direct naar inhoud van Regels
Plan: Landelijk Gebied, Gemaalweg 3 te Rutten
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0171.BP00595-VS01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan “Landelijk Gebied, Gemaalweg 3 te Rutten” met identificatienummer NL.IMRO.0171.BP00595-VS01 van de gemeente Noordoostpolder.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.5 agrarisch aanverwant bedrijf

bedrijf dat is gericht op het leveren van diensten en goederen aan agrarische bedrijven door middel van het telen van gewassen, het (gekoeld) opslaan, bewerken, vervoeren en/of verhandelen van zuivel en agrarische producten.

1.6 bassin

een voorziening voor de opslag van: mest, water of andere vloeistoffen;

1.7 bebouwing

één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken.

1.8 bebouwingspercentage

de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen op een bouwperceel, met uitzondering van vergunningsvrije bouwwerken, uitgedrukt in procenten van dat bouwperceel.

1.9 bedrijf

een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen.

1.10 bedrijfskantoor

een zelfstandige voorziening binnen een bedrijf gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, organistorisch gebied of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, ten behoeve van dat bedrijf.

1.11 bedrijfs- of dienstwoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar wenselijk is, vanwege de bestemming van het gebouw of het terrein.

1.12 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.13 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.14 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.15 bouwen

het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.

1.16 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.17 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge deze regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.18 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.19 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge deze regels bepaalde gebouwen en andere bouwwerken, zijn toegelaten.

1.20 bouwwerk

constructie van enige omvang, die op de plaats van bestemming direct of indirect met de grond verbonden is en bedoeld is om langer dan drie maanden ter plaatse te functioneren.

1.21 bijgebouw

een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.22 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en/of historische gaafheid of betekenis.

1.23 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf.

1.24 erfsingel

een strook beplanting bestaande uit bomen en heesters aan drie zijden van het erf ter begrenzing van dat erf.

1.25 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.26 hoofdgebouw

een gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.27 kavelsloot

een watergang, grenzend aan een erf- of perceelgrens, aangelegd voor de afvoer en berging van (op het erf/perceel) overtollig water.

1.28 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.29 verkoopvloeroppervlakte

de ten behoeve van detailhandel voor het publiek zichtbare en toegankelijke besloten winkelruimte;

1.30 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.31 voorgevelrooilijn

de lijn die samenvalt met de voorgevel(s) van een hoofdgebouw en met het denkbeeldige verlengde daarvan.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Algemeen
2.1.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.1.2 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.1.3 breedte, lengte en diepte van een gebouw

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.

2.1.4 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.1.5 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.1.6 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.1.7 vloeroppervlakte

de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.

2.1.8 Peil
  • a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang, vermeerderd met maximaal 20 cm;
  • b. in andere gevallen: de hoogte van de weg ter plaatse van de toegang tot het gebouw vermeerderd met ten hoogste 2 cm per meter afstand van het gebouw tot die weg (hemelsbreed gemeten);
  • c. deze bepaling geldt niet voor bouwwerken, geen gebouw zijnde, waarvoor de hoogte gemeten wordt vanaf het aansluitende maaiveld.

2.2 Ondergeschikte bouwonderdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.

2.3 Meten

Bij toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van een lijn op de kaart en op de schaal waarin het plan is vastgesteld.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - agrarisch aanverwant bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - agrarisch aanverwant bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen, ten behoeve van agrarisch aanverwante bedrijven die voorkomen in de van deze regels deel uitmakende bijlage 'Staat van Bedrijfsactiviteiten', en zijn aangeduid als categorie 1, 2, of 3.1;
  • b. een bedrijfskantoor;
  • c. bedrijfswoningen;
  • d. bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning;
  • e. een koppelstation;
  • f. de instandhouding en ontwikkeling van erfsingels;
  • g. de instandhouding en ontwikkeling van kavelsloten;
  • h. bijbehorende voorzieningen, waaronder begrepen bassins, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en tuinen.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Toegestane bebouwing

Op de gronden als bedoeld in lid 3.1 mogen uitsluitend bouwwerken worden opgericht ten behoeve van de onder lid 3.1 omschreven bestemming. Onder de hiervoor bedoelde bebouwing zijn per bestemmingsvlak maximaal twee bedrijfswoningen met bijbehorende bouwwerken toegestaan.

