Plan: | Landelijk gebied 2004, Ruttenseweg 1 te Rutten |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0171.BP00565-VS01 |
De locatie Ruttenseweg 1 te Rutten betreft een voormalig agrarisch erf. Initiatiefnemer is voornemens om op de locatie een Martin Gaus (blinden)geleide- en hulphondencentrum met bijbehorende nevenactiviteiten te realiseren. De voorgenomen ontwikkeling zal binnen de bestaande erfsingel worden gerealiseerd.
De gemeente heeft bij brief van 9 september 2014 aangegeven dat zij in principe medewerking willen verlenen.
Op basis van het vigerende bestemmingsplan is de voorgenomen ontwikkeling niet mogelijk. Het vigerende bestemmingsplan dient hiervoor herzien te worden.
Het voorliggende bestemmingsplan is de juridisch-planologische regeling die de voorgenomen ontwikkeling mogelijk maakt.
Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Noordoostpolder, ten oosten van de kern Rutten. Het betreft het perceel Ruttenseweg 1. De afstand tot de kern bedraagt circa 570 meter. Op het erf staan een woning, bijgebouwen en een aantal voormalige agrarische bedrijfsgebouwen.
De ligging van het plangebied is in beeld gebracht op de volgende afbeelding.
Afbeelding: Globale ligging plangebied
Voor het perceel is op dit moment de beheersverordening Landelijk gebied van kracht. Deze beheersverordening is vastgesteld op 21 maart 2016. Op basis van deze beheersverordening geldt ten aanzien van het gebruik, het bouwen en het uitvoeren van werken en werkzaamheden de regeling, zoals deze is opgenomen in bijlage 15 (bij de beheersverordening) Planteksten Landelijk gebied 2004 en de daarbij behorende kaart, zoals is opgenomen in bijlage 16 (bij de beheersverordening) Verbeelding Landelijk gebied 2004. Concreet betekent dit, dat verwezen wordt naar de regeling zoals die in het bestemmingsplan Landelijk gebied 2004 (onherroepelijk geworden op 11 januari 2008) is opgenomen. Het perceel heeft hierin de bestemming 'Agrarisch gebied' met een bebouwingsvlak. Binnen de bestemming is een agrarisch bedrijf toegestaan.
Een uitsnede van de plankaart van het bestemmingsplan Landelijk gebied 2004 is weergeven op de volgende afbeelding.
Afbeelding: Uitsnede plankaart bestemmingsplan Landelijk gebied 2004
De activiteiten voor het geleide- en hulphondencentrum en de bijbehorende voorzieningen zijn niet toegestaan op basis van de beheersverordening. Daarom is het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan nodig.
Het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2004, Ruttenseweg 1 te Rutten' bestaat uit de volgende stukken:
Het bestemmingsplan wordt vergezeld door een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten samen 'gelezen' worden.
Op de verbeelding staan de bestemmingen van de gronden in het plangebied. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld die de uitgangspunten van het plan verzekeren.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt wel een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. Hierin wordt aangegeven wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Daarnaast wordt hier onderzoek weergegeven dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
Na dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan gegeven. Daarbij wordt ingegaan op de huidige situatie, de gewenste ontwikkeling en op de ruimtelijke en functionele inpassing daarvan in de bestaande structuur. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het van belang zijnde beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 een toetsing aan de omgevingsaspecten volgt. In hoofdstuk 5 volgt een toelichting op de werking van het bestemmingsplan en de daarin opgenomen regeling. Hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, waarbij aandacht wordt besteed aan de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
In dit hoofdstuk wordt de achtergrond, de huidige situatie van het plangebied en de gewenste ontwikkeling beschreven. De huidige situatie vormt de basis waarin de nieuwe ontwikkeling ruimtelijke en functioneel moet worden ingepast.
Sinds 1974 is Dierenhotel Lelystad en Streekdierentehuis Flevoland gevestigd aan de Bronsweg 9 te Lelystad. Het Martin Gaus geleide-, en hulphondencentrum is sinds 1981 een onderdeel van deze organisatie.
Het Martin Gaus geleide-, en hulphondencentrum heeft als doelstelling de mobiliteit en zelfstandigheid van mensen met een visuele- en/of lichamelijke beperking te bevorderen.
In 1981 is de organisatie begonnen met de levering van blindengeleidehonden. Eerst 3 jaar kosteloos waarna de organisatie officieel erkend is als leverancier. Vanaf 2006 is de organisatie ook officieel erkend als leverancier van hulphonden. Inmiddels heeft de organisatie met alle verzekeringmaatschappijen in Nederland een overeenkomst om geleide- en hulphonden te leveren ten behoeve van hun verzekerden.
Voor een cliënt betekent een geleide- en/of hulphond zelfredzaamheid en onafhankelijkheid. Ze hoeven niet te vragen of de hond tijd en zin heeft om hen te helpen. Hun hond is er altijd, dag en nacht en geeft daarmee de vrijheid waar ieder individu recht op heeft.
De honden verblijven gedurende het eerste levensjaar bij een puppycoach in huis. Dit zijn gezinnen die belangeloos hun huis en tijd beschikbaar stellen om zo er voor te zorgen dat de pup opgroeit tot een leuke, stabiele hond. Deze puppycoaches worden het eerste jaar begeleid door één van de instructeurs.
Op de leeftijd van een jaar komt de hond terug bij de school voor alle gedrags- en medische testen. De honden die goedgekeurd zijn, worden in de opleiding toegelaten.
De organisatie levert tussen de 25 en 35 honden per jaar. Ongeveer de helft van die honden wordt getraind door externe trainers. Dit zijn trainers die honden van de organisatie in huis hebben en ze vanuit daar trainen. De andere honden verblijven op school en worden daar getraind.
Als de hond klaar is met zijn opleiding wordt er een match gemaakt met een cliënt.
De aflevering en nazorg van de honden gebeurt normaliter bij de cliënten thuis. Hiermee is minimaal 30 uur aan begeleiding gemoeid in het eerste jaar. Hoewel het prettig is om vanuit huis te trainen, wegen de reistijd en de gemaakte kilometers erg zwaar op de begroting.
Er is een aantal redenen waarom de organisatie op dit moment op zoek is naar een andere locatie:
Op dit moment verblijven de honden 's nachts in kennels welke zich bevinden in hetzelfde gebouw als de pensiongasten van Dierenhotel Lelystad en de asieldieren van Streekdierentehuis Flevoland.
De constante instroom van gasten en asieldieren creëert veel onrust. Door de honden te huisvesten in een meer huiselijke omgeving (woonkameridee) wordt de overgang van puppycoach naar school en later naar de cliënt geminimaliseerd. Daarnaast wordt een rustige stabiele omgeving gecreëerd voor een kleine vaste groep van 10 á 15 honden. Dit komt de gezondheid, het welzijn en de training van de honden ten goede.
Op dit moment begeleidt de organisatie de cliënt vanuit zijn eigen woonomgeving. Dit zal in de toekomst ook blijven gebeuren, maar tegelijkertijd wil de organisatie de mogelijkheid hebben om een klein aantal cliënten per keer een aantal dagen op locatie te laten verblijven. Sommige cliënten vinden het namelijk prettig om uit hun eigen omgeving te zijn zodat ze zich volledig kunnen concentreren op hun training. Daarnaast is het delen van ervaringen met lotgenoten en pre.
Hiervoor is een accommodatie nodig waar ze kunnen overnachten en een ruimte waar ze kunnen eten en drinken.
Tevens is de organisatie op dit moment stageplaats voor studenten die het vak van verzorger en trainer willen leren. Het voornemen is om op de nieuwe locatie een mogelijkheid te bieden om het zeer gespecialiseerd vak van werkhondentrainer te leren kennen.
Het geleide- en hulphondencentrum wordt gerealiseerd op de locatie Ruttenseweg 1. Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Noordoostpolder, aan de oostkant van de kern Rutten. Het plangebied is ontsloten op de Ruttenseweg.
Het betreft een vrij solitair gelegen erf; de dichtstbij gelegen bebouwing aan de westkant ligt op een afstand van circa 600 meter en de dichtstbij gelegen bebouwing aan de oostkant ligt op een afstand van circa 1,3 kilometer.
Het erf betreft een voormalig agrarisch bedrijfsperceel. Op het erf staan een woonhuis met bijgebouw en een aangebouwde aardappelschuur, een losstaande opslagschuur en een stal met kapschuur. Het erf is zeer groen met een grote boomgaard, tuinvijver en diverse bomen. Het erf wordt omzoomd door een houtwal.
Afbeelding: Luchtfoto plangebied
De locatie heeft al veel voorzieningen, zoals een woonhuis, kantoren, schuren en vier hondenkennels. De locatie is daarmee uitermate geschikt voor de bedrijfsvoering. Daarnaast is het perceel gunstig gesitueerd omdat het geen directe buren kent, maar wel dicht genoeg bij Rutten en Lemmer ligt om de honden met beperkte reistijd te kunnen trainen. Het ligt tevens dichtbij Emmeloord waar de organisatie in de Dierenkliniek de honden voor hun medische onderzoeken aanbiedt.
Naast de vestiging van het bedrijf kunnen initiatiefnemers op deze locatie uitstekend werk en privé met elkaar verenigen.
