Plan: | Losser - De Muchte |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0168.01BP001PH16-0401 |
In Losser Dorp is het voornemen in het gebied tussen de Muchteweg, Vlasakker en de Diepenbrocklaan woningen te realiseren. In totaal worden 28 woningen voorzien, verdeeld over rijwoningen, twee-onder-één-kapwoningen en een appartementengebouw.
De beoogde ontwikkeling past echter niet binnen het geldende bestemmingsplan Losser Dorp. Om de ontwikkeling toch juridisch-planologisch mogelijk te maken, dient een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
Het plangebied ligt in de dorpskern van Losser. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1 Ligging van het plangebied
Het plangebied is geregeld in het bestemmingsplan Losser dorp, vastgesteld op 19 maart 2013. In dit bestemmingsplan is het plangebied bestemd als 'Maatschappelijk'. De gronden zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, erven en terreinen, waterhuishoudkundige voorzieningen en parkeervoorzieningen. Hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd en mogen maximaal 8 meter hoog worden gebouwd. Een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan is weergegeven in figuur 1.2.
Figuur 1.2 Uitsnede bestemmingsplan Losser dorp
Na deze inleiding, wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige situatie en het voorgenomen plan. Dit wordt in de hoofdstukken 3 en 4 getoetst aan het beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 geeft een uitleg aan de juridische regeling van het bestemmingsplan, hoofdstuk 6 gaat tenslotte in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Het mogelijk maken van de beoogde ontwikkeling (het initiatief) is het belangrijkste uitgangspunt voor dit bestemmingsplan en wordt in dit hoofdstuk beschreven. De ontwikkeling wordt met dit plan op een goede manier ingepast in de huidige situatie. Een beschrijving van de huidige situatie is om die reden ook in dit hoofdstuk opgenomen. De inpassing in de huidige situatie wordt ook behandeld.
Het plangebied heeft betrekking op de gronden tussen de Muchteweg, de Vlasakker en de Diepenbrocklaan, centraal in de dorpskern van Losser. Op de locatie waren voorheen drie maatschappelijke voorzieningen aanwezig, met een gedeeld parkeerterrein aan de zuidoostzijde van het plangebied. De bebouwing in het plangebied bestond uit één bouwlaag met een kap en deels met een plat dak, verdeeld over drie gebouwen. De gronden rondom de gebouwen waren groen ingericht met gras en bomen. In de huidige situatie is deze bebouwing inmiddels gesloopt. Het terrein is tijdelijk als bloemrijk grasland ingezaaid.
Het plangebied ligt midden in een woonwijk. Rondom is vrijwel uitsluitend sprake van woningen. Aan de Muchteweg is met name sprake van twee-onder-één-kapwoningen bestaande uit twee bouwlagen met een kap. Aan de Diepenbrocklaan staan vrijstaande woningen bestaande uit twee bouwlagen met een kap en aan de Vlasakker staan voornamelijk rijwoningen bestaande uit één bouwlaag met een kap. Ten zuiden van het plangebied zijn ook nog maatschappelijke voorzieningen (basisscholen en sportzaal) aanwezig. In figuur 2.1 is een luchtfoto van de huidige situatie weergegeven.
Figuur 2.1 Luchtfoto van de huidige situatie in het plangebied
Het voornemen is om het plangebied in te richten ten behoeve van woningbouw. Ten behoeve hiervan zullen ook een aantal bomen in het plangebied worden gekapt en wordt het bestaande parkeerterrein in het zuidoosten verwijderd.
Het plan is om het plangebied in te richten met 28 woningen. Er worden 12 grondgebonden woningen gebouwd, waarbij zowel rijwoningen als twee-onder-één-kapwoningen worden gerealiseerd, bestaande uit één bouwlaag met een kap. Daarnaast worden 16 appartementen in het plangebied gebouwd, in een appartementengebouw bestaande uit 2 bouwlagen. De appartementengebouwen worden in de zuidoostelijke hoek van het plangebied gebouwd. De rijwoningen, 4 in totaal, komen in de noordwestelijke hoek. In zowel de noordoostelijke hoek als de zuidwestelijke hoek komen 4, en in totaal dus 8, twee-onder-één-kapwoningen te staan.
Ruimtelijke inpassing
De voorgenomen woningbouw sluit functioneel aan op de directe omgeving van het plangebied. Hier is vrijwel uitsluitend sprake van woningen, die in verschillende typologieën aanwezig zijn. Dit betekent dat er zowel vrijstaande als twee-onder-één-kap- en rijwoningen in de omgeving staan. Het gaat vrijwel uitsluitend om grondgebonden woningen. Verder wordt het plangebied, evenals in de huidige situatie, zoveel mogelijk groen ingericht om de groene omgeving te behouden.
