direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bestemmingsplan Landelijk gebied, Kleiweg 35 en 35 a en c Marknesse
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0171.BP00604-VS01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het erf aan de Kleiweg 35 te Marknesse bestaat uit een woning met daarbij diverse stallen. Op 27 februari 2017 heeft de initaitiefnemer een principeverzoek aan de gemeente Noordoostpolder gericht met de vraag om het huidige bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van het bouwen van een bewaarloods buiten het bouwblok. Op 16 mei 2017 is besloten hieraan medewerking te verlenen. De structuurvisie 'Noordoostpolder 2025' biedt mogelijkheden voor deze ontwikkeling.

Na uitbreiding van het agrarisch erf conform het beleid is plaats voor een bewaarloods van maximaal 32 meter breed. De beslissing van het principe verzoek is opgenomen in Bijlage 1.

De huidige bestemming van de projectlocatie is Agrarisch gebied zonder bebouwingsvlak. Gebouwen, waaronder een bewaarloods, zijn buiten bebouwingsvlakken ingevolge het bestemmingsplan niet toegestaan . Dit zou tot een weigering van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen van een bewaarloods leiden. De conclusie is dat het vigerende planologische kader er aan in de weg staat dat het college een omgevingsvergunning voor een bewaarloods aan de zijkant van het erf, van welke afmeting dan ook, kan verlenen.

Voor het bouwen van een loods is een verruiming van het agrarisch erf, oftewel een vergroting van het bebouwingsvlak, vereist . Hiervoor is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Daarnaast is met de buren overeengekomen dat ter compensatie van de te bouwen loods een stukje overgrond aan het perceel Kleiweg 35a toegevoegd wordt. Deze grond zal daarom worden toegekend aan het perceel 35a waar de bestemming Wonen geldt. Hiervoor moet een deel van de bestaande bestemming worden veranderd in de bestemming Wonen.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied bestaat uit de Kleiweg 35 en 35 a en c te Marknesse. De locatie ligt in het buitengebied van Marknesse gemeente Noordoostpolder, namelijk op een afstand van circa 3 kilometer ten zuidwesten van de kern Marknesse. Op de volgende afbeelding is de globale ligging van deze locatie in beeld gebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00604-VS01_0001.png"

Afbeelding: Globale ligging Kleiweg 35 Marknesse

1.3 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een planbeschrijving gegeven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het overheidsbeleid voor zover van toepassing beschreven. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op milieu- en omgevingsthema’s. In hoofdstuk 5 komt de juridische aspecten/planverantwoording aan de orde. In de hoofdstukken 6 en 7 komen de economische uitvoerbaarheid en maatschappelijke uitvoerbaarheid aan bod.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied

Het plangebied bevindt zich aan de zuid westzijde van Marknesse. De locatie ligt op circa 3 kilometer ten zuidwesten van de kern van Marknesse. Verder grenst het plangebied aan omliggende agrarische percelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00604-VS01_0002.png"

Afbeelding: Ligging plangebied

Het plangebied bestaat uit zowel een uitbreiding van een agrarisch erf als dat van het arbeiders erf. Het bestaande erf is functioneel ingericht ten behoeve van een agrarische bedrijfsvoering. De ontsluiting van het erf alsmede het laden van de dieren vindt plaats via een inrit aan de Kleiweg. De bebouwing op het erf bestaat uit een boerderij en diverse bedrijfsgebouwen (totale perceelsoppervlakte van ca. 18500 m2 waarvan zo'n 6000m² bebouwd.) Verder zijn de schuren opgetrokken uit materialen zoals damwandplaten en metselwerk. De grote oppervlakte erfverharding (ongeveer 5000 m2) bestaat voornamelijk uit betonverharding. Het erf is op een landschappelijke wijze omheind door middel van een groene erfafscheiding in de vorm van hagen, een sloot en boomsingels. Aan de noordwest zijde van het erf ontbreekt deze landschappelijke erfafscheiding. Direct naast Kleiweg 35 is Kleiweg 35a gelegen. De volgende afbeeldingen geven een impressie van de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00604-VS01_0003.png"

Afbeelding: huidige situatie - woning met inrit

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00604-VS01_0004.png"

Afbeelding: huidige situatie - erftoegangsweg met beplanting en arbeiderswoning

2.2 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie bevindt zich op het perceel aan de Kleiweg een hoofdgebouw met diverse werkruimtes en een bewaarloods. De voorgenomen ontwikkeling betreft een nieuwe opbergloods van 32 x 61= 1952 m² meter. Het toekomstige erf wordt landschappelijk ingepast. Op onderstaande afbeelding is een luchtfoto weergegeven waarin de locatie van de opbergloods in het oranje is omlijnd en ook is op de erfinrichtingstekening te zien hoe dit ruimtelijk wordt ingepast.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00604-VS01_0005.png"

Afbeelding: luchtfoto plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00604-VS01_0006.png"

Afbeelding: erfinrichtingstekening met situering bewaarloods

De belangrijkste inrichtingsmaatregelen zijn als volgt;

Bij verruiming van erven wordt een erfsingel van minimaal 6 meter breed voorgeschreven. Aan de binnenzijde moet een bebouwingsvrije ruimte van nog eens 6 meter aanwezig zijn. Dit komt neer op een erfsingelgrensbepaling van 14 meter vanaf hart sloot tot aan bouwvlak. Er zal een tevens een rietveld worden aangelegd tussen de nieuwe loods en de woning op perceel Kleiweg 35a.

De loods wordt net als andere landbouwschuren opgetrokken uit wanden die deels bestaan uit betonelementen en deels uit damwandprofielplaten. Qua kleurstelling wordt aangesloten bij de bestaande bebouwing. De loods is 32m breed en 61m lang. De erfuitbreiding achter de oorspronkelijke arbeiderswoningen is slechts mogelijk na een herziening van het bestemmingsplan.

