direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Landelijk gebied, Steenwijkerweg 15 te Marknesse
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0171.BP00600-VS01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Steenwijkerweg te Marknesse is MeerZoo gevestigd. Dit is een kleinschalig dierenpark, dierenopvang en kinderboerderij die vanuit een zorgfunctie (als zorgboerderij ReemZorg) wordt beheerd. Door de jaren is de zorgboerderij uitgegroeid tot de belangrijkste tak van het bedrijf. De initiatiefnemer wil naast de dagbesteding ook de mogelijkheden voor kort en langdurig verblijf uitbouwen. De geldende juridisch-planologische regeling voorziet hier niet in. Gemeente Noordoostpolder staat in principe positief tegenover het initiatief. Om dit te kunnen regelen, is het opstellen van een nieuw juridisch kader noodzakelijk. Dit bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt aan noordzijde van de provinciale weg N333, ongeveer halverwege tussen Marknesse en Blokzijl. Het betreft het perceel Steenwijkerweg 15 te Marknesse. De begrenzing is afgestemd op de kadastrale perceelsgrenzen. In figuur 1 is de globale ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00600-VS01_0001.png"

Figuur 1.1. Ligging plangebied (rode cirkel)

1.3 Planologisch regime

Het plangebied is geregeld in de beheersverordening Landelijk gebied, die is vastgesteld op 21 maart 2016. Hierin is bepaald dat het voormalige planologische regime geldt. In dit geval gaat het om het bestemmingsplan Landelijk gebied 2004. Op basis van dit bestemmingsplan was het plangebied bestemd als 'Bedrijven' en specifiek als groothandel in dierbenodigdheden en/of agrarisch opslagbedrijf. Het dierenpark is geregeld met een op 8 februari 2011 genomen projectbesluit. Hiermee zijn dagrecreatieve voorzieningen met detailhandel in ter plaatse voortgebrachte of streekeigen producten en in AGF-producten en horeca als nevenactiviteit mogelijk gemaakt.

Noch in de bedrijfsbestemming, noch via het projectbesluit wordt ruimte geboden voor maatschappelijke voorzieningen, zoals de zorgboerderij.

1.4 Leeswijzer

Na dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan gegeven. Daarbij wordt ingegaan op de bestaande situatie, de gewenste ontwikkeling en op de hiervoor opgestelde randvoorwaarden. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het van belang zijnde beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 een toetsing aan de omgevingsaspecten volgt. Wanneer deze van toepassing zijn, worden daarbij de uitgangspunten voor het bestemmingsplan genoemd. In hoofdstuk 5 volgt een toelichting op de werking van het bestemmingsplan en de daarin opgenomen regeling. Het laatste hoofdstuk gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, waarbij aandacht wordt besteed aan de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan

2.1 Huidige situatie

MeerZoo is een kleinschalig dierenpark waar mensen met verschillende achtergronden komen voor dagbesteding of kortdurend verblijf. Onderdeel van dit dierenpark is dan ook de zorgactiviteit. De zorg richt zich op dagbesteding van mensen met een fysieke, geestelijke en/of psychische beperking. Tevens wordt de mogelijkheid voor logeren en kortdurend verblijf geboden. Het bedrijf ligt in het uitgestrekte akkerbouwlandschap in het oosten van de gemeente Noordoostpolder. De omgeving karakteriseert zich als een zeer regelmatig verkavelt productielandschap, met een stelsel van oost-west gerichte wegen, met daar tussen parallel liggende watergangen (tochten). De verkaveling staat hier haaks op. De Steenwijkerweg, waaraan het plangebied is gelegen, is één van deze wegen en vormt als provinciale weg (N333) een belangrijke ontsluiting richting Steenwijk.

MeerZoo heeft zich ontwikkeld op het bedrijfsperceel van een voormalig akkerbouwbedrijf, dat deel uitmaakt van een cluster van drie bebouwde percelen. Naast de MeerZoo ligt een woonperceel en aan de overzijde van de weg is een akkerbouwbedrijf gevestigd. Binnen het plangebied staan verschillende gebouwen. Voorop het perceel, aan de westzijde staat een bedrijfswoning met een aangebouwd verblijf ten behoeve van de zorg. Daarachter staat nog een bedrijfsgebouw dat reeds is verbouwd tot verblijfsgebouw. Op het oostelijk deel staat een grote voormalige bedrijfsloods met daarin dierenverblijven, een kantine/horecaruimte en een winkel en ruimte ter behoeve van de zorg. Verder is op het terrein nog een aantal losse dierenverblijven aanwezig. Langs de zijkanten en achterkant van het perceel is een voor de Noordoostpolder kenmerkende erfsingel aanwezig. Achter het omsingelde perceel zijn enkele dierenweiden ingericht. Een luchtfoto van het plangebied is weergegeven in figuur 2.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00600-VS01_0002.png"