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van een geleide- en hulphondencentrum met bijbehorende nevenactiviteiten. Bij de voorgenomen ontwikkeling zal bebouwing worden gesloopt en worden nieuwe bebouwing en trainingsfaciliteiten gerealiseerd.
De locatie aan de Ruttenseweg 1 is erg geschikt voor de voorgenomen ontwikkeling. Bij de locatie zijn geen directe buren of andere functies in de directe omgeving. Gezien de grote afstanden ontstaat er geen overlast op andere functies.
De ontwikkeling vindt plaats binnen de bestaande erfsingel. Het perceel heeft een oppervlakte van circa 1 hectare. Op de kavel is hiermee genoeg ruimte voor de relatief kleinschalige hondenbegeleiding. De honden hebben hier een rustige omgeving.
De erfsingel zal in de toekomstige situatie in stand blijven. De bestaande landschappelijke karakteristieken en kwaliteiten en kenmerken blijven hiermee behouden.
Afbeelding: Situatieschets
De volgende hoofdactiviteit zal op de locatie plaatsvinden:
Daarnaast omvat het plan de volgende nevenactiviteiten:
Bij het hondenopleidingscentrum zal de bestaande woning als bedrijfswoning fungeren. Het begeleiden en toezicht houden van de honden is het meest belangrijke en intensieve onderdeel van dit centrum en de specifieke bedrijfsvoering. De initiatiefnemer heeft aangegeven, dat er ten behoeve van de bedrijfsvoering van de hulphondenschool maximaal 20 honden tegelijkertijd op het perceel Ruttenseweg gehuisvest worden. Om te regelen dat er niet meer honden gehuisvest worden en om dit voor omwonenden te kunnen borgen is in het bestemmingsplan een specifieke gebruiksregel opgenomen. Hierin wordt bepaald dat het aantal honden dat bedrijfsmatig gehouden wordt maximaal 20 tegelijkertijd is.
Om de initiatiefnemer toch enige flexibiliteit te bieden en tegelijkertijd de belangen van omwonenden te waarborgen is een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid opgenomen om het aantal honden dat gehouden mag worden ten dienste van de hoofdbestemming (hondentrainings- en/of begeleidingscentrum en educatie) onder voorwaarden uit te breiden tot 45. Aan deze binnenplanse afwijkingsbevoegdheid wordt de voorwaarde verbonden dat middels een akoestisch onderzoek wordt aangetoond dat uitbreiding van het aantal honden niet leidt tot overlast voor omwonenden.
Opgemerkt kan worden, dat er op het perceel ook hobbymatig honden gehouden worden. Deze verblijven 's nachts in de bestaande kennels op het terrein. In het bestemmingsplan wordt het hobbymatig houden van honden gemaximaliseerd op 5 volwassen honden
Bij de ontwikkeling wordt geen significante verkeerstoename verwacht. Er zullen naar verwachting circa 8-10 medewerkers zijn. Ook is sprake van bezoekers. De verwachting is dat dit aantal gering zal zijn. Voor het parkeren is voldoende ruimte aanwezig op het eigen terrein. De ontsluiting van het plangebied vindt plaats via de bestaande ontsluiting en zal geen problemen opleveren.
Gelet op de bestaande kwaliteiten en ruimte voor nieuwe ontwikkelingen, leent de locatie aan de Ruttenseweg 1 zich dus bij uitstek voor de voorgenomen ontwikkeling. De ontwikkeling levert een extra, maatschappelijke impuls aan vrijgekomen agrarische bebouwing. Hiermee wordt de vitaliteit van de locatie versterkt.
Met het geleide- en hulphondencentrum heeft de gemeente een uniek en kwalitatief hoogwaardig opleidingscentrum binnen haar grenzen.
Bij ruimtelijke plannen moet worden weergegeven hoe rekening is gehouden met relevant beleid. In de volgende paragrafen wordt het relevante beleid op nationaal, provinciaal en lokaal schaalniveau en de relatie met de voorgenomen ontwikkeling behandeld.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
In 2012 is de nationale Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden.
De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze van invloed zijn op de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is de ministeriële regeling.
Nationale belangen
Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Voor het plangebied zijn de volgende nationale belangen van toepassing:
Ladder voor duurzame verstedelijking
Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, is een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe stedelijke ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid.
De voorgenomen ontwikkeling betreft de herbestemming van een vrijgekomen agrarisch erf; de bestaande bouwmogelijkheden worden juist ingeperkt ten opzichte van de vigerende agrarische bestemming. De ladder van duurzame verstelijking is gericht op een evenwichtige toewijzing van functies aan gronden. Juist het herbestemmen van vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing voor vervolgfunctie voorkomt extra verstedelijking elders en draag bovendien bij aan het in standhouden van agrarisch erfgoed (schokbetonschuur) en de bijzondere landschappelijke structuur van de Noordoostpolder. Gesteld kan daarom worden, dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hierdoor is volgens een uitvoerige beoordeling aan de hand van de 'ladder' niet aan de orde.
Voorts beschouwen wij een blindengeleide- en hulphondencentrum als een functie, die niet wenselijk is in het stedelijk gebied. Het gebruiken van een vrijkomend agrarisch erf voor andere doeleinden is een ontwikkeling waarop in het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2004' in de vorm van een wijzigingsbevoegdheid (artikel 28, lid 4, onder bedrijven, onder b) reeds is voorgesorteerd. In deze wijzigingsbevoegdheid wordt (onder voorwaarden) de mogelijkheid geschapen op de agrarische bestemming te wijzigen naar (onder meer) een dierenpension of daarmee gelijk te stellen bedrijfsactiviteiten naar hun gevolgen voor hun omgeving. Een hulphondenschool valt als zodanig aan te merken. Dat er nu geen gebruik gemaakt wordt van de wijzigingsbevoegdheid heeft te maken met het proces tot vaststelling van de beheersverordening 'Landelijk gebied'.
De provincie Flevoland geeft in haar beleidsregel middels tabel 2 een aantal voorbeelden van niet-agrarische vervolgfuncties die naar aard en omvang kleinschalig zijn en blijven. Deze functies worden specifiek toelaatbaar geacht als vervolgfuncties op (voormalige) agrarische percelen. In tabel 2 worden 'dierenpension' en 'hondendressuur' specifiek aangewezen als acceptabele activiteiten in het landelijke gebied. Een 'hulphondenschool' is naar aard en omvang hiermee gelijk te stellen.
Los van de vraag of de 'ladder' wel of niet volledig doorlopen moet worden gaan wij hier voor de volledigheid in op de verschillende treden van de ladder. Dit om aan te tonen dat er sprake is van een zorgvuldig tot stand gekomen locatiekeuze.
De ladder voor duurzame verstedelijking werkt met de volgende opeenvolgende stappen ('de treden van de ladder'):
Ad 1.
De voorgenomen ontwikkeling betreft een functieverandering van het voormalig agrarisch bedrijf naar een geleide- en hulphondencentrum met bijbehorende nevenactiviteiten.
De ontwikkeling voorziet in een behoefte, zowel in het kader van behoefte aan het betreffende specialistische centrum (zie hoofdstuk 2) als de behoefte van functieverandering (beëindiging agrarisch bedrijvigheid). De ligging en de kenmerken van de locatie maken de locatie uitermate geschikt voor de voorgenomen ontwikkeling. De provincie heeft de kaders gesteld voor functieverandering, dat is doorvertaald in het gemeentelijk beleid. In de paragrafen 3.2 en 3.3 is ingegaan op het provinciale en gemeentelijke beleid. De ontwikkeling levert een bijdrage aan de vitaliteit en ruimtelijke kwaliteit van de locatie.
Het initiatief speelt in op een nationale behoefte aan opleidingsplekken voor hulp- en blindengeleide honden. Het verzorgingsgebied van de hulphondenschool is het hele land. De concrete behoefte van het bedrijf vraagt loskoppeling van de opleidingsactiviteiten voor honden van de overige bedrijfsactiviteiten op de huidige locatie. Initiatiefnemer heeft om deze reden uitvoerig gezocht naar een perceel dat geschikt is voor de specifieke bedrijfsvoering. De huidige bedrijfsvoering wijst op voldoende vraag uit de markt naar opleidingsplaatsen voor hulphonden.
Uit bovenstaande kan geconcludeerd worden dat er sprake is van een concrete behoefte.
Ad 2.
Initiatiefnemer heeft gezocht naar een plek waar enerzijds zo weinig mogelijk mensen hinder zouden ondervinden van de honden en tegelijkertijd de honden zo weinig mogelijk prikkels (verstoring) van buitenaf zouden ontvangen. Op een bedrijventerrein zijn vaak in de directe nabijheid bedrijfswoningen die hinder zouden kunnen ondervinden van de bedrijfsactiviteiten van de hulphondenschool. Ook zijn er in de nabijheid van bedrijventerreinen vaak woonwijken of andere geluidsgevoelige bestemmingen gelegen. In onderhavig geval is de meest nabij gelegen geluidsgevoelige bestemming (Wonen) gelegen op meer dan 600 meter van het betreffende perceel. Ook zijn er in de omgeving van Ruttenseweg 1 geen bedrijfsactiviteiten die de hulphonden onnodig prikkelen.
