Plan: | Landelijk gebied, Kuinderweg 15 te Emmeloord |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0171.BP00640-VS01 |
Aan de Kuinderweg 15 te Emmeloord is een akkerbouwbedrijf gevestigd. Het bedrijf is volledig omgeschakeld naar biologisch, waardoor de input van machines en werktuigen en kuubkisten toeneemt. Tevens neemt de behoefte aan mestopslag toe. De vergt meer ruimte en opslagcapaciteit.
Het bedrijf wil daarom een nieuwe schuur, een mestsilo en een sleufsilo voor opslag van vaste mest bouwen. Doordat de sleufsilo vóór de voorgevelrooilijn is geprojecteerd en daardoor ook buiten, net als de schuur en de mestsilo, het bebouwingsvlak zoals opgenomen in het bestemmingsplan, kan deze niet op basis van het bestemmingsplan worden gerealiseerd.
De afwijkende situatie is onder andere het gevolg van de ligging van het perceel op een overgang in de verkavelingsrichting. Het is hierdoor driehoekig van vorm, waardoor de situatie afwijkt van de 'standaarderven', waar het gemeentelijk beleid en het bestemmingsplan vanuit gaat.
De gemeente wil juridisch-planologisch medewerking aan de plannen verlenen door het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan voorziet hierin.
Het plangebied ligt in het landelijk gebied ten noordoosten van Emmeloord. De ligging is globaal aangegeven in figuur 1.
Figuur 1.1. Ligging plangebied (rood omlijnd)
Het plangebied is geregeld in de beheersverordening Landelijk gebied, die is vastgesteld op 21 maart 2016. Hierin is het voorheen geldende bestemmingsplan weer van toepassing verklaard. Het plangebied valt onder het bestemmingsplan Landelijk gebied 2004.
Het heeft nu de bestemming 'Agrarisch gebied' met een bebouwingsvlak. Bedrijfsgebouwen moeten binnen dit bebouwingsvlak worden gebouwd. Omdat de gewenste loods hier gedeeltelijk buiten staat, is de aanvraag in strijd met de bestemming. In figuur 1.2 is een uitsnede van het bestemmingsplan Landelijk gebied 2004 weergegeven.
Figuur 1.2. Uitsnede bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2004' (plangebied rood omlijnd)
Na dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan gegeven. Daarbij wordt ingegaan op de bestaande situatie, de gewenste ontwikkeling en op de hiervoor opgestelde randvoorwaarden. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het van belang zijnde beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 een toetsing aan de omgevingsaspecten volgt. Wanneer deze van toepassing zijn, worden daarbij de uitgangspunten voor het bestemmingsplan genoemd. In hoofdstuk 5 volgt een toelichting op de werking van het bestemmingsplan en de daarin opgenomen regeling. Het laatste hoofdstuk gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, waarbij aandacht wordt besteed aan de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.
Het plangebied betreft het perceel van een biologisch akkerbouwbedrijf. Daar het bedrijf biologisch is, wordt geen gebruik gemaakt van geen chemische bestrijdingsmiddelen, kunstmest en genetisch gemodificeerd organismen.
Het bedrijf is gelegen in het landelijk gebied, aan de Kuinderweg (N351). Het perceel, circa 8.500 m2 groot, heeft een driehoekige vorm, doordat de verkavelingsrichting niet haaks op de Kuinderweg staat. Het bedrijf ligt, tezamen met een akkerbouwbedrijf aan de overzijde van de Kuinderweg, relatief solitair in een grootschalig akkerbouwgebied.
Zuidelijk op het perceel staat een bedrijfswoning. Ten noorden hiervan staan enkele aaneen gebouwde bedrijfsgebouwen. Rondom deze bedrijfsgebouwen ligt enige verharding. Het perceel is omzoomd met een erfsingel. De gronden ter hoogte van de toekomstige uitbreiding zijn in de huidige situatie in gebruik als akkerbouwgrond. Een luchtfoto van het projectgebied is weergegeven in figuur 2.1. Een aanzicht ter hoogte van de uitbreiding is weergegeven in figuur 2.2.
Figuur 2.1. Luchtfoto bestaande situatie
Figuur 2.2. Vooraanzicht vanaf de Kuinderweg (Bron: Google Street view
Het initiatief bestaat uit het bouwen van een mestsilo en sleufsilo voor opslag van vaste mest. Daar het bedrijf aan het groeien is, ervaart deze in de huidige situatie een capaciteit te kort ten behoeve van de opslag gewassen. Derhalve bestaat de noodzaak om tevens een nieuwe bewaarschuur te realiseren.
De noodzaak ten behoeve van de mestsilo en sleufsilo voor opslag van vaste mest komt voort uit het feit dat het bedrijf een volledige biologische bedrijfsvoering nastreeft en sinds 2018 een verdubbeling van zijn landbouwgronden heeft verworven. Dit houdt in dat er structureel schuurruimte te kort is voor opslaan van gewasproducten en machines. Tevens is er een behoefte aan een mestsilo om verzekerd te zijn voor voldoende voedingsmineralen voor de biologische gewassen.
