden geconcludeerd dat het ecologisch aspect de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan niet in de weg staat.

Voor de goede orde moet worden opgemerkt dat initiatiefnemer direct na het door de ecoloog afgelegde veldbezoek een amfibieënscherm rondom het aanwezige zandbed heeft geplaatst om zodoende te voorkomen dat rugstreeppad zich in het plangebied vestigt.

3.8 Archeologie en cultuurhistorie

Wettelijk kader
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overig aanwezige cultuurhistorische waarden te bevatten. Voor zover in een projectgebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

Toetsing
Archeologie
Ruimtelijke plannen in de gemeente Noordoostpolder worden getoetst aan de gemeentelijke archeologische waarden- en verwachtingskaart. De beleidsadvieskaart kan 1:1 overgenomen worden in nieuwe gemeentelijke bestemmingsplannen/omgevingsplannen. Het rapport 'Erfgoed in de polder! Actualisatie van de archeologische waarden- en verwachtingskaart van de gemeente Noordoostpolder' is daarvoor de basis.

Op het plangebied is geen dubbelbestemming ten behoeve van het behoud van archeologische waarden van toepassing. Om te onderzoeken of eventueel in de grond aanwezige archeologische resten worden aangetast door het planvoornemen is de beleidsadvieskaart uit de hiervoor genoemde rapportage gehanteerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00648-VS02_0008.jpg"

Figuur 8. Fragment van de beleidsadvieskaart voor archeologie. Het plangebied (aangegeven met rode pijl) kent geen onderzoeksadvies voor archeologie

Op de beleidsadvieskaart is aangegeven welke gebieden een hoge, gematigde of lage verwachtingskans op archeologische vondsten hebben en dit is vertaald in adviesgebieden voor dubbelbestemmingen 'Waarde archeologie'. Op basis van deze kaart kan gesteld worden dat voor het onderhavige projectgebied een lage archeologische verwachting geldt, waardoor er geen nader archeologisch onderzoek vereist is.

Cultuurhistorie
De cultuurhistorische waardenkaart geeft een overzicht op hoofdlijnen van de cultuurhistorische kenmerken en waarden in provincie Flevoland. De cultuurhistorische waardenkaart is opgebouwd uit verschillende kaarten zoals die zijn opgenomen in het Omgevingsplan Flevoland 2006-2015. Dit zijn landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten, landschappelijke en cultuurhistorische basiskwaliteiten, een archeologische beleidskaart en aardkundig waardevolle gebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00648-VS02_0009.jpg"

Figuur 9. Fragment van de cultuurhistorische waardenkaart van Flevoland (roodomcirkeld de planlocatie)

Het plangebied raakt geen bijzondere cultuurhistorische waarden die vermeld zijn op de Cultuurhistorische waardenkaart. Wel dient aandacht te worden besteed aan de voor de Noordoostpolder kenmerkende erfsingels. De erfsingels rond de erven zijn van groot cultuurhistorisch-landschappelijke waarde voor de Noordoostpolder. Het levert de ‘groene eilanden in een open akkerbouwlandschap’ op. Dit geeft een menselijk maat en verbetert de bewoonbaarheid.

De erfsingels worden met dit bestemmingsplan en de voorgenomen bouw van een nieuwe schuur in het plangebied niet aangetast. Om dit te borgen is in de regels van het voorliggende bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen om te komen tot een gedegen landschappelijke inpassing conform de inrichtingstekening (Bijlage 2) en het beplantingsplan, zoals is opgenomen in Bijlage 3 bij de regels.

Conclusie
Ten aanzien van dit bestemmingsplan worden voor zover bekend geen archeologische of cultuurhistorische waarden bedreigd. Daarmee mag dit plan wat betreft het aspect erfgoed uitvoerbaar worden geacht.

3.9 Externe veiligheid

Wettelijk kader
Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij die activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle (bedrijfs)activiteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen onderscheiden worden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).

Om voldoende ruimte te scheppen tussen risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten), moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen.

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans dat een persoon die (onafgebroken aanwezig en onbeschermd) op een bepaalde plaats overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit. Het GR bestaat uit de cumulatieve kans per jaar dat een groep van een bepaalde omvang overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit.

