direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Landelijk gebied, Hannie Schaftweg 1 te Emmeloord
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0171.BP00643-VS01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De initiatiefnemers hebben de agrarische bedrijfslocatie aan de Hannie Schaftweg 1 in Emmeloord gekocht. De bestemming van deze locatie is agrarisch. Echter is de agrarische bedrijfsvoering gestaakt. Initiatiefnemers willen de locatie particulier gaan bewonen. Daarom is de gemeente verzocht om mee te werken aan een functieverandering van 'Agrarisch' naar 'Wonen'. De gemeente heeft ingestemd hieraan mee te werken.

1.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Hannie Schaftweg 1 te zuidwesten van Emmeloord. Emmeloord is onderdeel van de gemeente Noordoostpolder.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00643-VS01_0001.png"

Afbeelding 1: luchtfoto planlocatie (bron: PDOK)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Vigerend bestemmingsplan is het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2004' (onherroepelijk geworden op 11 januari 2008). De gronden zijn hierin bestemd als Agrarisch Gebied. Op dit moment ligt er op het gebied een beheersverordening. Deze is vastgesteld op 21 maart 2016. Dit heeft geen consequenties voor de toekomstige functieverandering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00643-VS01_0002.png"

Afbeelding 2: Vigerend bestemmingsplan ''Landelijk gebied 2004'

Op de planlocatie is de enkelbestemming 'Agrarisch' van kracht.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk twee worden de huidige en de toekomstige situatie van het plangebied toegelicht. In hoofdstuk drie wordt het relevante beleid behandelt. In het vierde hoofdstuk worden de milieuaspecten behandelt die relevant zijn op de planlocatie. In hoofdstuk vijf worden de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid besproken. In hoofdstuk zes wordt er afgesloten met de conclusie.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande en toekomstige situatie

De planlocatie is in gebruik geweest als agrarisch bedrijf. Er worden geen agrarische activiteiten meer uitgevoerd. Omdat bij de locatie geen agrarische gronden meer aanwezig zijn, is een herstart als agrarische bedrijfslocatie niet (meer) mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00643-VS01_0003.png"

Afbeelding 3: erfindeling Hannie Schaftweg 1 te Emmeloord

Aan de voorzijde van het erf staat een bedrijfwoning, daarachter staat een grote schokbetonschuur. Verder is er op het erf nog een kleine schuur en een bergschuur aanwezig. De onsluiting vanaf de weg naar het erf is rechts van de bedrijfswoning. Aan de achterkant van het erf is een een ontsluiting naar de achterliggende gronden. Het erf is omsingeld met erfbeplanting.

De locatie is onderdeel van een groep van 4 erven in een cluster. Zie afbeelding 4. De overige erven hebben een agrarische bestemming. Aansluitend ten zuidoosten is een locatie aanwezig met een drietal burgerwoning. In afbeelding 4 zijn deze woningen rood omcirkeld.

Het toevoegen van een extra woonbestemming als gevolg van de beeindiging van van een agrarisch bedrijf is veelvoorkomend. Zie hiervoor ook paragraaf 3.3. Het beleid schijft voor dat parkeren op eigen terrein moet kunnen plaatsvinden. Hiertoe is op het perceel voldoende ruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00643-VS01_0004.png"

Afbeelding 4: Groep van 4 agrarische erven (planlocatie is geel gearceerd).

Op de planlocatie is er sprake van een functieverandering van agrarisch naar wonen. Ondanks de wijziging in bestemming wordt de locatie behouden zoals die nu is. Er is geen sprake van fysieke wijzigingen.