Figuur 2.1. Luchtfoto plangebied

2.2 Gewenste situatie

Uitbouw zorgfuncties

MeerZoo wordt beheerd vanuit zorgboerderij ReemZorg. Het initiatief dat dit bestemmingsplan mogelijk maakt is het verder uitbouwen van de zorgactiviteiten van ReemZorg. Hierdoor krijgt het bedrijf als totaal het karakter van een zorgboerderij. Het logeren en kortdurend verblijf wordt uitgebreid in de bestaande gebouwen en de mogelijkheid voor 24 uurs verblijf wordt toegevoegd. Dit laatste in gericht op noodgevallen, al dan niet in onderaannemerschap van een residentiële instelling. De aanvrager onderzoekt mogelijkheden om dit 24 uurs verblijf in de bestaande bedrijfswoning te laten plaatsvinden.

De zorg blijft zich richten op de huidige doelgroep, namelijk mensen met een fysieke, geestelijke en/of psychische beperking.

De ontwikkeling is uitsluitend functioneel. De verblijfsruimten voor de zorg zijn en worden in bestaande gebouwen gerealiseerd. De huidige bouwmogelijkheden zijn in dit bestemmingsplan overgenomen.

Behoud bestaande voorzieningen

De huidige dagrecreatieve activiteiten, zoals het dierenpark, de dierenopvang en daarbij behorende kleinschalige detailhandel en horeca, zijn goed te verenigingen met de maatschappelijke functies. Deze mogelijkheden blijven behouden. Ook de bedrijfsmatige opvang van dieren blijft mogelijk.

Met betrekking tot de detailhandel is gekozen de detailhandel voor AGF-producten (aardappelen, groente en fruit) te vervangen door 'aan de hoofdfunctie gelieerde producten'. Het gaat dat om producten die verbonden zijn aan de maatschappelijke of recreatieve functie (in dit geval het dierenpark). In de praktijk gaat het om de verkoop van diervoeders, dierbenodigdheden en dieren. Deze verkoop gaat het grootste deel via internet en levering aan huis. De winkel zelf is gebonden aan de openingstijden van het park.

Landschappelijke inpassing

De opvang blijft kleinschalig en behoeft geen uitbreiding van de gebouwen. Kenmerkend voor Noordoostpolder is het open agrarische landschap en de systematisch aangebrachte beplanting rondom de erven.

Rondom het bestaande erf ligt een erfsingel. De beplantingsstructuur is weergegeven op een luchtfoto in figuur 2.2. Deze beplanting blijft in de nieuwe situatie behouden en daarmee ook de cultuurhistorische waarden van deze beplantingen. Het plan heeft hierdoor ook een zeer kleine ruimtelijke impact. De instandhouding van de erfsingel van ten minste 6 meter breed is gewaarborgd via een voorwaardelijke verplichting in de regels.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00600-VS01_0003.png"

Figuur 2.2. Bestaande beplantingsstructuur rondom het erf

Verkeer en parkeren

De Steenwijkerweg is een belangrijke ontsluitingsroute Voor het oostelijk deel van de Noordoostpolder. Deze 80-km weg heeft ruim voldoende capaciteit voor de nieuwe functie van het perceel. Er wordt gebruik gemaakt van een bestaande ontsluiting op deze weg. Aan deze weg worden geen aanpassingen voorgesteld. Het plan vormt geen belemmering voor de verkeersveiligheid.

Op het terrein is voldoende ruimte om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Aan de voorzijde van het terrein ligt een parkeerplaats. In de huidige situatie is geen sprake van parkeerknelpunten. Deze situatie verandert feitelijk niet. Volgens het gemeente parkeerbeleid wordt bij het opstellen van bestemmingsplannen in de regels verankerd dat voldaan moet worden aan de parkeernormen van de gemeente. In dit bestemmingsplan is dit geregeld in artikel 7. De gemeentelijke Nota Parkeernormen Noordoostpolder vormt daarbij het toetsingskader. Op deze manier is gewaarborgd dat er in de toekomst geen parkeerknelpunten ontstaan.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

De ontwikkeling van het plan moet passen in de geldende beleidskaders van respectievelijk het rijk, de provincie en de gemeente. Uit dit beleidskader kunnen uitgangspunten voortvloeien waarmee in dit bestemmingsplan rekening gehouden moet worden. Naast dit beleid is ook sprake van Europese regelgeving die doorwerkt in het bestemmingsplan, deze regelgeving komt aan de orde bij de omgevingsaspecten in het volgende hoofdstuk.

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Het Rijk laat de ruimtelijke ordening over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.


Ladder voor duurzame verstedelijking
In de SVIR is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Overheden dienen op grond van het Bro nieuwe stedelijke ontwikkeling standaard te motiveren met behulp van drie opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen. Het gaat hier om een ontwikkeling in het buitengebied, hierbij is extra zorgvuldigheid gewenst. Toch is hier geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, omdat het gaat om hergebruik van bestaande bebouwing en omdat de ontwikkeling kleinschalig is. Het doorlopen van de ladder is daarom niet nodig.


Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Dit bestemmingsplan raakt geen rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie FlevolandStraks

De Omgevingsvisie FlevolandStraks geeft de langetermijnvisie van de provincie Flevoland op de toekomst van dit gebied. Het gaat over de periode tot 2030 en verder. Het geeft aan welke kansen, opgaven en uitdagingen er voor Flevoland liggen. Er zijn drie kernopgaven:

  • Het Verhaal van Flevoland (fysieke omgeving),
  • Krachtige Samenleving (sociaal-economische omgeving),
  • Ruimte voor Initiatief (bestuurlijke omgeving).

Deze opgaven vormen de kern voor alle ontwikkelingen waar de provincie Flevoland bij betrokken is. Zowel voor de strategische opgaven uit de Omgevingsvisie, als andere vraagstukken van de provincie Flevoland. In de strategische opgaven staan de belangrijkste vraagstukken en ambities voor de toekomst beschreven. Het gaat om de volgende opgaven:

  • Duurzame Energie
  • Regionale Kracht
  • Circulaire Economie
  • Landbouw: Meerdere Smaken

De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de uitgangspunten van de Omgevingsvisie FlevolandStraks. Vooralsnog is de beleidsmatige kant van de Omgevingsvisie FlevolandStraks in uitwerking. Daarom wordt wat betreft het beleid nog verwezen naar het omgevingsplan Flevoland 2006.

Omgevingsplan Flevoland 2006

In het Omgevingsplan Flevoland (vastgesteld door Provinciale Staten op 2 november 2006) is het omgevingsbeleid van de provincie Flevoland voor de periode 2006-2015 neergelegd, met een doorkijk naar 2030. Het Omgevingsplan is een bundeling van de vier wettelijke plannen op provinciaal niveau: Streekplan, Milieubeleidsplan, Waterhuishoudingsplan en Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan (PVVP).


De provincie wil de vitaliteit van het landelijk gebied vergroten en de gebruiksmogelijkheden ervan meer afstemmen op de maatschappelijke behoeften. Door de schaalvergroting in de landbouw komen veel agrarische bouwpercelen vrij. De provincie wil naast de landbouw ruimte bieden aan nieuwe functies in het landelijk gebied ter verbreding van het economisch draagvlak.

Kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied

De beleidsregel 'kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied' biedt het kader voor verschillende ontwikkelingen in het landelijk gebied. Deze beleidsregel maakt het mogelijk om een zorgboerderij te bouwen op bestaande (voormalige) agrarische bouwpercelen. De zorgboerderij mag hierin de landschappelijk en cultuurhistorische kernkwaliteiten van het gebied niet aantasten. De ontwikkeling vindt plaats in zowel de bestaande bebouwing als een uitbreiding tussen de bebouwing in. Er vindt daarom geen aantasting van de genoemde kernkwaliteiten plaats. Tevens is de ontwikkeling kleinschalig van aard.

Het vergroten van het bouwperceel is mogelijk, mits de ruimtelijke mogelijkheden van het bebouwingspercentage zijn verkend en te beperkt bevonden zijn. Daarnaast dient de noodzaak van de gevraagde vergroting voor de ontwikkeling aangegeven te worden. Voor niet agrarische activiteiten mag in totaal maximaal 30% van het (voormalig) agrarisch bouwperceel bebouwd worden. Deze bepaling is de regels van dit bestemmingsplan overgenomen.

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de kaders van de beleidsregel `Kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied`.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Noordoostpolder 2025

De Structuurvisie Noordoostpolder 2025 is een integrale ruimtelijke visie. Zij beschrijft de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten en kijkt daarbij vooruit naar 2025. De visie heeft als doel verschillende belangen, zoals voor het landschap, de kernen en de gemeenschap, zorgvuldig af te wegen en hieruit een integrale ontwikkelingsrichting te bepalen voor de periode tot 2025.

In de structuurvisie streeft de gemeente naar een aantrekkelijke en uitnodigende fysieke woonomgeving. Er wordt ingezet op afwisselend woningaanbod en bijzondere woonmilieus. De vergrijzing van de bevolking legt een druk op de voorzieningen.

Maatschappelijke voorzieningen, waaronder zorg, cultuur en ontmoetingsfuncties dragen bij aan de leefbaarheid en hebben een plaats dichtbij de inwoners en hun leefomgeving, te weten als de buurt en de wijk. Ze dragen bij aan de leefbaarheid omdat mensen elkaar kunnen ontmoeten, talenten kunnen ontwikkelen, dingen van elkaar kunnen leren, elkaar kunnen helpen, bezig kunnen zijn, enzovoorts. Een goede spreiding en bereikbaarheid van voorzieningen is hierbij belangrijk. Het voorzieningenniveau moet passen bij dat wat nodig is en bij het schaalniveau van de leefgemeenschap. De ontmoetingsfunctie krijgt meer differentiatie en flexibiliteit, waarbij andere (maatschappelijke) voorzieningen worden ingezet afhankelijk van dat wat nodig is. Het clusteren van (maatschappelijke) voorzieningen en het combineren van de functies wonen en bedrijvigheid wordt steeds meer toegepast. Zo wordt efficiënter gebruik gemaakt van de ruimte.