Toetsing
In de buurt van het plangebied bevinden zich een drietal risicobronnen. Dit zijn alle propaantanks op erven van agrarische bedrijven. De dichtstbijzijnde van deze drie meest nabijgelegen risicovolle inrichting is gelegen op het perceel aan de Westerringweg 22, op ongeveer 500 meter van het plangebied. Hier bevindt zich een propaantank van 5.000 liter. De risicoafstand (PR 10-6) is 20 meter. Het plangebied is ver buiten het invloedsgebied van dit risicovolle object gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00648-VS02_0010.jpg"

Figuur 10. Uitsnede van de risicokaart met het plangebied in zwart omkaderd

Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van risicobronnen. De te realiseren schuur wordt ook niet als risicovol object aangemerkt. Er vinden derhalve geen wijzigingen in de bestaande externe veiligheidssituatie plaats.

Conclusie
Gelet op voorgaande kan dit bestemmingsplan wat betreft externe veiligheid uitvoerbaar worden geacht.

3.10 Overig

3.10.1 Kabels en leidingen

In het plangebied kan sprake zijn van nutsinfrastructuur zijnde de gebruikelijke aansluitingen betreffende gas, water, elektriciteit, kabel en/of telecom. In en direct rondom het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig die een belemmering voor het voornemen zouden kunnen opleveren.

3.10.2 M.e.r.-verantwoording

De m.e.r.-verantwoording houdt in dat nagegaan moet worden of er activiteiten plaatsvinden die negatieve effecten op het milieu kunnen hebben. De grondslag hiervoor is enerzijds het Besluit m.e.r. (Besluit milieueffectrapportage) en anderzijds de hiervoor beschreven onderzoeken.

Dit bestemmingsplan is opgesteld ten behoeve van een functiewijziging van de agrarische bestemming naar een bestemming die agrarisch aanverwante bedrijfsactiviteiten mogelijk maakt ('Bedrijf', met een aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - agrarisch aanverwant"). De op het perceel voorgenomen bouwactiviteit betreffende het realiseren van een nieuwe schuur op het huidige agrarische bedrijfsperceel is geen concreet benoemde activiteit die in kolom D van het Besluit m.e.r. is genoemd. Bovendien is een dergelijke bouwontwikkeling in de agrarische bestemming al mogelijk op grond van de geldende beheersverordening. Geconstateerd wordt dat verder geen sprake is van het overschrijden van drempelwaarden in de D-lijst van het Besluit m.e.r. Voor het planvoornemen is daarom geen plan-MER-plicht aan de orde.

Voorts kan op basis van voorgaande verantwoording van de omgevingsaspecten in redelijkheid worden aangenomen dat geen onaanvaardbare milieueffecten in het plangebied hoeven te worden verwacht.

3.10.3 Duurzaamheid

Duurzaamheid van een gebied of in relatie tot een ruimtelijke ontwikkeling kan tot uitdrukking komen in de thema’s: kwaliteit van de leefomgeving, water, energie, mobiliteit, natuur/ecologie en milieu. Onder deze laatste kan onder meer het volgende worden verstaan: gezondheid, externe veiligheid, materiaalkeuze en hergebruik van materialen, duurzaam slopen, geluid, lucht en beheer/onderhoud van een gebied of gebouw. Er bestaat geen wettelijke verplichting om het thema duurzaamheid in bestemmingsplannen vast te leggen. Wel vormt het een belangrijk onderwerp in het sociaal-maatschappelijke debat en daarmee een belangrijk aandachtspunt in het overheidsbeleid. Gemeenten streven in dat kader naar een duurzame (gebouwde) omgeving. Nieuwbouw op grond van een bestemmingsplan, zoals de nieuwe schuur in voorliggend plan, biedt kansen voor verduurzaming. Denk bijvoorbeeld aan het plaatsen van zonnepanelen op het dak. Dit bestemmingsplan staat dat niet in de weg.

Hoofdstuk 4 Juridische toelichting

4.1 Plansystematiek

Dit bestemmingsplan is zodanig vormgegeven dat het voldoet aan de vereisten voortkomend uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Bij de vormgeving van de regels en de verbeelding is aangesloten op de meest recente regeling Standaarden ruimtelijke ordening en is de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012) toegepast. Het bestemmingsplan voldoet daarmee aan de digitale verplichtingen zoals die per 01-01-2010 van kracht zijn.