2.2 Landschappelijke inpassing

In de toekomstige situatie blijft de inrichting van het erf onveranderd. In de gemeente Noordoostpolder, en Flevoland als geheel, vormt de erfsingel een basisonderdeel van het ontwerp van de Noordoostpolder. Het is een voorwaardelijke verplichting bij ruimtelijke procedures voor bestemmingswijzigingen. De gemeente heeft hiervoor een schematisch beplantingsplan opgesteld, deze is terug te vinden in de regels. De erfsingel op de planlocatie is nog in originele staat en voldoet reeds aan het beplantingplan. Door de gemeente is er een inpassingsplan en een bestemmingsplan voorstel opgesteld te vinden in bijlage De historie van de erfsingels is terug te vinden in de bijlage Historie Erfsingels.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Per 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Een van de centrale uitgangspunten is de scheiding tussen beleid en normstelling. Het beleid wordt in eerste aanzet vormgegeven in een structuurvisie en is juridisch alleen nog bindend voor de rijksoverheid. Naast integraal planologisch beleid, kunnen bij Algemene Maatregel van Bestuur regels worden gesteld omtrent bestemmingsplannen. De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau, in die zin dat respectievelijk provinciale inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen daarop moeten worden afgestemd.

De kaders van het nieuwe rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van I&M is vastgesteld. In de SVIR schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Dit betekent dat de verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid meer bij provincies en gemeenten is komen te liggen. Het Rijk houdt zich alleen bezig met de zaken die prioriteit hebben. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol. De structuurvisie is juridisch vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Kern van de Wro is dat alle overheden hun ruimtelijke belangen vóóraf kenbaar maken en aangeven langs welke weg zij die belangen denken te realiseren. Het rijk en provincies bemoeien zich voortaan uitsluitend met wat daadwerkelijk van nationaal respectievelijk van provinciaal belang is. Ook moeten rijk en provincies duidelijk maken of de borging van een belang gevolgen heeft voor ruimtelijke besluitvorming door provincies en gemeenten.


Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 deels in werking getreden en inmiddels met enkele onderwerpen aangevuld. In het Barro, ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 15 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd en ook in het Bro opgenomen. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als verplicht afwegingskader opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 2). De 'ladder voor duurzame verstedelijking' heeft als doel om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren en overprogrammering op regionaal niveau te voorkomen. De ladder bestaat uit drie treden (de 3 B's):

Behoefte: voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte waarin nog niet elders in de regio is voorzien? Het kan zowel om een kwantitatieve als een kwalitatieve behoefte gaan.

Binnen- of buitenstedelijk: indien er sprake is van een actuele regionale behoefte, dan moet worden beoordeeld of deze in bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden gerealiseerd, eventueel door benutting van beschikbare gronden, herontwikkeling of transformatie van bestaande locaties.

Bereikbaarheid met meerdere modaliteiten: indien gekozen moet worden voor een locatie buiten het stedelijke gebied, dan gaat de voorkeur uit naar een plek die (in de toekomst) bereikbaar is via verschillende vervoerswijzen.

In het kader van de duurzame ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit de Bro gehanteerd: “bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.”

Het voorliggend plan betreft een wijziging van de bestemming 'Agrarisch' in de bestemming 'Wonen'.

Conform actuele jurisprudentie betreft het plan van initiatiefnemers geen stedelijke ontwikkeling. Ontwikkelingen die als zodanig gezien worden zijn groter dan 12 wooneenheden. De ladder voor duurzame verstedelijking' is daarom niet van toepassing op dit initiatief.

Conclusie

In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Flevoland Straks (2017)

In de omgevingsvisie 'Flevoland Straks' wordt de langetermijngedachte weergeven op de toekomst van dit gebied tot 2030 en verder. In de visie worden de kansen, opgaven en uitdagingen voor Flevoland beschreven. Provincie Flevoland ziet drie kernopgaven. Ten eerste 'Het verhaal van Flevoland', ten tweede 'krachtige samenleving' en ten slotte 'Ruimte voor initiatief'.

3.2.2 Beleidsregel: kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied

De beleidsregel 'kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied' biedt het kader voor verschillende ontwikkelingen in het landelijk gebied. Deze beleidsregel maakt het mogelijk om een (voormalig) agrarisch bouwperceel te gaan gebruiken voor algemene bewoning.