Op de 104 hectare biologische landbouwgrond heeft het bedrijf een behoefte van gemiddeld 40 kuub per hectare, wat inhoud dat er een mestsilo moet komen van 4000 kuub. Biologische mest is een relatief schaars product, waardoor het lastig is dit aan te laten voeren in het voorjaar en zomer. In de winter willen veehouders het makkelijker uit handen geven, omdat ze soms zelf te weinig ruimte hebben. Vandaar dat eigen opslag van groot belang is om de eigen bedrijfsvoering veilig te stellen.
Naast de mestsilo heeft het bedrijf behoefte aan een sleufsilo voor de opslag van biologische vaste mest. Het regenwater en vocht uit de mest wil het bedrijf opvangen en verpompen naar de mestsilo om op deze wijze milieuwinst te behalen.
Kortom: er is behoefte aan meer ruimte beslag. Binnen de gronden van het huidige bedrijfsperceel zijn onvoldoende bebouwingsmogelijkheden om de nodige ontwikkelingen te realiseren. Derhalve is een uitbreiding van het bedrijfsperceel noodzakelijk. In de toekomstige situatie wordt een bouwperceel van circa 1,5 hectare voorgesteld.
Een overzicht van de toekomstige situatie is weergeven in figuur 2.3. Paragraaf 2.3 gaat nader op de landschappelijke inpassing van de gewenste situatie.
Figuur 2.3. Plattegronden beoogde situatie
Van belang is dat nieuwe functies en bebouwing op een goede manier worden ingepast bij de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van het gebied. Voor de inpassing van de nieuwe bebouwing wordt aangesloten bij de bestaande landschappelijke elementen. Hierbij is onder andere rekening gehouden met de landschappelijke kenmerken zoals genoemd bijlage 1 'Historische singels'.
Op het laagste schaalniveau is het thema van de concentrische opbouw herkenbaar in de opbouw van de agrarische erven, die altijd aan drie zijden worden omzoomd door een erfsingel. Aan de kant van de openbare weg is het erf transparant begrensd. Deze opbouw heeft als effect dat de erven van buiten af gezien als landschapselement worden ervaren, en vanaf de weg een kijkje in het interieur van het bedrijf ontstaat.
Overal in de polder hebben de agrarische erven vrijwel dezelfde maat en vorm: 100 x 100 meter of 80 x 100 meter. De erven liggen vrijwel altijd in de hoek van de kavel: 100 meter erf ten opzichte van 200 meter open kavel. Deze maatverhouding van 1:2 zorgt voor een rustig beeld, waarbij de open ruimte de boventoon voert en het erf wordt ervaren als een groen eiland in de ruimte.
Op basis van het vaste gegeven van het vierkante erf is er in de Noordoostpolder veel variatie toegepast. De inrichting van de erven bestaat uit een voorerf en een achtererf. Oorspronkelijk zorgden de nutstuinen voor een geleidelijke overgang tussen de voortuin van de boerderij en het agrarische erf, maar moestuinen en boomgaarden zijn veelal uit het erf verdwenen. Met de plaatsing van de woning ten opzichte van de schuur wordt steeds ingespeeld op de bezonning.
De erven zijn door hun erfbeplanting de belangrijkste landschapselementen in de polder. Ondanks de grote mate van stedenbouwkundige en architectonische variatie overheerst in het landschap van de Noordoostpolder het beeld van een standaarderf: 'een vaste kavelmaat, een vierkante hoofdvorm en een uniforme opzet van de erfbeplanting'. Afwijkingen van deze vaste module, door agrarische erven die veel groter zijn en bebouwing die door de beplantingswal heen steekt, springt wel bijzonder in het oog.
Toetsingskader
Voor de beoordeling van het initiatief is gebruik gemaakt van de Landschapsvisie Noordoostpolder. In de Landschapsvisie wordt nadrukkelijk aandacht besteed aan de bestaande erven en de mogelijkheid tot uitbreiding van de erven indien gewenste ontwikkelingen niet passen binnen de kaders van het bestemmingsplan Landelijk gebied 2004. In de Landschapsvisie worden twee mogelijkheden beschreven voor erfuitbreiding: opdikken of verdubbelen.
Voor beide opties worden randvoorwaarden meegegeven die gebruikt moeten worden bij de uitwerking van een erfuitbreiding. Voor de beoordeling van dit project zijn de randvoorwaarden voor verdubbelen gebruikt.
Beoordeling
Dit bestemmingsplan stelt de uitbreiding van een erf voor en een afwijkende situering van de bebouwing binnen een erf. Het gaat om het gedeeltelijk bouwen voor de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning en het bouwen buiten het bestaande bebouwingsvlak. In het bestemmingsplan is deze grens aangegeven met een bebouwingsvlak.