De erfuitbreiding mag geen afbreuk doen aan het woongenot van de bewoners van de arbeiderswoningen. In dit kader zijn betrokkenen met elkaar in overleg getreden en is besloten tot een gezamenlijke ontwikkeling. De nieuwe bewoners van de woning zijn tijdig op de hoogte gesteld van de ontwikkeling. Vervolgens is met hen een overeenkomst afgesloten met afspreken over de inrichting van het erf, zie Bijlage 3. Eén van de afspraken is dat een gedeelte van de agrarische grond tussen de nieuw te bouwen loods en het perceel Kleiweg 35a wordt toegevoegd aan het arbeiderserf van de bewoners van het perceel Kleiweg 35a. Daarnaast zijn er afspraken gemaakt over de inrichting van dit gebied. Deze staan ook benoemd in Bijlage 3.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.

3.1 Rijksbeleid

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.


In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.


De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma’s zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

Ladder voor duurzame verstedelijking (2017)

Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, is in 2012 de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe stedelijke ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid. De Ladder is derhalve een instrument voor de borging van een efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

De definitie voor een stedelijke ontwikkeling (artikel 1.1.1, lid 1, Bro) luidt als volgt: Stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere   stedelijke voorzieningen.


Beoordeling van het voorliggende project aan de hand van de Ladder: De voorgenomen ontwikkeling is in ieder geval geen stedelijke ontwikkeling. Op de Ladder hoeft daarom niet verder ingegaan te worden.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie FlevolandStraks

De Omgevingsvisie FlevolandStraks geeft de langetermijnvisie van de provincie Flevoland op de toekomst van dit gebied. Het gaat over de periode tot 2030 en verder. Het geeft aan welke kansen, opgaven en uitdagingen er voor Flevoland liggen. Er zijn drie kernopgaven:

  • Het Verhaal van Flevoland (fysieke omgeving),
  • Krachtige Samenleving (sociaal-economische omgeving),
  • Ruimte voor Initiatief (bestuurlijke omgeving).


Deze opgaven vormen de kern voor alle ontwikkelingen waar de provincie Flevoland bij betrokken is. Zowel voor de strategische opgaven uit de Omgevingsvisie, als andere vraagstukken van de provincie Flevoland. In de strategische opgaven staan de belangrijkste vraagstukken en ambities voor de toekomst beschreven. Het gaat om de volgende opgaven:

  • Duurzame Energie
  • Regionale Kracht
  • Circulaire Economie
  • Landbouw: Meerdere Smaken


De voorgenomen ontwikkeling sluit goed aan bij de uitgangspunten van de Omgevingsvisie FlevolandStraks. Vooralsnog is de beleidsmatige kant van de Omgevingsvisie FlevolandStraks in uitwerking. Daarom wordt wat betreft het beleid nog verwezen naar het omgevingsplan Flevoland 2006.

Omgevingsplan Flevoland 2006

Het beleidskader van de provincie Flevoland voor het totale omgevingsbeleid is omschreven in het Omgevingsplan Flevoland 2006. In dit plan is het integrale omgevingsbeleid voor de periode 2006-2015 neergelegd met een doorkijk naar 2030. Het belangrijkste doel hiervan is het creëren van een goede woon- en leefomgeving.

Voor de provincie zijn speerpuntgebieden opgesteld. Het plangebied ligt in het speerpuntgebied 'Noordelijk Flevoland'. Dit gebied is van oudsher primair op landbouw en visserij georiënteerd. Het gebied heeft nieuwe impulsen nodig om het gebied vitaal te houden en kansen te bieden voor een verdere economische ontwikkeling.

In het gebied werkt de provincie met de twee gemeenten Urk en Noordoostpolder en het waterschap Zuiderzeeland aan een gezamenlijke aanpak van omgevingsvraagstukken. Daarmee wordt gevolg gegeven aan de constatering dat in dit deel van de provincie extra impulsen nodig zijn. Het accent ligt op economie en waterhuishoudkundige opgaven. Oplossingen worden zoveel mogelijk gezocht in combinatie met perspectieven voor de landbouw, recreatie en toerisme, landschap, natuur, verstedelijking met ruimte voor wonen en werken.

In het omgevingsplan Flevoland 2006 is opgenomen het ‘Beleidskader landelijk gebied’. Dit beleidskader is in juridische zin uitgewerkt in de beleidsregel ‘Kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied’. Hierin heeft de provincie Flevoland beleidsregels opgenomen voor de vergroting van agrarische bouwpercelen (of bouwvlakken zoals ze in dit bestemmingsplan worden genoemd). Met deze beleidsregel willen Gedeputeerde Staten aangeven op welke wijze zij omgaan met de uitgangspunten zoals die in het Omgevingsplan Flevoland 2006 zijn geformuleerd met betrekking tot kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied.

Wat betreft de voorgenomen ontwikkeling gaat het om de ontwikkeling van een agrarisch aanverwante activiteit waarvoor een vergroting van het agrarisch bouwperceel nodig is. In dit bestemmingsplan is opgenomen dat de erfsingel behouden/hersteld moet worden, waardoor de ontwikkeling landschappelijk wordt ingepast en qua vorm past in het aanwezige landschap. Wat betreft de verkeerskundige inpassing zijn vinden er geen nieuwe aanpassingen plaats, die is ook niet nodig gezien de voorgenomen ontwikkeling. De ontwikkeling heeft namelijk geen (grote) verkeersaantrekkende werking, er is geen sprake van meerdere uitritten en parkeren vindt plaats op eigen terrein.

Verordening voor de fysieke leefomgeving

In de provinciale Verordening voor de fysieke leefomgeving vindt een juridische vertaling plaats van het beleid van provinciaal niveau. In de verordening is een aantal regels opgenomen met betrekking tot belangrijke ruimtelijke elementen die een doorwerking hebben in het bestemmingsplan. Het betreft onder meer aspecten als: bijzondere gebieden, waterhuishouding, waterkeringen, bescherming landschap et cetera.

