direct naar inhoud van 2.9 Ecologie
Plan: Creil-Oost fase 2
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0171.BP00457-VS01

2.9 Ecologie

Bij elk plan of project moet worden onderzocht of het plangebied in of bij (tot ongeveer 4 kilometer van) een speciale beschermingszone (sbz) ligt, zoals bedoeld in de Vogel- of Habitatrichtlijn. Als een plan of project in of bij een sbz ligt, wordt van de gemeente verwacht dat zij voor aanvang van het plan of project een passende beoordeling maakt, waarbij de significante gevolgen van het plan voor de flora en fauna worden onderzocht. Als er significante gevolgen worden verwacht, kan het project alleen om dwingende redenen van openbaar belang en bij afwezigheid van een alternatief, doorgang vinden. Er moeten dan wel voor aanvang van het plan of project passende maatregelen worden genomen om de natuurwaarden volledig te compenseren

Verder mag de kwaliteit van de speciale beschermingszones niet verslechteren en mogen er geen storende factoren optreden voor de beschermde soorten. Mede gelet op de Flora- en faunawet betekent dit dat voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen niet mogen worden beschadigd, vernield of verstoord. Voor beschermde planten geldt dat ze niet van hun groeiplaatsen mogen worden verwijderd of vernield.

Door Buro Elodea is op 9 oktober 2007 een onderzoek verricht naar de aanwezige natuurwaarden en of er verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet zullen worden overtreden. Het onderzoek heeft geleid tot een rapportage en voor een volledig beeld van het onderzoek wordt verwezen naar dat rapport2.

De conclusies uit het rapport zijn als volgt.

"Het gebied kent geen nadere gebiedsbescherming. De afstand tot de dichtsbijzijnde Natura-2000 gebieden is te groot om van een directe relatie te kunnen spreken.

De soorten die mogelijk voorkomen in het plangebied vallen allemaal in tabel 1 (Algemene soorten). Hiervoor geldt het lichte beschermingsniveau waarvoor geen ontheffing van de Flora- en faunaweg nodig is. De rugstreeppad vormt hierop een uitzondering.

Niet kan worden uitgesloten dat de rugstreeppad in het plangebied voorkomt. Door het open akkerbouwperceel en de activiteiten tijdens de bouw, waarbij grond wordt af- en aangevoerd, zal het terrein aantrekkelijk worden voor deze dieren, die een flinke afstand kunnen afleggen.

In verband met de bescherming van de broedvogels mogen geen bouwactiviteiten plaatsvinden tijdens het broedseizoen. Aanbevolen wordt om het terrein te inspecteren wanneer voor het broedseizoen begonnen worden met aanleg- en bouwactiviteiten. Door het zachte winterweer van de afgelopen jaren kan eerder sprake zijn van broedende vogels.

Verder wordt aanbevolen om gedurende de werkzaamheden verrruiging van het terrein te voorkomen omdat dit bepaalde diersoorten aantrekt"

Na overleg met de provincie is besloten om aan te nemen dat de rugstreeppad daadwerkelijk voorkomt op het terrein. Om die reden is besloten compenserende maatregelen te treffen door voor de soort een geschikt habitat te creëeren aan de oostzijde van het plangebied in de bossingel en kavelsloot. Dit geheel in overeenstemming met het onderzoek en de rapportage "Ruimte geven, ruimte nemen, Een Managementplan voor de Rugstreeppad in de Noordoostpolder".

Inrichting habitat rugstreeppad

Aan de inrichting van een leefgebied (habitat) voor de rugstreeppad worden verschillende ontwerpeisen gesteld. Belangrijk is dat het beheer en onderhoud moet zijn gegarandeerd. De bossingel en de kavelsloot bieden de mogelijkheid om zowel een waterhabitat als een zomerhabitat te creëeren. Beheer van beide habitats moet er voor zorgen dat de vegetatie in een pioniersstadium blijft. Dat betekent voor de waterhabitat in het vroege voorjaar en in de winter schonen en regelmatig maaien zodat de vegetatie op de oever kort gehouden wordt. Het landhabitat moet jaarlijks eenmaal worden gemaaid in november.

Ontwerpeisen waterhabitat:

  • Het wateroppervlak van poelen moet groter zijn dan 30 m2 en maximaal 1 m diep.
  • De oeverzone moet breed en ondiep zijn met een talud van minimaal 1:4.
  • Beheermaatregelen.

Ontwerpeisen zomerhabitat:

  • In de directe nabijheid (maximaal 300 m verwijderd) van het voortplantingswater.
  • Goed vergraafbare grond, bijvoorbeeld een zandrug (eventueel een stapel puin met zand er over/door heen) van minimaal 1 m hoog en minimaal 5 m lang.
  • Voorkomen dat deze (te) dicht begroeid raakt door jaarlijks te maaien in november met een handmaaier.

randvoorwaarden en eisen aan beheer en inrichting:

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00457-VS01_0004.png"