Plan: | Ens, Drietorensweg 26 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0171.BP00525-VS01 |
De initiatiefnemer is voornemens om op de locatie Drietorensweg 26 te Ens, een voormalig agrarisch erf, de bestaande bebouwing te slopen ten behoeve van de realisering van nieuwbouw. In de toekomstige situatie zal het perceel worden opgesplitst in twee delen. Op beide delen wordt een woning gerealiseerd.
De gemeente heeft besloten om in principe medewerking te verlenen aan het verzoek tot wijziging van het bestemmingsplan. Het voorliggende bestemmingsplan omvat de planologisch-juridische regeling, die de wijziging van het bouwvlak op het betreffende perceel mogelijk maakt.
Het plangebied betreft de locatie Drietorensweg 26 te Ens en is gelegen aan de rand van de kern Ens. Op de afbeelding "Situering plangebied" is de ligging van het plangebied weergegeven.
afbeelding: situering plangebied (bron: google earth, 2012)
De huidige juridische regeling van de betreffende gronden is neergelegd in het onherroepelijke bestemmingsplan "Ens" dat op 15 december 2009 door de gemeenteraad is vastgesteld. In het vigerende bestemmingsplan is geregeld dat binnen de bestaande bebouwing (een voormalige Zeeuwse boerderij) maximaal 2 wooneenheden mogen worden gevestigd.
Op de afbeelding "Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan" is een uitsnede van de verbeelding opgenomen.
Het plangebied heeft een aantal bestemmingen te weten "Wonen" met een bouwvlak, "Tuin" en "Bos".
Het voorliggende bestemmingsplan maakt de voorgenomen ontwikkeling mogelijk: 2 vrijstaande woningen in plaats van 2 woonheden binnen de bestaande bebouwing. Het bestemmingsplan is afgestemd op de Wet ruimtelijke ordening en voldoet aan de meest recente inzichten betreffende de digitale uitwisseling en raadpleging (RO-Standaarden).
Het bestemmingsplan "Ens, Drietorensweg 26" bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied gelegen gronden aangegeven. In de planregels zijn bepalingen opgenomen teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken en een planbeschrijving zijn opgenomen.
In deze toelichting wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige en toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 besteed aandacht aan het relevante ruimtelijk beleid. In hoofdstuk 4 is ingegaan op de aspecten, die van invloed kunnen zijn op de ontwikkeling van het plangebied. In hoofdstuk 5 zijn de juridisch-technische aspecten van de opgenomen regeling weergegeven. Hoofdstuk 6 sluit deze toelichting af door middel van een beschouwing over de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Het perceel Drietorensweg 26 was van oorsprong een erf in het buitengebied, maar is door de groei van het dorp een karakteristieke schakel geworden tussen de woonkern van Ens en het landelijk gebied van de Noordoostpolder. Het rechthoekige erf is omgeven door een windsingel van 3-7 meter breed die zich opent naar de weg.
De inritten van de agarrische erven in Noordoostpolder waren oorspronkelijk gemarkeerd door witte dampalen. Het ritme van groene clusters, ook wel "groene eilanden" genoemd, is essentieel voor het landschap van de polder. Er werden bij de inrichting van de polder verschillende boerderijtypen toegepast. Het woonhuis werd meestal tegen de schuur/stal aangebouwd, behalve bij de montageboerderijen. Daar staan de woningen los van de schuur of zijn er met een tussenlid mee verbonden. De bezonning van het woongedeelte moest optimaal zijn en was bepalend voor de oriëntatie van de bebouwing.
De bebouwing in het buitengebied bestaat uit boerderijen, landarbeiderswoningen en tuinderswoningen. Er zijn zoals gezegd verschillende typen boerderijen te onderscheiden. Drietorensweg 26 is een voorbeeld van het oorspronkelijke type "langgevelboerderij" (in de volksmond "Zeeuwse boerderij"). Deze boerderijen werden veelal gebouwd bij kleinere agrarische bedrijven met een kavelgrootte van 12 hectare.
Ze kenmerken zich doordat de schuur en de boerderijwoning onder één kap zijn samengebracht. De boerderijen zijn met traditionele materialen gebouwd. De gevels zijn oorspronkelijk van rode baksteen, de dakpannen rood gebakken. Soms zijn er houten topgevels.