4.2 Toelichting op de regels

4.2.1 Inleidende regels

Artikel 1: Begrippen
In artikel 1 van de regels worden waar nodig de in de regels gebruikte begrippen verklaard. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, conform normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. Een deel van deze begrippen is voorgeschreven in de SVBP2012.

Artikel 2: Wijze van meten
De wijze waarop maten, afstanden en dergelijke gemeten moeten worden, is opgenomen in artikel 2.

4.2.2 Bestemmingsregels

De bestemmingsregels in hoofdstuk 2 hebben betrekking op de in het bestemmingsplan gehanteerde bestemmingen en zijn artikelsgewijs in de regels opgenomen. De regels kunnen onder meer bestaan uit de volgende onderdelen:

  • Bestemmingsomschrijving:
    In de bestemmingsomschrijving is uitgegaan van een volledige opsomming van wat binnen een bestemming functioneel ten aanzien van het gebruik van de gronden is toegestaan. Soms kan het voorkomen dat verschillende functies of bestemmingen naast elkaar zijn toegelaten, soms als primaire bestemming en soms als ondergeschikte bestemming.

  • Bouwregels:
    De bouwregels bieden voor iedere bestemming het kader in hoeverre er ergens gebouwd mag worden. Er zijn regels gesteld met betrekking tot het oprichten van hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bouwregels kunnen eisen wat betreft maatvoering, oppervlakte- en inhoudsbepalingen en aantallen te plaatsen bouwwerken omvatten.

  • Afwijken van de bouwregels:
    Met het afwijken van de bouwregels wordt geregeld dat door het bevoegd gezag in voorkomende gevallen onder voorwaarden bij verschillende bestemmingen kan worden afgeweken van de eerder opgenomen bouwregels per bestemming.

  • Specifieke gebruiksregels:
    Met specifieke gebruiksregels is vastgelegd welk gebruik in ieder geval tot strijdig met het in de bestemmingsomschrijving toegestane gebruik wordt gerekend.

  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:
    Hiermee wordt geregeld dat met omgevingsvergunning toestemming dient te worden gekregen om bepaalde werkzaamheden in gebieden met een onderkende waarde (uit bijvoorbeeld landschappelijk of cultuurhistorisch oogpunt) uit te voeren. Het kan hierbij zoal om het dempen van sloten en het vellen of rooien van bomen gaan.

Met dit bestemmingsplan is sprake van het toepassen van één bestemming, te weten Artikel 3: Bedrijf. Er is voor een maatwerkbestemming gekozen ten behoeve van het agrarisch aanverwante bedrijf aan Klutenpad 6 te Creil en het mogelijk maken van het planvoornemen om te komen tot realisatie van een nieuwe schuur.

Artikel 3: Bedrijf
Onder deze bestemming zijn de regels opgenomen binnen welke een agrarisch verwerkingsbedrijf ter plaatse mag functioneren en bouwen.

De systematiek van de SVBP laat niet toe dat een bestemming wordt opgenomen ten behoeve van een functie die wordt geschaard onder een andere hoofdgroep van bestemmingen. Aangezien een agrarisch verwerkingsbedrijf niet voorkomt op de functielijst bij de SVBP2012 is, overeenkomstig de systematiek van de SVBP, aansluiting gezocht bij de hoofdgroep die het meest van toepassing is.

Onder de hoofdgroep 'Agrarisch' dienen bedrijven te worden geschaard die zijn gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren. Agrarische verwerkingsbedrijven (zoals gedefinieerd in de planregels) houden zich niet bezig met het telen van gewassen en/of het houden van dieren. Gelet hierop is aansluiting gezocht bij de hoofdgroep 'Bedrijf'.

In de specifieke gebruiksregels is verder een regeling getroffen vanwege de uitkomsten van het akoestisch onderzoek. Middels de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - tweede ontsluitingsweg" wordt er op toegezien dat het gebruik van de tweede ontsluitingsweg ten behoeve van de aan- en afvoer met vrachtwagens of tractoren uitsluitend kan plaatsvinden in de dagperiode van 07:00 tot 19:00 uur.