Verder betreft de bedrijfsvoering het houden van dieren, een activiteit die bij uitstek past in het landelijk gebied. Bovendien vraagt deze bedrijfsvoering om vierentwintig uur per dag toezicht. Op bedrijventerreinen is er tegenwoordig geen ruimte meer om nieuwe bedrijfswoningen op te richten. Dit beperkt de mogelijkheid voor initiatiefnemer om in het bestaande stedelijk gebied een geschikte locatie te vinden. Op voormalige agrarische erven zijn reeds bedrijfswoningen aanwezig. Deze bedrijfswoningen kunnen bij bestemmingsveranderingen goed dienen als bedrijfswoning bij de nieuwe functie. Zo ook in voorliggend geval.
Een ander wezenlijk onderdeel van de bedrijfsvoering ziet op het verschaffen van kortdurende overnachtingsmogelijkheden aan cliënten om te kunnen wennen aan hun toekomstige hulphond. Het is onwenselijk om deze overnachtingsmogelijkheden op bedrijventerreinen te laten plaatsvinden.
Daarnaast is de locatie erg geschikt voor het geleide- en hulphondencentrum, aangezien het erf de kwantitatieve en kwalitatieve geschiktheid biedt. De locatie ligt op een gepaste afstand van milieugevoelige objecten (zoals woningen), toch relatief dichtbij de kernen Rutten, Lemmer en Emmeloord. De oppervlakte van de kavel is groot genoeg voor de relatief kleinschalige hondenbegeleiding, de honden hebben een rustige omgeving en op de locatie zijn mogelijkheden om het erf te transformeren.
Bovendien kan initiatiefnemer beschikken over het betreffende perceel, het perceel is inmiddels in eigendom van initiatiefnemer. Dit maakt vanuit het oogpunt van initiatiefnemer een zoektocht naar een vestigingsplaats binnen het bestaande stedelijk gebied al snel tot kapitaalvernietiging. Met de ontwikkeling wordt leegstand en verpaupering op deze plek voorkomen.
Uit bovenstaande kan geconcludeerd dat vestiging van de hulphondenschool binnen het bestaande stedelijk gebied niet wenselijk is.
Ad 3.
Het perceel is per weg goed ontsloten. Een hulphondenschool heeft een dusdanige kleine publieksaantrekkende werking dat er niet voorzien hoeft te worden multimodaal vervoer. Voor mindervalide cliënten die gebruik maken van de voorzieningen van de hulphondenschool regelt initiatiefnemer in overleg met cliënten passend vervoer.
Hiermee kan voldoende aangetoond worden dat de vestiging van een hulphondenschool op het perceel Ruttenseweg 1 een duurzame ontwikkeling betreft.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Dit bestemmingsplan raakt geen nationale belangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.
Conclusie
Het nationale beleid staat de planontwikkeling niet in de weg. Vanuit de structuurvisie zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Omgevingsplan Flevoland 2006
Het beleidskader van de provincie Flevoland voor het totale omgevingsbeleid is omschreven in het Omgevingsplan Flevoland 2006, dat is vastgesteld op 2 november 2006. In dit plan is het integrale omgevingsbeleid voor de periode 2006-2015 neergelegd met een doorkijk naar 2030. Het beleid is gebaseerd op een visie voor de periode tot 2030, waarin de hoofdlijnen voor de gewenste verdere ontwikkeling worden geschetst.
In het plan zijn voor het Flevolandse grondgebied vier strategische plannen opgenomen: het streekplan, het milieubeleidsplan, het waterhuishoudingsplan en het verkeer- en vervoerplan. Het Omgevingsplan bevat tevens de hoofdlijnen van het economische, sociale en culturele beleid. Door het samenvoegen in één plan zijn de hoofdlijnen van het beleid van de provincie Flevoland compact en is de samenhang tussen de diverse beleidsterreinen het best gewaarborgd.
Op de afbeelding 'Uitsnede Ontwikkelingsvisie 2030' is de beleidskaart weergegeven voor het plangebied en de omgeving.
Afbeelding: Uitsnede Ontwikkelingsvisie 2030
Het plangebied en omgeving zijn niet aangewezen als een gebied waar bijzondere aandacht geldt voor een specifiek onderwerp.
Het plangebied ligt in het landelijk gebied. De provincie wil de vitaliteit van het landelijk gebied vergroten en de gebruiksmogelijkheden ervan meer afstemmen op de maatschappelijke behoeften. Door de schaalvergroting in de landbouw komen veel agrarische bouwpercelen vrij. De provincie wil naast de landbouw ruimte bieden aan nieuwe functies in het landelijk gebied ter verbreding van het economisch draagvlak.
Als vrijkomende agrarische bouwpercelen of gedeelten daarvan een ander gebruik krijgen, dan mogen deze nieuwe (niet-agrarische of agrarisch aanverwante) functies de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten van het gebied niet aantasten. Ook moet rekening worden gehouden met de landschappelijke en cultuurhistorische basiskwaliteiten. Vestiging van activiteiten die bij uitstek thuishoren op een bedrijventerrein of in of aansluitend aan het bebouwde gebied worden in principe niet toegestaan. De activiteiten moeten in principe kleinschalig van karakter zijn. De bebouwingsmogelijkheden dienen hierop te zijn afgestemd. Milieuhygiënisch, landschappelijk en verkeerskundig (veiligheid en verkeersaantrekkende werking) ongewenste effecten moeten worden voorkomen.
Het plangebied maakt onderdeel uit van het speerpuntgebied Noordelijk Flevoland. Het van oudsher primair op landbouw en visserij georiënteerde Noordelijk Flevoland heeft nieuwe impulsen nodig om het gebied vitaal te houden en kansen te bieden voor een verdere economische ontwikkeling. Creativiteit en durf zijn noodzakelijk om toerisme en recreatie te ontwikkelen, om de wateropgave op te lossen, om de bijzondere waarden van het landschap te versterken en te benutten en om de economie van het stedelijk en landelijk gebied, en daarmee de leefbaarheid van de kernen, nieuwe impulsen te geven.
De voorgenomen ontwikkeling past binnen het Omgevingsplan Flevoland 2006. De ontwikkeling is kleinschalig van aard. In paragraaf 2.3 is al beschreven dat door de ontwikkeling geen ongewenste landschappelijke en verkeerskundige effecten ontstaan. In hoofdstuk 4 is nader ingegaan op de milieuhygiënische aspecten, waaruit blijkt dat hiervoor geen belemmeringen zijn. Ook is de ontwikkeling in overeenstemming met de speerpunten voor dit gebied, namelijk het vitaal houden van de locatie en het benutten van kansen voor wonen en werken.
Verordening voor de fysieke leefomgeving
In de provinciale Verordening voor de fysieke leefomgeving vindt een juridische vertaling plaats van het beleid van provinciaal niveau. In de verordening is een aantal regels opgenomen met betrekking tot belangrijke ruimtelijke elementen die een doorwerking hebben in het bestemmingsplan. Het betreft onder meer aspecten als: bijzondere gebieden, waterhuishouding, waterkeringen, bescherming landschap et cetera.
Het plangebied is niet aangewezen als een gebied waar regels gelden voor een specifiek onderwerp.
Kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied
De beleidsregel 'Kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied' biedt het kader voor verschillende ontwikkelingen in het landelijk gebied.
Ontwikkelingen in de landbouwsector maken het wenselijk meer ruimte te bieden aan kleinschalige niet-agrarische of agrarisch aanverwante functies en vergroting van (voormalige) agrarische bouwpercelen. Verdere ontwikkeling van kleinschalige economische dragers in het landelijk gebied is van belang voor de leefbaarheid van het landelijk gebied. De ontwikkelingen vragen echter wel om een zorgvuldige regie, zodat de reeds aanwezige functies worden beschermd, het onderscheid tussen het landelijk en het stedelijk gebied niet vervaagt, de kleinschalige ontwikkelingen landschappelijk goed worden ingepast, de verkeersveiligheid gewaarborgd blijft en de bestaande detailhandels- en voorzieningenstructuur niet wordt aangetast.
De beleidsregel heeft betrekking op de (voormalige) agrarische bouwpercelen in het landelijke gebied van Flevoland, met uitzondering van (voormalige) agrarische bouwpercelen binnen de (te ontwikkelen) Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
Het plangebied betreft een voormalig agrarisch bouwperceel in het landelijk gebied en ligt niet binnen (te ontwikkelen) EHS.
De relevante teksten zijn onderstaand één op één overgenomen en zijn daarom cursief weergegeven.
Geen belemmering voor bestaande functies
4.1 Niet-agrarische en/of agrarisch aanverwante activiteiten op (voormalige) agrarische bouwpercelen zijn mogelijk, tenzij belemmeringen en hinder ontstaan voor het functioneren van de naastgelegen (agrarische) bedrijven en/of activiteiten, zoals wonen en recreëren.
Ad 4.1
In paragraaf 4.5 en 4.8 is nader ingegaan op het effect van de voorgenomen ontwikkeling op naastgelegen (agrarische) bedrijven en/of activiteiten. Hieruit blijkt dat er geen belemmeringen en hinder ontstaan als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling.
Voorkomen van verstedelijking landelijk gebied
4.2 Niet-agrarische en/of agrarisch aanverwante activiteiten op (voormalige) agrarische bouwpercelen zijn mogelijk, mits deze activiteiten in opzet en ontwikkelingsperspectief kleinschalig van karakter zijn en blijven.