Karakteristieken
Drietorensweg 26 is een bijzondere locatie door haar:
Identiteit als karakteristieke schakel tussen de woonkern van Ens en het landelijk gebied van de Noordoostpolder, identiteit als een groen eiland, de structuur van het erf, de windsingel oftewel "de groene mantel", kenmerkende bebouwing en karakteristiek materiaalgebruik. Dit alles heeft een sterke referentie aan de historie en zorgt voor eenheid en herkenbaarheid.
De aanwezigheid als ook de schaal en vormgeving van het groene erf zorgt voor een unieke beleving vanaf de openbare ruimte en maakt de plek afleesbaar. De groene erven zijn een onmisbaar element in de beeldkwaliteit die kenmerkend is voor de Noordoostpolder.
Op deze plek is de wens ontstaan om de bestaande bebouwing te slopen en twee nieuwe afzonderlijke woningen terug te bouwen. Op bijgaande afbeelding staan de bouwvlakken van de toekomstige bebouwing weergegeven.
Ambitie en beeldkwaliteit
In het beeldkwaliteitsplan (die als bijlage is opgenomen) wordt aangegeven dat het belangrijk is om de schakel tussen de kern en het landelijk gebied, een afleesbare opstap vanaf de kleinschalige kernelementen naar het grootschalige landelijk gebied, te behouden. Het opsplitsen in twee kadastrale percelen is stedenbouwkundig verantwoord. Dit versterkt de afleesbaarheid van de opstap vanaf de kleinschalige kernelementen naar het grootschalige landelijk gebied. Het is daarbij belangrijk om de bestaande situering/oriëntatie van de bebouwing handhaven. Ook dient de nieuwe bebouwing in herkenbare verhoudingen, vormen en materialen te worden opgezet.
De verschijningsvorm van de nieuwe bebouwing dient ingetogen te zijn en straalt eenvoud, rust maar ook kracht uit. Nieuwbouw of delen ervan zijn geen kopie van het bestaande; ze zijn van deze tijd maar wel in harmonie met het bestaande en zijn directe omgeving. In de vormgeving is het gewenst de aanwezigheid van de dominante kapvorm te versterken. De dakgoot en gevelopeningen worden geaccentueerd. Verder dienen er gedekte kleuren te worden toegepast, alsmede gebruik te worden gemaakt van duurzame materialen, baksteen, dakpannen, hout en glas.
De erfinrichting dient zodanig te zijn dat parkeren zoveel mogelijk uit het zicht van de openbare ruimte plaatsvindt. Inritten accentueren, in verband met de historie, de herkenbaarheid en de verkeersveiligheid.
De nieuwe bestemming van het erf Drietorensweg 26 is een gevolg van doorontwikkeling, een voorloper op de toekomst en een belangrijk voorbeeld voor 'behoud door ontwikkeling'.
Vertaling in het bestemmingsplan
De karakteristieke en de waardevolle elementen van de locatie vragen om een zorgvuldige herinrichting van het erf. Qua bebouwing wordt in het bestemmingsplan een aantal ruimtelijke uitgangspunten gehanteerd, die vertaald zijn in de regels en op de verbeelding:
In de keuze van het te voeren beleid moet de gemeente rekening houden met het opgestelde eigen beleid en dat van het rijk en de provincie Flevoland. Dit geldt vooral daar waarbeleidsuitgangspunten aan de orde komen die betrekking hebben op de inhoud van het plan.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 22 november 2011 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna: SVIR) door de Tweede Kamer aangenomen. Op 13 maart 2012 is de SVIR in werking getreden. De SVIR vormt de nieuwe, overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040. In de SVIR is de inhoud van een groot aantal beleidsstukken, waaronder de Nota Ruimte en diverse planologische kernbeslissingen, opgenomen. Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet', over aan provincies en gemeenten. Alleen in de stedelijke regio's rond de mainports Amsterdam en Rotterdam maakt het Rijk afspraken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking, zoals afspraken over binnenstedelijk bouwen, rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk los. Er is enkel nog sprake van een 'ladder' voor duurzame verstedelijking (gebaseerd op de 'SER-ladder'), die zal worden vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de beleidsuitgangspunten van de SVIR.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken uit de SVIR. Het kabinet heeft in de SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoeder van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte). Het Rijk beëindigt de rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones en het verstedelijkingsbeleid. In de structuurvisie worden de rijksdoelen en nationale belangen limitatief beschreven.