Ook in maatvoering wordt aangesloten op de omliggende gebouwen. Er komen zowel woningen met één bouwlaag met kap, als woningen met twee bouwlagen met kap. De grondgebonden woningen in het plangebied zullen bestaan uit één bouwlaag met een kap en daarmee aansluiten op woningen in de omgeving. Het appartementengebouw is wel iets wat afwijkt van de bestaande bouw in de omgeving, omdat nu uitsluitend sprake is van grondgebonden woningen. Echter wordt met de maatvoering wel aangesloten op de omgeving, door een gelijke bouwhoogte, van 9 meter, aan te houden als geldt voor de woningen in de omgeving.
Verkeer en parkeren
Het plangebied wordt ontsloten via de aangrenzende straten Muchteweg, Vlasakker en Diepenbrocklaan. Dit betreffen erfontsluitingswegen. Via de Muchteweg is in noordoostelijke richting het centrum van Losser te bereiken. Via de Diepenbrocklaan is in noordelijke richting de N372 te bereiken, via welke in westelijke richting Enschede kan worden bereikt. Daarmee is de bereikbaarheid e ontsluiting van het plangebied goed verzorgd.
De voorgenomen woningen leiden, op basis van de CROW-publicatie 381, tot een verkeersgeneratie van 175 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Dit aantal is op te vangen door de bestaande infrastructuur en leidt niet tot problemen in de verkeersafwikkeling. Bovendien kan worden gesaldeerd met de verkeersgeneratie van de maatschappelijke voorzieningen die op dit moment nog op de locatie aanwezig zijn. De berekende extra verkeersgeneratie ten opzichte van de huidige situatie zal daarmee nog lager uitvallen.
De voorgenomen woningen hebben op basis van CROW-publicatie 381 in principe een totale parkeerbehoefte van 48 parkeerplaatsen. Hierbij is uitgegaan van een de stedelijkheidsgraad 'weinig stedelijk' en een ligging in de 'rest bebouwde kom'. Voor de twee-onder-één-kapwoningen geldt dat elke woning een eigen oprit met garage krijgt met ruimte voor twee auto's. Verder worden in de openbare ruimte 30 parkeerplaatsen aangelegd. In totaal is hiermee ruimte voor 46 parkeerplaatsen. De overige twee parkeerplaatsen kunnen worden gezocht in het openbaar gebied, bijvoorbeeld door langsparkeren langs de bestaande wegen.
De Muchte ligt centraal in de woonwijk en de ontwikkeling van dit gebied biedt de kans om een kwaliteit toe te voegen aan de omgeving.
De architectuur is representatief en dorps. Dit kan traditioneel of eigentijd. Het woongebouw kent voldoende variatie in de architectuur. De grondgebonden woningen kenmerken zich door de mate van individualiteit. Te strenge seriematigheid moet worden voorkomen. Wel kan gedacht worden aan een basistype en enkele (duidelijke) varianten daarop.
Het dorpse karakter van de bebouwing blijkt uit de aandacht voor gevelcompositie, ambachtelijke detaillering en de kwaliteit van de materialen. Het gebruik van duurzame materialen <daarmee wordt in dit geval bedoeld: materialen die mooier worden naarmate ze ouder worden> wordt hierbij aanbevolen. Voorbeelden hiervan zijn: gebakken/keramische materialen, duurzaam hout en zink. Alle materialen moeten de kwaliteit van het ontwerp ondersteunen en passen bij de omgeving.
Opties bij de woningen, zoals aanbouwen, erkers en dakkapellen, zijn onderdeel van de ontwerpopgave. Deze toegevoegde elementen zijn passend qua maat en uitstraling.
Vanwege de alzijdige zichtbaarheid wordt ook extra aandacht gevraagd voor de uitstraling van de zij- en achtergevels.
Alle bebouwing in het gebiedje kent een onderlinge architectonische verwantschap. De relatie tussen de bebouwing blijkt bijvoorbeeld uit het materiaal/ accenten en of kenmerkende details.
Zonnepanelen worden opgenomen in het ontwerp. Installaties, zoals de buitenunits van airco's en warmtepompen staan op de ontwerptekening zodat vooraf inzicht wordt geboden in de ruimtelijke impact. Deze elementen zijn eveneens opgenomen in de architectuur of staan verdekt opgesteld uit het zicht van de openbare ruimte.
Het is belangrijk dat sprake is van een inrichtingsplan waaruit de omgevingskwaliteit blijkt. De openbare omgeving (o.a. groeninrichting), de bebouwing en functies op het maaiveld (zoals parkeren, verharding en de afscheiding van tuinen) moeten in een integraal ontwerp worden opgenomen. Overgangen van openbaar naar privé zoals de tuinafscheiding en ook de elementen op het maaiveld (bergingen, opslag en afvalpunten) passen qua uitstraling in de omgeving. Deze zijn onderdeel van de architectuur en/of worden landschappelijk vormgegeven als onderdeel van het inrichtingsplan. Ongewenste schuttingen en verrommeling moet worden voorkomen.
