Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Landelijk gebied, Hertenpad 2 te Kraggenburg
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0171.BP00625-VS01
1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
 
In deze regels wordt verstaan onder:
 
1.1 plan:
het bestemmingsplan ‘Landelijk gebied, Hertenpad 2 te Kraggenburg’ met identificatienummer NL.IMRO.0171.BP00625-VS01 van de gemeente Noordoostpolder;
 
1.2 bestemmingsplan:
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
 
1.3 aanduiding:
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.4 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.5 aan huis verbonden bedrijf
De in Bijlage 1 'Aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten' genoemde bedrijvigheid, dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;
 
1.6 aan huis verbonden beroep
De uitoefening van een beroep (dan wel het verlenen van diensten) op administratief, maatschappelijk, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig of een daarmee gelijk te stellen gebied, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij in overwegende mate de woonfunctie blijft behouden en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
 
1.7 achtererfgebied
Erf achter de lijn die een woning doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder de woning opnieuw te doorkruisen of in het erf achter de woning te komen;
 
1.8 ander bouwwerk
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
 
1.9 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
 
1.10 bebouwingsgebied
Achtererfgebied alsmede de grond onder de woning, uitgezonderd de grond onder de oorspronkelijke woning;
 
1.11 bebouwingspercentage
De oppervlakte van gebouwen uitgedrukt in procenten van de nader aangegeven gronden
 
1.12 bestaand
  1. Met betrekking tot bebouwing: de bebouwing als aanwezig ten tijde van het in vastgesteld ter visie leggen van het plan;
  2. Met betrekking tot gebruik: het gebruik ten tijde van het rechtskracht verkrijgen van het plan;
1.13 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
 
1.14 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.15 bevoegd gezag
Bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;
 
1.16 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een woning dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindende woning verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
 
1.17 bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
 
1.18 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
 
1.19 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.20 bouwperceelgrens
De grens van een bouwperceel.
 
1.21 bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
 
1.22 detailhandel:
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen voor gebruik, verbruik of aanwending overwegend anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; onder detailhandel is hier geen horeca begrepen;
 
1.23 erf:
Al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een woning en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van die woning. Gronden met de bestemming 'Groen – Erfsingel' worden niet tot het erf gerekend;
 
1.24 extensieve openluchtrecreatie
Vormen van recreatief medegebruik van het agrarisch en/of natuurgebied door middel van al dan niet aangelegde en aanwezige voorzieningen, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruime, zoals wandel-, ruiter- en fietspaden, vis- en picknickplaatsen en strandjes;
 
1.25 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.26 hoofdgebouw
Een gebouw dat binnen een bebouwingsvlak door constructie, afmetingen of bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;
 
1.27 horeca
Een bedrijf dat is gericht op het verstrekken van maaltijden en dranken voor gebruik ter plaatse (restaurantbedrijf), waaronder ook worden verstaan lunchrooms, eethuizen, bistro's, theehuizen, broodjeszaken en dergelijke;
 
1.28 openbaar toegankelijk gebied
Weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;
 
1.29 overig bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
 
1.30 pand
De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
 
1.31 seksinrichting:
Een inrichting, bestaande uit een of meer voor publiek toegankelijke, besloten ruimten, waarin bedrijfsmatig of op een daarmee vergelijkbare wijze, seksuele handelingen worden verricht;
 
1.32 voorerfgebied
Erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied;
 
1.33 voorkant
Met het oog op het bepalen van het achtererfgebied aangegeven lijn op de verbeelding;
 
1.34 "vrij" beroep:
Beroep of beroepsmatige dienstverlening op administratief, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch, kunstzinnig, vastgesteldtechnisch en daarmee gelijk te stellen gebied;
 
1.35 woning:
een gebouw of een gedeelte van een gebouw, krachtens aard en indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden. 
  
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 de dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
 
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. De maximale goothoogte mag over maximaal 1/3 van de gevellengte overschreden worden.
 
2.3 de inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
  
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen - Erfsingel
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Groen - Erfsingel’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. opgaande afschermende beplanting;
  2. een bebouwingsvrije onderhoudsstrook;
  3. erfsloten;
met daaraan ondergeschikt:
  1. tuinen, erven en paden;
  2. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. parkeervoorzieningen.
3.2 Bouwregels
 
Binnen deze bestemming mag niet gebouwd worden.
  