De gehele Noordoostpolder, exclusief Urk en Schokland, is aangewezen als wederopbouwgebied, op grond van het nationaal belang 'Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten'. In de Visie Erfgoed en Ruimte (paragraaf 2.3.3) worden de kernkwaliteiten van deze gebieden toegelicht.Het Rijk zet in op bestuurlijke afspraken met gemeenten over een ontwikkelingsgerichte bescherming in bestemmingsplannen van deze wederopbouwgebieden.
Conclusie
Deze ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van het beleid op ontwikkelingsgerichte bescherming.
Visie Erfgoed en Ruimte
In 'Kiezen voor karakter, Visie erfgoed en Ruimte' schetst het kabinet haar visie op het borgen van onroerend cultureel erfgoed in de ruimtelijke ordening. De modernisering van de monumentenzorg wordt hiermee voortgezet. Voor de komende vijf jaren heeft het Rijk vijf prioritaire belangen benoemd:
1. werelderfgoed: samenhang borgen, uitstraling vergroten;
2. eigenheid en veiligheid:zee kust en rivieren;
3. herbestemming als (stedelijke) gebiedsopgave:focus op groei en krimp
4. leven landschap: synergie tussen erfgoed, economie en ecologie;
5. wederopbouw: tonen van een tijdperk.
Voor de Noordoostpolder en daarmee voor het plangebied is het vijfde belang relevant. Met uitzondering van Schokland en Urk is de gehele polder aangewezen als wederopbouwgebied (zie afbeelding 2.3). Doelstelling van het Rijk is dat de periode 1940-1965 in de toekomstige inrichting van Nederland herkenbaar aanwezig blijft op gebiedsniveau. Ondanks - of misschien ook dankzij - de massale en soms nietsontziende ontwikkelingen, zijn er in deze periode veel ideeënrijke, innovatieve en ongekende ontwerpen gerealiseerd, zowel bij stedelijk herstel en uitbreiding als bij de herinrichting van het landelijk gebied en de aanwinst van nieuw land. De bijzondere eigenschappen van deze gebieden verdienen meer publieke aandacht en de meest bijzondere gebieden een publieke bescherming. De Noordoostpolder is op grond van de volgende karakteristieke aangemerkt als te beschermen wederopbouwgebied. In dit plan is op een zorgvuldige wijze invulling gegeven aan de ruimtelijke karakteristieken.
Omgevingsplan Flevoland (2006)
In november 2006 hebben Provinciale Staten van Flevoland een Omgevingsplan vastgesteld. Hierin zijn voor het Flevolandse grondgebied vier strategische plannen opgenomen:
1. het streekplan;
2. het milieubeleidsplan;
3. het waterhuishoudingsplan;
4. het verkeer- en vervoerplan
Daarnaast bevat het Omgevingsplan de hoofdlijnen van het economische en het sociaal-culturele beleid. Door alles in één integraal plan samen te voegen, zijn de hoofdlijnen van het beleid van de provincie Flevoland compact en is de samenhang tussen de diverse beleidsterreinen het beste gewaarborgd.
Conclusie
Het voorliggende plan past binnen de provinciale beleidsuitgangspunten.
Structuurplan
In het "Structuurplan" (1992) wordt handhaving van het specifieke landschap van de Noordoostpolder en versterking van de ruimtelijke structuur beschouwd als de basis voor het ruimtelijk beleid. Het agrarische karakter van de gemeente dient ook in de toekomst in het landschapsbeeld tot uitdrukking te komen. Daarnaast is vergroting van de ontsluiting van de gemeente een beleidsuitgangspunt.