De vorm van de kavel is afwijkend van de standaard. Het perceel heeft een driehoekige vorm, waarbij de langste perceelsgrens bijna 200 meter lang is. Op het perceel is wel een volledige driezijdige singel aanwezig en ook de inrichting van het erf komt overeen met de standaard, die in de Noordoostpolder gehanteerd is. Meestal leiden afwijkingen van het standaard bebouwingspatroon van het perceel tot aantasting van bijvoorbeeld de singel of de aanwezige kavelsloot. In dit geval wordt de bestaande erfsingel, inclusief sloot, doorgetrokken rondom de toekomstige uitbreiding. Hiermee is er in de toekomst sprake van een goede landschappelijke inpassing.
Figuur 2.4. Landschappelijke inpassing beoogde situatie
De ontwikkeling van het plan moet passen in de geldende beleidskaders van respectievelijk het Rijk, de provincie en de gemeente. Uit dit beleidskader kunnen uitgangspunten voortvloeien waarmee in dit bestemmingsplan rekening gehouden moet worden. Naast dit beleid is ook sprake van Europese regelgeving die doorwerkt in het bestemmingsplan, deze regelgeving komt aan de orde bij de omgevingsaspecten in het volgende hoofdstuk.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. De nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende bestaande nota's zoals de Nota Ruimte, de agenda Landschap en de agenda Vitaal Platteland. Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Dit bestemmingsplan raakt geen rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.
In de SVIR is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Als een bestemmingsplan verstedelijking mogelijk maakt, dan moet eerst beoordeeld worden of hiervoor een regionale behoefte is en vervolgens of deze behoefte opgevangen kan worden in het bestaande stedelijk gebied. Als dat niet het geval is, dan moet een locatie worden gekozen die passend multimodaal kan worden ontsloten.
Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe verstedelijking mogelijk. Een agrarisch bedrijf is namelijk geen stedelijke functie, maar juist een aan het landelijk gebied gebonden functie.
Omgevingsvisie Flevoland - FlevolandStraks
De Omgevingsvisie FlevolandStraks (vastgesteld op 8 september 2017) geeft de visie van de provincie Flevoland op de toekomst van dit gebied. De visie gaat over de periode tot 2030 en verder. Het geeft aan welke kansen en opgaven er voor Flevoland liggen en welke ambities we hebben voor de toekomst. Het bijzondere verleden van de jongste provincie van Nederland vormt de basis van de visie.
In de visie staan de belangrijkste onderwerpen en ambities voor de toekomst van Flevoland. In de Omgevingsvisie wordt onderscheid gemaakt in kernopgaven en strategische opgaven. Deze opgaven hebben een tijdshorizon van circa tien tot vijftien jaar.
De drie kernopgaven zijn: het Verhaal van Flevoland (fysieke omgeving), krachtige Samenleving (sociaal-economische omgeving) en ruimte voor Initiatief (bestuurlijke omgeving). De strategische opgaven zijn: duurzame energie, regionale kracht, circulaire economie, landbouw: meerdere smaken.
Voor de ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maken zijn de opgaven: het verhaal van Flevoland, ruimte voor initiatief, duurzame energie, circulaire economie en landbouw: meerdere smaken de opgaven waaraan bijdragen wordt. Met dit plan is namelijk sprake van een particulier initiatief waarmee de kans wordt aangegrepen om nieuwe ontwikkelingen in de landbouw in combinatie met duurzame energie mogelijk te maken. Hierna worden de relevante opgaven benoemd en beschreven.
Kernopgave: Het verhaal van Flevoland.
In deze opgave wil de provincie laten zien waar ze vandaan komen. In 2030 en verder wil Flevoland de kroon op de eeuwenlange Hollandse inpolderingstraditie zijn. Dan staat Flevoland wereldwijd bekend als een 20e-eeuws wederopbouwlandschap met herinneringen uit een verder verleden.
De provincie wil dit bereiken door mensen het lef te laten hebben om de kansen voor nieuwe ontwikkelingen te pakken; zoals transformatie in de landbouw en duurzame energie.
Kernopgave: Ruimte voor Initiatief
De provincie wil er zijn voor zijn inwoners en wil de krachten vanuit de samenleving dan ook benutten. Hiervoor bieden ze ruimte voor ondernemers en mensen die hun droom willen realiseren. Iedereen die wil bijdragen aan een duurzame toekomst van Flevoland is van harte uitgenodigd.
Strategische opgave: Duurzame Energie
Nationaal en internationaal zijn afspraken gemaakt voor een CO2-arme energievoorziening en dat betekent dat we ons energiegebruik moeten veranderen. Het opwekken van duurzame energie is een deel van de geschiedenis van Flevoland geweest. De provincie wil dan ook een provincie worden die draait op duurzame energie en wil dan ook ruimte scheppen voor het opwekken van duurzame energie. Dit gaat zowel om kleinschalige als grootschalige opwekking.
