direct naar inhoud van Regels
Plan: Landelijk gebied 2004, Polenweg 21 te Bant
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0171.BP00564-VS01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2004, Polenweg 21 te Bant' met identificatienummer NL.IMRO.0171.BP00564-VS01 van de gemeente Noordoostpolder;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 verbeelding:

de digitale verbeelding van het bestemmingsplan;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 ander-bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.7 ander-werk:

een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheid;

1.8 agrarisch bedrijf:

een bedrijf, dat geheel of overwegend gericht is op het bedrijfsmatig voortbrengen van producten, niet zijnde (bio)gas, of electriciteit, door het telen van gewassen en/of het houden van dieren, met uitzondering van een paardenpension, manege en intensieve veehouderij;

1.9 agrarisch loonwerkbedrijf:

en bedrijf, dat is gericht op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven en het verrichten van cultuurtechnische werkzaamheden, met behulp van werktuigen;

1.10 akker- en tuinbouw:

de teelt van gewassen op open grond; daaronder niet begrepen bosbouw, sierteelt en fruitteelt;

1.11 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.12 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.13 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.14 bestaand:
  • met betrekking tot bebouwing: de bebouwing als aanwezig ten tijde van het in ontwerp ter visie leggen van het plan;
  • met betrekking tot het gebruik: het gebruik ten tijde van het rechtskracht verkrijgen van het plan;
1.15 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.16 bestemmingsvlak;

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.17 bevoegd gezag:

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.18 bijbehorend bouwwerk:

een functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw of ander bouwwerk met een dak;

1.19 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.20 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.21 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.22 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.23 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw of bijbehorend bouwwerk;

1.24 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; onder detailhandel is hier geen horeca begrepen;

1.25 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, deze die inrichting niet verbiedt;

1.26 erfsingel:

een strook beplanting bestaande uit struiken en bomen aan drie zijden van het erf ter begrenzing van het erf, van ten minste 6 m breed, of ten minste 3 m breed aan de zijde van een direct naastliggend erf;

1.27 erfsloot:

sloot die vanuit de oorspronkelijke inrichting van het erf altijd direct ligt of heeft gelegen langs de zij- en achterkant van het erf;

1.28 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.29 hoofdgebouw:

het gebouw, of gedeelte daarvan, op een perceel dat gelet op de bestemming en uiterlijke verschijningsvorm het belangrijkste is;

1.30 horeca:

hotel, pension, restaurant,café, cafetaria of daaraan verwante inrichting, waar tegen vergoeding logies wordt verstrekt, dranken worden geschonken of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt, een en ander, tenzij uitdrukkelijk anders vermeld, met uitzondering van nachtclubs, discotheken, dancings of soortgelijke inrichtingen, onder horeca is in ieder geval niet begrepen een seksinrichting;

1.31 kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan, niet zijnde een stacaravan;

1.32 kas:

opstallen van glas, of ander lichtdoorlatend materiaal, boogkassen en schermhallen met een hoogte van 1,5 meter of meer boven het maaiveld;

1.33 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden:

werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;

1.34 ondergeschikte nevenactiviteit, tweede tak:

ondergeschikt bestanddeel van de totale bedrijfsomvang van een agrarisch bedrijf;

1.35 omgevingsvergunning:

vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.36 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding;

1.37 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.38 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;

1.39 'vrij' beroep:

beroep of beroepsmatige dienstverlening op administratief, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch en daarmee gelijk te stellen gebied.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 peil
  • a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg;
  • b. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw;
  • c. indien de onder a en b genoemde peilen in het veld aanleiding geven tot onduidelijkheden, een door of namens burgemeester en wethouders aan te wijzen peil.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. uitsluitend een akkerbouwbedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'akkerbouw';
  • b. instandhouding van het aanwezige cultuurhistorisch waardevolle verkavelingspatroon;
  • c. instandhouding en ontwikkeling van een afschermende erfbeplanting, met daarbij behorende erfsloot;
  • d. sloten en andere watergangen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Op de gronden als bedoeld in lid 3.1 mag uitsluitend bebouwing worden gebouwd ten behoeve van het in lid 3.1 sub a genoemde akkerbouwbedrijf. Onder die bebouwing zijn begrepen kassen, ten hoogste één bedrijfswoning en daarbij behorende bijbehorende bouwwerken.