Concreet blijkt uit de structuurvisie dat maatschappelijke voorzieningen een goede invulling kunnen geven aan vrijkomende agrarische erven. Deze mogelijkheid om de zorgactiviteiten aan te bieden op het erf wordt toegestaan onder enkele voorwaarden. De belangrijkste voorwaarde is dat concurrentie met de voorzieningen in de dorpen moet worden voorkomen. In dit geval is geen sprake van concurrentie in het dorp, waardoor deze invulling van het erf mogelijk kan worden gemaakt.

De beoogde ontwikkeling past binnen de structuurvisie. Deze levert dan ook geen belemmeringen op voor dit bestemmingsplan.

Op eigen kracht, de sociale Structuurvisie

Op basis van de schets van trends, demografische ontwikkelingen en de foto van de kwaliteit, is in de contourennotitie een aantal urgenties benoemd, waaraan gewerkt moet worden om een sociaal en vitaal Noordoostpolder te behouden in de toekomst. Er zijn zes kernopgaven geformuleerd die bijdragen aan een toekomstbestendig Noordoostpolder, namelijk:

  • 1. Onderwijs en bedrijfsleven sluiten op elkaar aan;
  • 2. Mensen doen mee;
  • 3. Versterken ondersteuning vrijwillige inzet, informele zorg en mantelzorg;
  • 4. Herstructureren van het voorzieningenniveau;
  • 5. Economische waarde van het platteland benutten;
  • 6. Meer samenwerking tussen wonen en het sociale domein.

In alle kernopgaven staat het begrip ‘verbinden’ centraal. Het verbinden van onderwijspartners aan het bedrijfsleven, het verbinden van mensen in hun eigen omgeving om mee te blijven doen (eventueel met ondersteuning van vrijwilligers en maatschappelijke partners), het verbinden van ruimtelijke en economische mogelijkheden aan de kenmerken van het platteland en het verbinden van wonen in zowel fysiek als sociaal opzicht.

De gemeente houdt toezicht op de samenhang van voorzieningen die aangeboden dienen te worden en - op de mate van gebruik van de voorzieningen. Op deze wijze wordt getoetst of de voorzieningen aansluiten bij de behoeften van de wijk of het dorp.

De beoogde ontwikkeling past binnen de structuurvisie. Deze levert dan ook geen belemmeringen op voor dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Milieuzonering

Tussen bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies (waaronder wonen) is een goede afstemming nodig. Het doel daarbij is het voorkomen van onacceptabele hinder ter plaatse van gevoelige functies, maar ook om te zorgen dat bedrijven niet worden beperkt in de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden. Bij de afstemming wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder redelijkerwijs is uitgesloten. Bedrijfsactiviteiten zijn daarvoor ingedeeld in een aantal milieucategorieën.

De aanvaardbaarheid van hinder is afhankelijk van het gebiedtype waarin woningen staan. Er wordt onderscheid gemaakt tussen een rustige woonomgeving en een gemengd gebied. Het plangebied ligt in het buitengebied, in een lint van overwegend agrarische bedrijven dat langs een provinciale weg. Volgens de VNG-brochure wordt een dergelijk gebied aangemerkt als gemengd gebied, waarbinnen een minder zwaar beschermingsregime geldt dan in een rustige woonomgeving.

Voor dit bestemmingsplan zijn twee aspecten van belang, namelijk hoe de zorgfunctie zich verhoudt tot woningen in de omgeving en hoe bestaande agrarische bedrijvigheid zich verhoudt tot de zorgfunctie.

Een dierentuin valt in milieucategorie 3.2, waarbij in een gemengd gebied een richtafstand van 50 meter hoort. Hierbij wordt uitgegaan van een gemiddelde dierentuin en de daarbij behorende bezoekersaantallen. Gelet op de aard en omvang van MeerZoo is deze qua milieubelasting beter te vergelijken met een kinderboerderij, die in milieucategorie 2 valt. Bij een dergelijke bedrijfsactiviteit geldt een richtafstand van 10 meter. Een zorgboerderij is hier qua milieubelasting mee vergelijkbaar. De zorgfunctie zal op zichzelf niet voor tot overlast voor woningen in de omgeving leiden. Bovendien bevinden de nachtverblijven zich aan de westzijde van het perceel, op meer dan 10 meter vanaf woningen.

