Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Buitengebied partiele herziening Natuurbegraafplaats op Aust
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0168.BP008vzp1703-0301
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
In deze regels wordt verstaan onder:
 
1.1 plan:
het Bestemmingsplan Buitengebied partiele herziening Natuurbegraafplaats op Aust met identificatienummer NL.IMRO.0168.BP008vzp1703-0301 van de gemeente Losser;
 
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;
 
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de planregels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
1.5 archeologische waarde
de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;
 
1.6 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
 
1.7 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.8 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.9 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
 
1.10 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
 
1.11 bouwlaag:
een voor mensen toegankelijk deel van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen wordt begrensd, met uitzondering van onderbouwen, kelders en kappen; de eerste bouwlaag is de bouwlaag op de begane grond; 
 
1.12 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
 
1.13 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
 
1.14 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
 
1.15 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
 
1.16 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;
 
1.17 evenement:
een voor het publiek toegankelijke activiteit met een duur van ten hoogste veertien dagen aaneengesloten. Onder de duur van de activiteit wordt eveneens de periode verstaan die benodigd is voor het opbouwen en afbreken van de voor de activiteit benodigde voorzieningen;
 
1.18 extensieve dagrecreatie:
die vormen van recreatie die in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving zoals wandelen en fietsen en die in principe plaatsvinden tussen zonsopgang en zonsondergang en niet gericht zijn op het verstrekken van nachtverblijf;
 
1.19 extensiveringsgebied:
gedeelte van een reconstructiegebied met het primaat wonen of natuur, waar uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van in ieder geval intensieve veehouderij onmogelijk is of in het kader van reconstructie onmogelijk wordt gemaakt;
 
1.20 gebouw:
elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
1.21 gevel:
een bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen een dak;
 
1.22 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmeting, dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste gebouw valt aan te merken, met inbegrip van aan- en uitbouwen;
  
1.23 horecabedrijf:
een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt;
 
1.24 intensieve veehouderij:
een agrarisch bedrijf of een deel daarvan met ten minste 250 m² bedrijfsvloeroppervlak dat wordt gebruikt voor veehouderij volgens de Wet milieubeheer, met uitzondering van bedrijven of delen daarvan:
  • waar melkrundvee, schapen of paarden worden gehouden; onder melkrundvee wordt begrepen melkvee met bijbehorend vrouwelijk jongvee dat overwegend wordt gehouden voor de melkproductie, met inbegrip van dieren die in de mestperiode worden gemolken, tijdens de lactatie worden gemest dan wel zijn droog gezet en worden afgemest en vrouwelijk vleesvee ouder dan twee jaar met bijbehorend vrouwelijk jongvee, dat op een met melkvee vergelijkbare manier wordt gehouden voor de vleesproductie en het voortbrengen en zogen van kalveren;
  • waar dieren biologisch worden gehouden overeenkomstig de krachtens artikel 2 Landbouwkwaliteitswet gestelde regels;
  • waar dieren uitsluitend of in hoofdzaak worden gehouden ten behoeve van natuurbeheer;
 
1.25 kampeermiddel:
een onderkomen dat naar aard en inrichting is bedoeld voor recreatieve bewoning, maar zonder een met de grond verbonden constructie en zonder plaatsgebonden karakter;
 
1.26 landschappelijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;
 
1.27 natuurbegraafplaats
terrein dat deel uitmaakt van een natuur- en/of bosgebied, waar menselijke lichamen worden begraven en/of urnen worden begraven. Er wordt zo veel mogelijk gebruik wordt gemaakt van onbehandelde en/of onbewerkte natuurlijke materialen; grafmonumenten zoals grafstenen, zerken of grafbeplanting zijn niet toegestaan, enkel een gedenkteken van vergankelijk natuurlijk materiaal;
 
1.28 overkapping:
een bouwwerk van één bouwlaag dat dient ter overdekking en niet of slechts gedeeltelijk met wanden is omgeven;
 
1.29 peil:
  1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil; 
1.30 rooien van bomen en/of houtgewas:
het compleet, met wortel en al, uit de grond halen van een boom en/of houtgewas;
 
1.31 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
  
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
2.5 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:
vanaf peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend;
 
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk:
 
2.7 de afstand tot de (zijdelingse) perceelgrens:
tussen de (zijdelingse) grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend gebouw, waar die afstand het kortst is.
 