Toekomstvisie gemeente Noordoostpolder 2030
De gemeenteraad van Noordoostpolder heeft de "Toekomstvisie gemeente Noordoostpolder 2030" vastgesteld in zijn vergadering van 24 oktober 2002. Achterliggend idee was dat het goed gaat met de gemeente Noordoostpolder in die zin dat de polder een gebied is geworden waar het prettig wonen is en waar met name de agrarische sector een belangrijke rol speelt.
Na een periode van opbouwen moeten er plannen komen voor de toekomst en om in te kunnen spelen op toekomstige ontwikkelingen moeten keuzes worden gemaakt.
Woonvisie Noordoostpolder
Op 12 november 2009 is de Woonvisie door de gemeenteraad vastgesteld. De aanleiding voor deze woonvisie is dat de vorige beleidsnota over wonen uit 2001 stamt en alle acties uit deze nota uitgevoerd zijn. Het is tijd voor een herijking van deze notitie.
In 2008 heeft het college besloten dat de focus van de gemeente op 'wonen' naast 'werken' komt te liggen. Dat wil zeggen dat Noordoostpolder zich ook gaat presenteren en profileren als woongemeente.
Duurzaamheidsbeleid
Op 20 december 2011 heeft de gemeenteraad het 'Duurzaamheidsplan 2012-2015' vastgesteld. Het duurzaamheidsplan herziet het milieubeleidsplan 2005-2008. Er is gekozen voor een duurzaamheidsplan tegen de achtergrond van de klimaatproblematiek.
Groenbeleidsplan
In het Groenbeleidsplan 2010-2014 staan de ambities van de gemeente Noordoostpolder voor het (openbaar) groen. Groenvoorzieningen hebben vele functies. Ze zorgen voor leefbaarheid, bepalen het straatbeeld en bieden ruimte voor maatschappelijke doeleinden zoals sport, spel en recreatie. En ze hebben betekenis voor landschap, cultuurhistorie en natuurontwikkeling.
Groen mag geen afbreuk doen aan de (sociale en verkeers)veiligheid, maar moet dezewaar mogelijk juist versterken; Behoud van de erfsingels, de dorpsbossen, de wegbeplantingen en de centrale brinkachtige groene ruimtes in de dorpen; Behoud van bijzondere bomen (nadere gedefinieerd in de Beleidsregel gemeentelijke bomen, vastgesteld op 21 december 2010);
Het Groenbeleidsplan 2010-2014 is op 7 oktober 2010 vastgesteld door de gemeenteraad van Noordoostpolder.
De Noordoostpolder-dorpen
'De Noordoostpolder-dorpen, DNA van een dorp als bouwsteen voor de toekomst', beschrijft de ontwerpuitgangspunten van de Noordoostpolder als geheel en van de 10 dorpen afzonderlijk. Daarnaast bevat het rapport in deel 2 opgaven en oplossingsrichtingen met het oog op toekomstige ontwikkelingen.
De Noordoostpolder-dorpen zijn opgebouwd volgens een vast stramien, waarbij per dorp accenten zijn aangebracht.
Welstandsnota: Ruimte voor kwaliteit en welstandsvrijheid
Op 7 oktober 2010 heeft de gemeenteraad de welstandsnota "Ruimte voor kwaliteit en welstandsvrijheid" vastgesteld. De welstandsnota geeft richting aan het welstandstoezicht in de Noordoostpolder en voor de inwoners van de gemeente biedt het plan helderheid over de welstandsbeoordeling van hun bouwplannen. Zoals de titel van de nota al aangeeft wordt onderscheid gemaakt tussen welstandsvrije en niet-welstandsvrije gebieden. De selectie van niet-welstandsvrije gebieden heeft plaatsgevonden aan de hand van twee criteria:
Op basis van deze criteria is besloten dat in de volgende gebieden welstandstoezicht blijft gelden:
In de gebieden 1 en 2 gelden slechts welstandscriteria voor de voor- en zijkant van hoofdgebouwen. Achterkantsituaties zijn hier welstandsvrij. De overige gebieden in de gemeente zijn volledig welstandsvrij. Deze gebieden bestaan voor het merendeel uit woonwijken van na de 50-er jaren van de vorige eeuw en bedrijventerreinen. De bebouwing in deze gebieden heeft een meer neutrale kwaliteit en draagt in veel mindere mate bij aan het karakteristieke beeld en de ruimtelijke identiteit van de gemeente. Soms is een beeldkwaliteitsplan van kracht. Dan gelden uiteraard wel eisen van welstand. Bij nieuwe ontwikkelingen kan een afweging worden gemaakt of een dergelijk plan wordt opgesteld. Voor het voorliggende plan is een beeldkwaliteitsplan, Bijlage 3 Beeldkwaliteitsplan, opgesteld dat onderdeel uitmaakt van dit bestemmingsplan.