Het akkerbouwbedrijf dat tegenover het plangebied ligt valt ook in milieucategorie 2. Het ligt op ruim 40 meter afstand vanaf de gevoelige objecten binnen het plangebied. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstanden, ook voor een rustige woonomgeving. Bovendien zijn de zorgverblijven achter de bestaande bedrijfswoning geprojecteerd, waardoor de zorgfunctie nooit een belemmering zal vormen voor het agrarisch bedrijf, ook niet in geval van een eventuele omzetting naar een veehouderij.


Vanuit het omgevingsaspect milieuzonering zijn daarom geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.

4.2 Geluid

Het aspect 'geluid' gaat over geluidhinder op geluidsgevoelige objecten als gevolg van verkeer en industrie. De Wet geluidhinder (Wgh) is hiervoor het toetsingskader. Rondom spoorwegen en wegen met een maximumsnelheid van meer dan 30 km/uur, spoorwegen en aangewezen bedrijven(terreinen) zijn geluidszones van toepassing. Als er geluidsgevoelige objecten, zoals woningen, binnen deze zones worden toegevoegd, dan moet geluidsbelasting op de gevels hiervan worden bepaald en getoetst aan de normen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Als hieraan niet wordt voldaan kan een hogere waarde worden vastgesteld, in dit geval maximaal 53 dB.

Het plangebied ligt in de geluidszone van de Steenwijkerweg. De huidige bedrijfswoning betreft een bestaand geluidsgevoelig gebouw en hoeft zodoende op grond van artikel 76, lid 3 Wgh niet te worden getoetst aan de geluidszone. Wel worden er nieuwe verblijfsruimten voor mensen in de gebouwen mogelijk gemaakt. Deze komen in principe in een bijgebouw achter de bedrijfswoning en in de grote schokbetonschuur. Deze gebouwen staan op respectievelijk 67 en 53 meter vanaf de weg. Het plan maakt het mogelijk om gebouwen te bouwen achter de voorgevelrooilijn van de woning. Deze rooilijn ligt op ongeveer 33 meter vanaf de weg.

Op basis van de Standaard Rekenmethode 1 (SRM-1) zijn geluidsberekeningen gedaan, waarbij de contouren van de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde zijn bepaald. In de berekeningen is rekening gehouden met de wettelijke toegestane aftrek van artikel 110g Wgh (2 dB aftrek want 80 km/u weg). De geluidcontouren zijn op verschillende waarneemhoogten doorgerekend. Omdat het om de functie wonen gaat is de geluidcontouren op 1,50 meter (begane grond), 4,50 meter (1e verdieping) en 7,50 meter (2e verdieping) doorgerekend. Omdat waarneemhoogte 7,50 meter de meest ongunstigste situatie geeft, is dit als maatgevende contourhoogte aangehouden. De verkeersgegevens komen voort uit de tellingen uit 2016 en zijn doorgerekend naar 2028 op basis van een autonome verkeersgroei van 1%. De uitkomsten zijn (voor de verschillende beoordelingshoogten) opgenomen in Bijlage 1 en samengevat in de navolgende tabel.

Bron   Contouren   afstand  
Steenwijkerweg (80 km/uur)   48 dB (voorkeursgrenswaarde)   73,61 meter  
Steenwijkerweg (80 km/uur)   53 dB (max ontheffingswaarde)   31,22 meter  

Geconcludeerd wordt dat niet wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. Ter hoogte van de voorgevelrooilijn, waarachter nieuwe geluidsgevoelige objecten gebouwd kunnen worden, wordt wel voldaan aan de maximale ontheffingswaarde. Daarom moet voor het plan een hogere grenswaarde van 53 dB worden verleend.

Maatregelen om de geluidsbelasting te reduceren zijn niet mogelijk, gewenst en/of doelmatig. Daarom wordt een hogere waarde procedure gevolgd, die parallel loopt aan dit van het bestemmingsplan. Voor de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor bouwactiviteiten wordt getoetst aan het Bouwbesluit. Hierin is een maximaal aanvaardbaar binnenniveau van 33 dB bepaald. Deze wordt bepaald aan de hand van de vastgestelde hogere waarde. Mogelijk zijn aanvullende isolerende maatregelen noodzakelijk om aan het maximaal binnenniveau te voldoen.

4.3 Water

Vanwege het grote belang van het water in de ruimtelijke ordening, wordt van waterschappen een vroege en intensieve betrokkenheid bij het opstellen van ruimtelijke plannen verwacht. Bovendien is de watertoets een verplicht onderdeel in de ruimtelijke procedure geworden. Het plangebied ligt in het beheersgebied van waterschap Zuiderzeeland.