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers met ten hoogste 50% van de gevelbreedte van een hoofdgebouw, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens, dan wel de rooilijn met niet meer dan 1 m wordt overschreden.
 
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Natuur - Natuur en Bos
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Natuur – Natuur en Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. natuur;
  2. bestaande bossen en bosbouw;
  3. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke waarden;
  4. de bescherming van het gebied Dinkelland ter plaatse van de aanduiding 'speciale beschermingszone 1' en het voorkomen van significant negatieve aantasting van de natuurlijke kenmerken van dit gebied;
  5. cultuurgrond, waarbij het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden, zoals houtwallen, houtsingels en bosschages, worden nagestreefd;
  6. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van natuur - natuurbegraafplaats” mede voor het gebruik van gronden ten behoeve van een natuurbegraafplaats;
met daaraan ondergeschikt:
  1. extensieve dagrecreatie;
  2. bijenkasten;
  3. een beheers- en ontvangstgebouw ten behoeve van de natuurbegraafplaats;
met daarbij behorende:
  1. gebouwen ten behoeve van het beheer en onderhoud van bos- en natuurgebieden;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
  3. voet- en fietspaden, alsmede overige infrastructurele voorzieningen;
  4. nutsvoorzieningen;
  5. waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder waterberging;
  6. sloten, beken, poelen en daarmee gelijk te stellen water;
  7. parkeervoorzieningen ter plaatse van de functieaanduiding ‘parkeerterrein’. 
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Gebouwen en overkappingen
 
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
  1. de oppervlakte van een bijenstal bedraagt niet meer dan 10 m2, terwijl de goot- en bouwhoogte respectievelijk ten hoogste 2,5 m en 3 m bedragen;
  2. de maatvoering van een gebouw of een overkapping voldoet aan de eisen die in het volgende bouwschema zijn gesteld:
 
3.2.2 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde
 
Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
  2. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 5 m. 
3.3 Specifieke gebruiksregels
 