Strategische opgave: Circulaire Economie
Voor Flevoland ligt in de omschakeling naar een circulaire economie een kans. In een circulaire economie worden materialen eindeloos hergebruikt en zijn producten zoveel mogelijk gemaakt van hernieuwbaar materiaal. In 2030 en verder staat Flevoland bekend als de grondstoffenleverancier voor de circulaire economie. (Rest)stromen uit de landbouw, bedrijven en huishoudens worden geschikt gemaakt voor duurzaam (her)gebruik. Groene grondstoffen en gebruikte materialen worden zodanig bewerkt dat ze snel en gemakkelijk hun weg vinden naar bestaande en nieuwe afzetmarkten, in Flevoland, in Nederland en wereldwijd.
Strategische opgave: Landbouw: Meerdere Smaken
Flevoland is van oorsprong een landbouwprovincie. Ontwikkelingen in deze sector vragen een groot aanpassingsvermogen. In 2030 en verder staat Flevoland bekend om haar meerdere smaken in de agrosector, die door haar aanpassingsvermogen vernieuwingen en innovaties voortvarend en snel in praktijk brengt.
De ontstaansgeschiedenis van de polder zie je terug in de kwaliteiten. Flevoland is sterk in techniek, technologie en primaire productie, zoals pootaardappelen en biologische landbouw. Vanuit de lucht lijkt onze landbouw op elkaar, maar op het erf heeft elk bedrijf zijn eigen specialisatie, schaal en bedrijfsmodel. Er is veel variatie en deze neemt toe, van verwerking, energie, technologie tot stadslandbouw.
Omgevingsprogramma Provincie Flevoland
Op 27 februari 2019 is het omgevingsprogramma Provincie Flevoland vastgesteld. In dit (eerste) Omgevingsprogramma Flevoland is er voor gekozen al het bestaande beleid voor de ontwikkeling, het gebruik, het beheer, de bescherming of het behoud van de fysieke leefomgeving te bundelen in één programma dat digitaal beschikbaar is. Op deze wijze zijn de provinciale beleidskeuzes compact beschreven en is de samenhang tussen de verschillende beleidsterreinen het beste gewaarborgd.
De provincie wil de vitaliteit van het landelijk gebied vergroten en de gebruiksmogelijkheden ervan meer afstemmen op de maatschappelijke behoeften. Het landelijk gebied moet vitaal blijven. Ook in Flevoland is sprake van verdergaande schaalvergroting en herstructurering van de landbouw. De provincie wil agrarische bedrijvigheid die zich in de eerste plaats richt op duurzame productie en verwerking van landbouwproducten optimale ontwikkelingskansen geven. Bovendien wil de provincie ruimte bieden aan nieuwe functies in het landelijk gebied om het economisch draagvlak te verbreden en deze te verweven met de bestaande landbouwfunctie. In de beleidsregel kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied zijn de voorwaarden en maatvoering concreter uitgewerkt. Verder moet er voldaan worden aan een goede ruimtelijke ordening, waaronder een landschappelijke inpassing en een goede verkeersafwikkeling.
De landbouw verandert in hoog tempo van een beschermde en ondersteunde sector naar een sector die moet concurreren op de wereldmarkt. Bedrijven reageren hierop met schaalvergroting, specialisatie, intensivering en een verschuiving van akkerbouw naar veehouderij. Ook zijn er bedrijven die oplossingen zoeken in verbreding van de bedrijfsvoering, zoals verwerking van agrarische producten, het telen van energie- of andere gewassen, mestvergisting, recreatie en toerisme. De provincie wil de agrarische sector in de verdere ontwikkeling faciliteren en ondersteunen. In een duurzame, vitale landbouwsector ontstaan er meer mogelijkheden voor de ontwikkeling van andere economische functies in het landelijk gebied.
Het belangrijkste productiegebied voor biologische landbouw bevindt zich ten noorden van Lelystad. In de nabije omgeving zijn toonaangevende instellingen gevestigd. Het is van belang om de combinatie van bedrijfsleven, onderzoek, voorlichting en onderwijs bij de verdere ontwikkeling van de biologische landbouw in Flevoland en daarbuiten te versterken. Als de verstedelijking van Lelystad op de lange termijn verhuizing noodzakelijk maakt, lijken er in de overige delen van Flevoland nog goede kansen te liggen.
Onderhavig bestemmingsplan voorziet in een verdergaande schaalvergroting van een bestaand biologisch bedrijf. Het kopje 'Beleidsregel kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied 2008' gaat nader op de voorwaarden en maatvoering in. De ontwikkeling is daarmee passend binnen het Omgevingsprogramma Provincie Flevoland.