Conclusie

Het provinciaal beleid is gericht op behoud en versterking van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. De ontwikkeling biedt tevens kansen voor verder economische ontwikkelingen voor dit gebied. Ook zijn er mogelijkheden om hier de waterhuishoudkunde te verbeteren en versterken.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Noordoostpolder 2025

De structuurvisie Noordoostpolder 2025 is in 2013 vastgesteld. De structuurvisie is een integrale ruimtelijke visie, die de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten beschrijft. De visie heeft als doel de verschillende belangen, zoals voor het landschap, de kernen en de gemeenschap, zorgvuldig af te wegen. En hieruit een integrale ontwikkelingsrichting te bepalen voor de periode tot 2025. De Structuurvisie Noordoostpolder 2025 is vooral gericht op behoud en verbetering van de bestaande ruimtelijke, economische en sociale kwaliteiten en daarmee op het versterken van het landschap en leefbaarheid in de gemeente Noordoostpolder.

De Structuurvisie is een document voor de langere termijn. Daarom kent zij een zekere mate van globaliteit en abstractie. De visie vormt de basis voor het toekomstig beleid, ter uitwerking van de structuurvisie zijn gebiedsvisies, masterplannen, uitwerkingsplannen, bestemmingsplannen en beleidsplannen nodig om concrete (plan)ontwikkelingen in gang te zetten. Deze structuurvisie is hoofdzakelijk gericht op het landelijk gebied, op de relatie tussen het landelijk gebied en de kernen en op de relatie tussen Emmeloord en de dorpen.

De structuurvisie staat toe dat de gemeente ruimte biedt voor uitbreiding van agrarische erven ten behoeve van een rendabele agrarische bedrijfsvoering.Door de uitbreiding van erven is de ontwikkeling van de bewaarloods mogelijk. Hiermee wordt bijgedragen aan het behouden en versterken van de leefbaarheid in het landelijk gebied en de landschappelijke kwaliteit van het landschap. Wel verbindt de structuurvisie onderstaande voorwaarden (1.1.1 tot en met 1.1.3) aan medewerking.


1.1.1 Maximale afmetingen erf

Het erf mag maximaal 3 hectare groot zijn met een breedte van 150 meter en een diepte van 200 meter. Het hart van de kavelsloot vormt de grens van het erf aan de zij- en aan de achterkant.

1.1.2 Geen afbreuk woongenot bewoners arbeiderswoningen

De nieuwe bewoners van de woning zijn optijd op de hoogte gesteld van de ontwikkeling. Vervolgens is met hen een overeenkomst afgesloten met afspraken over de inrichting van het erf, zie Bijlage 3. Eén van de afspraken is dat een gedeelte van de grond tussen de nieuw te bouwen loods en het perceel Kleiweg 35a, ter compensatie wordt toegeëigend aan de bewoners van het perceel Kleiweg 35a. Daarnaast zijn er afspraken gemaakt over de inrichting van dit gebied. Deze staan ook benoemd in Bijlage 3.


1.1.3 Herstellen erfsingels

Bij verruiming van erven wordt een erfsingel van minimaal 6 meter breed voorgeschreven. Aan de binnenzijde moet een bebouwingsvrije ruimte van nog eens 6 meter aanwezig zijn. Dit komt neer op een erfsingelgrensbepaling van 14 meter vanaf hart sloot tot aan bouwvlak. Door erfinrichtingstekening als voorwaardelijke verplichting wordt aan deze voorwaarde voldaan.

De voorgenomen ontwikkeling is van ondergeschikte aard en is op geen enkele manier strijdig met de Structuurvisie Noordoostpolder 2025.

Conclusie

Door de uitbreiding van erven is de ontwikkeling van de bewaarloods mogelijk. Hiermee wordt bijgedragen aan het behouden en versterken van de leefbaarheid in het landelijk gebied en de landschappelijke kwaliteit van het landschap. Er wordt voldaan aan alle gestelde voorwaarden in de structuurvisie Noordoostpolder 2025.

Welstandsnota gemeente Noordoostpolder

De welstandsnota 2016 van de gemeente Noordoostpolder is vastgesteld op 29 november 2016. Uit deze welstandsnota blijkt dat een groot deel van het grondgebied van de gemeente welstandsvrij is.

In deze gebieden hoeven bouwplannen niet meer of slechts beperkt getoetst te worden aan redelijke eisen van welstand.

Voor het overige gedeelte van de gemeente gelden voor bepaalde categorieën bouwwerken nog maar zeer beperkte welstandseisen. Het voorliggende plan ligt in het buitengebied en in dit gebied zijn er vanuit de welstandsnota geen welstandscriteria bij de beoordeling van bouwplannen. In de welstandsnota worden wel eisen gesteld aan het kleurgebruik van bedrijfsgebouwen. Daar zijn alleen gedekte kleuren toegestaan.


Naast het feit dat de welstandscriteria alleen de hoofdlijnen bepalen en ruimte laten voor vernieuwing, bestaat ook nog de mogelijkheid af te wijken van welstandscriteria. Het gaat dan om bouwplannen, die weliswaar niet voldoen aan de gebiedsgerichte of objectgerichte welstandscriteria, maar wel een hoogwaardige, moderne en/of innovatieve architectuur kennen en een positieve bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. Dit is te beoordelen aan de hand van de algemene welstandscriteria.


De basis voor de keuze welstand, welstandsluw en welstandsvrij vormt de visie:


Voor (bestaande, te veranderen of nieuw te bouwen) bebouwing, die duidelijk bijdraagt aan het karakteristieke beeld en de ruimtelijke identiteit van de gemeente Noordoostpolder is welstand relevant,voor andere bebouwing minder of helemaal niet. Of het uiterlijk van de bebouwing van betekenis is voor de karakteristiek van de polder als geheel, hangt samen met de cultuurhistorische betekenis en de zichtbaarheid van de bebouwing.


In dit plan is sprake van de bouw van een bewaarloods buiten het bouwblok.

Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wordt gekeken of een plan voldoet aan redelijke eisen van welstand. Dit is uiteraard niet aan de orde voor bouwplannen die in welstandsvrije gebieden liggen.


De advisering is in handen gelegd van de welstandscommissie. Zij toetst een bouwplan aan de redelijke eisen van welstand, zoals verwoord in deze welstandsnota. De organisatie hiervan wordt gefaciliteerd door Het Oversticht. De samenstelling, werkwijze en verantwoordelijkheden van de commissie zijn in een dienstverleningsovereenkomst geregeld.

Daarmee wordt voldaan aan de criteria vanuit de welstandsnota.