3.3.1 Strijdig gebruik
 
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
  1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden;
  2. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
  3. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van horeca;
  4. het bewonen van het onder lid 3.1 onder i. bedoelde beheer- en ontvangstgebouw;
  5. het opslaan van mest en/of andere landbouwproducten;
  6. het scheuren, het omzetten en/of anderszins ingrijpend wijzigen van gronden ten behoeve van een permanent ander gebruik;
  7. het verharden van gronden;
  8. het aanleggen van drainage;
  9. het gebruik van gronden ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van natuur - natuurbegraafplaats’ waarbij:
    1. Sprake is van een grafdichtheid van meer dan 250 graven per hectare;
    2. per graf meer dan 3,5 m2 aan grondoppervlakte gebruikt wordt.
  10. het graven van natuurgraven op gronden die niet zijn aangeduid met de aanduiding ‘specifieke vorm van natuur – natuurbegraafplaats’;
  11. het inrichten en uitvoeren van werkzaamheden ten behoeve van het natuurbegraven, indien dit plaatsvindt in afwijking van de in de als bijlage 2 van de regels opgenomen bijlage ‘gedragscodes’ voorgeschreven gedragscode inrichting en uitvoering;
  12. het graven van natuurgraven, indien dit plaatsvindt in afwijking van de in de als bijlage 2 van de regels opgenomen bijlage ‘gedragscodes’ voorgeschreven gedragscode begravingen en verstoringen. 
3.3.2 Voorwaardelijke verplichting natuurbegraafplaats
  1. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van natuur – natuurbegraafplaats’ overeenkomstig de in lid 3.1, onder f. opgenomen bestemmingsomschrijving, zonder de uitvoering en vervolgens de instandhouding van de inrichtings- en beheersmaatregelen conform het als bijlage 1 opgenomen van de regels opgenomen ‘Inrichtings- en beheersplan natuurbegraafplaats Op Aust’, teneinde te komen tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en verhoging van de natuur- en landschapswaarden;
  2. In afwijking van het bepaalde onder a. mogen gronden en bouwwerken behorende bij de fases A en B als bedoeld in het als bijlage 1 opgenomen ‘Inrichtings- en beheersplan natuurbegraafplaats Op Aust’ overeenkomstig de in lid 3.1, onder f. opgenomen bestemmingsomschrijving worden gebruikt, onder de voorwaarde dat binnen een termijn van 12 maanden na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan geheel uitvoering is gegeven aan de inrichtings- en beheersmaatregelen behorende bij de fases A en B als bedoeld in het als bijlage van de regels opgenomen ‘Ontwerp- en beheerplan natuurbegraafplaats’;
  3. In afwijking van het bepaalde onder a. mogen gronden en bouwwerken behorende bij de fases C, D en E als bedoeld in het als bijlage van de regels opgenomen ‘Ontwerp- en beheerplan natuurbegraafplaats’ overeenkomstig de in lid 3.1, onder f. opgenomen bestemmingsomschrijving worden gebruikt, onder de voorwaarde dat:
    1. binnen een termijn van 12 maanden na ingebruikname van de betreffende fase, geheel uitvoering is gegeven aan de bij die fase behorende inrichtings- en beheersmaatregelen als bedoeld in het als bijlage van de regels opgenomen ‘Ontwerp- en beheerplan natuurbegraafplaats;
    2. het college van burgemeester en wethouders goedkeuring hebben verleend aan een inrichtings- en beheersplan dat voorziet in het elders binnen de gemeente Losser verbeteren van de ruimtelijk kwaliteit en verhoging van de natuur- en landschapswaarden van 5 hectare gronden per 1 hectare gronden die in gebruik wordt genomen ten behoeve van een natuurbegraafplaats; en
    3. het college van burgemeester en wethouders zich ervan verzekerd heeft dat er geen privaat- of publiekrechtelijke belemmeringen zijn om binnen een termijn van 12 maanden geheel uitvoering te geven aan de inrichtings- en beheersmaatregelen als beschreven in het als bijlage 1 van de regels opgenomen ‘Ontwerp- en beheerplan natuurbegraafplaats; 
3.3.3 Voorwaardelijke verplichting compensatie NNN
  1. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van een beheers- en ontvangstgebouw als bedoeld in lid 3.1 onder i. en de parkeervoorzieningen als bedoeld in lid 3.1 onder o., zonder de aanleg en instandhouding van de compensatienatuur, conform het als bijlage 1 van de regels opgenomen ‘Ontwerp- en beheerplan natuurbegraafplaats’, teneinde te komen tot een kwalitatief volwaardige compensatienatuur;
  2. In afwijking van het bepaalde onder a. mogen het beheers- en ontvangstgebouw als bedoeld in lid 3.1 onder i. en de parkeervoorzieningen als bedoeld in lid 3.1 onder o. overeenkomstig de bestemmingsomschrijving worden gebruikt, onder de voorwaarde dat binnen een termijn van 12 maanden na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan geheel uitvoering is gegeven aan de aanleg en instandhouding van de compensatienatuur, conform het in de bijlage 1 van de regels opgenomen ‘Ontwerp- en beheerplan natuurbegraafplaats’. 
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
 
3.4.1 Afwijken voorwaardelijke verplichting natuurbegraafplaats
 
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.3.2, indien in plaats van de inrichtings- en beheersmaatregelen zoals opgenomen in het als bijlage 1 van de regels opgenomen ‘Ontwerp- en beheerplan natuurbegraafplaats’, andere inrichtings- en beheersmaatregelen worden getroffen, met dien verstande dat:
  1. de inrichtings- en beheersmaatregelen minimaal gelijk zijn aan de in bijlage van de regels voorgeschreven inrichtings- en beheersmaatregelen; en voorzien in een minimaal gelijk niveau van verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en verhoging van de natuur- en landschapswaarden;
  2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden.  
3.4.2 Afwijken voorwaardelijke verplichting compensatie NNN
 