3.2.2 Bouwen

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de afstand van de gebouwen tot het hart van de erfsloot mag niet minder dan 14 m bedragen;
  • c. de afstand van de bedrijfswoning tot de weg mag niet minder bedragen dan de bestaande afstand;
  • d. de inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer dan 1.200 m3 bedragen;
  • e. de dakhelling van de bedrijfswoning mag niet minder dan 30º en niet meer dan 60° bedragen;
  • f. de goothoogte van een niet inpandige bedrijfswoning mag niet minder dan 4,5 m en niet meer dan 6 m bedragen, met dien verstande dat indien de bestaande goothoogte minder dan 4,5 m bedraagt, de goothoogte niet minder dan de bestaande goothoogte mag bedragen;
  • g. de bouwhoogte van een niet inpandige bedrijfswoning mag niet meer dan 10 m bedragen;
  • h. de gezamenlijke oppervlakte van de bij een bedrijfswoning behorende bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 120 m2 bedragen;
  • i. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend worden gebouwd 3 m achter het verlengde van de voorgevel van de bedrijfswoning;
  • j. de oppervlakte van kassen als bedoeld in lid 3.2.1 mag niet meer bedragen dan 2.500 m2;
  • k. de goothoogte en bouwhoogte van gebouwen en de bouwhoogte van andere bouwwerken mogen niet meer bedragen dan in onderstaande tabel is aangegeen:
bebouwing   maximum goothoogte   maximum bouwhoogte  
bedrijfsgebouwen   8,5 m   11 m  
kassen   6 m   10 m  
bijbehorende bouwwerken   3,5 m   6 m  
bouwwerken voor mestopslag   --   6 m  
silo's   --   20 m  
erf- en terreinafscheiding vóór de voorgevelrooilijn   --   1 m  
overige erf- en terreinafscheidingen   --   2 m  
andere bouwwerken   --   4 m  
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Uitbreiden bestaande gebouwen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 3.2.2 onder b voor het bouwen en/of uitbreiden van bedrijfsgebouwen op het bestaande erf waarbij de afstand van de gebouwen tot het hart van de erfsloot niet minder dan 6 m mag bedragen, mits is of wordt voorzien in een goede inpassing van een en ander in het landschap door middel van afschermende erfbeplanting.

Hierbij dient getoetst te worden aan de streefbeelden in het Beeldkwaliteitsplan dat als bijlage is opgenomen bij het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 2004'.

3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Voorwaardelijke verplichting

Het gebruik van de bebouwing die kan worden gebouwd na uitbreiding van het bouwvlak, is uitsluitend toegestaan indien:

  • a. de afschermende erfbeplanting in de vorm een erfsingel van ten minste 6 m breed is aangeplant en vervolgens in stand wordt gehouden, conform het beplantingsplan en schetsplan nieuwe situatie, die als Bijlage 1 bij de regels zijn opgenomen;
  • b. een waterberging van minimaal 607,5 m3 wordt aangelegd en in stand wordt gehouden.
3.4.2 Uitoefening 'vrij' beroep

Het gebruik van de bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken voor de uitoefening van een 'vrij' beroep is toegestaan, mits de gezamenlijke vloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van het 'vrij' beroep, in voorkomend geval samen met de vloeroppervlakte ten behoeve van beroeps- en bedrijfsactiviteiten als bedoeld in lid 3.5.4, niet meer bedraagt dan 30% van de totale vloeroppervlakte van de bedrijfswoning en de bijbehorende bouwwerken, en in ieder geval niet meer dan 75 m2.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Mestverwerking en mestbewerking

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 3.1 voor het bewerken en verwerken van mest met behulp van een mestvergistingsinstallatie ten behoeve van het verkrijgen van biogas, mits:

  • a. er sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf;
  • b. de mestbe- en verwerking ten behoeve van het verkrijgen van biogas geen zelfstandige bedrijfsactiviteit betreft;
  • c. in geval van co-vergisting uitsluitend producten worden verwerkt, die zijn vermeld op de positieve lijst van het Ministerie van Economische Zaken, en
  • d. is of wordt voorzien in een goede inpassing van een en ander in het landschap door middel van afschermende erfbeplanting.