Proces van de watertoets

Het bestemmingsplan is via digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap (kenmerk: 20170215-37-14644). Vanwege de ligging in een aandachtsgebied met betrekking tot kwelstromen is de normale watertoetsprocedure van toepassing. Het waterschap stelt hiervoor een wateradvies op. Het bestemmingsplan wordt daarvoor in het kader van het vooroverleg toegezonden aan het waterschap. Op voorhand wordt rekening gehouden met de onderstaande wateraspecten:

Wateroverlast

Het waterschap streeft naar een robuust watersysteem dat de effecten van toekomstige klimaatveranderingen en bodemdaling kan opvangen. De planontwikkeling ligt (gedeeltelijk) binnen een aandachtsgebied voor wateroverlast. Overleg is nodig over extra maatregelen die los van dit initiatief getroffen moeten worden om wateroverlast te voorkomen.

Het verharden van grond met bebouwing of bestrating leidt tot een versnelde afvoer van neerslag naar het watersysteem. Waar het verharde oppervlak als gevolg van een ruimtelijke ontwikkeling toeneemt, dienen compenserende maatregelen te worden genomen om piekafvoeren te verwerken. Afwenteling op omliggende gebieden wordt voorkomen en de bergingsruimte in het watersysteem blijft behouden.

Indien de toename van verhard oppervlak groter of gelijk is aan 2.500 m2 dan is compensatie noodzakelijk. Hiervoor heeft het waterschap ontwerprichtlijnen. Het voorgenomen plan wordt geen toename van verharding voorgesteld. Er is dan ook geen compensatie noodzakelijk.

Goed functionerend watersysteem (WF)

Het watersysteem zorgt in normale situaties voor een goede doorstroming en afwatering in het beheergebied en maakt het realiseren van het (maatschappelijk) gewenste grond- en oppervlaktewaterwaterregime (GGOR) mogelijk. Waterschap Zuiderzeeland streeft er naar dat de feitelijke situatie van het watersysteem overeenkomt met de legger. Op die manier kan het waterschap weloverwogen anticiperen op en reageren in extreme situaties.

Het advies is om de beschoeiing zoveel mogelijk uniform te houden. De verankering dient minimaal dezelfde levensduur te hebben als de beschoeiing zelf. In het voorgenomen plan is geen sprake van verandering van beschoeiing en vormt dan ook geen belemmering op het watersysteem.

Schoon water

Het grond- en oppervlaktewater biedt leef-, verblijf-, en voortplantingsmogelijkheden voor de (aquatische) flora en fauna in het beheergebied. De chemische toestand van deze wateren vormt hier geen belemmering voor. In het ontwerp van het watersysteem wordt uitgegaan van het principe 'schoon houden, scheiden, zuiveren'.

Conform de Waterwet (Ww) is het verboden om zonder vergunning afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen in welke vorm dan ook te brengen in oppervlaktewateren. Schoon regenwater mag zonder waterstaatswerk direct geloosd worden op oppervlaktewater. Indien hiervoor een voorziening zoals een drain of buis wordt aangebracht is hiervoor een vergunning nodig.

Afvalwater

In het kader van het Activiteitenbesluit milieubeheer is de initiatiefnemer verantwoordelijk om maatregelen te treffen teneinde nadelige gevolgen voor het milieu te voorkomen dan wel te beperken.

Hemelwater

In tegenstelling tot huishoudelijk of bedrijfsafvalwater is het niet nodig om schoon hemelwater naar een centrale waterzuivering af te voeren. Het regenwater afkomstig van schone oppervlakken wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater. Tevens biedt het perceel mogelijkheden voor infiltratie. Onder schoon hemelwater wordt verstaan:

  • Hemelwater van verhardingen met een verkeersintensiteit lager dan 1000 voertuigen per dag;
  • Hemelwater vanaf parkeerplaatsen met minder dan 50 plaatsen;
  • Hemelwater van daken/woningen waarbij geen voor het watersysteem; schadelijke uitloogbare stoffen zijn gebruikt;
  • Hemelwater van onverhard terrein.

4.4 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang.

Een verslechtering van de luchtkwaliteit is veelal het gevolg van een toename van het aantal verkeersbewegingen in een gebied. De verwachting is dat het aantal bezoekers zal toenemen doordat er meerdere maatschappelijke functies worden mogelijk gemaakt. Echter, hier staat tegenover dat de openingstijden van het dierenpark worden beperkt. Zodoende is de verwachting dat het aantal verkeersbewegingen zal afnemen. De beoogde ontwikkeling blijft in ieder geval ruimschoots onder de 3%-grenswaarde voor 'niet in betekenende mate'. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is daarom niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit levert geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling op.

4.5 Bodem

Bij het aspect 'bodem' staat de vraag centraal of de bodemkwaliteit toereikend is voor het nieuwe gebruik. De bodem kan door eerdere (bedrijfs)activiteiten verontreinigd zijn. Voor de ruimtelijke procedure is het van het belang dat verdachte locaties worden gesignaleerd.