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.3.3, indien in plaats van de compensatienatuur zoals opgenomen in de als bijlage 1 van de regels opgenomen ‘Ontwerp- en beheerplan natuurbegraafplaats’, op een andere wijze wordt voorzien in de vereiste compensatienatuur, met dien verstande:
  1. dat de natuurcompensatie minimaal gelijk is aan de in de bijlage 1 van de regels opgenomen ‘Ontwerp- en beheerplan natuurbegraafplaats’ voorgeschreven compensatienatuur en voorziet in een minimaal gelijk kwaliteitsniveau van compensatienatuur;
  2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden. 
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
    1. het af- en/of vergraven van gronden;
    2. het verwijderen van bomen en/of houtgewas, alsmede de verwijdering van bodem- en oevervegetaties;
    3. het aanplanten van bomen en/of houtgewas;
    4. het graven, baggeren en/of verdiepen en verbreden van beken, plassen, sloten en/of andere watergangen en/of -partijen;
    5. het dempen van beken, sloten en/of andere watergangen en/of -partijen;
    6. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
    7. het aanleggen van fiets- en voetpaden;
    8. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van extensieve dagrecreatie;
    9. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen.
  2. Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:
    1. het normale (en planmatig) onderhoud betreffen;
    2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan.
    3. onderdeel vormen van de inrichtings- en beheermaatregelen zoals gesteld in het als bijlage van de regels opgenomen ‘Ontwerp- en beheerplan natuurbegraafplaats’.
    4. betrekking hebben op het inrichten en uitvoeren van werkzaamheden ten behoeve van het natuurbegraven en waarbij voldaan wordt aan de gedragscodes zoals verwoord in de als bijlage 2 van de regels opgenomen bijlage ‘Gedragscodes’;
    5. betrekking hebben op het graven van natuurgraven en waarbij voldaan wordt aan de aan de gedragscodes zoals verwoord in de als bijlage 2 van de regels opgenomen bijlage ‘Gedragscodes’;
  3. De in lid 3.4, sub a genoemde vergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, de natuurlijke, de geomorfologische, cultuurhistorische en de archeologische waarden;
  4. Voor de in lid 3.4, sub a, onder 1 tot en met 5 genoemde activiteiten zullen uitsluitend vergunningen worden verleend als de activiteiten worden uitgevoerd in het kader van natuurbeheer of nodig zijn voor de natuurbegraafplaats;
  5. Indien de vergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de omgevingsvergunning voorgelegd aan het betreffende waterschap met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies.
 
Artikel 4 Verkeer - Fietspad
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Verkeer - Fietspad' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. fietspaden;
  2. infrastructurele voorzieningen, zoals bruggen, dammen en/of duikers;
  3. bermsloten, bermen en beplanting;
met daarbij behorende:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde. 
4.2 Bouwregels
 
4.2.1 Gebouwen en overkappingen
 
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
 
4.2.2 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde
 
De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 5 m.
 
Artikel 5 Waarde - Archeologie 2
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de gebieden met een hoge verwachtingswaarde.
 
5.2 Bouwregels
 
In het belang van de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden en onder de voorwaarde dat de oppervlakte waarop de aanvraag betrekking heeft groter is dan of gelijk is aan 2.000 m² en de activiteit op een grotere diepte dan 0,3 m wordt uitgevoerd:
  1. dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen als bedoeld in de Wabo een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld; de verplichting om een archeologisch rapport te overleggen geldt niet voor bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met niet meer dan 2.000 m2 wordt uitgebreid;
  2. kunnen aan een omgevingsvergunning als bedoeld in de Wabo de volgende regels worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties, tenzij in het rapport als bedoeld onder a naar het oordeel van burgemeester en wethouders is aangetoond dat het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft niet zal leiden tot een onevenredige aantasting van archeologische waarden. 
5.3 Afwijken van de bouwregels
 
Er kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.2, sub a voor de overlegging van het aldaar genoemde archeologische rapport, indien naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld. Daarbij maakt de gemeente gebruik van de archeologische advieskaart van RAAP (RAAP-rapport 264: Herinrichting Losser Noord, een archeologische inventarisatie, kartering en advieskaart; juni 1997 en RAAP-rapport 640: Herinrichting Losser-Zuid, provincie Overijssel; een archeologische inventarisatie, kartering en advieskaart; maart 2001). De woorden 'het rapport als bedoeld onder a' in lid 5.2, sub b, onder 3 dienen in dat geval te worden gelezen als 'andere beschikbare informatie'.
       
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in lid 5.1 omschreven gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,3 m met een oppervlakte groter dan of gelijk aan 2.000 m², zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, aanleg of rooien van bos of boomgaard, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, aanbrengen en verwijderen van funderingen;
 