3.5.2 Ander gebruik agrarische bedrijfsbebouwing

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 3.1 voor het gebruik van bestaande agrarische bedrijfsgebouwen binnen een bouwvlak en uitsluitend als tweede tak, voor het volgende niet-agrarisch gebruik:

  • a. loonwerk- en veehandelbedrijven;
  • b. het bieden van overnachtingsmogelijkheden, met een gezamenlijke oppevlakte van maximaal 100 m2;
  • c. horeca ten dienste van extensieve recreatie, zoals een theehuis, een terras, een speeltuin, een pannenkoekenrestaurant, met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 100 m2;
  • d. educatief centrum, gericht op de landbouw en/of natuur;
  • e. opslag en stalling van caravans, campers en boten e.d.;
  • f. kunstnijverheid, ateliers en musea,
  • g. (kinder)dagopvang, met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 100 m2;
  • h. detailhandel gerelateerd aan het onder c en f genoemde ander gebruik tot een maximale verkoopvloeroppervlakte van 100 m2.

Bij het verlenen van de omgevingsvergunning dienen de volgende bepalingen in acht te worden genomen:

  • 1. de nevenactiviteit mag op ten hoogste 20% van het erf plaatsvinden met een maximum vloeroppervlakte van 2.000 m2;
  • 2. de agrarische functie van aangrenzende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing mag niet onevenredig worden belemmerd;
  • 3. in vergelijking met het agrarisch gebruik mag geen onevenredig grotere verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden plaatsvinden;
  • 4. het parkeren behorende bij het andere gebruik dient binnen het bouwvlak op eigen terrein plaats te vinden;
  • 5. er mag geen opslag van goederen, behorende bij het andere gebruik, in de open lucht plaatsvinden;
  • 6. het andere gebruik dient qua aard en schaal te passen bij de specifieke kwaliteiten en schaal van de omgeving.

3.5.3 Kamperen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken vn het bepaalde in lid 3.1 voor het gebruik van:

  • a. gronden binnen het bouwvlak als standplaats voor ten hoogste 15 kampeermiddelen, in de periode van 15 maart t/m 31 oktober en
  • b. voor het bouwen van daarbij behorende, niet voor bewoning bestemde gebouwen, zoals sanitaire ruimten, en andere bouwwerken, tot een goothoogte en bouwhoogte van 3,5 m respectievelijk 5 m en een inhoud van 50 m3,

mits is of wordt voorzien in een goede inpassing van een en ander in het landschap door middel van afschermende erfbeplanting, met daarbij behorende sloot, waarbij de breedte van de erfbeplanting niet minder dan 6 m mag bedragen.

3.5.4 Beroeps- en bedrjfsactiviteiten aan huis

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor de uitoefening van beroeps- en bedrijfsactiviteiten, anders dan een 'vrij' beroep, in de bedrijfswoning en de bijbehorende bouwwerken, door de bewoner van de bedrijfswoning, mits:

  • a. het betreft beroeps- en bedrijfsactiviteiten, die zijn opgenomen in bijlage 2 van de voorschriften van het bestemmingsplan 'Landeljik gebied 2004', en/of het betreft het bieden van overnachtingsmogelijkheden in uitsluitend de bedrijfswoning;
  • b. het geen horeca of detailhandel betreft, behoudens detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van de ter plaatse uitgeoefende beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  • c. de gezamenlijke vloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van beroeps- en bedrijfsactiviteiten binnen de bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken, in voorkomend geval samen met de vloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een 'vrij' beroep als bedoeld in lid 3.4.2, niet meer bedraagt dan 30% van de totale vloeroppervlakte van de bedrijfswoning en niet meer bedraagt dan 60% van de totale vloeroppervlakte bijbehorende bouwwerken, en in ieder geval niet meer dan 75 m2;
  • d. op de bij de bedrijfswoning behorende gronden geen buitenopslag van goederen ten behoeve van de beroeps- en bedrijfsactiviteit plaatsvindt;
  • e. in de omgeving van de bedrijfswoning geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk optreedt, met dien verstande dat:
    • 1. het parkeren ten behoeve van de beroeps- en bedrijfsactiviteit zoveel mogelijk op eigen terein dient plaats te vinden, en
    • 2. behoudens in- en uitladen, geen beroeps- en bedrijfsactiviteiten in de openbare ruimte rond de bedrijfswoning mogen plaatsvinden; en
  • f. de beroeps- en bedrijfsactiviteiten door hun aard en visuele aspecten, zoals reclame-uitingen en technische installaties, het landelijk karakter van de omgeving niet onevenredig aantasten.