Verder wordt in de welstandsnota aangegeven dat het vanuit stedenbouwkundig en cultuurhistorisch oogpunt van belang is dat groensingels rond de erven worden gehandhaafd. Dat wordt echter niet door de welstandsnota geregeld maar via het bestemmingsplan. In dit bestemmingsplan is via een voorwaardelijke verplichting geregeld dat de groensingels rond de erven worden gehandhaafd.

Voor de bouw van bedrijfsgebouwen in het landelijk gebied gelden bepaalde eisen, namelijk:

  • 1. Bedrijfsgebouwen in het landelijk gebied zijn overwegend 10 uitgevoerd in onderstaande RALkleuren of daarop gelijkende kleuren.
  • 2. Wanneer al een bedrijfsgebouw aanwezig is op het erf dan moet een nieuw bedrijfsgebouw overwegend zijn uitgevoerd in een toegestane RAL-kleur, die zoveel mogelijk aansluit bij de kleuren van het al aanwezige bedrijfsgebouw. Aanvullend op
  • 3. Mocht er geen toegestane RAL-kleur zijn, die goed aansluit bij de kleur van het al aanwezige bedrijfsgebouw, dan wordt een nieuw bedrijfsgebouw overwegend uitgevoerd in dezelfde kleur(en) als het al aanwezige bedrijfsgebouw.

Vanaf de weg is na aanplanting van de boomsingels niets te zien van het bijgebouw. Er zal dan ook niets veranderen aan het typische Noordoostpolders bebouwingsbeeld. Bovendien sluit zowel het agrarisch- als het arbeiderserf na de aanplanting met een groene omlijsting beter aan bij de bestaande groenstructuren in de omgeving. Daarnaast wordt qua kleurgebruik ook rekening gehouden met de eisen uit de welstandsnota. Door de uitbreiding van erven is de ontwikkeling van de bewaarloods mogelijk.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de volksgezondheid en het milieu te beschermen tegen geluidsoverlast ten gevolge van weg-, spoorweg- of industrielawaai. In deze wet is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies.


De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek in relatie tot het opstellen van een bestemmingsplan geldt indien in dat bestemmingsplan mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten.


Het plan is erfuitbreidingen van agrarisch erf en arbeiderserf. Nieuwe geluidgevoelige objecten worden hiermee niet mogelijk gemaakt.


In deze paragraaf wordt ingegaan op de geluidsaspecten met betrekking tot wegverkeerslawaai en industrielawaai. Spoorweglawaai is in dit geval niet aan de orde, omdat het plangebied niet nabij een spoorweg ligt.


Wegverkeerslawaai

Met de voorgenomen ontwikkeling worden geen nieuwe geluidgevoelige objecten in het kader van wegverkeerslawaai mogelijk gemaakt. Het verkeer zal door de ontwikkeling niet toenemen.

Industrielawaai

Met de voorgenomen ontwikkeling worden geen nieuwe geluidgevoelige objecten in het kader van industrielawaai mogelijk gemaakt.


Conclusie

Het aspect 'geluid' levert geen problemen op bij de voorgenomen ontwikkeling. Er worden in de toekomst geen werkzaamheden verricht die ernstige geluidshinder veroorzaken.

4.2 Bodemkwaliteit

Bij het opstellen van bestemmingsplannen is de hoofdvraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en hoe deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit als gevolg van aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bovendien mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet (bijvoorbeeld graafwerkzaamheden). Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Voor de Noordoostpolder is een bodemkwaliteitskaart beschikbaar die aangeeft dat er voor het plangebied geen waarneembare verontreinigingen zijn.

Er is voor het plangebied geen reden om aan te nemen dat de bodem verontreinigd is of ongeschikt voor de nieuwe bestemming. Onderstaande afbeelding geeft een beeld van de grondsoorten rondom Marknesse. Het plangebied is gelegen op kleigronden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00604-VS01_0007.png"

Afbeelding: grondsoortenkaart

Conclusie

Gelet op het voorstaande zijn er in het kader van dit plan geen belemmeringen vanuit het aspect bodem. Er is geen reden om aan te nemen dat de bodem verontreinigd is.

4.3 Water

Het waterschap Zuiderzeeland is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de normale procedure van de watertoets is toegepast. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Zuiderzeeland geeft een positief wateradvies. De volledige watertoets is opgenomen in Bijlage 2.

Aanvullend op de digitale watertoets, in het kader van het ambtelijk vooroverleg, als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit op de Ruimtelijke ordening moet een aanvraag voor een wateradvies worden ingediend bij Waterschap Zuiderzeeland of telefonisch contact worden opgenomen.


De normale procedure is gericht op ruimtelijke plannen met relatief vergaande consequenties voor de waterhuishouding. In dit geval is actieve betrokkenheid van Waterschap Zuiderzeeland nodig.

De relevante randvoorwaarden voor het plan zijn gerangschikt onder zeven streefbeelden ingedeeld op basis van de drie waterthema's 'Veiligheid, Voldoende Water en Schoon Water'. Van streefbeeld naar randvoorwaarde vindt u het uitgangspunt, dat het vertrekpunt vormt bij de verwezenlijking van het streefbeeld. U krijgt op deze manier een goed overzicht van de randvoorwaarden en kan eveneens herleiden waarop deze gebaseerd zijn.

Thema Veiligheid

Het plangebied ligt niet in een keurzone van de waterkering. Op basis van de ingevoerde gegevens over het plangebied zijn er geen uitgangspunten voor het thema veiligheid van toepassing.

Thema Voldoende Water

Het waterschap streeft naar een robuust watersysteem dat de effecten van toekomstige klimaatveranderingen en bodemdaling kan opvangen. De planontwikkeling is gelegen in een watersysteem dat op basis van de toetsing in 2012 voldoet aan de normering voor wateroverlast. Een dergelijk systeem kan het water verwerken tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. Het verharden van grond met bebouwing of bestrating leidt tot een versnelling van de afvoer van neerslag naar het watersysteem. Waar het verharde oppervlak als gevolg van een ruimtelijke ontwikkeling toeneemt, dienen compenserende maatregelen te worden genomen om piekafvoeren te verwerken. Afwenteling op omliggende gebieden wordt voorkomen en de bergingsruimte in het watersysteem blijft behouden.