met dien verstande dat de omgevingsvergunning ook verplicht is voor:
    • gebieden met een kleinere oppervlaktemaat dan 2.000 m² en dieper dan 0,3 m die zijn gelegen binnen een afstand van 50 m uit de bestemming ‘Waarde - Archeologie 1‘.
  1. De in lid 5.4, sub a bedoelde vergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
    1. plaatsvinden in of op gronden waarvan schriftelijk is aangetoond dat zich ter plekke geen archeologische waarden bevinden;
    2. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
    3. de herdrainage, het uitbaggeren van sloten of het normale onderhoud betreffen;
    4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
    5. op archeologisch onderzoek zijn gericht.
  2. De in lid 51.4, sub a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de plaats waar werken en/of werkzaamheden zullen worden uitgevoerd voldoende archeologisch is onderzocht en vaststaat dat er geen onevenredige afbreuk aan de archeologische en/of cultuurhistorische waarden wordt gedaan, dan wel dat afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud of bescherming van die waarden of de eventuele bodemvondsten naar elders zijn overgebracht.
  3. Bij de beslissing over de omgevingsvergunning zal worden betrokken de oppervlakte die aantoonbaar reeds eerder door een van de in lid 5.4 sub a genoemde werkzaamheden is verstoord. 
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming ‘Waarde - Archeologie 2‘ wordt verwijderd, mits na voldoende onderzoek van de vindplaats en het inwinnen van deskundigenadvies blijkt dat voor de archeologisch waardevolle gebieden de waardebepalende elementen niet zijn te handhaven in relatie tot de functie van de gronden en de gebouwen en de aanwezige bodemvondsten naar elders zijn overgebracht.
 
Artikel 6 Waarde - Archeologie 3
 
6.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de gebieden met een middelhoge verwachtingswaarde.
 
6.2 Bouwregels
 
In het belang van de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden en onder de voorwaarde dat de oppervlakte waarop de aanvraag betrekking heeft groter is dan of gelijk is aan 2.500 m² en de activiteit op een grotere diepte dan 0,3 m wordt uitgevoerd:
  1. dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen als bedoeld in de Wabo een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld; de verplichting om een archeologisch rapport te overleggen geldt niet voor bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met niet meer dan 2.500 m2 wordt uitgebreid;
  2. kunnen aan een omgevingsvergunning als bedoeld in de Wabo de volgende regels worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties, tenzij in het rapport als bedoeld onder a naar het oordeel van burgemeester en wethouders is aangetoond dat het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft niet zal leiden tot een onevenredige aantasting van archeologische waarden. 
6.3 Afwijken van de bouwregels
 
Er kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 6.2, sub a voor de overlegging van het aldaar genoemd archeologische rapport, indien naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld. Daarbij maakt de gemeente gebruik van de archeologische advieskaart van RAAP (RAAP-rapport 264: Herinrichting Losser Noord, een archeologische inventarisatie, kartering en advieskaart; juni 1997 en RAAP-rapport 640: Herinrichting Losser-Zuid, provincie Overijssel; een archeologische inventarisatie, kartering en advieskaart; maart 2001). De woorden 'het rapport als bedoeld onder a' in lid 6.2, sub b, onder 3 dienen in dat geval te worden gelezen als 'andere beschikbare informatie'.
     
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in lid 6.1 omschreven gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    •  het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,3 m met een oppervlakte groter dan of gelijk aan 2.500 m², zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, aanleg of rooien van bos of boomgaard, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, aanbrengen en verwijderen van funderingen.
 
met dien verstande dat de omgevingsvergunning ook verplicht is voor:
    •  gebieden met een kleinere oppervlaktemaat dan 5.000 m² en dieper dan 0,3 m die zijn gelegen binnen een afstand van 50 m uit de bestemming ‘Waarde - Archeologie 1 of 2’.
  1. De in lid 6.4, sub a bedoelde vergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
    1. plaatsvinden in of op gronden waarvan schriftelijk is aangetoond dat zich ter plekke geen archeologische waarden bevinden;
    2. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
    3. de herdrainage, het uitbaggeren van sloten of het normale onderhoud betreffen;
    4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
    5. op archeologisch onderzoek zijn gericht.
  2. De in lid 6.4, sub a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de plaats waar werken en/of werkzaamheden zullen worden uitgevoerd voldoende archeologisch is onderzocht en vaststaat dat er geen onevenredige afbreuk aan de archeologische en/of cultuurhistorische waarden wordt gedaan, dan wel dat afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud of bescherming van die waarden of de eventuele bodemvondsten naar elders zijn overgebracht.
  3. Bij de beslissing over de omgevingsvergunning zal worden betrokken de oppervlakte die aantoonbaar reeds eerder door een van de in lid 6.4 sub a genoemde werkzaamheden is verstoord. 
6.5 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming ‘Waarde - Archeologie 3’ wordt verwijderd, mits na voldoende onderzoek van de vindplaats en het inwinnen van deskundigenadvies blijkt dat voor de archeologisch waardevolle gebieden de waardebepalende elementen niet zijn te handhaven in relatie tot de functie van de gronden en de gebouwen en de aanwezige bodemvondsten naar elders zijn overgebracht.
 