Conclusie gemeentelijk beleid
Voorgenomen ontwikkeling past binnen de gemeentelijke beleidskaders.
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en belangenafweging (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht).
Om tot een gedegen planontwikkeling te komen zijn diverse onderzoeken uitgevoerd, die inzicht geven in de ontwikkelingsmogelijkheden van het gebied. Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de onderzoeken die zijn uitgevoerd. Voor uitgebreide informatie wordt verwezen naar de feitelijke onderzoeken.
Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is dat de kwaliteit daarvan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s).
Met betrekking tot eventuele bodem- en grondwatervervuiling kan worden opgemerkt dat in het kader van de aan te vragen omgevingsvergunning om een bodemonderzoek wordt gevraagd.
Conclusie
In het kader van het bestemmingsplan leidt het aspect bodem niet tot belemmeringen van de voorgenomen ontwikkeling.
De door de gemeenteraad vastgestelde Archeologische Basis- en Beleidsadvieskaart geeft aan in welke gebieden er onderzoek gedaan moet worden en in welke gebieden onderzoek achterwege kan blijven. Uit de kaart blijkt dat voor het overgrote deel van het plangebied op basis van geologische en bodemkundige opbouw, en aangetroffen archeologische vondsten en relicten, een lage archeologische verwachting geldt. Het opnemen van een aanlegvergunningplicht in de bestemmingsplanvoorschriften kan daarom achterwege blijven. Nader archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk. Alleen indien er bij het bouwrijp maken van het plangebied iets archeologisch waardevols wordt gevonden, moet dit worden gemeld bij het bevoegd gezag.
Conclusie
Ten aanzien van het aspect archeologie zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
In de Nota Ruimte (2006) zijn de drietrapsstrategieën vastgelegd voor:
De waterparagraaf maakt inzichtelijk hoe het vigerend waterbeleid is vertaald naar waterhuishoudkundige inrichtingsmaatregelen binnen het plangebied voor de voorliggende bestemmingsplanwijziging. Hoe wordt in dit plangebied omgegaan met water en op welke wijze draagt de inrichting bij aan veiligheid, voldoende water en schoon water.
Proces van de Watertoets
Aan de hand van de beslisboom (figuur 1 blz. 14) uit het Waterkader van het Waterschap Zuiderzeeland (januari 2007) volgt voor het voorliggende plan de reguliere procedure.
Beschrijving van het watersysteem:
1. Veiligheid/Waterkeringen
Het plan ligt niet binnen de kern-, vrijwarings- of buitenbeschermingszone van een waterkering. Het is daarom niet te verwachten dat het plan van invloed zal zijn op de veiligheid van een waterkering. Er wordt in het plan geen gebruik gemaakt van bodemenergie, ofwel warmte koude opslag.
2. Voldoende Water
Wateroverlast
Na sloop van de Zeeuwse boerderij ten behoeve van de bouw van de twee vrijstaande woningen blijft de toename van het verhard oppervlak onder de ondergrens van 750 m2. Door het niet overschrijden van deze ondergrens is ten aanzien van de wateropgave geen compensatie vereist.
Goed functionerend watersysteem
Het bestemmingsplan Ens, Drietorensweg 26 ligt in het beheergebied van de Hoge Afdeling. Het streefpeil voor zowel de zomer- als de winterperiode is -4.50 m NAP. De bestaande maaiveldhoogte wijzigt niet, waardoor de bestaande drooglegging intact blijft.
3. Schoon water
Goede structuur diversiteit
Bij de inrichting van het bestaande watersysteem wordt gestreefd naar het behouden van een ecologisch gezond watersysteem.