Hiervoor geldt dat:
Ad 4.2
De voorgenomen niet-agrarische activiteiten op het voormalige agrarische bouwpercelen zijn in opzet en ontwikkelingsperspectief kleinschalig van karakter:
4.3 Niet toegestaan zijn niet-agrarische en/of agrarisch aanverwante activiteiten die qua aard, omvang, verkeersaantrekkende werking en aantal werknemers primair thuishoren op een bedrijventerrein of industrieterrein dan wel in of aansluitend aan de bebouwde kom. Dit geldt in ieder geval voor activiteiten die vallen in de milieucategorie 4 of hoger.
Ad 4.3
Zoals hiervoor is aangegeven, is de voorgenomen ontwikkeling mogelijk in het landelijk gebied en de rust en ruimte zijn ook redenen om te verplaatsen naar deze locatie. De ontwikkeling heeft geen significante verkeerstoename en geen significante toename in het aantal werknemers en bezoekers ten opzichte van de geldende bestemming (een agrarisch bedrijf). Een geleide- en hulphondencentrum valt niet onder een milieucategorie 4 of hoger.
4.4 Per (voormalig) agrarisch bouwperceel wordt uitgegaan van één woning. Vrijgekomen boerderijwoningen kunnen worden gebruikt voor algemene bewoning.
Ad 4.4
In deze situatie is sprake van één woning. De vrijgekomen boerderijwoning wordt gebruikt voor bewoning.
4.5 Vergroting van het (voormalige) agrarische bouwperceel is mogelijk, mits wordt voldaan aan de gestelde randvoorwaarden.
Ad 4.5
De bepaling is in het voorliggend geval niet aan de orde.
4.6 Het ruimtelijk splitsen van een (voormalig) agrarisch bouwperceel is niet toegestaan.
Ad 4.6
De bepaling is in het voorliggend geval niet aan de orde.
Landschappelijke inpassing
4.7 Vergroting van de (voormalige) agrarische bouwpercelen en ontwikkeling van niet-agrarische en/of agrarisch aanverwante activiteiten is mogelijk, tenzij de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten worden aangetast.
Ad 4.7
De bepaling is in het voorliggend geval niet aan de orde.
Verkeerskundige inpassing
4.8 Vergroting van de (voormalige) agrarische bouwpercelen dan wel de ontwikkeling van niet-agrarische en/of agrarisch aanverwante activiteiten op (voormalige) agrarische bouwpercelen zijn mogelijk, tenzij dit leidt tot knelpunten of onveilige situaties in de verkeersafwikkeling.
Voorts geldt dat voorzien moet worden in voldoende manoeuvreerruimte op het eigen perceel, bij voorkeur geen sprake is van meer dan één uitrit, parkeren op het eigen perceel geschiedt en de niet-agrarische en/of agrarisch aanverwante activiteiten op het (voormalig) agrarisch bouwperceel zijn afgestemd op de aard en capaciteit van de weg waaraan het betreffende bouwperceel is gelegen.
Ad 4.8
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot knelpunten of onveilige situaties in de verkeersafwikkeling, zie paragraaf 2.3. Er is voldoende manoeuvreerruimte op het perceel. Er is één uitrit. Parkeren geschiedt op het eigen perceel. De ontwikkeling leidt niet tot een significante verkeerstoename op de Ruttenseweg.
4.9 Er wordt naar gestreefd, dat recreatieve en/of toeristische activiteiten en andere publieksaantrekkende activiteiten goed bereikbaar zijn met openbaar vervoer en fiets.
Ad 4.9
De locatie is bereikbaar met openbaar vervoer en fiets. De locatie ligt op circa 900 meter vanaf de bushalte en op circa 570 meter vanaf de kern Rutten.
De beleidsregel maakt het mogelijk om het geleide- en hulphondencentrum te realiseren op het voormalige agrarische bouwperceel. De ontwikkeling vindt plaats op het bestaande erf, hiermee worden de landschappelijk en cultuurhistorische kernkwaliteiten van het gebied niet aangetast.
Conclusie
Het provinciaal beleid biedt mogelijkheden voor de voorgenomen ontwikkeling.
Structuurvisie Noordoostpolder 2025
De Structuurvisie Noordoostpolder 2025, vastgesteld op 9 december 2013, is een integrale ruimtelijke visie, die de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten beschrijft. De visie heeft als doel de verschillende belangen, zoals voor het landschap, de kernen en de gemeenschap, zorgvuldig af te wegen. En hieruit een integrale ontwikkelingsrichting te bepalen voor de periode tot 2025.
De Structuurvisie Noordoostpolder 2025 is vooral gericht op behoud en verbetering van de bestaande ruimtelijke, economische en sociale kwaliteiten en daarmee op het versterken van het landschap en leefbaarheid in de gemeente Noordoostpolder.
Landschappelijk raamwerk
In het landelijk gebied gaat de gemeente op vrijkomende agrarische erven ruimte bieden aan nieuwe woonmilieus, voorzieningen en kleinschalige (niet-agrarische) bedrijvigheid. Hierdoor kunnen de erven een nieuwe invulling krijgen als agrariërs stoppen met hun bedrijfsvoering. Omdat de vestigingsomstandigheden op de erven sterk afwijken van die in de dorpen is de verwachting dat er geen sprake is van onderlinge concurrentie. Verwacht wordt juist dat er een onderling versterkend effect optreedt, bijvoorbeeld doordat voorzieningen in de dorpen kunnen profiteren van de komst van nieuwe plattelandsbewoners.
Landbouw
De gemeente is trots op de agrarische achtergrond en wil dit blijven uitstralen. De landbouwsector en de innovatie die daarin plaats heeft moet ook in de toekomst internationaal hoog aangeschreven staan. De gemeente wil ontwikkelingsruimte bieden voor schaalvergroting, maar ook aan vrijkomende bedrijven. Dit laatste is noodzakelijk om de vitaliteit van het gebied te borgen.
Vrijkomende agrarische bedrijfskavels
De meeste vrijkomende agrarische bedrijfskavels zijn uitermate geschikt voor de uitoefening van niet-agrarische bedrijfsactiviteiten in de lichte milieucategorieën, kleinschalige voorzieningen, recreatie en alternatieve woonvormen zoals 'rood voor rood'. Hieraan worden wel voorwaarden gesteld om negatieve effecten te vermijden met betrekking tot de (ontwikkeling van de) kernen en de mogelijk negatieve effecten op omliggende bedrijven.
Niet-agrarische bedrijvigheid in het landelijk gebied
Het toestaan van kleinschalige niet-agrarische bedrijvigheid op de vrijkomende agrarische erven biedt kansen voor de leefbaarheid van het landelijk gebied. De gemeente staat de vestiging van dit soort bedrijven op deze locaties binnen het bestaande erf onder voorwaarden toe.
De erfsingel moet behouden blijven, dan wel opnieuw worden aangeplant. Erfuitbreiding is niet mogelijk; als de bedrijven te groot worden, moeten ze verhuizen naar een van de bedrijventerreinen. Het is niet de bedoeling dat door concurrentie een leegloop ontstaat van de lokale bedrijventerreinen.
Mogelijkheden op vrijkomende agrarische bedrijven
Commerciële en maatschappelijke voorzieningen kunnen een goede invulling geven aan het vrijkomen van agrarische erven. De gemeente wil die mogelijkheid onder voorwaarden toestaan. De belangrijkste randvoorwaarde daarbij is dat de gemeente concurrentie met de voorzieningen in de dorpen willen voorkomen.
Al met al biedt de structuurvisie veel mogelijkheden voor herinvulling van vrijkomende agrarische erven. Voorliggend bestemmingsplan is in lijn met de structuurvisie. Er wordt ruimte geboden aan herinvulling met een geleide- en hulphondencentrum en bijbehorende nevenactiviteiten.
De vestigingsomstandigheden van het voorgenomen centrum wijken sterk af met de omstandigheden van de dorpen. De locatie is uitermate geschikt voor deze functie, mede vanwege de rust en de ruimte. In de dorpen is het geleide- en hulphondencentrum juist niet gewenst vanwege milieuhinder. In de dorpen zijn geen soortgelijke voorzieningen waardoor er geen sprake is van concurrentie met voorzieningen in de dorpen.
Met de functieverandering op de locatie wordt leegstand en verpaupering voorkomen en met de nieuwe impuls wordt de vitaliteit van het gebied geborgd.
De locatie ligt op een gepaste afstand van milieugevoelige objecten (zoals woningen) en toch relatief dichtbij de kernen. In paragraaf 4.5 en 4.8 is nader ingegaan op het effect van de voorgenomen ontwikkeling op naastgelegen (agrarische) bedrijven en/of activiteiten, zoals wonen. Hieruit blijkt dat omliggende niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt.
De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats op het bestaande erf. De erfsingel blijft behouden. Met de ontwikkeling ontstaat geen leegloop van lokale bedrijventerreinen. De voorgenomen functie is een vrij unieke functie die maar op enkele locaties in het land voorkomt. De huidige activiteiten vinden plaats op een bedrijventerrein in Lelystad, echter dit is geen geschikte locatie voor het kwalitatieve functioneren van het centrum.