3.2.3 Omgevingsprogramma Flevoland

In het omgevingsprogramma Flevoland wordt beschreven hoe de provincie de vitaliteit van het landelijk gebied wil vergroten en de gebruiksmogelijkheden meer wil afstemmen op de maatschappelijke behoeften. Een van de uitdaging zijn de vrijkomende agrarische erven. Voornamelijk door schaalvergroting in de landbouw komen de kleinere erven leeg te staan. De vrijgekomen erven kunnen worden gebruikt voor algemene bewoning. Het voormalig erf aan de Hannie Schaftweg 1 past een-op-een binnen dit beleid.

Conclusie

De voorgenomen functieverandering past binnen de kaders van het provinciale beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Noordoostpolder 2025

De structuurvisie 2025 is vastgesteld op 9 december 2013. De visie beschrijft de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten van de gemeente en kijkt daarbij vooruit naar 2025. Noordoostpolder is van oudsher een agrarische gemeente. Ook vandaag de dag is de landbouw, vooral de akkerbouw, belangrijk. De agrarische sector vormt een belangrijk onderdeel van de economie en is beeldbepalend voor het landschap. De landelijke trend van verdergaande schaalvergroting, verbreding en verduurzaming is ook in de gemeente Noordoostpolder zichtbaar.

De gemeente Noordoostpolder streeft naar een aantrekkelijke, uitnodigende fysieke woon- en leefomgeving. Hierbij wordt ingezet op een afwisselend woningaanbod en worden bijzondere woonmilieus toegevoegd. Daarnaast wordt de mogelijkheid gegeven voor het in gebruik nemen van vrijkomende agrarische bebouwing voor de woonfunctie. De aandacht is gefixeerd op kwaliteit; dat wat er al is behouden, verbeteren en/of transformeren.

Door schaalvergroting komen er jaarlijks tien tot twintig agrarische erven vrij. De omliggende gronden worden verkocht, maar de woning en de bijbehorende agrarische bebouwing (het erf) blijft staan. Om erven een andere invulling te kunnen geven staat de gemeente een woonfunctie onder de voorwaarden toe:

  • het woonerf wordt teruggebracht naar de oorspronkelijke omvang en schuren buiten het erf worden gesloopt;
  • de erfsingel wordt behouden, dan wel opnieuw aangeplant;
  • er maximaal vier woningen per erf worden gebouwd in maximaal drie bouwvolumes; dit kan door te wonen in de huidige bebouwing maar ook door 'rood voor rood' (nieuwbouw in ruil voor sloop van bestaande gebouwen);
  • het woonmilieu/woningtype niet concurreert met woningen in de dorpen;
  • er geen negatieve effecten optreden voor omliggende bedrijven; bedrijven mogen niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt.

De planlocatie kan voldoen aan bovenstaande voorwaarde. In paragraaf 4.1 wordt verder toegelicht dat bedrijven in de omgeving niet worden gehinderd door de functieverandering.

Conclusie

De voorgenomen functieverandering is in overeenstemming met het gemeentelijke beleid.

 

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Bedrijven en milieuzonering

Ten behoeve van een passende afstand rond bedrijven, opslagen en installaties, ten opzichte van gevoelige functies is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) het systeem ‘Bedrijven en milieuzonering’ (2012) ontwikkeld. In de vorm van een bedrijvenlijst, zijn de bedrijven en instellingen zijn gecategoriseerd op hun milieueffecten.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype.

Bedrijven in de directe omgeving van het plangebied kunnen (milieu)hinder vanwege geur, stof, geluid en gevaar en dergelijke veroorzaken. Vooral voor het ontwikkelen van zogenoemde milieugevoelige functies zoals wonen kunnen voor bedrijven een belemmering zijn.

Op basis van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) dient te worden beoordeeld of de in het plangebied te realiseren functie een belemmering betekent, of van invloed kan zijn op wonen in de directe omgeving van het plangebied, dan wel dat functies in de omgeving van invloed zijn op de realisering van de gewenste functie. De VNG-publicatie gaat uit van richtafstanden van functies tot aan een rustige woonwijk. Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kleinere richtafstanden worden aangehouden bij gemengd gebied dat gezien de functiemenging of ligging nabij drukke routes al een hogere milieubelasting kent. De omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt als een gemengd gebied gezien de afwisseling tussen (agrarische) bedrijven en woningen.