Artikel 4 Wonen - Extra woningen op erven
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Wonen – Extra woningen op erven’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen;
met daarbijbehorende:
  1. gebouwen en bijbehorende bouwwerken;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. andere werken;
  4. tuinen, erven en paden;
  5. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. parkeervoorzieningen;
  7. nutsvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
 
4.2.1 Toegestane bebouwing
Op en in de gronden als bedoeld in lid 1, mogen uitsluitend gebouwd worden:
  1. woningen;
  2. bijbehorende bouwwerken;
  3. andere bouwwerken geen gebouw zijnde.
4.2.2 Bouwen
  1. woningen mogen uitsluitend gebouwd worden ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – één woning toegestaan’, hierbij mag het aantal aangegeven woningen niet overschreden worden;
  2. de inhoud van een woning mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven;
  3. de minimale dakhelling mag niet minder bedragen dan op de verbeelding is aangegeven, de maximale dakhelling mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven.
  4. de minimale goothoogte mag niet lager zijn dan op de verbeelding is aangegeven, de maximale goothoogte en de maximale bouwhoogte mogen niet hoger zijn dan op de verbeelding is aangegeven;
  5. bijbehorende bouwwerken en bouwwerken geen gebouw zijnde mogen uitsluitend gebouwd worden in het bebouwingsgebied van een woning;
  6. de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken per woning mag niet meer dan 150 m² bedragen;
  7. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3,5 m;
  8. de hoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 6,0 m;
  9. in afwijking van het bepaalde onder e. f., g., en h. geldt voor bijbehorende bouwwerken dat afwijkingen in maten en afmetingen zoals die bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het vastgesteld van dit plan gehandhaafd mogen worden;
  10. de hoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde mag niet meer bedragen dan 2,0 m;
  11. in afwijking van lid j. mag de hoogte van pergola’s maximaal 3,0 m zijn;
  12. in afwijking van lid j. mag de hoogte van erf- en terreinafscheidingen in het voorerfgebied maximaal 1,0 m zijn.
4.3 Specifieke gebruiksregel
 
4.3.1 Voorwaardelijke verplichting erfsingel
Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 4 .1 opgenomen bestemmingsomschrijving, zonder de aanplant en instandhouding van een erfsingel conform de in Bijlage 1 opgenomen inrichtingstekening ter plaatse van de bestemming `Groen - Erfsingel'. Indien de boomgaard op het aangrenzende perceel aan de zuidkant gerooid wordt dan moet de erfsingel aan de zuidzijde van het perceel aangeplant worden. Indien de bomenrij op het aangrenzende perceel aan de oostzijde gerooid wordt dan moet de erfsingel aan de oostzijde van het perceel aangeplant worden.
 
4.3.2 Strijdig gebruik
Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk als zelfstandige woonruimte;
  2. het gebruik ten behoeve van een seksinrichting;
4.3.3 Geoorloofd gebruik
Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval niet gerekend een aan huis verbonden beroep- of bedrijfsactiviteit, mits:
  1. ten hoogste 30% van de oppervlakte van een woonhuis of de woning binnen een woongebouw en ten hoogste 60% van de toegelaten oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt ten behoeve van het aan huis verbonden beroep, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte per woning niet meer dan 75 m2 bedraagt;
  2. de uitstraling van de woning intact blijft;
  3. het gebruik geen onevenredig nadelige gevolgen heeft voor het woon- en leefmilieu;
  4. het gebruik geen onevenredig nadelige gevolgen heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
  5. het parkeren ten behoeve van het gebruik binnen het bestemmingsvlak op eigen terrein plaatsvindt;
  6. geen detailhandel wordt uitgeoefend;
  7. de activiteit uitsluitend door de bewoner(s) wordt uitgeoefend;
  8. in geval van een bedrijfsactiviteit, het een activiteit betreft die genoemd is in Bijlage II ‘ Aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten’.
4.4 Afwijken van de gebruiksregels
 