Binnen het plangebied zijn geen activiteiten bekend die mogelijk hebben geleid tot bodemverontreiniging. Er is geen sprake van een verdachte locatie. Binnen het plangebied vindt ook geen nieuwbouw plaats. In het kader van de gebruikswijziging, waarbij nieuwe verblijfsruimten voor mensen zijn gerealiseerd, wordt een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, waarmee is gewaarborgd dat er geen risico's voor de volksgezondheid ontstaan.

Vanuit het omgevingsaspect bodem zijn geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

4.6 Archeologie

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

In de wet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

De Archeologische basis- en beleidsadvieskaart voor het grondgebied van Noordoostpolder, vastgesteld door B&W/raad in 2007 en de Erfgoedverordening, vastgesteld in 2012 geven inzicht in de te verwachten archeologische waarden binnen het plangebied. Voor het plangebied geldt een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Hier geldt dat bij ingrepen groter dan 5.000 m2 en dieper dan 50 cm onder maaiveld een archeologisch onderzoek nodig is.

Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe verstoring van dergelijke omvang mogelijk. Er vinden uitsluitend inpandige verbouwingen plaats. Een nader archeologisch onderzoek is hiervoor dan ook niet nodig. Ook is het niet nodig om een beschermende regeling op te nemen. Het omgevingsaspect archeologie levert geen belemmeringen op voor de beoogde ontwikkeling.

4.7 Cultuurhistorie

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.

Binnen het plangebied zijn geen specifieke cultuurhistorische waarden aanwezig. Wel zijn karakteristieke structuren en kenmerken in de omgeving aanwezig, zoals de laanbeplantingen en verkavelingspatronen. Rondom het erf is een volwassen erfsingel aanwezig. Deze singel vormt een basisonderdeel van het ontwerp van de Noordoostpolder. Het kent een vast maatvoering. Het type beplanting was deels afhankelijk van de ondergrond en kende van oorsprong een eigen beplantingsplan. Het doel was vooral om beschutting te creëren in het open vlakke polderland en een stukje menselijke maatvoering aan te brengen. De erfsingels zijn daarmee een belangrijk element op het schaalniveau van de polder als geheel. Samen met de omlijsting van de dorpen vormen het groene eilanden in een open agrarische bedrijfsruimte.

In dit geval worden de verkavelingspatronen gerespecteerd en wordt de erfsingel behouden. Voor dit laatste is in de regels een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Zo worden de aanwezige karakteristieken gerespecteerd. Het is niet noodzakelijk om nadere eisen ten aanzien van de bescherming van cultuurhistorische waarden te stellen.

4.8 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Bij de bescherming van gebieden gaat het om op Europees niveau aangewezen Natura 2000-gebieden. Verder worden in de provinciale verordening gebieden beschermd die van belang zijn voor de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), nu Natuurnetwerk Nederland (NNN). De bescherming van gebieden en de bescherming van soorten en hun verblijfplaatsen is geregeld in de Wet natuurbescherming.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt in een intensief productiegebied, bestemd voor glastuinbouwbedrijven. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft de De Wieden, dat op ruim drie kilometer afstand ligt. De dichtstbijzijnde EHS-gebieden liggen op ongeveer gelijke afstand ten zuiden van het plangebied. Het gaat om de bosgebieden bij kraggenburg.

Het toevoegen van kleinschalige zorgvoorzieningen bij het dierenpark met dagbesteding heeft geen verrijkende effecten. Verkeer kan enig effect hebben, maar gelet op de ligging aan een provinciale weg is een toename van verkeersbewegingen in de omgeving als direct gevolg van de huisvestingslocatie verwaarloosbaar. Het verkeer gaat vrijwel direct op in het heersende verkeersbeeld. Gezien de aard en de omvang van de voorgestelde ontwikkelingen en de afstand van het plangebied tot beschermde gebieden, kan worden gesteld dat dit bestemmingsplan geen (significante) effecten op de natuurwaarden in de (wijde) omgeving heeft. Het bestemmingsplan is uitvoerbaar in het kader van de Wet natuurbescherming.

Soortenbescherming

Dit bestemmingsplan maakt aanvullende functies in de bestaande gebouwen op een bedrijfsperceel mogelijk. Hiervoor zijn geen grote fysieke ingrepen noodzakelijk. Het is mogelijk dat in het gebouw en/of in de omliggende beplantingen verblijfplaatsen van beschermde soorten aanwezig zijn. Gelet op de aard van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt, gaat het in dat geval om niet zeer verstoringsgevoelige soorten. Het wijzigen van de functie van het gebouw doet geen afbreuk aan potentiële verblijfplaatsen. Het plan is op dit punt uitvoerbaar binnen de kaders van de Wet natuurbescherming.

Voor alle soorten geldt de zorgplicht. Dit betekent dat bij het uitvoeren van de plannen eventueel aanwezige dieren in de gelegenheid gesteld moeten worden om zich te verplaatsen naar een ander leefgebied.