Hierna wordt toegelicht of de omgeving geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling en andersom.

Onderzoek

Aan de achterzijde van het perceel van de Hannie Schaftweg 1 ligt een vliegveld voor het vliegen met modelvliegtuigen. Voor dit vliegveld is in 2015 een omgevingsvergunning verleend. Bij deze vergunningverlening is onder andere het aspect geluid beoordeeld op omliggende woning, waaronder de woning aan de Hannie Schaftweg 1. Uit deze beoordeling blijkt dat de geluidbelasting van de activiteiten met de modelvliegtuigen de richtwaarde van 55 dB(A) niet worden overschreden. Geconcludeerd is dat het vliegveld op het gebied van geluid milieuhygiënisch inpasbaar is. Deze conclusie wijzigt niet met de voorgenomen functieverandering van de woning. Ook wordt het vliegveld niet gehinderd door de voorgenomen functieverandering van de planlocatie.

Tegenover het vliegveld, aan de andere kant van de Zuidervaart, ligt het industrieterrein Nagelerweg - A6. Het terrein ligt het dichtsbij aan de Hannie Schaftweg 1 ten zuidoosten van de planlocatie. De afstand betreft hier 250 meter. Het grootste deel van de gevestigde bedrijven op het terrein heeft een maximale milieucategorie van 3.2. De minimale afstand tot deze bedrijven bedraagt 100 meter. De afstand tot de Hannie Schaftweg 1 bedraagt echter meer dan 200 meter en is daarmee dus groot genoeg. Er zijn bedrijven toegestaan met een hogere categorie, deze zijn apart aangegeven in het bestemmingsplan. De planlocatie ondervindt geen hinder van het bedrijventerrein.

Het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning aan de Hannie Schaftweg 1 is vanwege de voldoende ruimtelijke scheiding tot omliggende functies aanvaardbaar.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.2 Geur

Er moet voldaan worden aan de afstandseisen die voortvloeien uit de Wet geurhinder en veehouderij. Deze wet geeft specifiek voor geurhinder afstandscriteria tussen stallen van veehouderijen en geurgevoelige objecten (zoals wonen). Deze afstandencriteria variëren van minimaal 50 meter voor een melkveehouderij tot veel grotere afstanden (200 meter) voor intensieve veehouderijen, afhankelijk van diersoort, geslacht van het dier en leeftijd van het dier.

Onderzoek

In de directe omgeving van de Hannie Schaftweg 1 liggen agrarische bestemmingen. Het gaat hierbij om de adressen Hannie Schaftweg 2, 3 en 4 (zie ook afbeelding 4). Uit navraag bij de omgevingsdienst blijkt dat het om meldingsplichtige bedrijven gaat die moeten voldoen aan de bepalingen van het Activiteitenbesluit milieubeheer en de Activiteitenregeling milieubeheer.

Op basis van de richtafstandenlijst VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) zou de maximale afstand in meters in een gemengd gebied tot een milieugevoelige functie zoals wonen 50 meter moeten bedragen.

De gevel waarachter gewoond zal worden (dichtstbijzijnde beoordelingspunt) bevindt zich op meer dan 50 meter van de omliggende agrarische bedrijven.

Nummer 4 ligt op 67 meter, nummer 1 ligt op 74 meter en nummer 3 ligt op 109 meter afstand.

Conclusie

De functieverandering levert geen belemmeringen op voor eventuele uitbreidingen van omliggende agrarische bedrijven. Tevens vormen deze bedrijven geen belemmering voor de woonfunctie.

4.3 Bodem

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat, indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren).