4.4.1 Afwijken vergroten inhoud woning
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 4.2.2 onder b, sub 3, ten behoeve van het uitsluitend binnen de aaneengesloten oorspronkelijke bebouwing, vergroten van de inhoud van de woonruimte tot de totale inhoud van die aaneengesloten bebouwing, mits:
  1. één en ander duidelijk bijdraagt aan de instandhouding van de betreffende bebouwing, en
  2. het aantal woningen niet toeneemt.
4.4.2 Afwijken ander gebruik
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 1, ten behoeve van het gebruik van gebouwen uitsluitend als ondergeschikte nevenfunctie, voor
  1. het bieden van overnachtingsmogelijkheden, met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 100 m²;
  2. horeca ten dienste van extensieve openluchtrecreatie, met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 100 m²;
  3. educatief centrum gericht op de landbouw en/of natuur;
  4. opslag en stalling van caravans, campers en boten en dergelijke;
  5. kunstnijverheid, ateliers en musea;
  6. (kinder)dagopvang, met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 100 m²;
  7. detailhandel gerelateerd aan het onder b. en e. genoemde ander gebruik tot een maximale verkoopvloeroppervlakte van 100 m².
  8. Bij het afwijken op grond van artikel 4.4.2 dienen de volgende bepalingen in acht te worden genomen:
  9. indien hierboven geen maximale oppervlakte genoemd is mag de nevenfunctie op ten hoogste de oppervlakte van de al bestaande bijbehorende bouwwerken plaatsvinden;
  10. het gebruik mag geen onevenredig nadelige gevolgen hebben voor het woon- en leefmilieu;
  11. het gebruik mag geen onevenredig nadelige gevolgen hebben op de normale afwikkeling van het verkeer
  12. het parkeren ten behoeve van de nevenfunctie dient binnen het bestemmingsvlak op eigen terrein plaats te vinden;
  13. er mag geen opslag van goederen ten behoeve van de nevenfunctie in de open lucht plaatsvinden;
Artikel 5 Waarde - Archeologische verwachtingswaarde WA-7
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Waarde - Archeologische verwachtingswaarde WA-7’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische verwachtingswaarden.
 
5.2 Bouwregels
 
5.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor bouwwerken, waarvoor bodemingrepen nodig zijn met een oppervlakte groter dan 10.000 m² en dieper dan 50 cm, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van burgemeester en wethouders:
  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
5.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen
Indien uit het in 5.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
5.2.3 Advies
Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de vergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in 5.2.2 , wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
 
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
5.3.1 Verbod
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist, met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 10.000 m² en dieper dan 50 cm:
  1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden;
  2. het graven van watergangen;
  3. het graven van sleuven breder dan 50 cm ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en/of apparatuur;
  4. het permanent verlagen van het waterpeil.
5.3.2 Uitzondering
Het bepaalde in 5.3.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
  1. het normale onderhoud en het normale agrarische gebruik betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  4. aanvaardbaar zijn op basis van een eerder onderzoek waaruit is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.
5.3.3 Afwegingskader
De in 5.3.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:
  1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
  2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, of;
  3. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
    1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
    2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
    3. een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
5.3.4 Advies
Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden voorwaarden te verbinden wordt een professioneel archeoloog om advies gevraagd.
 
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming ‘Waarde - Archeologische verwachtingswaarde WA-7’ geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien op basis van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
 
3 Algemene regels
 
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
  
Artikel 7 Algemene afwijkingsregels
 
7.1 Afwijkingsbevoegdheid
 
7.1.1 Afwijken
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
  1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. de bestemmingsregels ten behoeve van een geringe aanpassing van het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. de bestemmingsregels ten behoeve van de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de afwijking gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  4. de bestemmingsregels voor een aanpassing van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot niet meer dan 10 m;
  5. de bestemmingsregels voor een aanpassing van de bouwhoogte van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten tot niet meer dan 40 m;
  6. de bestemmingsregels het plan voor het overschrijden van de grenzen van het aanduidingsgebied ‘specifieke vorm van wonen - één woning toegestaan’ naar de buitenzijde door:
    1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen;
    2. gevel- en kroonlijsten, overstekende daken;
    3. (hoek)erkers over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen; mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt;
  7. het bepaalde over de afstand van uitbouwen tot aan de voorgevel en het verlengde daarvan voor het bouwen van (hoek)erkers, mits de diepte van de (hoek)erker, gemeten uit de zijgevel, niet meer bedraagt dan 1,5 m;
  8. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen voor plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen;
  9. de eis dat bij een aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen blijkt dat voldoende parkeer- of stallingsruimte moet worden gerealiseerd indien op andere wijze in de nodige parkeer- en/of stallingsruimte wordt voorzien.
7.1.2 Afwegingskader
Een in genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de milieusituatie;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  5. de sociale veiligheid;
  6. de externe veiligheid.  
Artikel 8 Overige regels
 
8.1 Werking wettelijke regelingen
 
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van dit plan.
 
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
 
9.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in 9.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het 9.1 sub a met maximaal 10%.
  3. 1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijn 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 9.2 sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in 9.2 sub a na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 10 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als:
 
Regels van het bestemmingsplan ‘Landelijk gebied, Hertenpad 2 te Kraggenburg’.