Beleidsregel kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied 2008
De provinciale beleidsregel 'Kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied 2008' is van toepassing op perceelsgebonden ontwikkelingen in het agrarisch gebied. Het landelijk gebied van Flevoland heeft voor een groot deel een agrarische functie. Ontwikkelingen in de landbouwsector maken het wenselijk meer ruimte te bieden aan kleinschalige niet-agrarische of agrarisch aanverwante functies en vergroting van (voormalige) agrarische bouwpercelen, voor zover deze de bestaande activiteiten en functies niet hinderen, niet leiden tot verstedelijking van het landelijk gebied en landschappelijk, milieutechnisch en verkeerskundig goed worden ingepast. Daarbij dienen de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw behouden te blijven of verder versterkt te worden.
Vergroten agrarische bouwperceel
Het vergroting van het agrarische bouwperceel is mogelijk, mits:
Aan de genoemde voorwaarden voor het vergroten van het bouwperceel kan worden voldaan. Zoals in hoofdstuk 2 reeds is beschreven, is er binnen de gronden van het huidige bouwpereel onvoldoende ruimte om de benodigde bouwwerken te realiseren. Ook de noodzaak van de benodigde vergroting is in dit hoofdstuk beschreven.
Daarnaast wordt met dit bestemmingsplan een bouwperceel van circa 1,5 hectare voorgesteld. Het bestemmingsplan blijft daarmee onder de grens van 2,5 hectare.
Landschappelijke inpassing
Vergroting van de (voormalige) agrarische bouwpercelen en ontwikkeling van niet-agrarische en/of agrarisch aanverwante activiteiten is mogelijk, tenzij de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten worden aangetast. Hiervoor geldt dat:
De toekomstige situatie voorziet in een goede landschappelijke inpassing. Zie hiervoor ook de beschrijving in paragraaf 2.3. De bestaande erfsingel blijft dan ook behouden waarbij de uitbreiding tevens wordt ingepast middels het aanplanten van een nieuwe erfsingel. Ook past de vorm van het bouwperceel in het landschap. Tot slot is sprake van een goede verkeerskundige inpassing. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 4.6.
Het plan voldoet aan de eisen die gesteld zijn aan het toetsingskader erfvergroting en landschappelijke inpassing.
Structuurvisie Noordoostpolder 2025
In de structuurvisie 2025, die is vastgesteld op 9 december 2013, wordt de visie van de gemeente Noordoostpolder op de toekomstige ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden van de Noordoostpolder geschetst. De structuurvisie is vooral bedoeld om te enthousiasmeren, te verleiden en te inspireren en andere partijen als het ware uit te nodigen om te komen met initiatieven en investeringen.
Noordoostpolder is van oudsher een agrarische gemeente en ook vandaag de dag is de landbouw - en dan vooral de akkerbouw - belangrijk. De agrarische sector vormt een belangrijk onderdeel van de economie en is beeldbepalend voor het landschap. De landelijke trend van verdergaande schaalvergroting, verbreding en verduurzaming is ook in de gemeente Noordoostpolder zichtbaar.
De gemeente geeft in de structuurvisie aan ontwikkelingsruimte te willen bieden voor schaalvergroting. Erven mogen in de toekomst tot drie hectare worden uitgebreid, waarbij de breedte maximaal 150 meter mag zijn en de diepte maximaal 200 meter. Zoals eerder beschreven kan vanwege de bijzondere vorm van het perceel en omdat wordt voldaan aan de voorwaarden uit de landschapsvisie in dit geval worden afgeweken van maatvoering zoals beschreven in de structuurvisie. Aan alle andere voorwaarden wordt wel voldaan.
De uitbreiding moet goed worden ingepast in het landschap door middel van afschermende erfbeplanting met een daarbij behorende sloot. Hierbij geldt dat de afstand van gebouwen tot het hart van de sloot niet minder dan 14 m mag bedragen, en dat de breedte van de erfbeplanting niet minder dan 6 m mag bedragen en er tussen de erfsingel en bebouwing een vrije ruimte van 6 meter wordt aangehouden. In het inrichtingsplan, weergegeven in figuur 2.2, is hiermee rekening gehouden. Aan dit criterium wordt dus ook voldaan.
In het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Wanneer niet voldaan wordt aan de drempelwaarden moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten nagaan of mogelijk sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Daarbij lettend op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig (onderdeel C en D), projectmer-plichtig (onderdeel C) of mer-beoordelingsplichtig (onderdeel D) zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen.
Akkerbouw bedrijven zijn niet genoemd in de bijlagen bij het Besluit m.e.r. In onderdeel D is wel een stedelijk ontwikkelingsproject opgenomen. Het is daarmee niet nodig om een m.e.r.-beoordeling uit te voeren.