4.2.3 Algemene regels

Artikel 4: Anti-dubbeltelregel
De anti-dubbeltelregel ziet er op toe dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen is meegenomen, niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning voor het bouwen mag worden meegenomen. De anti-dubbeltelregel heeft uitsluitend betrekking op situaties die plaatsvinden ten tijde van het geldende bestemmingsplan.

Artikel 5: Algemene bouwregels
In de algemene bouwregels is vastgelegd welke algemene bouwregels in acht moeten worden genomen.

Artikel 6: Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksregels is vastgelegd welk gebruik in ieder geval strijdig is met de in de regels gegeven bestemmingsomschrijving. Daarnaast is conform de gemeentelijke standaard een regeling opgenomen ten aanzien van het treffen van ruimte voor het parkeren en laad- en losruimte. Een afwijkingsregeling is opgenomen om van de Nota Parkeernormen af te kunnen wijken in voorkomende gevallen.

Artikel 7: Algemene afwijkingsregels
De algemene afwijkingsregels bieden enige flexibiliteit als het gaat om het afwijken van in het plan opgenomen maten en bieden ruimte om bepaalde voorzieningen te kunnen realiseren.

Artikel 8: Algemene procedureregels
De algemene procedureregels verwijst naar het wettelijk kader voor de aan te houden procedure waarbinnen afwijkingen om omgevingsvergunning gevoerd worden.

4.2.4 Overgangs- en slotregels

Artikel 9 en 10: Overgangsrecht en slotregel
Overeenkomstig de in het Bro voorgeschreven formulering van het overgangsrecht en de SVBP2012 zijn de overgangs- en slotregels in de afsluitende artikelen van de regels opgenomen.

4.3 Bestemmingsplanprocedure

In de Wro en het Bro zijn wettelijke regels voor de bestemmingsplanprocedure vastgelegd. Hierin zijn de volgende fasen onderscheiden:

Voorbereidingsfase
De gemeente voert ten behoeve van de voorbereiding van een bestemmingsplan onderzoek uit naar de bestaande situatie en de mogelijke (ruimtelijke) ontwikkelingen in de gemeente. De gemeente stelt voor het overleg op grond van artikel 3.1.1 Bro haar voornemen (vaak als een concept- dan wel voorontwerpbestemmingsplan) beschikbaar aan de besturen en diensten van hogere overheden. Ook kan de gemeente aan belangstellenden de mogelijkheid bieden om te reageren op het voorontwerpbestemmingsplan via inspraak. In dit geval is er voor gekozen voor het plan geen inspraakprocedure te volgen. De gemeente geeft een reactie op mogelijke overlegreacties die voor zover noodzakelijk worden verwerkt in de regels en verbeelding.

Terinzageleggingsfase
Het ontwerpbestemmingsplan wordt na aankondiging in de Staatscourant, het Gemeenteblad en de website www.officielebekendmakingen.nl voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd. In deze periode kan door iedereen een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan worden ingediend.

Vaststellingsfase
Na de periode van terinzagelegging stelt de gemeenteraad het ontwerpbestemmingsplan, mogelijk met wijzigingen, binnen een periode van ten hoogste 12 weken vast.

Beroepsfase
Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage. Dit gebeurt als volgt:

  • Indien Gedeputeerde Staten (GS) of de Inspectie voor Leefomgeving en Transport (ILT) een zienswijze hebben ingediend die door de gemeenteraad niet volledig is overgenomen of indien de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd heeft vastgesteld, geschiedt bekendmaking en terinzagelegging 6 weken na vaststelling.
  • Indien het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en er gehoor is gegeven aan eventuele zienswijzen van GS en/of de ILT wordt het vaststellingsbesluit door de gemeenteraad uiterlijk 2 weken na vaststelling bekend gemaakt. Tevens wordt uiterlijk 2 weken na vaststelling het bestemmingsplan ter inzage gelegd.

Uiterlijk 6 weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er door belanghebbenden beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Belanghebbenden zijn diegenen die tegen het ontwerpbestemmingsplan een zienswijze hebben ingediend en diegenen die hebben aangetoond in redelijkheid niet in de mogelijkheid zijn geweest om een zienswijze tegen het ontwerpbestemmingsplan in te dienen.