3.2.2 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. een gebouw en een overkapping zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de afstand van een bedrijfsgebouw tot de naar de weg gekeerde bestemmingsgrens bedraagt ten minste 20,00 m;
  • c. bedrijfsgebouwen en overkappingen worden achter de dichtst bij de weg gelegen voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning(en) gebouwd;
  • d. het bebouwingspercentage bedraagt per bestemmingsvlak ten hoogste 75%;
  • e. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse en van de weg afgekeerde bestemmingsgrenzen bedraagt ten minste 10,00 m;
  • f. bedrijfswoningen mogen worden gebouwd binnen een strook van 40,00 m vanaf de aan de wegzijde gelegen bestemmingsgrens;
  • g. de afstand van de bedrijfswoning(en) tot de naar de weg gekeerde bestemmingsgrens bedraagt ten minste 15,00 m;
  • h. de bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning zullen achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning worden gebouwd;
  • i. een koppelstation mag worden gebouwd binnen een straal van 20,00 m van de op de verbeelding aangegeven aanduiding “nutsvoorziening”;
  • j. de maatvoering van een gebouw zal voorts voldoen aan de eisen die in het volgende bouwschema zijn gesteld:

functie:   min. goothoogte   max. goothoogte   max. bouwhoogte   max. inhoud /oppervlakte   min. / max. dakhelling  
bedrijfsgebouw, waaronder overkappingen     11,00 m   13,00 m      
bedrijfskantoor     8,50 m   11,00 m   1.000 m²    
bedrijfswoning   3,50 m   6,00 m   10,00 m   1.500 m³   30º / 60º  
bijgebouwen, aan- en uit-bouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning       6,00 m   150 m²    
koppelstation       5,00 m   50 m²    

3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 1,00 m, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen achter een voorgevelrooilijn ten hoogste 2,00 m mag bedragen;
  • b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 12,00 m.

3.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 3.2.3 onder a en toestaan dat een erf- of terrein-afscheiding wordt gebouwd tot een hoogte van ten hoogste 3,00 m op voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en/of bebouwingsbeeld.

3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Afschermende erfbeplanting

Het gebruik van de bebouwing en bijbehorende gronden overeenkomstig de bestemming is uitsluitend toegestaan indien binnen een periode van 3 jaar na het onherroepelijk van kracht worden van het plan een afschermende erfbeplanting in de vorm van een erfsingel van tenminste 6 meter breed is aangeplant en vervolgens in stand wordt gehouden.

3.4.2 Kavelsloten

Het gebruik van de bebouwing en bijbehorende gronden overeenkomstig de bestemming is uitsluitend toegestaan indien binnen een periode van 1 jaar na het onherroepelijk van kracht worden van het plan op de gronden met de op de verbeelding aangegeven aanduiding “specifieke vorm van water – kavelsloot” een kavelsloot is aangelegd en vervolgens in stand wordt gehouden.

3.4.3 Bassins

Het gebruik van gronden voor de aanleg van bassins is uitsluitend toegestaan voor zover het gronden betreft die ten minste 150 m achter de voorgevelrooilijn van het dichtst bij de weg gelegen bedrijfsgebouw zijn gelegen.