Uitgangspunt is extra aandacht te besteden aan natuurinclusief bouwen en duurzaamheidsaspecten (waterinfiltratie, klimaatbestendigheid). Robuust (streekeigen) groen kan bijdragen aan een goed woonklimaat.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. De rijksoverheid laat hierin meer over aan decentrale overheden (provincies en gemeenten) en de gebruiker komt centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze nationale belangen om hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor Oost-Nederland zijn de volgende opgaven van nationaal belang:
Toetsing
Voorliggend plan betreft een relatief klein woningbouwplan, waarvan de locatie binnen een bestaande dorpskern ligt. Er zijn hier reeds maatschappelijke functies aanwezig. Gezien de aard en omvang van het plan er zijn geen nationale belangen mee gemoeid die relevant zijn voor Oost-Nederland. Daarmee is geen sprake van strijdigheid met het rijksbeleid uit het SVIR.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Concreet gezien worden er regels gesteld ten aanzien van de 14 nationale belangen die zijn benoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd.
Toetsing
Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk waarmee nationale belangen zijn gemoeid die in het Barro zijn opgenomen. Het plan is dan ook niet in strijd met de juridische regeling uit het Barro.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In 2017 is de Ladder herzien. In de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen dat de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.
Toepassing ladder voor duurzame verstedelijking
De ontwikkeling vindt plaats in bestaand stedelijk gebied en in daarmee is lijn met de ladder. Voor wat betreft de woningbehoefte, is aan de hand van het gemeentelijk beleid een onderbouwing gegeven in paragraaf 3.3.
In de Omgevingsvisie Overijssel (2017 en geactualiseerd in 2018/2019) wordt de visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel geschetst. De visie is daarbij gericht op 2030. De provincie wil de kwaliteit van de leefomgeving verbeteren met het oog op een goed vestigingsklimaat, een veilige en aantrekkelijke woonomgeving en een fraai buitengebied. Deze leefomgeving moet geschikt zijn voor de grote diversiteit aan activiteiten die mensen in de provincie willen ondernemen.
In de omgevingsvisie staat het uitvoeringsmodel centraal. In dit model draait het om drie vragen die antwoord geven op of, waar en hoe ontwikkelingen uitgevoerd worden. Bij de eerste vraag zijn generieke beleidskeuzes van belang. Bij de tweede vraag zijn ontwikkelingsperspectieven richtinggevend en bij de derde vraag gaat het om de inpassing in de kenmerken van het gebied.
Generieke beleidskeuzes
In heel Overijssel is een aantal beleidskeuzes van toepassing op nagenoeg alle thema's en locaties. Dit zijn:
Het gaat hier om algemene keuzes die bepalen of ontwikkelingen nodig, dan wel mogelijk zijn. Voor stedelijke ontwikkelingen hanteert de provincie de Ladder voor Duurzame verstedelijking. Dit betekent dat voor ontwikkelingen eerst bestaande bebouwing of herstructurering wordt benut, voordat er uitbreiding plaatsvindt.
Het realiseren van de nieuwe woningen past binnen de genoemde generieke beleidskeuzes van de provincie. In paragraaf 3.1 en 3.4 is de voor deze ontwikkeling uitgevoerde ladder-toets beschreven en is aangegeven waarom deze locatie geschikt is. De ontwikkeling vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied en betreft de herontwikkeling van een voormalige locatie voor maatschappelijke instellingen.
Ontwikkelperspectieven
Het plangebied ligt in de zone Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken. De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden volgens de provincie kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).
In dit geval worden nieuwe woningen gerealiseerd op de locatie van voormalige maatschappelijke instellingen. Daarmee voorziet het plan in de lokale behoefte, wat nader is onderbouwd in paragraaf 3.4. Hoe met het wateraspect wordt omgegaan is opgenomen in paragraaf 4.5.
Gebiedskenmerken
De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Hierbij zijn de gebiedskenmerken het uitgangspunt. In de lagenbenadering zijn per laag de daarbij horende gebiedskenmerken genoemd. Voor het plangebied zien de gebiedskenmerken van de verschillende lagen er als volgt uit:
Ter plaatse is sprake van de natuurlijke laag 'stuwwallen'. De stuwwallen zijn tijdens de ijstijd opgestuwde aardlagen. Door de vaak grote hoogteverschillen zijn ze nu nog steeds goed zichtbaar. De stuwwallen hebben als regionale inzijggebieden een belangrijke functie in het watersysteem. Het zijn de ingangen van regionale en lokale stelsels van grondwaterstromen. Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en van de overgang tussen stuwwal en omgeving. Daarnaast dragen ontwikkelingen bij aan versterking van de potentiële natuurlijke kwaliteiten van de 'natte voet' van de stuwwal en dienen deze de natte voet beter zichtbaar te maken.