Overigens heeft de toets aan de omgevingsaspecten, zoals opgenomen in dit hoofdstuk, in voldoende mate aangetoond dat er geen belangrijke milieugevolgen aan de orde zijn, gelet op de aard en relatief kleine omvang van het project, de plaats hiervan en de kenmerken van de potentiële effecten.
Tussen bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies (waaronder wonen) is een goede afstemming nodig. Het doel daarbij is het voorkomen van onacceptabele hinder ter plaatse van gevoelige functies, maar ook om te zorgen dat bedrijven niet worden beperkt in de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden. Bij de afstemming wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder redelijkerwijs is uitgesloten. Bedrijfsactiviteiten zijn daarvoor ingedeeld in een aantal milieucategorieën.
Een akkerbouwbedrijf valt onder milieucategorie 2, waarbij een richtafstand van 30 meter geldt. De dichtstbijzijnde milieugevoelige functie van derden betreft een bedrijfswoning die op meer dan 100 meter vanaf het onderhavige bedrijf staat. Daarmee is er sprake is van een verantwoorde milieuzonering. Bovendien betreft het een bestaand bedrijf dat zich niet uitbreidt in de richting van de woning.
Het aspect 'geluid' gaat over geluidhinder op geluidsgevoelige objecten als gevolg van verkeer en industrie. De Wet geluidhinder (Wgh) is hiervoor het toetsingskader. Rondom spoorwegen en wegen met een maximumsnelheid van meer dan 30 km/uur, spoorwegen en aangewezen bedrijven(terreinen) zijn geluidszones van toepassing. Als er geluidsgevoelige objecten, zoals woningen, binnen deze zones worden toegevoegd, dan moet geluidsbelasting op de gevels hiervan worden bepaald en getoetst aan de normen.
Het plangebied ligt binnen de geluidszone van de Kuinderweg. Dit bestemmingsplan stelt geen nieuwe geluidsgevoelige functies voor. Er ontstaan dan ook geen strijdigheden met de Wgh. Wat betreft geluid zijn dan ook er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
Vanwege het grote belang van het water in de ruimtelijke ordening, wordt van waterschappen een vroege en intensieve betrokkenheid bij het opstellen van ruimtelijke plannen verwacht. Bovendien is de watertoets een verplicht onderdeel in de ruimtelijke procedure geworden. Het plangebied ligt in het beheersgebied van waterschap Zuiderzeeland.
Toetsing
Voor dit plan is de digitale watertoets doorlopen (d.d. 11 januari 2019, dossiercode 20190111-37-19586). Op basis van deze toets dient de normale procedure gevolgd te worden. Dit houdt in dat actieve betrokkenheid van Waterschap Zuiderzeeland noodzakelijk is. Als basis hierop is een uitgangspuntennotitie opgesteld. De watertoets is als bijlage 1 toegevoegd.
De relevante voorwaarden voor het plan zijn in de uitkomst van de watertoets onder zeven streefbeelden gerangschikt op basis van drie waterthema's: Veiligheid, Voldoende Water en Schoon Water. In het toetsresultaat zijn de belangrijkste voorwaarden met betrekking tot deze thema's weergegeven. In deze paragraaf zijn de belangrijkste conclusies op het gebied van deze drie thema's met betrekking tot dit plan uiteengezet.
Wateroverlast
Voor projecten geldt het principe 'waterneutraal bouwen' als uitgangspunt. Dit wil zeggen dat, wanneer het verhard oppervlak toeneemt, compenserende maatregelen worden genomen om piekafvoeren op te vangen. In dit geval neemt het verhard oppervlak ten opzichte van de vergunde situatie toe. In het kader van dit project zijn daarom compenserende maatregelen noodzakelijk.
De beleidsregel 'Compensatie toename verhard oppervlak en versnelde afvoer' is begin 2013 door het waterschap vastgesteld. Vanaf het moment van vaststelling van de beleidsregel is de situatie van het beheergebied op dat moment het referentiekader geworden oftewel de nulsituatie. De compensatieplicht geldt zodanig voor de netto toename van het verhard oppervlak voor een bouwvlak sinds begin 2013.
Het plangebied is gelegen in het landelijk gebied. Het verhard oppervlak neemt als gevolg van de ontwikkeling netto met circa 2.850 m2 toe. Daarnaast is er sinds begin 2013 ook nieuwbouw op het perceel gepleegd. De oppervlakte hiervan bedraagt ongeveer 485 m2. Hierbij is destijds geen rekening gehouden met watercompensatie. De totale toename aan verharding sinds 2013 bedraagt derhalve naar schatting 3.350 m2. Omdat deze toename groter is aan 2.500 m2 is compensatie noodzakelijk. In dit geval geldt een norm van 5,5 %. De benodigde compensatie wordt verwerkt in de nieuw te graven erfsingel. Hier wordt een sloot voorzien met een oppervlakte van circa 550 m2. Aan de compensatienorm van 5,5% kan derhalve ruimschoots voldaan worden. De benodigde compensatie voor deze toename wordt meegenomen in de watervergunning aanvraag in het kader van de Waterwet en Keur waterschap Zuiderzeeland 2017.