Goed omgaan met afvalwater
Het perceel Drietorensweg 26 valt binnen de bebouwde komgrens van Ens. Voor alle percelen binnen de bebouwde komgrens geldt een gemeentelijke verplichting voor aansluiting op de riolering. Door middel van een aan te leggen drukriolering wordt het vrijkomend stedelijk afvalwater uit het plangebied afgevoerd.
Goede oppervlaktewaterkwaliteit
Het af te voeren regenwater blijft na sloop van de boerderij voor de twee nieuw te bouwen woningen plaatsvinden naar de bestaande kavelsloot. De bestemminsplanwijzing is niet van invloed op de bestaande oppervlaktewaterkwaliteit.
Conclusie
Ten aanzien van het aspect water zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling moet rekening worden gehouden met het aspect ecologie. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een quickscan flora en fauna uitgevoerd (Econsultancy, 20 april 2012).
Indien het verwijderen van de beplanting (ten behoeve van het uitdunnen) en het slopen van de schuur buiten het broedseizoen wordt uitgevoerd, zullen geen overtredingen van de Flora- en faunawet plaatsvinden met betrekking tot broedvogels.
Aanbevolen wordt om minimaal 50% van de groeiplaats van daslook in de toekomstige situatie te handhaven. Hierdoor blijft de gunstige staat van instandhouding van de soort ter plaatse gewaarborgd.
Voor algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren en amfibieën geldt de algemene zorgplicht, die er ondermeer in voorziet dat al het redelijkerwijs mogelijke dient te worden gedaan om het doden van individuen te voorkomen. Er zijn in het kader van de algemene zorgplicht geen speciale maatregelen nodig.
De EHS zal niet worden aangetast door de herbestemming van de onderzoekslocatie. Externe werking op overige beschermde natuurgebieden (Natura 2000) is niet aan de orde.
Ontheffingsaanvraag voor overtreding van verbodsbepalingen in de Flora- en faunawet ten aanzien van het verstoren van vaste rust- en verblijfplaatsen is niet aan de orde. Nader onderzoek wordt eventueel geadviseerd tijdens het broedseizoen.
Conclusie
Gelet op het bovenstaande leidt het aspect ecologie niet tot belemmeringen van de voorgenomen ontwikkeling.
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect "geluid".
De nieuwbouw van de woningen vindt plaats op dezelfde plek, respectievelijk dezelfde rooilijn van de weg. Op basis van artikel 76 lid 3 van de Wet geluidhinder kan dit onderzoek achterwege blijven voor deze locatie.
Conclusie
Bij de voorgenomen ontwikkeling zijn geen belemmeringen vanuit het aspect geluid.
Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet Milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen.
Ruimtelijk-economische besluiten die "niet in betekenende mate" bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).
Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate" (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Geconcludeerd kan worden dat door de ontwikkeling, die in het onderhavige bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, de luchtkwaliteit niet "in betekenende mate" zal verslechteren. Aan het bepaalde omtrent luchtkwaliteit wordt dan ook voldaan.
Conclusie
Vanuit het aspect luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor het uitvoeren van de voorgenomen ontwikkeling.
Het milieubeleid en de daarop gebaseerde regelgeving spelen een belangrijke rol bij het ruimtelijk ordeningsbeleid. Beide beleidsterreinen richten zich op de bescherming van de kwaliteit van de (leef)omgeving. In ruimtelijke plannen wordt de situering van milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) ten opzichte van elkaar (milieuzonering) geregeld. In de toelichting bij een ruimtelijk plan dient aangegeven te worden op welke wijze aan dat beleid gestalte wordt gegeven.
In de omgeving directe omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven gevestigd.
Conclusie:
Vanuit het aspect luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor het uitvoeren van de voorgenomen ontwikkeling.
Aangezien de invloed op het aantal verkeersbewegingen dermate gering is, vormt dit geen probleem. Het plangebied is goed bereikbaar. De ontsluiting van het plangebied is geregeld door middel van een tweetal bestaande dammen.
Het parkeren vindt plaats op eigen erf. Hier is meer dan voldoende ruimte voor parkeren bij de woningen.