3.4.4 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven met activiteiten zoals bedoeld in artikel 7.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsdoeleinden, anders dan voor de in lid 3.1 onder a bedoelde bedrijven;
  • c. het gebruik van de in lid 3.1 genoemde gebouwen voor zelfstandige bewoning, met uitzondering van bedrijfswoningen als bedoeld in lid 3.1 onder c;
  • d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels van lid 3.4.4 en toestaan:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven, anders dan aangegeven in lid 3.1, maar voorkomen in de van deze regels deel uitmakende bijlage 'Staat van Bedrijfsactiviteiten', en zijn aangeduid als categorie 1, 2, of 3.1;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een bedrijf in een hogere milieucategorie dan 3.1, mits dat bedrijf naar de aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met bedrijven als bedoeld in dit lid onder a;
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, als nevenactiviteit, in ter plaatse voortgebrachte of streekeigen producten en in AGF-producten tot een verkoopvloeroppervlakte van ten hoogste 25 m²;
  • d. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van kleinschalige agrarische activiteiten zoals het kweken van fruit, groente, (sier)heesters en het houden van dieren als ondergeschikte nevenactiviteit.

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1 Omgevingsvergunningplichtige werken

Voor de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het kappen en/of rooien van bomen en/of houtgewas aanwezig als erfsingel.
3.6.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 3.6.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud en/of het normale gebruik overeenkomstig de bestemming betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
3.6.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning voor het kappen en/of rooien van erfsingels kan slechts worden verleend indien door de aanvrager een beplantingsplan is ingediend waaruit in voldoende mate blijkt dat de landschappelijke waarden en dorps-DNA worden hersteld, danwel niet onevenredig worden aangetast.

Artikel 4 Waarde - Archeologische verwachtingswaarde gematigd

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde – Archeologische verwachtingswaarde gematigd' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de aldaar verwachte of aanwezige archeologische waarden.

4.2 Bouwregels

Op de gronden als bedoeld in lid 4.1 mag worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

4.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor bouwwerken, waarvoor bodemingrepen nodig zijn met een oppervlakte groter dan 5.000 m² en dieper dan 50 cm, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van burgemeester en wethouders:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
4.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

Indien uit het in 4.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
4.2.3 Advies

Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de vergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in 4.2.2 , wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.3.1 Omgevingsvergunningplichtige werken

Voor de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden met een oppervlakte groter dan 5.000 m² en dieper dan 50 cm is, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemming(en), een omgevingsvergunning vereist voor:

  • a. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden;
  • b. het graven of anderszins herprofileren van watergangen en waterpartijen;
  • c. het graven van sleuven breder dan 50 cm ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, en telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen, alsmede het toepassen van daarmee verband houdende constructies, installaties en/of apparatuur;
  • d. het permanent verlagen van het waterpeil.
4.3.2 Afwegingskader

De in 4.3.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, of;
  • c. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
4.3.3 Uitzonderingen

Het bepaalde in 4.3.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud en/of gebruik van de gronden overeenkomstig de (basis)bestemming betreffen;
  • b. plaatsvinden in het kader van archeologisch onderzoek en opgravingen, mits verricht door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg;
  • c. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • d. aanvaardbaar zijn op basis van een eerder onderzoek waaruit is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.
4.3.4 Advies

Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de vergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in 4.3.2 , wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

4.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming 'Waarde – Archeologische verwachtingswaarde gematigd' geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien op basis van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige is aangetoond dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene bouwregels

De bouwgrenzen mogen in afwijking van dit plan uitsluitend worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, serres, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,50 m;
  • b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,00 m.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden voor de opslag van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan, met uitzondering van het tijdelijk opslaan van materialen en werktuigen, welke nodig zijn voor de realisering of de handhaving van de in het plan aangewezen bestemmingen;
  • b. het gebruik van gronden voor het opslaan van gebruiksklare of gebruiksonklare voer-, vaar- of vliegtuigen of onderdelen hiervan, met uitzondering van caravanstalling in gebouwen;
  • c. het gebruik van gronden voor het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen, anders dan het opslaan of storten van afval- of meststoffen, voor zover noodzakelijk voor de bedrijfsvoering van toegelaten bedrijven en het normale onderhoud van tuinen en andere open terreinen;
  • d. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van prostitutie en/of een seksinrichting.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, met uitzondering van oppervlaktematen, inhoudsmaten en afstandsmaten, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  • c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

9.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied, Gemaalweg 3 te Rutten'