Goed functionerend watersysteem (WF)
Het functioneren van het huidige watersysteem, (doorstroming, afwatering, realiseren van het gewenste peil) verslechtert door het project niet. Ook het streefpeil blijft ongewijzigd. Het project heeft geen nadelige gevolgen voor (grond)water in de omgeving.
Schoon water
Bij de inrichting van het watersysteem wordt gestreefd naar de realisatie van een ecologisch gezond watersysteem. Aansluitend op het plangebied komen watergangen voor. Deze worden mogelijk verbreed met een voor het agrarisch gebied, normaal talud. Er worden bij eventuele bouwwerkzaamheden geen uitlogende bouwmaterialen (zoals zinken dakgoten) gebruikt.
Afvalwater
De afvoer neemt als gevolg van dit project niet significant toe. Het bestaande systeem heeft hiervoor voldoende capaciteit. Daarnaast betreft het bedrijf een volledige biologische bedrijfsvoering. Er is dan ook geen sprake van afvalstromen en betreft daarmee uitsluitend schoon hemelwater. Het hemelwater afkomstig van het perceel komt in het oppervlaktewater terecht.
Wateradvies
Het waterschap Zuiderzeeland brengt in het kader van het overleg op het voorontwerpbestemmingsplan haar wateradvies uit.
In de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang.
Er zijn in de gemeente Noordoostpolder geen knelpunten bekend wat betreft luchtkwaliteit. Dit plan betreft de uitbreiding van een akkerbouwbedrijf, die niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Er zijn geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan wat betreft luchtkwaliteit.
In de toekomstige situatie kan gebruik gemaakt worden van de bestaande ontsluitingen. Deze ontsluiting levert namelijk een verkeersveilige situatie op. Er is voldoende vrij zicht op de Kuinderweg. De Kuinderweg betreft een provinciale weg met voldoende capaciteit om de verkeersgeneratie met betrekking tot het plangebied op te vangen.
Voor de activiteiten op het perceel vindt een beperkt aantal verkeersbewegingen per dag plaats, die niet aanzienlijk zullen toenemen als gevolg van uitbreiding van de opslag. Het parkeren vindt plaats op het bestaande terrein.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd.
Gezien het huidige functiegebruik in het plangebied is het niet aannemelijk dat er verontreinigingen in de bodem zijn ontstaan. Het omgevingsaspect bodem vormt daarom geen belemmering voor de ontwikkeling die in dit bestemmingsplan centraal staat.
Bovendien zal de uitbreiding van het plangebied voornamelijk voor agrarische bedrijfsdoeleinden in gebruik zijn. Als gevolg van dit bestemmingsplan treden dan ook geen risico's voor de volksgezondheid op.
In de Erfgoedwet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.
De Archeologische basis- en beleidsadvieskaart voor het grondgebied van Noordoostpolder, vastgesteld door B&W/gemeenteraad in 2018 en de Erfgoedverordening, vastgesteld in 2012 geven inzicht in de te verwachten archeologische waarden. De archeologische waarden zijn in de geldende beheersverordening beschermd middels dubbelbestemmingen.
Op het plangebied is in dit geval geen dubbelbestemming van toepassing. Op basis van de beleidskaart (zie figuur 4.1) geldt een middelhoge archeologische verwachting. Volgens het beleid dient bij ingrepen dieper dan 50 centimeter en groter dan 10.000 m2 een archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden. In dit bestemmingsplan is daar geen sprake van. Archeologisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk. Wel wordt in dit bestemmingsplan de dubbelbestemming Waarde - Archeologische verwachtingswaarde WA-7 opgenomen. Bij ingrepen groter dan 10.000 m2 en dieper dan 50 centimeter is archeologisch onderzoek nodig. Vanuit dit aspect bestaan dus geen belemmeringen voor de uitvoering van het plan.
Figuur 4.1 Uitsnede archeologie kaart
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.
Binnen het plangebied zijn geen specifieke cultuurhistorische waarden aanwezig. Wel zijn karakteristieke structuren en kenmerken in de omgeving aanwezig, zoals de laanbeplantingen en verkavelingspatronen. In dit geval worden de verkavelingspatronen en erfsingels gerespecteerd. Zo worden de aanwezige karakteristieken gerespecteerd. Het is niet noodzakelijk om nadere eisen ten aanzien van de bescherming van cultuurhistorische waarden te stellen.
Toetsingskader
Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving. in de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Daarnaast is in elke provinciale verordening een uitwerking van de Wnb opgenomen. In de provincie Flevoland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 3 bij deze verordening.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden. De Natura 2000-gebieden zijn door de Minister van Economische Zaken aangewezen gebieden die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden. Daarnaast bestaat het Natuur Netwerk Nederland (NNN) uit gebieden die worden aangewezen in de provinciale verordening. Binnen de NNN-gebieden mogen in beginsel geen ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden.