Conclusie
De verkeerskundige aspecten leveren geen problemen op voor de voorgenomen ontwikkeling.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen.
In of in de nabijheid van het plangebied zijn geen inrichtingen aanwezig, welke onder de werking van het Bevi vallen. Dit betekent dat geen beperkingen worden opgelegd aan het bestemmingsplan door risicovolle inrichtingen. In of in de nabijheid van het plangebied zijn geen buisleidingen aanwezig. Uit het ontwerp van het Basisnet Weg blijkt dat geen van de in de directe omgeving aanwezige wegen alsook de in het bestemmingsplan gelegen wegen een plaatsgebonden risicocontour 10-6/jr. heeft. Ens vormt ook geen (mogelijk) aandachtspunt voor het groepsrisico. Voorts blijkt uit het ontwerp van het Basisnet Water dat er geen wateren in de directe omgeving van Ens zijn die een plaatsgebonden risicocontour hebben van 10-6 of een (mogelijk) aandachtspunt vormt voor het groepsrisico.
Conclusie
In het kader van het aspect externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
In het plangebied bevinden zich geen bovengrondse en/of ondergrondse leidingen die ruimtelijk relevant zijn op bestemmingsplanniveau.
Conclusie
Het aspect kabels en leidingen leidt niet tot een belemmering van de voorgenomen ontwikkeling.
Op grond van de Wet milieubeheer is het verplicht ten aanzien van plannen, gevallen, activiteiten en besluiten die (mogelijk) grote gevolgen kunnen hebben voor het milieu, een procedure voor milieueffectrapportage (m.e.r.) te doorlopen. De m.e.r. is bedoeld om milieubelangen meer expliciet af te wegen bij het opstellen van plannen en het uitvoeren van projecten. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen "m.e.r.-plichtige activiteiten" waarvoor een volledig milieueffectrapport (MER) moet worden opgesteld en "m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten" waarbij moet worden afgewogen of sprake kan zijn van significante negatieve gevolgen voor het milieu.
Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Het besluit is aangepast waarbij de drempelwaarden indicatief zijn geworden en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten zijn uitgebreid. Het indicatief worden van de drempelwaarden betekent dat als een project (ruim) onder de drempelwaarden blijft er wel een toetsing moet worden gedaan. Het bevoegd gezag moet zich er van vergewissen of de activiteiten ook beneden de drempel geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.
Een m.e.r. is verplicht bij bestemmingsplannen indien de activiteiten in het plan mogelijk tot significante gevolgen leiden voor Natura 2000-gebieden, zodat een passende beoordeling nodig is en/of het plan kaders stelt voor activiteiten in het plangebied waarvoor volgens de Wet milieubeheer een besluit m.e.r.(-beoordeling) verplicht is. Dit is niet het geval.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling geen belangrijke nadelige milieugevolgen zal hebben en dat wordt voldaan aan de vigerende wet- en regelgeving. Gezien de afwezigheid van de noodzaak tot nader onderzoek van de verschillende milieuaspecten is een m.e.r.-beoordeling dan ook niet nodig.
Algemeen
De regels geven inhoud aan de op de verbeelding aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal regels zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen, dat werkelijk noodzakelijk is.
Op 1 oktober 2010 is de Wabo (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) in werking getreden. Deze wet voegt diverse stelsels samen, opdat een samenhangende beoordeling van activiteiten mogelijk is in één procedure die leidt tot één besluit: de omgevingsvergunning.
Ingevolge die wet is ook een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) uitgevaardigd waar ten aanzien van daarbij aan te wijzen activiteiten geen verbod geldt. Die AMvB (Besluit omgevingsrecht) kan worden gezien als een opvolger van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningsplichtige bouwwerken.
Dit bestemmingsplan is aangepast naar aanleiding van bovengenoemde regelgeving met begripsbepalingen (onder andere achtererfgebied) en regels met betrekking tot vergunningvrij bouwen en gebruik.
Het kan in een concrete situatie voorkomen, dat afwijking van de gestelde normen gewenst is. Hiertoe worden dan afwijkingsbepalingen (voorheen: ontheffingsbepalingen) opgenomen.