Woonvisie Noordoostpolder 2.0: Vernieuwing van binnenuit
De gemeente Noordoostpolder streeft naar een aantrekkelijke, uitnodigende fysieke woon- en leefomgeving, waarbij zij zich richten op (tijdelijke) inwoners van de gemeente. Hierbij zetten zij zich in voor een afwisselend woningaanbod en voegen bijzondere woonmilieus toe. De meeste dorpen krimpen in inwoneraantal en groeien nog licht in aantal huishoudens.
Jaarlijks stoppen tien tot twintig agrariërs. Het gebruik van de grond (in verband met schaalvergroting) stopt hierbij niet. Maar het gebruik van de woning (en schuren) vervalt wel. Deze boerderijen zijn erfgoed van de polder en zij vormen een schil om de dorpen. Hun weidsheid en vrijheid vormt een sterk punt, een kans voor bijzonder wonen in de polder.
De gemeente werkt een set randvoorwaarden uit waarbinnen nieuwe bestemmingen mogelijk worden:
Op basis van het beleid blijkt er ruimte voor mogelijkheden voor een nieuwe maatschappelijke werkfunctie. Agrarische belangen worden niet belemmerd en er vindt geen overlast plaats op andere functies. Ook is er geen concurrentie met andere voorzieningen in de omgeving, omdat dit een specifieke bedrijfsvoering betreft. De voorgenomen ontwikkeling geeft juist extra vitaliteit aan de locatie.
Welstandsnota: Ruimte voor kwaliteit en welstandsvrijheid
De welstandsnota Ruimte voor kwaliteit en welstandsvrijheid, die op 7 oktober 2010 is vastgesteld, geeft richting aan het welstandstoezicht in de Noordoostpolder en het plan biedt de inwoners van de gemeente helderheid over de welstandsbeoordeling van hun bouwplannen.
In de nota wordt onderscheid gemaakt tussen welstandsvrije en niet-welstandsvrije gebieden. Een groot deel van het grondgebied van de gemeente Noordoostpolder is welstandsvrij terwijl voor bepaalde categorieën bouwwerken nog maar zeer beperkte welstandseisen gelden. Tegelijkertijd gaat deze nota ook over het in stand houden en bevorderen van de kwaliteit van de bebouwing, die een duidelijke bijdrage levert aan het karakteristieke beeld van de gemeente.
Het plangebied valt in de welstandsnota onder de aanduiding landelijk gebied. Dit gebied is aan te merken als welstandsluw.
Hiervoor geldt dat uitbreidingen en verbouwingen aan oorspronkelijke woningen, boerderijen inclusief eventueel aangebouwde schuur/stal en montageschuren met respect voor de bestaande architectuur dienen te worden uitgevoerd. Volstaan is echter met het stellen van eisen aan de meest naar de weg toegekeerd zijde van deze gebouwen. Bijgebouwen bij woningen en losstaande bedrijfsgebouwen zijn welstandsvrij, zij het dat voor de bedrijfsgebouwen wel eisen worden gesteld aan het kleurgebruik. Daar zijn alleen gedekte kleuren toegestaan.
Bij de voorgenomen ontwikkeling zal rekening moeten worden gehouden met de welstandscriteria.
Conclusie
Vanuit het gemeentelijk beleid zijn er mogelijkheden voor de voorgenomen ontwikkeling.
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en belangenafweging (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht).
Om tot een gedegen planontwikkeling te komen zijn diverse onderzoeken uitgevoerd, die inzicht geven in de ontwikkelingsmogelijkheden van het gebied. Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de onderzoeken die zijn uitgevoerd. Voor uitgebreide informatie wordt verwezen naar de feitelijke onderzoeken.
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s).
Verkennend bodemonderzoek
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (FMA-Nillesen, Verkennend bodemonderzoek Ruttenseweg 1 te Rutten, van 27 juli 2015). Het onderzoek is toegevoegd in Bijlage 1.
Op basis van het uitgevoerde vooronderzoek kan worden geconcludeerd dat de te onderzoeken locatie grotendeels als 'onverdacht' met een verdachte deellocatie kan worden aangemerkt. Het onderzoek is daarom uitgevoerd conform NEN-5740:2009 (ONV en VEP).
Op basis van het uitgevoerde veldonderzoek, de zintuiglijke waarnemingen en het laboratoriumonderzoek, kan het volgende worden geconcludeerd:
Samenvattend kan worden geconcludeerd dat:
Toetsing hypothese:
Asbestinventarisatie
Ook is een asbestinventarisatie type a uitgevoerd (FMA-Nillesen, Asbestinventarisatie type a Ruttenseweg 1 te Rutten, van 6 juli 2015) uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 3.
Er zijn in totaal 6 asbestanalyses uitgevoerd. De vergunningverlener verplicht in de sloopmelding niet tot een aanvullende inventarisatie (type B). Een aanvullend type B onderzoek heeft alleen betrekking op de in de rapportage genoemde beperkingen en vermoedens.
Er bestaat geen redelijk vermoeden op niet-direct waarneembare aanwezigheid van asbest, asbesthoudende producten, asbestbesmet materiaal en/of asbestbesmette constructiedelen.
Conclusie
Vanuit de aspecten bodem en asbest zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen moet de watertoets worden toegepast. Dit houdt in dat alle ruimtelijke plannen een waterparagraaf moeten bevatten. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is om waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. Het kader van de watertoets is vanaf 1 november 2003 wettelijk verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro).
Ten behoeve van het voorliggend bestemmingsplan is de zogenoemde digitale watertoets uitgevoerd. Door middel van de watertoets is nagegaan welke waterschapsbelangen aan de orde zijn bij de voorgenomen planontwikkeling. De samenvatting en resultaten zijn weergegeven in Bijlage 2 en in de volgende tekst. De resultaten leiden er toe dat een normale procedure moet worden doorlopen.
Veiligheid
Het buitenwater is een reële bedreiging voor de veiligheid in Flevoland. Waterkeringen beschermen Flevoland tegen deze bedreiging. Het waterschap wil de veiligheid ook in de toekomst blijven waarborgen. Door te werken aan veilige, robuuste en duurzame waterkeringen anticipeert het waterschap op sociale ruimtelijke, economische en klimatologische ontwikkelingen.
Regionale keringen kunnen zowel binnen als buitendijks liggen. Buitendijkse regionale keringen beschermen buitendijkse gebieden tegen hoog water. Het plangebied ligt niet buitendijks.
Het plangebied ligt niet in een keurzone van de waterkering. Op basis van de ingevoerde gegevens over het plangebied zijn er geen uitgangspunten voor het thema veiligheid van toepassing.
Voldoende Water
Wateroverlast
Het watersysteem, zowel in landelijk als in stedelijk gebeid, is in 2015 op orde. Het hele beheergebied voldoet aan de vastgestelde normen.
Het waterschap streeft naar een robuust watersysteem dat de effecten van toekomstige klimaatveranderingen en bodemdaling kan opvangen. De planontwikkeling is gelegen in een watersysteem dat op basis van de toetsing in 2012 voldoet aan de normering voor wateroverlast. Een dergelijk systeem kan het water verwerken tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten.
Het verharden van grond met bebouwing of bestrating leidt tot een versnelling van de afvoer van neerslag naar het watersysteem. Waar het verharde oppervlak als gevolg van een ruimtelijke ontwikkeling toeneemt, dienen compenserende maatregelen te worden genomen om piekafvoeren te verwerken. Afwenteling op omliggende gebieden wordt voorkomen en de bergingsruimte in het watersysteem blijft behouden.
Het plangebied is gelegen in het landelijk gebied. Het verhard oppervlak neemt als gevolg van de ontwikkeling netto met circa 210 m2 toe. Indien deze toename groter of gelijk is aan 2.500 m2 dan is compensatie noodzakelijk. In dit geval is dat dus niet nodig.
Goed functionerend watersysteem
Het watersysteem zorgt in normale situaties voor een goede doorstroming en afwatering in het beheergebied en maakt het realiseren van het (maatschappelijk) gewenste grond- en oppervlaktewaterwaterregime (GGOR) mogelijk. Waterschap Zuiderzeeland streeft er naar dat de feitelijke situatie van het watersysteem overeenkomt met de legger. Op die manier kan het waterschap weloverwogen anticiperen op en reageren in extreme situaties.
Houdt de beschoeiing zoveel mogelijk uniform. De verankering dient minimaal dezelfde levensduur te hebben als de beschoeiing zelf.
Anticiperen op watertekort
Het waterschap wil een robuust watersysteem dat voorbereid is op de effecten van toekomstige klimaatveranderingen. Tot nu toe ligt de nadruk bij klimaatveranderingen met name op meer extreme neerslag en stijging van de zeespiegel. Ook extreem droge periodes zullen echter vaker voor komen. Het robuuste watersysteem dat het waterschap nastreeft moet hier ook op anticiperen.
Ten behoeve van de planontwikkeling is geen bronnering van grondwater nodig. Er wordt in het plan geen gebruikt gemaakt van bodemenergie, ofwel warmte koude opslag. Bij deze planontwikkeling zal geen grondwater worden onttrokken ten behoeve van beregening, veedrenking of bedrijfsmatige toepassingen.