3 Algemene regels
 
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
 
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
 
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik en laten gebruiken van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, anders dan waar dit krachtens de bestemming of aanduiding is toegestaan;
  2. het gebruik en laten gebruiken van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  3. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  4. het gebruik van gronden ten behoeve van weekmarkten, jaarmarkten, evenementen, festiviteiten, manifestaties, en horecaterreinen en/of standplaatsen voor detailhandel, indien die activiteiten een aaneengesloten periode van meer dan 14 dagen omvatten;
  5. het storten van puin en afvalstoffen;
  6. de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
  7. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor het plaatsen en/of aanbrengen van niet-perceelsgebonden handelsreclame en/of reclame voor ideële doeleinden of overtuigingen.
 
Artikel 9 Algemene aanduidingsregels
 
9.1 Reconstructiewetzone - extensiveringsgebied
 
Ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' geldt dat uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van intensieve veehouderij niet mogelijk is.
 
9.2 Speciale beschermingszone 1
 
Ter plaatse van de aanduiding ‘speciale beschermingszone 1’ geldt dat deze gronden, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), zijn aangewezen voor de bescherming van de instandhoudingsdoelstelling van het Natura 2000-gebied Dinkelland, ingevolge de aanmelding bij de Europese Commissie door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, zoals opgenomen in de bijlage 3 van de regels ‘Besluit Natura 2000-gebied Dinkelland’.
 
De bescherming, voor zover betrekking hebbend op de aanwijzingsbesluiten van de Habitatgebieden, is niet van toepassing op bestaande bebouwing (inclusief tuinen en erven) en verhardingen.
 
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
 
9.2.1 Bouwregels
 
Er mogen op of in deze gronden geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen worden gebouwd.
 
Ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemming(en) mag uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
 
9.2.2 Afwijken van de bouwregels
 
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 9.2.2 voor het bouwen ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming(en), mits geen afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden.
 
9.2.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:
    1. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,3 m;
    2. het verharden van wegen en paden;
    3. het wijzigen van het greppelsysteem en het aanbrengen van drainage.
  2. Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
    1. die het normale onderhoud en/of natuurbeheer betreffen;
    2. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
    3. waarvoor op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan een omgevingsvergunning is verleend.
 
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
 
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
  1. de bij recht in de regels gegeven afmetingen en percentages, met uitzondering van de oppervlakte- en inhoudsmaten, tot ten hoogste 10% van die afmetingen en percentages;
  2. het bestemmingsplan ten behoeve van (bouw)projecten voor aanleg van nieuwe en aanpassing van bestaande water- en groenvoorzieningen, alsmede aanpassing van bestaande wegvoorzieningen, mits deze kleinschalig zijn, niet samenhangen met een nieuwe planmatige uitbreiding en mits het karakter van de bestaande voorziening c.q. weg niet verandert;
  3. het bestemmingsplan ten behoeve van (bouw)projecten voor openbare (nuts)voorzieningen, religieuze voorzieningen, voorzieningen voor het openbaar vervoer of het wegverkeer, alsmede voorzieningen ten behoeve van recreatief medegebruik en natuurbeheer met een maximum oppervlakte van 75 m2, mits:
    1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan of onevenredige hinder of beperkingen oplevert voor aangrenzende of nabij gelegen functies of bestemmingen;
    2. geen sprake is van onevenredige aantasting of afbreuk van natuur en landschap;
    3. naar aard en schaal past in de stedenbouwkundige structuur en omgeving;
  4. het bepaalde in de regels over de aan te houden afstand tot de zijdelingse perceelgrens en kan een kleine afstand worden toegestaan, mits dit geen onevenredige hinder of beperkingen oplevert voor aangrenzende functies of bestemmingen.
 
Artikel 11 Overige regels
 
11.1 Aanvullende werking welstandscriteria
 
De in het plan geboden ruimte ten aanzien van de situering en de maatvoering van bouwwerken, kan nader worden ingevuld door de in de Woningwet bedoelde welstandscriteria.
 
4 Overgangs- en slotregels
 
Artikel 12 Overgangsrecht
 
A. Overgangsrecht bouwwerken
 
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  2. Bij een omgevingsvergunning kan eenmalig worden afgeweken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan. 
B. Overgangsrecht gebruik
 
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
 
Artikel 13 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Buitengebied partiële herziening Natuurbegraafplaats op Aust'.