Het plangebied is gelegen in het landelijk gebied. De nieuw te bouwen loods heeft een oppervlakte van 1952 m2. Daarnaast wordt er een weg/verhard pad naar de loods aangelegd. Verder is het in de nieuwe situatie mogelijk om het bouwvlak volledig te verharden. Indien de toename van verhard oppervlakte groter of gelijk is aan 2500 m2 dan is compensatie noodzakelijk. In het plan wordt rekening gehouden met de mogelijkheid dat het verharde oppervlakte toeneemt met 2500 m2. Daarom wordt een nieuwe erfsloot gegraven, zodanig dat aan de compensatie kan worden voldaan die nodig is mocht het gehele bouwvlak verhard worden. Gezien de lengte van deze nieuw te graven erfsloot wordt er voldoende gecompenseerd.

Bij deze planontwikkeling zal geen grondwater worden onttrokken ten behoeve van beregening, veedrenking of bedrijfsmatige toepassingen.

Thema Schoon Water

Voor bestaande gebieden wordt gestreefd naar het afkoppelen van verhard oppervlak. Het ombouwen van bestaande stelsels naar "zuiverend" gescheiden stelsels heeft een sterke voorkeur. Afstromend regenwater van vervuilde oppervlakken wordt gezuiverd.

Onder schoon hemelwater wordt verstaan:

  • Hemelwater van verhardingen met een verkeersintensiteit lager dan 1000 voertuigen per dag;
  • Hemelwater vanaf parkeerplaatsen met minder dan 50 plaatsen;
  • Hemelwater van daken/woningen waarbij geen voor het watersysteem; schadelijke uitloogbare stoffen zijn gebruikt;
  • Hemelwater van onverhard terrein;
  • Hemelwater van centrumgebieden (m.u.v. marktterreinen).

Het hemelwater afkomstig van schone oppervlakken wordt geïnfiltreerd of direct afgevoerd naar open water. Ook ter compensatie van het afgekoppelde verharde oppervlak dient extra open water of alternatieve berging te worden aangelegd.

Activiteitenbesluit milieubeheer

In het kader van het Activiteitenbesluit milieubeheer is de initiatiefnemer verantwoordelijk voor het nemen van maatregelen om nadelige gevolgen voor het milieu te voorkomen dan wel te beperken.


De de initiatiefnemer wordt erop gewezen het plan c.q. de wijziging/uitbreiding te melden via de Activiteitenbesluit Internet Module (AIM): www.aimonline.nl. De AIM verschaft nadere informatie omtrent milieuregels en maatregelen. Aan de hand van de door de initiatiefnemer via de AIM aangeleverde gegevens kan het waterschap, voor zover zij daartoe bevoegd zijn, de initiatiefnemer verder adviseren.

Watervergunning

Naast het graven van een nieuwe erfsloot zal de bestaande erfsloot die nu om het huidige perceel ligt gedeeltelijk worden gedempt. Hoewel voor het dempen geen compensatieplicht van toepassing is, is hiervoor wel een watervergunning nodig. Wellicht ten overvloede is de vergunningplicht ook van toepassing op het graven van de nieuwe erfsloot. Voor informatie omtrent het aanvragen van een watervergunning wordt de initiatiefnemer verwijzen naar de website van Waterschap Zuiderzeeland: www.zuiderzeeland.nl of het omgevingsloket: www.olo.nl.

Conclusie
In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen. Bovendien moet er een compensatie waterberging zijn bij een uitbreiding groter dan 2.500 m2 verhard oppervlak. Het bouwvlak is groter dan 2.500 m2 . De compensatie wordt toegepast in de vorm van groene singels en afwatering.

4.4 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen.

Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  • a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde, of
  • b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  • c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of
  • d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (in werking getreden per 01-08-2009).

Ruimtelijk-economische besluiten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet individueel getoetst aan die grenswaarden. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).

Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.

Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Vooralsnog geldt dat:

  • voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor infrastructuur dat bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, of 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen

Het voorliggende draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. De luchtkwaliteit zal hierdoor niet in betekende mate verslechteren. Derhalve hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het voorliggende plan.

4.5 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven. Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt en transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid ('Indeling Leidraad maatramp') zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:

  • inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient te worden onderzocht:

  • Of voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico.
  • Of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.

Inrichting

Er worden door het plan geen risicovolle inrichtingen mogelijk gemaakt. Wel ligt er in het plangebied een propaangastank. echter wordt er geen gevoelige functie mogelijk gemaakt met dit bestemmingsplan en zorgt de ligging van de gastank dus niet voor problemen bij de ontwikkeling van de bewaarloods.

Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen

In de directe nabijheid van het plangebied liggen geen buisleidingen waardoor vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor

In de directe nabijheid van het plangebied vindt geen transport van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor plaats. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.

Conclusie

Concluderend kan gesteld worden dat er geen belemmeringen zijn vanuit het aspect externe veiligheid.

4.6 Milieuzonering

Om tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijven op milieuhygiënische aspecten te komen wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. De milieuzonering zorgt voor voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen. Hiertoe zijn in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering (uit 2009)' bedrijven voorzien van een zone waar mogelijke nadelige effecten zijn voor woningen. Maatgevend zijn de thema’s geur, geluid, stof en gevaar. Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is het voorkomen van voorzienbare hinder door milieubelastende activiteiten van belang. Daarnaast mogen bedrijven niet worden beperkt in hun mogelijkheden.

Van omgeving naar plangebied

De erfuitbreidingen van agrarisch erf en arbeiderserf zal geen hinder ondervinden van functies in de omgeving. Er worden geen nieuwe milieugevoelige objecten mogelijk gemaakt.

Van plangebied naar omgeving

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.


In dit geval wordt een agrarisch- arbeiderserf vergroot Dit maakt geen milieubelastende functie mogelijk. Van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden is dan ook geen sprake.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering levert geen beperkingen op voor het voorliggende plan.