Schoon Water
Goede structuurdiversiteit
Het waterschap streeft naar goede leef-, verblijf- en voortplantingsmogelijkheden voor de aquatische flora en fauna in het beheergebied.
Goede oppervlaktewaterkwaliteit
Het grond- en oppervlaktewater biedt leef-, verblijf-, en voortplantingsmogelijkheden voor de (aquatische) flora en fauna in het beheergebied. De chemische toestand van deze wateren vormt hier geen belemmering voor.
In het ontwerp van het watersysteem wordt uitgegaan van het principe 'schoon houden, scheiden, zuiveren'.
Conform de Waterwet (Ww) is het verboden om zonder vergunning afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen in welke vorm dan ook te brengen in oppervlaktewateren. Schoon regenwater mag zonder waterstaatswerk direct geloosd worden op oppervlaktewater. Indien hiervoor een voorziening zoals een drain of buis wordt aangebracht is hiervoor een vergunning nodig.
Goed omgaan met afvalwater
Veel menselijke activiteiten hebben een negatief effect op de kwaliteit van het water doordat ze water verontreinigen. Het waterschap zorgt met de behandeling van afvalwater dat zo veel mogelijk van deze effecten teniet worden gedaan.
Voor bestaande gebieden wordt gestreefd naar het afkoppelen van verhard oppervlak. Het ombouwen van bestaande stelsels naar 'zuiverend' gescheiden stelsels heeft een sterke voorkeur. Afstromend regenwater van vervuilde oppervlakken wordt gezuiverd.
In bestaand gebied wordt ernaar gestreefd om schoon regenwater af te koppelen van het rioolstelsel.
Het hemelwater afkomstig van schone oppervlakken wordt geïnfiltreerd of direct afgevoerd naar open water. Ook ter compensatie van het afgekoppelde verharde oppervlak dient extra open water of alternatieve berging te worden aangelegd.
Het hemelwater stroomt onder vrij verval af, direct of indirect (eventueel via een lokale zuivering) richting open water. Het afstromend hemelwater wordt vanaf de erfgrens, en waar mogelijk, bovengronds aangeboden. Vuil hemelwater is afstromend hemelwater dat niet onder schoon is vermeld. Verharde oppervlakken die vervuild zijn of waar de kans op vervuiling groot is worden afgevoerd via een (in)filtratievoorziening, (in)filtratieberm en/of slibafscheider. Een bodempassage wordt gedimensioneerd volgens de Leidraad Riolering. De afvoer van minder schone verharde oppervlakken via het rioolstelsel vindt plaats op basis van expert-judgement.
In het geval huishoudelijk- of bedrijfsafvalwater niet wordt aangeboden via het bestaande rioolstelsel denkt het waterschap graag mee over de verwerking van dit afvalwater.
Conclusie
In het kader van het vooroverleg heeft het waterschap het volgende opgemerkt:
"In het kader van het Activiteitenbesluit milieubeheer wordt een centrum voor (blinden)geleide- en hulphonden gezien als een inrichting/bedrijf. Dit betekent dat de initiatiefnemer verantwoordelijk is om maatregelen te treffen teneinde nadelige gevolgen voor het milieu te voorkomen dan wel te beperken.
Daarom verzoekt het waterschap de initiatiefnemer van het plan de situatie te melden via de Activiteitenbesluit Internet Module (AIM): www.aimonline.nl. De AIM verschaft nadere informatie omtrent milieuregels en maatregelen. Aan de hand van de door de initiatiefnemer via de AIM aangeleverde gegevens kan het waterschap de initiatiefnemer verder adviseren" (einde citaat).
De modernisering van de monumentenzorg (MOMO) heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in bestemmingsplannen aandacht te geven aan cultuurhistorie en de effecten van het initiatief op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen. Daar waar nodig dient de bescherming van deze waarden ook te worden vastgelegd in de regels en verbeelding bij het bestemmingsplan.
Archeologie
Op de Archeologische monumentenkaart (AMK) zijn de bekende en gewaardeerde vindplaatsen aangegeven. Er zijn in het plangebied geen archeologische monumenten bekend.
Complementair aan deze kaart zijn de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) en de Archeologische Basis- en Beleidsadvieskaart (ABB) voor het grondgebied van Noordoostpolder. Op de speciaal voor de gemeente Noordoostpolder in 2007 ontwikkelde beleidskaart is aangegeven welke gebieden een hoge, een gematigde, dan wel een lage verwachtingskans op archeologische vondsten hebben. Verder is op de kaart aangegeven waar zich scheepswrakken bevinden en welke gebieden een archeologisch monument betreffen.
De ABB geeft aan in welke gebieden er onderzoek gedaan moet worden en in welke gebieden onderzoek achterwege kan blijven. Op de volgende afbeelding is een uitsnede van deze kaart weergegeven.
Afbeelding: Uitsnede Archeologische Basis- en Beleidsadvieskaart
Uit de kaart blijkt dat het plangebied een lage archeologische verwachtingswaarde heeft. Voor de gebieden met een lage archeologische verwachting behoeven geen regels inzake omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden te worden gesteld.
Historische (steden)bouwkundige waarden
In en in de omgeving van het plangebied bevinden zich geen bouwwerken met cultuurhistorische (steden)bouwkundige waarden.
Historische geografie
Noordoostpolder
De gemeente Noordoostpolder ligt in Nederlands twaalfde provincie, Flevoland. De gemeente heeft een oppervlakte van 59.620 hectare en telt ruim 46.450 inwoners per 1 mei 2014. Emmeloord fungeert als centrumplaats, omringd (op fietsafstand) door de 10 zogenaamde groendorpen: Bant, Creil, Ens, Espel, Luttelgeest, Kraggenburg, Marknesse, Nagele, Rutten en Tollebeek. Sinds 1962 is de Noordoostpolder een zelfstandige gemeente. Het karakter van de gemeente is sterk agrarisch.
De ruimtelijke structuur van de polder wordt mede bepaald door de volgende elementen:
Het belangrijkste kenmerk van de Noordoostpolder is dat het is ontworpen als eenheid, waarbij landschap, stedenbouw en architectuur onderdeel uitmaken van één integraal ontwerp. Hierdoor heeft de Noordoostpolder een hoge mate van ruimtelijke samenhang en architectonische uniformiteit.
De Noordoostpolder kan gekarakteriseerd worden als concentrisch op verschillende niveaus. De vorm is daarbij steeds aangepast aan de topografie, de agrarische bedrijfsvoering, de civiele techniek, de gewenste afstand tussen de dorpen en de centrale plaats Emmeloord. Gebruik makend van onder andere de theorieën van de Duitse sociaal-geograaf W. Christaller (centrale plaatsentheorie) werd een hiërarchisch model ontwikkeld ten aanzien van de plaats en de functies van de nederzettingen. De wisselwerking tussen een concentrische opbouw, de hiërarchie, modulaire opbouw en de ondergrond/omgeving, het zogenaamde 'polderidioom' is sterk bepalend geweest voor de inrichting van de Noordoostpolder.
Van 1937 tot 1942 werd de Noordoostpolder (met daarin de eilanden Urk en Schokland) met een omvang van circa 48.000 hectare ingepolderd. De ontwikkeling van de polder (zowel de ontwatering als de inrichting) is geheel door de rijksoverheid tot stand gekomen.
Van de dorpen in de Noordoostpolder zijn er zeven gebouwd als een nederzetting rond een centrale ruimte, te weten Marknesse, Ens, Luttelgeest, Bant, Creil, Espel en Tollebeek. Deze centrale ruimte is meestal een langgerekte 'brink' waarlangs winkels staan, woningen, openbare gebouwen, en soms aan één van de uiteinden een kerk. De brink vormt als het ware een besloten ruimte, de 'huiskamer' van het dorp. De Noordoostpolder kent twee dorpsweidenederzettingen; Kraggenburg en Nagele. Het centrum van deze dorpen bestaat uit een grote, groene weide, waarin de scholen, kerken en andere openbare gebouwen vrij in de ruimte staan. Nagele is gebouwd volgens de principes van het Nieuwe Bouwen en wijkt vanwege de moderne, sterk functionalistische verschijningsvorm sterk af van de andere dorpen. Tenslotte kent de Noordoostpolder één kruispuntnederzetting: Rutten.
Rutten
De naam Rutten is afgeleid van het in de veertiende eeuw verdronken dorp Ruthne, dat destijds ten noorden van Urk lag. Ruthne is weer afgeleid van het Germaanse woord ‘ruhitha’. Dit betekent ruigte, struikgewas.
Rutten is in 1949 ontworpen door prof. Ir. W. de Bruin. Rutten werd een kruiswegdorp met een woon- en verzorgingsfunctie. De bouw startte in 1952. De Bruin vond dat autoverkeer door een dorp hoorde te rijden. Dit verklaart waarom Rutten rond een kruispunt van wegen ligt. De vierkante dorpsbrink ligt rond dit kruispunt. De Bruin liet bewust een kwadrant van het dorp open, gericht op de polder en het water.
Rutten is het enige dorp dat strikt genomen niet direct aan de dorpenring ligt. Het dorp ligt als het ware aan een noordelijke lus van de ring.