Onderzoek

Op het plangebied is op 9 april 2010 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Belangrijkste aanwijzing voor mogelijke bodemverontreiniging is de bestaande dieseltank op het terrein. Conclusie van het rapport is dat het grootste gedeelte van de locatie nagenoeg vrij is van verontreiningingen. Ter plaatste van de voormalige ondergrondse dieselolie- of petroleumtank is een sterk verhoogd gehalte van minerale olie aangetroffen. Dit onderzoek in opgenomen als bijlage 1 Bodemonderzoek. Er is een aanvullend onderzoek gedaan naar deze plek in juni 2010. De conclusie van dit onderzoek is dat de minerale olieverontreininging ter plaatse van de voormalige ondergrondse dieselolietank beperkt is van omvang en niet een ernstig geval van bodemverontreininging betreft. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 2 Aanvullend bodemonderzoek.

Conclusie

Op de locatie is er enkel sprake van een functieverandering. Er zijn geen geplande graafwerkzaamheden. Ondanks dat het bodemonderzoek afkomstig is uit 2010 kan het als relevant gezien worden. De plek was destijds niet ernstig verontreinigd dus is dat nu, circa negen jaar later, nog steeds niet. Op de locatie staat het aspect bodem de uitvoering van het plan niet in de weg. Er is door de omgevingsdienst bevestigd dat het bodemonderzoek ondanks het dateren uit 2010 nog steeds relevant is.

4.4 Water

Vanaf 1 november 2003 is de watertoets van toepassing, een procedure waarbij de initiatiefnemer in een vroeg stadium overleg voert met de waterbeheerder over het ruimtelijke planvoornemen. De watertoets heeft als doel het voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. De planlocatie valt binnen het waterschap Zuiderzeeland.

Onderzoek

Belangrijkste uitgangspunt bij de watertoets is of het verharde oppervlak toeneemt. Dit is echter op de planlocatie niet aan de orde. Het betreft slechts een functiewijziging, waarbij de bebouwde oppervlakte gelijk blijft aan de huidige situatie. Er zijn geen waterstaatskundige belangen in het geding. De Watertoets is terug te vinden in bijlage 3 Watertoets.

Conclusie

Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen de functieverandering naar wonen.

4.5 Geluidhinder

In de Wet geluidhinder (Wgh) zijn regels opgenomen voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige bestemmingen (zoals bijvoorbeeld woningen) door wegverkeer. Het gaat daarbij om de geluidsbelasting in het maatgevende toekomstige jaar. In het algemeen is dit 10 jaar na realisatie of na het akoestisch onderzoek.

Onderzoek

Een bedrijfswoning en een burgerwoning dienen in het kader van de Wet geluidhinder allen te worden beschouwd als geluidsgevoelige functies. De voorkeursgrenswaarde is in alle gevallen 48 dB. In de Wgh is aangegeven dat voor nieuwe geluidsgevoelige functies akoestisch onderzoek nodig is. In dit plan is geen sprake van nieuwbouw maar van een functiewijziging. Het uitvoeren van een geluidsonderzoek voor deze woningen is om de volgende redenen niet noodzakelijk:

  • de uiterste grenswaarde van agrarische bedrijfswoningen bedraagt 58 dB. De uiterste grenswaarde voor burgerwoningen (vervangende nieuwbouw in buitenstedelijke situaties) bedraagt eveneens 58 dB. De uiterste grenswaarde ligt niet lager dan bij de huidige bestemming;
  • het aantal geluidsgehinderden neemt in de nieuwe situatie niet toe;
  • de woning wordt niet gesloopt en de woning komt niet dichter bij de weg te liggen.

Conclusie

Het betreft hier een bestaande locatie waarbij er niks wordt veranderd aan de inrichting. Het aspect geluid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.6 Luchtkwaliteit

De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer, ook wel de Wet luchtkwaliteit genoemd. Deze wijziging van de Wet milieubeheer is op 15 november 2007 in werking getreden en vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005.

De wijziging houdt in dat de in Nederland toegepaste koppeling tussen ruimtelijke ordening en luchtkwaliteit voor een deel wordt ontkoppeld. Dit maakt het mogelijk om niet voor elk ruimtelijk plan te hoeven toetsen aan de normen. Hierbij is metname het begrip “in betekenende mate” van belang.

Net als in het Besluit luchtkwaliteit 2005 zijn ook in de nieuwe wet- en regelgeving grenswaarden opgenomen voor luchtverontreinigende stoffen, te weten in bijlage 2van de Wet milieubeheer.

Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) is de kern van de Wet luchtkwaliteit. Het NSL is een bundeling van alle gebiedsgerichte programma's en alle Rijksmaatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Het NSL bevat alle maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren en alle ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit in betekenende mate verslechteren. Het Rijk coördineert het nationale programma. Het Rijk maakt met provincies en gemeenten afspraken over toetsbare resultaten; in de gebieden moeten de normen voor luchtkwaliteit stap voor stap dichterbij komen. De overheden kunnen op die resultaten worden afgerekend. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. De uitvoeringsregels behorende bij de wet zijn vastgelegd in Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB) en Ministeriële Regelingen (mr) die gelijktijdig met de Wet luchtkwaliteit’ in werking zijn getreden waaronder de AMvB en Ministeriele Regeling niet in betekenende mate (afgekort NIBM).

AMvB en Regeling niet in betekende mate (NIBM)

De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate (ofwel niet in betekenende mate) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSL-programma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door de maatregelen van het NSL.

De AMvB en Regeling “niet in betekenende mate” bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als “in betekenende mate” moet worden beschouwd. Deze AMvB is gelijktijdig met het NSL in werking getreden. NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.

Uit de toelichting bij het “Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)” blijkt dat woninglocaties tot 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit.

Conclusie

Op de planlocatie vinden geen fysieke veranderingen plaats aan de inrichting. De luchtkwaliteit zal als gevolg van de functiewijziging niet verslechteren. Het aspect luchtkwaliteit staat de uitvoering van het plan niet in de weg

4.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid beschrijft risico’s met een externe werking, die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transport (weg, spoor, water en buisleiding) in relatie tot de (bebouwde) omgeving.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans om te overlijden op een bepaalde plaats ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR is op de kaart van het gebied weer te geven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar PR-contour (die als wettelijk grenswaarde fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten komen.

  • Groepsrisico

Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR is weer te gegeven in de fN-curve: een grafiek waar de kans (f) is afgezet tegen het aantal slachtoffers (N). Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. De 1% letaliteitgrens vormt doorgaans de grens van het invloedsgebied (tenzij anders bepaald). Dit is de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.

Hoe moet worden omgegaan met risico’s voor mensen in de omgeving van risicobronnen is in verschillende wet- en regelgeving opgenomen.

  • Besluit en Regeling externe veiligheid inrichtingen
  • Besluit en Regeling externe veiligheid buisleidingen
  • Besluit en Regeling externe veiligheid Transportroutes
  • Besluit risico’s zware ongevallen
  • Vuurwerkbesluit
  • Circulaire ontplofbare stoffen voor civiel gebruik
  • Besluit ruimte
  • Activiteitenbesluit

Onderzoek

Risico's

Met behulp van de signaleringskaart externe veiligheid is gekeken naar de risico’s in de omgeving van het plangebied. De risicokaart is hulpmiddel om risicobronnen in de omgeving te kunnen bepalen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00643-VS01_0005.png"

Afbeelding 4: externe veiligheid (bron: risicokaart)

Op het terrein was eerder een bovengrondse dieselolietank aanwezig. Hierdoor is de planlocatie aangemerkt als risicovol. De tank is echter al lange tijd niet meer aanwezig.

Op het terrein van de Hannie Schaftweg 2 is tevens een risico aangegeven. Het gaat hier om een bovengrondse dieselolietank. Het invloedsgebied van de tank bedraagt 20 meter en komt niet buiten de erfgrens.

Ten noorden van de planlocatie loopt een buisleiding van de Gasunie. Voor de buisleiding is geen plaatsgebonden risico of groepsgebonden risico aangegeven. Deze buisleiding vormt daarom geen risico voor de planlocatie.

Conclusie

Externe veiligheid vormt geen consequenties voor de functieverandering op de planlocatie.