4.7 Geur

In het kader van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is onderzocht of in het plangebied een goed woon- en verblijfklimaat is gegarandeerd en of het bouwblok van eventueel omliggende veehouderijbedrijven optimaal blijft benut. Met het voorliggende plan wordt geen nieuw geurgevoelige object mogelijk gemaakt. Het bestemmingsplan regelt erfuitbreidingen van het agrarisch erf en het arbeiderserf waarna er plaatst is voor een extra bewaarloods op het agrarisch erf van maximaal 32 meter breed.

De Wet geurhinder en veehouderij maakt onderscheid in dieren met en zonder geuremissiefactor. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. In dit geval betreft het geen uitbreiding van veehouderij maar slechts een bijgebouw ten behoeve van opslag en schoonmaakwerkzaamheden.

Conclusie

Vanuit het aspect geur zijn er geen belemmeringen voor het voorliggende plan.

4.8 Ecologie

Bij ruimtelijke planvorming moet aandacht worden besteed aan de natuurwetgeving. De Wet natuurbescherming vormt het juridische kader voor natuurbescherming in Nederland. De verplichtingen voor de bescherming van natuurgebieden en de bescherming van plant- en diersoorten is vastgelegd in deze wet. Deze wet kan worden gezien als een vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Er kan een tweedeling worden gemaakt in gebieds- en soortbescherming.


Uitgangspunt van de wetgeving is een integrale bescherming van de aangewezen natuurwaarden en -gebieden. Dit betekent dat in beginsel elke aantasting, die schadelijke gevolgen kan hebben voor het aangewezen waarden dient te worden gereguleerd. Dit kan worden omschreven als een algehele zorgplicht. Het is verboden om, zonder vergunning, projecten of andere handelingen te realiseren / verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstelling de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten kunnen verslechteren of een verstorend effect kunnen hebben op aangewezen waarden.


Gebiedsbescherming

Voor de gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen met een hoge wettelijke bescherming. Hiervoor zijn Natura 2000-gebieden en gebieden onderdeel uitmakend van het Nederlands Natuurnetwerk (NNN) opgenomen. Een planologische ontwikkeling mag geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied.


De loods wordt gebruikt als schoonmaakruimte, ontvangsthal van vrachtwagens bij het in- of uitladen van dieren en werktuigenberging. Er worden geen dieren in gehuisvest. Ook de bestaande stallen wijzigen niet. Het voornemen heeft daarmee geen impact op te beschermen Natura 2000-gebieden, ook niet in de vorm van stikstofdepositie. Gelet op de afstand tot het gebied, de kernopgave van het gebied en de aard van de geplande ingreep wordt onderzoek in het kader van gebiedsbescherming binnen de Wet natuurbescherming niet nodig geacht.

Soortbescherming

De Wet natuurbescherming regelt ook de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. Het doel is om beschermde flora- en faunasoorten te beschermen. Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen tot gevolg hebben dat beschermde soorten in het geding komen. Indien dergelijke soorten aanwezig zijn en door de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling bedreigd worden, moet een ontheffing aangevraagd worden.

Het bestemmingsplan regelt de erfuitbreidingen van het agrarisch erf en het arbeiderserf waarna er plaatst is voor een extra bewaarloods op het agrarisch erf van maximaal 32 meter breed. De locatie waar de bewaarloods gepland is, is momenteel in gebruik als agrarisch gebied, daarom zijn hier geen beschermde soorten te verwachten.

Om biodiversiteit te waarborgen worden landschappelijke aanpassingen gedaan op en rondom het erf. Aan de oostzijde van het perceel wordt in het verlengde van de linker pluimveestal een boomsingel geplant, naast de op te richten loods, die aan sluit op de belijning van de boomsingel voor op het perceel. Ook aan de achterkant van het perceel wordt een singel geplant, die aan sluit op de andere boomsingels. De inrichting haakt daarmee aan op de bestaande boomsingels, waarmee het visueel als het ware één geheel wordt. Het bouwblok leunt visueel op het naastgelegen boomsingels en valt daarmee weg in het landschap. Het geheel versterkt de ruimtelijke kwaliteit van het bedrijf en de omgeving. De aanplant zal bestaan uit streekeigen bomen en bosschage, overeenkomstig de bomen voor op het perceel.

Het oprichten en gebruik van de loods heeft geen impact op de functies en waarden in de naaste omgeving. Er worden geen dieren in gehuisvest. Er is dus geen extra geur-, ammoniak- of fijnstofuitstoot wat tot een hogere milieubelasting zou kunnen leiden.

Conclusie

In het kader van de het aspect ecologie zijn er geen belemmeringen voor het voorliggende plan.

4.9 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie

In 1992 is het Europese Verdrag van Valletta/Verdrag van Malta gesloten. Bedoeling van het verdrag is om de archeologische waarden in de bodem zoveel mogelijk te beschermen door ze in de bodem (in situ) te behouden. Het verdrag heeft in Nederland geleid tot de Erfgoedwet, welke in 2017 van kracht is geworden. De wet vervangt onder meer de Monumentenwet en de Wet tot behoud van cultuurbezit. De wet verplicht gemeenten om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met belangrijke archeologische waarden die zich in de bodem kunnen bevinden. De belangrijkste uitgangspunten van de wet zijn:

  • archeologische waarden moeten zo veel mogelijk in de bodem (in situ) worden bewaard;
  • archeologie moet tijdig worden meegenomen in de ruimtelijke planvorming;
  • de veroorzaker betaalt de kosten van archeologisch onderzoek en noodzakelijke volwaardige opgravingen, voor zover die kosten redelijkerwijs kunnen worden toegerekend aan de verstoorder.


Op de Archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Noordoostpolder is te zien dat op de locatie van het plangebied een normale archeologische verwachtingskans geldt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00604-VS01_0008.png"

Cultuurhistorie

De bestaande woning is geen gemeentelijk monument en is niet als ‘karakteristiek’ aangeduid, hetzelfde geldt voor de schuren.

Conclusie

Er zijn geen belemmeringen vanuit de aspecten archeologie en cultuurhistorie.

4.10 Kabels en leidingen

In of nabij het plangebied bevinden zich geen bovengrondse en/of ondergrondse leidingen die ruimtelijk relevant zijn op bestemmingsplanniveau.

Conclusie

Het aspect kabels en leidingen leidt niet tot een belemmering van het voorliggende plan.