Plangebied
Het plangebied ligt nabij de kern Rutten in het landelijk gebied. Het betreft een voormalig agrarisch bedrijf. Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van aantasting van de bestaande landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten. Het woonhuis en bepaalde bedrijfsbebouwing blijven behouden. De overige ontwikkelingen vinden plaats op het perceel. Ook blijft de erfsingel in stand.
Conclusie
Vanuit de aspecten archeologie en cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen.
Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.
Gebiedsbescherming
Voor de gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen met een hoge wettelijke bescherming. Hiervoor zijn Natura 2000-gebieden en gebieden onderdeel uitmakend van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) opgenomen.
Soortbescherming
Op basis van de Flora- en faunawet zijn gebieden aangewezen voor de bescherming van dier- en plantensoorten. De werkingssfeer van de Flora- en faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de Flora- en faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.
Zorgplicht
De zorgplicht Flora- en faunawet is mede van toepassing op de beschermde soorten waarvoor geen ontheffing hoeft te worden verkregen. Dit houdt in, dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild levende dieren en planten (inclusief hun leefomgeving). Concreet betekent dit dat bij een ruimtelijke ingreep rekening moet worden gehouden met alle aanwezige dieren en planten door middel van planning en uitvoering. Voor alle grondgebonden zoogdieren en amfibieën in het plangebied geldt de zorgplicht. Dit houdt in dat deze dieren gedurende de werkzaamheden zoveel mogelijk moeten worden ontzien.
Onderzoek
In verband met de voorgenomen ontwikkeling is een quickscan natuur uitgevoerd (Ecogroen, Kenmerk 15-278, van 28 augustus 2015). In Bijlage 4 is het onderzoek opgenomen.
Beschermde gebieden
Door de voorgenomen ontwikkeling is een verhoging van de stikstofemissie door bijvoorbeeld autobewegingen, stook en recreatieve uitloop te verwachten. Op basis van de afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (IJsselmeer, op circa 3,2 kilometer) zijn meetbare effecten in deze situatie echter niet te verwachten.
Er is geen sprake van EHS-gebieden in de nabijheid. Het dichtstbijzijnde EHS-gebied ligt op 2,2 kilometer langs de A6. Er vinden (zodoende) geen werkzaamheden plaats in of met negatieve effecten op Natura 2000-gebieden, beschermde Natuurmonumenten, EHS of natuur buiten de EHS. Het nemen van vervolgstappen is dan ook niet aan de orde vanuit het oogpunt van gebiedsbescherming.
Beschermde soorten
Effectbeoordeling en mitigerende maatregelen
Conclusie
Gelet op het hiervoor genoemde wordt voldoende rekening gehouden met het aspect ecologie.
Om tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijven op milieuhygiënische aspecten te komen wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. De milieuzonering zorgt voor voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen. Hiertoe zijn bedrijven voorzien van een zone waar mogelijke nadelige effecten zijn voor milieugevoelige functie, zoals woningen.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. In de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt, dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is het voorkomen van voorzienbare hinder door milieubelastende activiteiten van belang. Daarnaast mogen bedrijven niet worden beperkt in hun mogelijkheden.
Van omgeving naar plangebied
In de (wijde) omgeving van het plangebied liggen geen bedrijven of inrichtingen met milieuzoneringen. Het meest nabijgelegen is de kerk in Rutten. Op basis van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (uit 2009) geldt voor een kerk een richtafstand van 30 meter. Het plangebied ligt op een afstand van ruim 600 meter ten opzichte van milieugevoelige objecten. Daarom hoeft er geen toetsing plaats te vinden op milieuhygiënische aspecten.
Van plangebied naar omgeving
Bij het opstellen van het bestemmingsplan rekening wordt gehouden met milieuzonering. Dit wordt gedaan om er voor te zorgen dat milieubelastende functies zich niet te dicht bij milieugevoelige functies (zoals een woningen) vestigen.
Bij de voorgenomen ontwikkeling worden activiteiten toegestaan met betrekking tot het geleide- en hulphondencentrum. Op grond van de lijst van de VNG zou een hulphondenschool onder verschillende categorieën geschaard kunnen worden. Ofwel onder de categorie 'hondendressuurterreinen' (milieucategorie 3.1, richtafstand 50 meter) ofwel onder de categorie 'dierenasiels en –pensions' (milieucategorie 3.1, richtafstand 100 meter). Gezien de aard van de activiteiten zou wellicht de categorie 'hondendressuurterreinen' het meest voor de hand liggen, maar vanwege het feit dat de honden voor een langere periode (ook 's nachts) op het perceel verblijven is gekozen aansluiting te zoeken bij de zwaardere categorie van 'dierenasiels en –pensions'. Bij deze categorie hoort een richtafstand van 100 meter. Indien van deze afstand afgeweken zou worden moet er een nadere motivering (bijvoorbeeld in de vorm van een onderzoek) gegeven worden waarom afwijken van de richtafstand aanvaardbaar is. In voorliggend geval wordt voldaan aan de richtafstand. De dichtstbijzijnde woning ligt op meer dan 600 meter afstand. Nader onderzoek is dus niet nodig
Conclusie
In het kader van bedrijven en milieuzonering zijn er geen belemmeringen.
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een plan aandacht te worden besteed aan het aspect geluid.
In de Wet geluidhinder (Wgh) is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. Aangezien het plangebied niet gelegen is binnen de zone van een spoorweg en/of in de nabijheid van een gezoneerd industrieterrein, is alleen aandacht besteed aan het aspect wegverkeerslawaai.
Anders dan de naam van de Wet geluidhinder misschien suggereert, worden niet alle milieugerichte geluidsaspecten in de Wet geluidhinder geregeld. Het geluid vanuit een inrichting wordt beoordeeld vanuit het Activiteitenbesluit. Het Activiteitenbesluit bevat algemene milieuregels voor bedrijven. Bedrijven die onder het Activiteitenbesluit vallen hebben vaak geen vergunning voor het oprichten of veranderen nodig. De hulphondenschool is een op grond van het Activiteitenbesluit meldingsplichtige activiteit. Voordat de bedrijfsactiviteiten gestart mogen worden moet op grond van het activiteitenbesluit een melding gedaan worden. Bij deze melding zal afgewogen of er aanvullende maatregelen nodig zijn.
Het bevoegd gezag beoordeelt op basis van de gegevens van de melding of de hulphondenschool past binnen de geluidsvoorschriften van het Activiteitenbesluit. Als aannemelijk is dat de geluidvoorschriften uit het Activiteitenbesluit worden overschreden, kan het bevoegd gezag, binnen vier weken na het indienen van de melding, mogelijk besluiten een akoestisch onderzoek te vragen (artikel 1.11 Activiteitenbesluit). Uit het rapport van een akoestisch onderzoek moet volgens verrichte geluidsmetingen of geluidsberekeningen blijken of aan geluidsvoorschriften van het Activiteitenbesluit kan worden voldaan. Het rapport geeft aan welke voorzieningen getroffen moeten worden om te voorkomen dat de geluidsvoorschriften worden overschreden.
Om mogelijke overlast tot een minimum te beperken, zal het aantal bedrijfsmatig te houden houden beperkt blijven tot 20. Deze honden zullen 's nachts niet buiten verblijven.
Om enige flexibiliteit in te bouwen, is in de regels bepaald, dat bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het maximum van 20 honden, indien en voor zover:
Deze mogelijke verhoging van het maximaal aantal bedrijfsmatig te houden honden is bewust aan een procedure gekoppeld. Hierdoor wordt de rechtszekerheid voor omwonenden gewaarborgd.
Daarnaast is in de regels bepaald dat het aantal hobbymatig te houden honden beperkt dient te blijven tot 5 volwassen dieren. Tenslotte zullen de bedrijfsmatige activiteiten beperkt worden tot de oostzijde van het perceel door middel van een aanduiding op de plankaart. De bestaande bebouwing zal in deze situatie als geluidsbuffer fungeren.
Wegverkeerslawaai
De huidige bedrijfswoning betreft een bestaand geluidsgevoelig gebouw en hoeft zodoende op grond van artikel 76, lid 3 Wgh niet te worden getoetst aan de geluidszone van de weg. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling worden geen nieuwe geluidgevoelige functies gerealiseerd. Een onderzoek naar wegverkeerslawaai is daarom niet nodig.
Conclusie
Gelet op het bovenstaande zijn er geen belemmeringen vanuit het aspect geluid.
Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen.
Voor kleinere ruimtelijke plannen en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit de nibm-tool (maart 2015) ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald.
Bezoekers en medewerkers zullen over het algemeen met de auto komen. Op basis van de verkeersgegevens blijkt dat sprake is van een toename van circa 10 verkeersbewegingen per dag, waarvan circa 0,1 % vrachtverkeer.
In de volgende afbeelding zijn deze gegevens verwerkt in de nibm-tool.
Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project kan worden beschouwd als een nibm-project. Het plan draagt 'niet in betekenende mate' bij aan luchtverontreiniging. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt.
In het kader van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is onderzocht of in het plangebied een goed woon- en verblijfklimaat is gegarandeerd en of het bouwblok van eventueel omliggende veehouderijbedrijven optimaal blijft benut.