Indien geen beroep tegen het vastgestelde bestemmingsplan is ingediend, is het bestemmingsplan na afloop van de beroepstermijn onherroepelijk.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld naar aanleiding van een verzoek van de initiatiefnemer. De uit het plan voortkomende kosten zullen door de initiatiefnemer worden gedragen.

Grondexploitatie
Op grond van artikel 6.12 Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. Wat onder een bouwplan moet worden verstaan, is in artikel 6.2.1 Bro aangegeven. Op basis van het hierin in lid b gestelde (“de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen”) wordt het plan voor realisatie van een nieuwe schuur die ook met dit bestemmingsplan om bestemmingswijziging voorligt als bouwplan aangemerkt.

Doel van een grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal, waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.

Planschade
Door het vaststellen van het bestemmingsplan is er de kans dat door eigenaren van gronden in de directe omgeving van het plangebied bij de gemeente op grond van artikel 6.1 Wro een verzoek tot tegemoetkoming in de planschade wordt ingediend. Diegenen die schade lijden omdat hun onroerend goed in waarde vermindert, kunnen de schade verhalen (voor zover deze redelijkerwijs niet voor de aanvrager behoort te blijven) wanneer dit boven de 2% van de waarde van het onroerend goed uitkomt.

Onderzoeks- en plankosten
De kosten voor het verrichten van de noodzakelijke onderzoeken ten behoeve van de planvorming vanwege dit bestemmingsplan worden door de initiatiefnemer gedragen. Door de gemeente worden kosten voor de ambtelijke planbegeleiding gemaakt. Deze kosten worden gedekt door de door de initiatiefnemer te betalen leges.

Conclusie
Het kostenverhaal, evenals de afwenteling van de planschade, zal worden geregeld in een tussen de gemeente en initiatiefnemer te ondertekenen afzonderlijke anterieure overeenkomst. Deze overeenkomst moet zijn getekend vóór vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan. Op basis van deze overweging moet het planvoornemen van dit bestemmingsplan economisch uitvoerbaar worden geacht. De exploitatiekosten zijn derhalve anderszins verzekerd. Een exploitatieplan op grond van de Grondexploitatiewet is dan ook niet noodzakelijk. Voorgaande betekent dat dit bestemmingsplan niet door onvoldoende economische uitvoerbaarheid wordt belemmerd.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Overleg artikel 3.1.1 Bro
Op grond van artikel 3.1.1 Bro heeft vooroverleg plaatsgevonden met de provincie Flevoland en het waterschap Zuiderzeeland. Naar aanleiding van de vooroverlegreacties is het conceptbestemmingsplan op enkele punten aangepast, wat heeft geresulteerd in een ontwerpbestemmingsplan.

Tervisielegging ontwerp
Het ontwerpbestemmingsplan is na behandeling van de ingekomen overlegreacties ter visie gelegd. Met het ter visie leggen van het ontwerpbestemmingsplan heeft de gemeente een ieder in de gelegenheid gesteld om kennis te kunnen nemen van, alsmede te kunnen reageren op (middels het indienen van zienswijzen), de inhoud van dit bestemmingsplan. Er is één zienswijze op het bestemmingsplan ingekomen dat in afzonderlijke documentatie behorende bij dit bestemmingsplan is behandeld.

Naar aanleiding van de ingekomen zienswijze hebben enkele aanpassingen aan de regels en de verbeelding van het bestemmingsplan plaatsgevonden waardoor sprake is van een gewijzige vaststellng, te weten:

  • Het bouwvlak is met 4 m in westelijke richting verkleind zodat tegemoet kan worden gekomen aan de mogelijkheid om vergunningsvrij 4 m bij de woning aan Klutenpad 6D aan te bouwen.
  • In de (specifieke) gebruiksregels van de bedrijfsbestemming is middels de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - tweede ontsluitingsweg" op de verbeelding een waarborg opgenomen waarmee de tweede ontsluitingsweg enkel in de dagperiode ten behoeve van tractoren en vrachtwagens kan worden gebruikt. Zodoende wordt voorkomen dat het piekgeluidsniveau op de woning aan Klutenpad 6D in de avondperiode wordt overschreden.