4.11 Milieueffectrapportage

Bij ruimtelijke plannen en besluiten die mogelijk gevolgen kunnen hebben voor het milieu dient te worden beoordeeld of ten behoeve van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling een milieueffectrapportage moet worden opgesteld. Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om milieubelangen bij verschillende ruimtelijke procedures een volwaardige plaats bij de besluitvorming te geven. Het wettelijk kader voor de m.e.r. is hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) en het daarbij behorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In het Besluit m.e.r. is geregeld voor welke plannen en besluiten daadwerkelijk een m.e.r.-procedure doorlopen moet worden.


Bij het toetsen van plannen en besluiten aan het Besluit m.e.r. zijn er drie mogelijkheden:

  • 1. m.e.r.-plicht: voor (onderdelen van) het plan of besluit is het uitvoeren van een m.e.r.-verplicht;
  • 2. m.e.r.-beoordelingsplicht: voor (onderdelen van) het plan of besluit moet eerst worden beoordeeld of het uitvoeren van een m.e.r. verplicht is;
  • 3. vormvrije m.e.r.-beoordeling: het plan of het besluit omvat een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit, maar deze activiteit ligt (ruim) beneden de in daarvoor in het Besluit m.e.r. opgenomen indicatieve drempelwaarden. Het bevoegd gezag moet dan een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitvoeren om na te gaan of die activiteit mogelijk aanzienlijke milieugevolgen zou kunnen hebben. Als uit die vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat aanzienlijke milieugevolgen op voorhand niet kunnen worden uitgesloten, moet er alsnog een verplichte m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd.


Voor activiteiten die niet in het Besluit m.e.r. zijn genoemd, geldt geen m.e.r.-plicht of (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsplicht.


Situatie plangebied

In het plangebied is sprake vaan een erfuitbreidingen van het agrarisch erf en het arbeiderserf waarna er plaatst is voor een extra bewaarloods op het agrarisch erf van maximaal 32 meter breed. Deze ontwikkeling wordt niet genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r.. Het plan maakt erfuitbereiding mogelijk, het aantal woningen blijft daarmee gelijk.


De bijbehorende drempelwaarden betreffen:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.


De voorgenomen ontwikkeling waar dit bestemmingsplan in voorziet blijft ver beneden de drempelwaarden zoals hiervoor genoemd. Doordat dit aantal ruimschoots beneden de drempelwaarden blijft is er geen sprake van een m.e.r.-plichtige activiteit. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.


In het kader van de voorbereiding is geconstateerd dat het plan niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied ligt. Tevens is gebleken dat geen sprake is van negatieve effecten op deze gebieden. Gelet op de kenmerken van het project, de locatie van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander wordt tevens bekrachtigd in dit hoofdstuk waarin uitgebreid wordt ingegaan op de milieu- en omgevingsaspecten.

Conclusie
Op grond van het voorgaande kan voor alle relevante milieuaspecten worden geconcludeerd dat belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten en dat het niet noodzakelijk is om een m.e.r.-beoordeling uit te voeren of een milieueffectrapportage op te stellen.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Algemeen


Type bestemmingsplan

De Wro en het Bro maken het mogelijk een bestemmingsplan op verschillende manieren vorm te geven. Grofweg kan gekozen worden uit de volgende planvormen:

  • een traditioneel gedetailleerd bestemmingsplan. Een dergelijk plan legt het beoogde gebruik van gronden en opstallen en de bebouwingsmogelijkheden van de in het plan opgenomen gronden gedetailleerd vast. De methodiek wordt wel ingezet om bestaande situaties te conserveren, maar wordt ook gebruikt om beoogde nieuwe ontwikkelingen nauwgezet te sturen;
  • een globaal bestemmingsplan dat nader moet worden uitgewerkt. In een dergelijk bestemmingsplan worden een of meerdere bestemmingen opgenomen, die later moeten worden uitgewerkt. Wordt veelal toegepast in gevallen waar de ontwikkeling van een gebied op hoofdlijnen bekend is, maar waar de concrete invulling nog moet volgen;
  • Een globaal eindplan. In deze planvorm wordt het ruimtelijk en functioneel streefbeeld in globale zin vastgelegd;
  • Een mix van bovenstaande planvormen afhankelijk van de specifieke problemen.


Naast dit onderscheid, dat is gebaseerd op de techniek van bestemmen, wordt verschil gemaakt tussen ontwikkelingsgerichte en beheergerichte bestemmingsplannen. Bij de keuze voor een bepaalde systematiek van bestemmingsregeling speelt een rol wat met het plan wordt beoogd: beheren of ontwikkelen. Daarnaast speelt een rol of er in een gebied sprake is van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.


In het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Landelijk gebied, Kleiweg 35 en 35 a en c Marknesse", waarbij sprake is van een ontwikkeling, is gekozen voor een gedetailleerd bestemmingsplan.


Wijze van bestemmen

Het uitgangspunt van een bestemmingsplan is om een passende bestemming toe te kennen aan de gronden in het plangebied. De bestemming bepaalt welke gebruiksdoelen of functies op grond van een goede ruimtelijke ordening zijn toegestaan.


Bij de keuze voor een bepaalde bestemming is de (gewenste) hoofdfunctie doorslaggevend. Als het ruimtelijk relevant is of als een bepaalde functie de omgeving beïnvloedt of daar eisen aan stelt, wordt gekozen voor een specifieke bestemming met eigen regels bouwen en gebruik.


Het is mogelijk om binnen de hoofdgroepen bestemmingen specifieker te maken door bijvoorbeeld ondergeschikte functies in de bestemmingsomschrijving op te nemen. Voor bijzondere ondergeschikte functies, die niet onder de algemene bestemmingsomschrijving vallen en niet conflicteren met de bestemming, wordt gekozen voor een afzonderlijke functieaanduiding.

5.2 Inleiding planregels


Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en de bijbehorende verbeelding waarop de diverse bestemmingen zijn aangegeven. De regels en de verbeelding dienen in samenhang te worden bekeken.


De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.


Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied van het bestemmingsplan “Bestemmingsplan Landelijk gebied, Kleiweg 35 en 35 a en c Marknesse”. In Artikel 1 Begrippen zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee wordt een eenduidige interpretatie van de begrippen vastgelegd. Artikel 2 Wijze van meten geeft bepalingen hoe onder meer de hoogtes van gebouwen en de inhoud van gebouwen gemeten moeten worden en hoe bepaalde eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.


Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 geeft een omschrijving - de juridische vertaling - van de verschillende in het plangebied voorkomende en op de verbeelding opgenomen bestemmingen. Bij de indeling van de bestemmingsregels wordt conform de Standaard Vergelijke Bestemmingsplannen 2012 een vaste volgorde aangehouden. De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:

  • a. bestemmingsomschrijving (omschrijving van de toegestane functies en gebruiksdoelen);
  • b. bouwregels (regels waaraan de bebouwing dient te voldoen);
  • c. nadere eisen (regels op grond waarvan nadere eisen aan bouwwerken en de situering daarvan kunnen worden gesteld);
  • d. afwijken van de bouwregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de bouwregels);
  • e. specifieke gebruiksregels (regels die aangeven welk specifiek gebruik verboden is);
  • f. afwijken van de gebruiksregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de gebruiksregels);
  • g. omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (regels waarbij wordt geregeld wanneer en onder welke omstandigheden een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden noodzakelijk is);
  • h. omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk (regels waarbij wordt geregeld wanneer en onder welke omstandigheden er een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk noodzakelijk is);
  • i. wijzigingsbevoegdheid (regels die aangeven in welke gevallen en onder welke voorwaarden onderdelen van het plan gewijzigd kunnen worden).


Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, bestaande uit de anti-dubbeltelregel, de algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels, algemene procedureregels en overige regels. Daarnaast zijn regels ten aanzien van archeologie, de bescherming van monumentale en bijzonder waardevolle bomen.


Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 zijn regels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik van gronden. Deze artikelen bevatten regels die als doel hebben de rechtstoestand tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan vast te leggen. De "Slotregel" geeft de naam van het bestemmingsplan aan.

5.3 Beschrijving van het plan


Agrarisch (artikel 3)

Het kent de bestemming Agrarisch, binnen deze bestemming wordt het bouwblok vergroot.

In de planregels zijn algemene bouwregels opgenomen voor de bouw van hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken, zoals erf- en perceelafscheidingen. Bebouwing dient te worden gerealiseerd binnen de op de verbeelding aangegeven bouwblokken.

Groen - Erfsingel (artikel 4

Een deel van het perceel krijgt de bestemming 'Groen - Erfsingel'. Het gaat om het terrein waarvoor in het beplantingsplan ruimte is gereserveerd voor een erfsingel en bebouwingsvrije ruimte om deze erfsingel. Dit gebied behoort nadrukkelijk niet tot het achtererfgebied. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor opgaande afschermende beplanting, een bebouwingsvrije onderhoudsstrook en erfsloten. Tuinen, erven en paden, waterhuishoudkundige voorzieningen en parkeervoorzieningen zijn ook toegestaan, maar er mogen geen bouwwerken worden geplaatst. Dit geldt ook voor vergunningvrije bouwwerken.

Wonen (artikel 5)

Het perceel kent de bestemming Wonen. Via de aanduiding 'specifieke vorm van wonen – twee woningen toegestaan' is aangeduid waar de woning per perceel gelegen mag zijn. De inhoud van een woning mag niet meer dan 1.200 m³ bedragen en de goothoogte van een niet inpandige woning mag in principe niet minder dan 4,5 m en
niet meer dan 6 m bedragen. De gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken per woning mag niet meer dan 150 m² bedragen.

5.4 Handhaving

Bestemmingsplannen zijn bindend voor iedereen: burgers, ondernemers en de overheid zelf. Het is een juridisch kader voor burgers en ondernemers waaruit kan worden afgeleid wat de eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de planologische mogelijkheden in juridische zin zijn op percelen in de directe omgeving. Aan de andere kant kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen als er sprake is van gebruik en/of bebouwing die niet in het bestemmingsplan passen.


In het kader van de bedrijven- en milieuinventarisatie is voorafgaand aan het in procedure brengen van het bestemmingsplan onderzocht in hoeverre de functies die in het plangebied voorkomen in overeenstemming zijn met het geldende bestemmingsplan en bij geconstateerde afwijkingen eventueel gelegaliseerd kunnen worden. Er zijn geen afwijkingen geconstateerd.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Het voorliggende bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Landelijk gebied, Kleiweg 35 en 35 a en c Marknesse' betreft een zelfstandig bestemmingsplan ter vervanging van de geldende beheersverordening voor het betreffende perceel. Er is hiertoe een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer gesloten en er hoeft daarom geen exploitatieplan, zoals bedoeld in artikel 6.12 lid 2 Wro, opgesteld te worden. De initiatiefnemer is verantwoordelijk voor alle financiële kaders waaronder de exploitatiebijdrage, kosten voor de sloop van de landschapsontsierende bebouwing, de realisatie van de nieuwe bebouwing, het landschappelijk inpassen van de gehele locatie en mogelijke planschade die kan voortvloeien uit de voorgenomen ontwikkeling. Tevens worden in de overeenkomst de taken en verplichtingen van de partijen, alsmede de fasering opgenomen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Landelijk gebied, Kleiweg 35 en 35 a en c Marknesse"wordt conform artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening voorbereid met de procedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Dat betekent dat er gelegenheid wordt gegeven voor het indienen van zienswijzen. Het plan zal gedurende zes weken ter inzage liggen.

Met de buurman van perceel Kleiweg 35a heeft de initiatiefnemer overeenstemming bereikt over de voorgenomen ontwikkeling. Ter compensatie van de te bouwen loods wordt een deel van het erf van perceel Kleiweg 35 geschonken aan het perceel 35a. Ook zijn er verdere afspreken gemaakt over de inrichting van de erven. Deze afspraken zijn opgenomen in Bijlage 3.

Het bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro voorgelegd aan het Waterschap Zuiderzeeland en de provincie Flevoland. De vooroverlegreacties zijn in dit bestemmingsplan verwerkt.

juni 2018.