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is het Weerribben. Dit gebied ligt op circa 8 km van het plangebied. Er is geen sprake van NNN-gebieden in de omgeving van het plangebied. Gezien de aard en omvang van het maatschappelijke gebruik dat mogelijk wordt gemaakt kan geconcludeerd worden dat de afstand dusdanig groot is dat geen negatieve effecten zullen optreden.
Soortenbescherming
Voor de uitbreiding van het perceel is geen sprake van de kap van bomen, slopen van bebouwing of dempen van sloten. Het perceel waarop de uitbreiding plaatsvindt is reeds in gebruik als agrarische grond en wordt tevens deels gebruikt als rijroute. Gezien het huidige intensieve gebruik is het niet waarschijnlijk dat beschermde soorten zich hier hebben gevestigd.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Risico's zijn inzichtelijk gemaakt op de risicokaart die per provincie wordt bijgehouden. Uit de risicokaart blijkt dat nabij het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn. Wel is het bedrijf zelf aangewezen als risicovolle inrichting door de aanwezigheid van een brandstoftank. Deze tank hoeft in het kader van externe veiligheid niet beschouwd te worden. En vormt geen belemmering voor de ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maken.
Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.
In of nabij het plangebied lopen geen hoofdkabels of -leidingen. Ook liggen er geen relevante zones over het plangebied.
Agrarisch
In het plangebied wordt een agrarisch bedrijf in de vorm van een akkerbouwbedrijf toegestaan. Het bedrijfsperceel heeft daarom de bestemming 'Agrarisch'.
De gebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd. Buiten het bouwvlak bestaan beperkte mogelijkheden voor bouwwerken, niet zijnde gebouwen.
De goothoogte en hoogte van bedrijfsgebouwen mogen niet meer bedragen dan 8,5 en 11 meter.Voor bijbehorende bouwwerken geldt een goothoogte van 3,5 meter en een bouwhoogte van 6 meter.
De gronden binnen de bestemming zijn daarnaast bestemd voor de instandhouding en ontwikkeling van de afschermende erfbeplanting. Hiermee worden de aanwezige historische erfsingels beschermd door de regeling.
Daarnaast wordt middels een voorwaardelijke verplichting de uitvoering en het in stand houden van de landschappelijke inpassing gewaarborgd.
Waarde - Archeologische verwachtingswaarde WA-7
Ten behoeve van mogelijk voorkomende archeologische waarden in het plangebied is de bestemmingsplan 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde WA-7', conform het archeologisch beleid van de gemeente Noordoostpolder, opgenomen. Bij ingrepen groter dan 10.000 m2 en dieper dan 50 centimeter is archeologisch onderzoek nodig.
Inspraak en overleg
Omdat de gemeente de belanghebbenden wil betrekking bij de planvorming, is op basis van de Inspraakverordening van de gemeente inspraak verleend op het voorontwerpbestemmingsplan. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt. Er zijn geen inspraakreacties binnengekomen.
Over het voorontwerp van dit bestemmingsplan heeft in deze periode ook het vooroverleg plaatsgevonden met de overlegpartners. Van de provincie Flevoland en het Waterschap Zuiderzeelandschap is een reactie ontvangen. De reactie van het Waterschap Zuiderzeelandschap is verwerkt in paragraaf 4.4 Water en de reactie van de provincie Flevoland heeft geleid tot wijzigingen in paragraaf 3.2 Provinciaal beleid en is op de verbeelding de bestemming Waarde - Archeologische verwachtingswaarde WA-6 gewijzigd naar Waarde - Archeologische verwachtingswaarde WA-7.
Zienswijzen
Vervolgens heeft het ontwerpbestemmingsplan voor zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode kon een ieder zienswijzen tegen het bestemmingsplan kenbaar maken. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt. Er zijn geen zienswijzen ingediend.
Vaststelling
Het bestemmingsplan is vervolgens op 11 november 2019 vastgesteld. Uiteindelijk is tegen het vaststellingsbesluit beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Financiële haalbaarheid
Het bestemmingsplan vormt het toetsingskader voor een particuliere ontwikkeling. Er is sprake van de ontwikkeling van een mestsilo, sleufsilo en een schuur. De initiatiefnemer heeft aannemelijk gemaakt dat het voornemen financieel haalbaar is.
Grondexploitatie
Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, woningbouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.
De beoogde ontwikkeling die in dit bestemmingsplan centraal staat is als 'bouwplan' grondexploitatieregeling aangemerkt. Voor dit plan is een anterieure overeenkomst opgesteld, waarmee de kosten anderszins zijn verzekerd. Hierin zijn ook afspraken gemaakt ten aanzien van planschade.