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de hierna aangegeven andere werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen;
  • b. het vellen en rooien van bestaande erfsingels.

Voorts geldt dat werken en werkzaamheden slechts toelaatbaar zijn indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan te verwachten gevolgen, één of meer waarden of functies van de gronden niet onevenredig worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor herstel van de waarden of functies niet onevenredig worden verkleind.

3.6.2 Uitzonderingen

Het in lid 3.6.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden:

  • a. in het kader van het normale beheer en het onderhoud;
  • b. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
  • c. die mogen worden utigevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene gebruiksregels

5.1 Strijdig gebruik

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruiken of het laten gebruiken van:

  • a. gebouwen ten behoeve van een seksinrichting;
  • b. vrijstaande bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woonruimte;
  • c. van gronden en gebouwen voor de uitoefening van detailhandel, behoudens als ondergeschikte nevenactiviteit, in ter plaatse van voortgebrachten producten en/of in AGF (aardappelen, groente en fruit);
  • d. gronden als stand- of ligplaats van kampeermiddelen;
  • e. gronden als opslag-, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen, materialen en producten, voor zover niet noodzakelijk in verband met het normale beheer en onderhoud van de gronden.

Artikel 6 Algemene afwijkingsregels

6.1 Afwijking van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  • a. het bouwen van niet voor bewoning bestemde bebouwing ten behoeve van nutsvoorzieningen, mits de goothoogte nier meer dan 3 m en de inhoud niet meer dan 50 m3 bedraagt;
  • b. een afwijking van de grens of richting van paden en waterlopen en ligging van bouwgrenzen en grenzen van bouwvlakken en aanduidingen, mits wordt aangetoond dat de afwijking noodzakelijk is voor de aanpassing van het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein; voorts geldt dat de afwijking niet meer mag bedragen dan 5 m ten opzichte van hetgeen is aangegeven;
  • c. een afwijking van de bepalingen ten aanzien van maten en percentages, mits die afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages; een en ander geldt niet met betrekking tot de inhoud van de bedrijfswoning en de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken.

Artikel 7 Algemene wijzigingsregels

7.1 Algemene wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemminggrenzen in het plan te wijzigen, mits wordt aangetoond dat:

  • a. hiertoe dringende redenen zijn, die hen na het ter inzage leggen van het plan ter kennis zijn gekomen;
  • b. de wijziging het belang van een goede ruimteljike ontwikkeling van het in het plan begrepen gebied niet onevenredig schaadt.

Voorts geldt dat de geldende oppervlakte van het bij de wijziging betrokken bestemmingsvlak met niet meer dan 10% mag worden verkleind of vergroot.

7.2 Wijziging agrarische bestemming na bedrijfsbeëindiging

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming van de gronden na beëindiging van het agrarisch bedrijf als bedoeld in Artikel 3 te wijzigen in de in artikel 28 lid 3 en 4 van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2004' aangegeven bestemmingen, met inachtneming van de daarin opgenomen bepalingen.

Artikel 8 Algemene procedureregels

8.1 Afwijken bij een omgevingsvergunning

Op de voorbereiding van een besluit tot afwijking bij een omgevingsvergunning is de in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht genoemde procedure van toepassing.

8.2 Wijziging

Voor een besluit tot wijziging van het plan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging omtrent de wijziging besluiten.

Artikel 9 Overige regels

9.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van dit plan.

 

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunningvoor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
10.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 10.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 10.1 met maximaal 10%.

10.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 10.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

10.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 10.4 , te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

10.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in 10.4 , na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

10.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 10.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2004, Polenweg 21 te Bant'.