De bevoegdheid om af te wijken van bepaalde normen is gebaseerd op artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Deze flexibiliteitsbepaling maakt afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd dient te blijven. Gelet op het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht dient het betreffende bevoegd gezag bij afwijkingen de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen zorgvuldig te vergaren.
De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:
In Hoofdstuk 1 worden enkele in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.
In Hoofdstuk 2 worden de op de kaart aangegeven bestemmingen omschreven en wordt bepaald op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden. Tevens worden per bestemming de bebouwingsmogelijkheden vermeld.
Hoofdstuk 3 bevat de regels die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in een afzonderlijk hoofdstuk onder te brengen.
In Hoofdstuk 4 komen het overgangsrecht en de slotregel (titel van het plan) aan de orde.
Nadere toelichting op de regels
Tuin
De gronden die zijn gelegen voor de woningen hebben de bestemming Tuin gekregen. Uitgangspunt is dat daar geen gebouwen worden opgericht, doch met afwijking kan worden toegestaan dat bouwwerken als erkers en entreepartijen worden gebouwd. Tevens is het middels afwijking van de gebruiksregels mogelijk dat de gronden ten dienste van wonen worden gebruikt.
Bos
De bestemming bos regelt de erfbeplanting rondom het erf en vormt een omarming van de woonbebouwing. Binnen de bestemming mogen alleen andere-bouwwerken worden opgericht.
Wonen
In de bestemmingsomschrijving is opgenomen dat deze gronden zijn bestemd voor wonen. Gelet op de definitie van woonhuizen is sprake van gebouwen die slechts één woning omvatten. Ter plaatse van de aanduiding 'groen' is tevens geregeld dat groenvoorzieningen ten behoeve van de landschappelijke inpassing zijn bestemd.
In de bouwregels wordt onderscheid gemaakt tussen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bij gebouwen wordt nader onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen enerzijds en bijbehorende bouwwerken anderzijds. Onder bijbehorende bouwwerken worden bijgebouwen, aan- en uitbouwen, alsmede bouwwerken met een dak begrepen.
Een bijbehorend bouwwerk mag bijvoorbeeld wel worden gebruikt als slaapkamer van het huishouden dat in de woning is gevestigd. Voor vrijstaande objecten geldt dat zelfstandige bewoning wordt aangemerkt als een gebruik in strijd met het bestemmingsplan. Voor mantelzorg geldt een speciale regeling (algemene gebruiksregel).
Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd, per bouwvlak één woning. Om stedenbouwkundige redenen zijn bouwaanduidingen zijn aangegeven (zie ook hoofdstuk 2).Voorts zijn regels gesteld voor onder andere de maximale hoogtes, de breedte van woningen en de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens.
Voor de hoofdgebouwen is een maximaal volume meegegeven per woongebouw. Tevens is de nokrichting vastgelegd.
Economische uitvoerbaarheid
Ingevolge artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening geeft de toelichting inzicht in de uitvoerbaarheid van het plan. In deze situatie is sprake van een particulier initiatief. De kosten die verbonden zijn aan de planherziening en de uitvoering van het bestemmingsplan zijn voor rekening van de particulier.
Een beschrijving van de economische uitvoerbaarheid wordt derhalve achterwege gelaten. De initiatiefnemer heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat het hier gaat om een economisch uitvoerbaar plan.
Maatschappelijke uitvoerbaarheid
In de toelichting van een bestemmingsplan wordt beschreven hoe burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.
Het voorontwerp bestemmingsplan heeft vanaf 23 augustus 2012 voor een periode van 6 weken, voor inspraak ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn geen inspraakreacties ingediend. Op 19 september 2012 heeft er een inspraakbijeenkomst plaatsgevonden. Bij deze bijeenkomst zijn geen belangstellenden verschenen.
Het plan is daarnaast op 23 augustus 2012 voor vooroverleg aangeboden aan Provincie Flevoland, Waterschap Zuiderzeeland en de VROM-Inspectie. Alleen van Waterschap Zuiderzeeland is op 28 september 2012 een vooroverlegreactie ontvangen, waarin het Waterschap heeft aangegeven geen op- of aanmerkingen te hebben ten aanzien van het plan.