In de nabije omgeving van het plangebied zijn geen agrarische bedrijven aanwezig. Hiermee is in het kader van geur van agrarische bedrijven een goed woon- en verblijfklimaat gegarandeerd. Met de voorgenomen ontwikkeling worden er geen agrarische bedrijven belemmerd in de bedrijfsvoering.
Aan de milieuzoneringen van overige niet-agrarische bedrijven is in paragraaf 4.5 nadere aandacht besteed.
Conclusie
Bij de voorgenomen ontwikkeling zijn er geen belemmeringen vanuit het aspect geur.
Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking:
Inrichtingen
De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) regels gesteld. Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:
Het plangebied is niet binnen de invloedssfeer gelegen van een risicovolle Bevi-inrichting.
Buisleidingen
In of nabij het plangebied zijn geen buisleidingen gelegen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor
In en in de directe nabijheid van het plangebied vindt geen transport van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor plaats.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid hoeft niet nader onderzocht te worden en vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
In of nabij het plangebied bevinden zich geen bovengrondse en/of ondergrondse leidingen die ruimtelijk relevant zijn op bestemmingsplanniveau.
Conclusie
Het aspect kabels en leidingen leidt niet tot een belemmering van de voorgenomen ontwikkeling.
Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Dit is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Er zijn drie onafhankelijke sporen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht:
Toets MER-plicht
Het bestemmingsplan biedt een juridische-planologische regeling voor het realiseren van een geleide- en hulphondencentrum. De activiteit die mogelijk wordt gemaakt valt onder categorie 'D.14 de oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren'. De drempelwaarden van de betreffende categorie worden zijn in dit geval niet van toepassing. Dit betekent dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden uitgevoerd. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt of niet alsnog een m.e.r.-procedure op grond van het Besluit m.e.r. moet worden doorlopen. In de volgende paragraaf is de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' behandeld.
De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (IJsselmeer) bedraagt circa 3,2 kilometer. Gelet op de soort activiteit, tussenliggende barrières en de afstand tot aan het Natura 2000-gebied, is geoordeeld dat is uit te sluiten dat er significante negatieve effecten optreden op het Natura 2000-gebied. Dit betekent dat er geen 'passende beoordeling' op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 voor dit plan verplicht is en er derhalve, via dit spoor, ook geen sprake is van een planMER-plicht.
De Provinciale Staten van Flevoland hebben momenteel geen activiteiten aangewezen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht. Derhalve is er via dit spoor ook geen sprake van een planMER-plicht voor dit bestemmingsplan.
Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Zoals in de vorige paragraaf is aangegeven, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling altijd nodig als een besluit of plan wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst en die onder de drempelwaarden liggen. Dit is het geval bij het voorliggend bestemmingsplan. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing dient te worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kenmerk potentieel effect).
Gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten is geoordeeld dat er geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten, zoals deze in de voorgaande paragrafen zijn opgenomen. Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling is het relevant om te melden dat het plangebied niet in een waterwingebied en een grondwaterbeschermingsgebied ligt.
Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen m.e.r.-procedure noodzakelijk op grond van het Besluit m.e.r.
Conclusie
Dit bestemmingsplan maakt geen activiteiten mogelijk die grote nadelige gevolgen hebben voor het milieu. Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is dan ook niet verplicht. Er is daarom geen MER opgesteld.
In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke wijze de voorkomende functies in het bestemmingsplan worden geregeld. De planopzet is in overeenstemming met de RO-standaarden.
Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening, het Besluit ruimtelijke ordening en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Het voldoet aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
De regels geven inhoud aan de op de verbeelding gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er gebouwd mag worden. Het aantal regels is beperkt mogelijk gehouden.
De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:
In hoofdstuk 1 worden de in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen moeten worden gemeten.
In hoofdstuk 2 zijn specifieke regels opgenomen voor de op de verbeelding gegeven bestemmingen. De artikelen bestaan uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels, en zo nodig uit afwijkingsregels, specifieke gebruiksregels of vergunningsregels voor aanleggen. De bestemmingsomschrijving is bepalend voor het gebruik van de grond.
De hoofdstukken 3 en 4 bevatten regels die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen.
Anti-dubbeltelbepaling
Dit is een standaardbepaling conform het Besluit ruimtelijke ordening. De bepaling is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze zou zich kunnen voordoen indien een deel van een bouwperceel dat reeds bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage was betrokken wederom bij een dergelijke berekening, doch nu ten behoeve van een ander bouwperceel wordt betrokken.
Algemene bouwregels
Hierin is geregeld dat bestaande maten, afstanden en afmetingen gehandhaafd mogen blijven, ook al is in de bestemmingsregels iets anders toegestaan. Hiermee wordt voorkomen dan afwijkingen direct onder het overgangsrecht vallen.
Algemene gebruiksregels
Op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is het verboden om gronden of bouwwerken te gebruiken in strijd met een bestemmingsplan. In de algemene gebruiksregels is bepaald wat in elk geval moet worden verstaan onder met het bestemmingsplan strijdig gebruik. Deze bepaling mag niet a contrario worden uitgelegd.
Tevens is bepaald dat mantelzorg als toegestaan gebruik wordt beschouwd.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel is een aantal regels opgenomen, om het mogelijk te maken dat van het plan op ondergeschikte punten wordt afgeweken. Dit evenwel met het voorbehoud dat de belangen van derden in redelijkheid niet mogen worden aangetast. Ook kleine afwijkingen (maximaal 10%) van de in de regels opgenomen, dan wel op de kaart aangegeven maten, kunnen volgens dit artikel mogelijk worden gemaakt. Omdat een en ander zich niet beperkt tot één bestemming maar bij diverse bestemmingen gewenst of noodzakelijk kan blijken, zijn deze regelen in beginsel op alle bestemmingen van toepassing.
Het toestaan van afwijkingen mag geen automatisme zijn. Burgemeester en wethouders zullen het verlenen van een vergunning zorgvuldig moeten afwegen en motiveren conform het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht.
Overige regels: Werking wettelijke regelingen
Hierin is bepaald dat, indien naar wettelijke regelingen wordt verwezen, deze gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van dit plan.
Overgangsregels
Bebouwing die niet voldoet aan de bepalingen van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing wordt mogelijk gemaakt. Indien de onder het overgangsrecht gebrachte bebouwing door een calamiteit verloren gaat is volledige herbouw toegestaan.
Het gebruik van gronden en opstallen dat in strijd is met dit bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot.
In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven op de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de bestemming die in dit plan is opgenomen.
Maatschappelijk - Hondenopleidingscentrum
Voor de locatie is de bestemming 'Maatschappelijk - Hondenopleidingscentrum' opgenomen. De bestemmingsomschrijving voorziet in maatwerk. Bij de formulering is aansluiting gezocht bij het door de gemeente aanvaardbaar geachte plan.
Voor de bouwregels (afstanden, hoogtes en dergelijke) is grotendeels aangesloten bij het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2004'. De te bebouwen oppervlakte is beperkt tot 20% van het bouwvlak met een maximum van 2.000 m2.
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is het van belang te weten of het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door een financieel haalbaar plan en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Financiële haalbaarheid
De kosten voor de ontwikkeling komen voor rekening van de initiatiefnemer. Aangenomen wordt dat deze over de financiële middelen beschikt om het plan uit te kunnen voeren. Hiermee wordt het plan financieel haalbaar geacht.
Grondexploitatie
Door middel van de grondexploitatieregeling beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, bijvoorbeeld voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor de ruimtelijke procedure. Wanneer sprake is van bepaalde bouwplannen, moet de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan vaststellen. Van deze verplichting kan worden afgezien als het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Voor vaststelling van het planologisch besluit moet duidelijk zijn hoe de kosten worden verhaald.
Tussen de gemeente en de initiatiefnemer wordt een overeenkomst gesloten. In de overeenkomst worden afspraken gemaakt over onder andere planschade. Met deze overeenkomst is het kostenverhaal anderszins verzekerd. Het stellen van nadere eisen en regels is daarnaast niet noodzakelijk. De gemeenteraad besluit bij de vaststelling van dit bestemmingsplan dat de vaststelling van een exploitatieplan niet nodig is.
Het bestemmingsplan doorloopt de in de Wet ruimtelijke ordening vastgelegde bestemmingsplanprocedure.
Voorontwerp
Het voorontwerpbestemmingsplan 'Landelijk gebied 2004, Ruttenseweg 1 te Rutten' is ter inzage gelegd. Een samenvatting van de inspraakresultaten, alsmede een reactie erop is opgenomen in Bijlage 5.
Overleg
In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is het voorontwerp van dit bestemmingsplan voorgelegd aan de overlegpartners. De provincie Flevoland alsmede het waterschap Zuiderzeeland hebben schriftelijk opmerkingen gemaakt. Een samenvatting van deze overlegresultaten, alsmede een reactie erop is opgenomen in Bijlage 5.
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan 'Landelijk gebied 2004, Ruttenseweg 1 te Rutten' heeft gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen tegen het bestemmingsplan kenbaar te maken (artikel 3.8 Wro). Van deze gelegenheid heeft niemand gebruik gemaakt.
Ook is er geen aanleiding om ambtshalve aanpassingen te plegen. Het plan is dan ook ongewijzigd worden vastgesteld.
Vaststelling
Na de ter inzagelegging heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan vastgesteld.
september 2016.