4.8 Archeologie en cultuurhistorie

De Monumentenwet 1988 is op 1 juli 2016 overgegaan in de Erfgoedwet. De Erfgoedwet vormt samen met de Omgevingswet het wettelijke fundament voor de cultuurhistorie en archeologie in Nederland. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Voorbeelden daarvan zijn de verplichting om rekening te houden met archeologie en cultuurhistorie bij het opstellen van bestemmingsplannen (straks omgevingsplannen).

In het navolgende wordt aangegeven op welke wijze met de aspecten archeologie en cultuurhistorie rekening wordt gehouden.

Archeologie

Het projectgebied ligt volgens de gemeentelijke beleidsadvieskaart (december 2018) niet in een gebied met een archeologische verwachting (wit houdt in geen archeologische verwachtingswaarde). Het aspect archeologie heeft geen invloed op de voorgenomen functieverandering naar wonen. Bovendien betreft het slechts een functiewijziging waarbij geen sprake is van bodemverstoring.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00643-VS01_0006.png"

Afbeelding 5: planlocatie op archeologische waardenkaart

Cultuurhistorie

De planlocatie heeft geen aanduiding voor cultuurhistorie. Echter is het erf wel een voorbeeld van een traditioneel erf zoals toegelicht in paragraaf 2.2 landschappelijke inpassing. Omdat de huidige inrichting behouden blijft zijn er geen consequenties op het gebied van cultuurhistorie.

Conclusie

Het aspect archeologie en cultuurhistorie staan de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.9 Ecologie

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de (mogelijke) natuurwaarden. Daartoe wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000- gebieden. Daarnaast is het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), in het kader van de gebiedsbescherming van belang. Op basis van de Wet ammoniak en veehouderij (Wav) zijn zeer kwetsbare gebieden aangewezen. Deze gebieden kunnen nadelige invloed ondervinden als de uitstoot van ammoniak op de gebieden toeneemt. Ter bescherming van deze gebieden is een zone van 250 meter rondom de gebieden aangewezen als buffer, om ontwikkelingen die schadelijk zijn voor deze gebieden te beperken.

Soortenbescherming

Sinds 1 januari 2017 regelt Wet natuurbescherming de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. Bekeken moet worden of er beschermde soorten aanwezig zijn in of nabij het plangebied, in hoeverre het plan negatieve gevolgen kan hebben op die beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen moeten worden genomen.

Toets

Natura 2000

Het meest nabij gelegen Natura 2000 gebied ligt op een afstand van circa 11 kilometer. Dit is het Natura 2000 gebied 'Ketelmeer & Vossemeer'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00643-VS01_0007.png"

Op de planlocatie vinden geen activiteiten meer plaats die ammoniak uitstoot veroorzaken. Het plan heeft daarom geen effecten op Natura 2000 gebieden.

Wav - gebied

Het meest nabij gelegen Wav gebied ligt op een afstand van ruim 15 kilometer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00643-VS01_0008.png"

Op de planlocatie vinden geen activiteiten plaats die invloed hebben op wav gebieden.

Conclusie

Op de planlocatie vinden er geen wijzigingen plaats aan de inrichting. Er zijn geen effecten voor zowel gebiedsbescherming als soortenbescherming.

Hoofdstuk 5 Economische uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

De kosten voor de realisatie van de plannen komen voor rekening van initiatiefnemers.

Initiatiefnemers dienen op grond van de legesverordening van de gemeente een vast bedrag aan leges te voldoen en daarmee worden de kosten voor de gemeentelijke procedure gedekt.

Tussen initiatiefnemers en de gemeente zal een planschade overeenkomst gesloten worden, zodat bij een eventuele tegemoetkoming in de planschade van derden de gemeente de kosten kan verhalen op indiener.

Vanuit het aspect economische uitvoerbaarheid worden dan ook geen beperkingen verwacht voor de realisatie van de plannen.

5.2 Vooroverleg en inspraakreacties

Voor dit bestemmingsplan is er vooroverleg geweest tussen gemeente Noordoostpolder met de provincie Flevoland en het waterschap Zuiderzeeland. De hier genoemde opmerkingen zijn verwerkt in het bestemmingsplan. Deze reacties zijn toegevoegd in de bijlage Vooroverleg.