4.9 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico's voor de burger. Hiertoe zijn risico's gekwantificeerd, namelijk door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het externe veiligheidsbeleid is verankerd in diverse wet- en regelgeving. Voor voornoemd bestemmingsplan zijn het Besluit externe veiligheid inrichtingen de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen en het Besluit externe veiligheid buisleidingen relevant. In voornoemde Besluiten en de circulaire is een verantwoordingsplicht bij een toename van het groepsrisico opgenomen.


Het plaatsgebonden risico (PR) is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Het groepsrisico is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico (GR) moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.


Voor het groepsrisico is een oriënterende waarde bepaald. Dit betreft geen harde norm, maar vormt een onderdeel bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van het risico. In algemene zin geldt dat wanneer het groepsrisico onder de oriënterende waarde blijft, er sprake is van een acceptabel risiconiveau.


Uit de risicokaart blijkt dat langs de voorzijde van het perceel een hogedruk aardgastransportleiding van de Gasunie ligt. Het gaat om een relatief kleine leiding met een diameter van 4 inch en een werkdruk van 40 bar. Deze leiding heeft geen plaatsgebonden risicocontour. Wel ligt het plangebied in het invloedsgebied van de leiding, waarbinnen het groepsrisico verantwoord moet worden.

Vanuit het omgevingsaspect externe veiligheid zijn er vooralsnog geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling. In het kader van een goede ruimtelijke ordening en een veilige leefomgeving wordt het conceptontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan de brandweer. De reactie van de brandweer wordt in het ontwerpbestemmingsplan verwerkt.

4.10 Kabels, leidingen en zoneringen

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

In of nabij het plangebied lopen geen hoofdkabels. Ook liggen er geen relevante zones over het plangebied. In paragraaf 4.9 is reeds aan de orde gekomen dat het plangebied binnen het invloedsgebied van een ondergrondse gasleiding ligt. Deze leiding en de belemmeringenstrook van 4 meter aan weerszijden van deze leiding, liggen buiten het plangebied.

Hoofdstuk 5 Juridische beschrijving

5.1 Het juridische systeem

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.2 Beschrijving van de bestemming

Het plangebied is bestemd als 'Maatschappelijk'. Hierin wordt voorzien in maatschappelijke voorzieningen, waaronder zorgvoorzieningen en begeleid wonen (24-uurszorg), alsmede dagrecreatieve voorzieningen (in dit geval het dierenpark). Er is beperkte detailhandel in ter plaatse voortgebrachte artikelen, streekeigen producten, diervoeders en -benodigdheden en in aan de hoofdfuncties gelieerde producten mogelijk tot een maximum oppervlakte van 200 m2 mogelijk. Ook is eenzelfde oppervlakte aan ondergeschikte horeca mogelijk. Tot slot worden kleinschalige, aan de hoofdfuncties gelieerde, bedrijfsmatige activiteiten toegestaan. Het gaat hier bijvoorbeeld om de dierenopvang.

De bouwregels zijn gebaseerd op de huidige mogelijkheden uit het bestemmingsplan Landelijk Gebied 2004 en uit het projectbesluit uit 2011. Deze regels sluiten goed aan op de gewenste ontwikkeling in het plangebied. Bij het bedrijf is één bedrijfswoning toegestaan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Overleg

In het kader van vooroverleg zoals bedoelt in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening zijn de overlegpartners verzocht om reactie te geven op het voorontwerp bestemmingsplan. Door provincie Flevoland en Waterschap Zuiderzeeland zijn reacties ingediend. De provinciale betreft een mail (Bijlage 2) met een opmerking over het provinciaal beleid. Deze opmerking is verwerkt in de toelichting. Het waterschap heeft een positief wateradvies via de mail (Bijlage 3)gestuurd.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft in de periode van 6 weken ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn heeft een ieder de mogelijkheid gehad om schriftelijk dan wel mondeling een zienswijze naar voren te brengen. Gedurende deze termijn zijn er geen zienswijzen ingediend.

Vaststelling

De college van burgemeester en wethouders heeft het uitwerkingsplan vervolgens op 29 oktoberf 2018 ongewijzigd vastgesteld.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

Het bestemmingsplan vormt het toetsingskader voor een particuliere ontwikkeling. Er is al sprake van een woning en een maatschappelijke functie en er worden op basis van dit bestemmingsplan meerdere maatschappelijke functies toegestaan. Het betreft uitsluitend inpandige verbouwingen. Het bestemmingsplan is daarmee financieel uitvoerbaar.

Grondexploitatie

Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, woningbouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.

Onderhavige ontwikkeling is niet als 'bouwplan' aangemerkt. De gemeente maakt verder geen kosten die niet met leges worden gedekt. Het opstellen van een exploitatieplan of -overeenkomst is daarom niet aan de orde. Wel wordt een planschadeverhaalsovereenkomst opgesteld.