In dit geval betreft het plangebied een relatief kleine locatie, dat omringd is door bebouwing. In de huidige situatie is reeds sprake van bebouwing. De voorgenomen herontwikkeling is te klein van aard en omvang om afbreuk te doen aan de zichtbaarheid en beleefbaarheid van de stuwwal. Daarmee verzet de natuurlijke laag zich niet tegen de voorgenomen ontwikkeling.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap: Oude Hoevenlandschap
De ambitie is het kleinschalige, afwisselende oude hoevenlandschap vanuit de verspreid liggende erven een ontwikkelingsimpuls te geven. Ook hier geldt dat de erftransformaties perceelsgebonden is en daarom geen afbreuk doet aan deze kenmerken van het gebied.
Stedelijke laag: Woonwijken 1955 - nu
De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken en voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter. Er is sprake van een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes. Lokaal zijn kleinere eenheden die afwijken van het systeem. Steeds is sprake van een afgeronde eenheid met duidelijke in- en uitgangen en kunst in de openbare ruimte. Als ontwikkelingen plaats vinden in de naoorlogse woonwijken, dan voegt nieuwe bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel, maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar. De groenstructuur is onderdeel van het wijkontwerp.
In dit geval ligt het plangebied binnen een bestaande afgeronde eenheid van een woonwijk. De woningen die in het gebied worden ontwikkeld passen bij de omliggende woningen. Het is daarom een logische keuze om dit perceel te ontwikkelen ten behoeve van woningbouw.
Laag van de beleving: Donkerte
Er geldt geen specifieke laag van de beleving voor deze locatie.
Begin 2016 zijn woonafspraken gemaakt door alle gemeente in Twente, samen met de provincie. De Regionale Woonprogrammering Twente legt vast wat de woonafspraken zijn in Twente. Het betreft een actualisatie waarin marktinzichten over woningvraag- en aanbod zijn meegenomen. De RWP Twente is gebaseerd op het concept en afwegingskader van de Ladder voor duurzame verstedelijking. Conform zowel het RWP als de Ladder voor duurzame verstedelijking dient te worden gemotiveerd wat de behoefte is aan de voorgenomen ontwikkeling. Ten aanzien van de gemeente Losser is in het RWP een woningvraag van 665 tot 795 woningen in de periode 2017 t/m 2026 (inclusief vervanging) opgenomen. Ten tijde van opstellen van het RWP was er reeds een harde plancapaciteit van 515 woningen.
Toetsing
De 28 voorgenomen woningen passen binnen de plancapaciteit die voor de gemeente Losser is berekend. Daarmee past het voornemen binnen de Regionale Woonprogrammering Twente.
De Toekomstvisie gemeente Losser 2025 is tot stand gekomen doordat de gemeente samen met de partners uit de gemeente Losser na heeft gedacht over hoe de gemeente er in 2025 uit moet zien, welke voorzieningen er zijn en hoe de gemeente Losser bestuurd zou moeten worden. Deze toekomstvisie wijst de gemeente de weg en helpt de gemeente bij het maken van keuzes op grond van de wensen en behoeften die in de visie zijn benoemd. Bij het in kaart brengen van de ontwikkelingen voor de toekomst en de opgaven die hierbij zullen spelen, zijn in deze visie vier thema's onderscheiden:
Voor het voorliggend bestemmingsplan is het aspect wonen binnen het eerste thema van belang.
Natuur en Ruimte
Met betrekking tot wonen wordt voornamelijk in gegaan op de behoefte aan levensloopbestendige woningen. Hoe meer ouderen in de gemeente Losser, hoe meer vraag naar aangepaste woningen. Steeds meer mensen blijven langer thuis wonnen. Digitale hulpverlening biedt uitkomst, maar ook zal in een andere woonbehoefte moeten worden voorzien. De opkomst van kleinschalige woonvormen waar zorg en welzijn zijn gecombineerd is nu al een feit. Ook mensen met een beperking kunnen hiervan gebruik maken.
Toetsing
De voorgenomen ontwikkeling voorziet onder andere in nultredenwoningen (de rijwoningen in de noordwestelijke hoek van het plangebied) waarbij ouderen langer thuis kunnen blijven wonen. Bovendien zijn ook de appartementen geschikt voor ouderen. Om ook in de behoefte aan reguliere woningen te voorzien, worden ook eengezinswoningen gerealiseerd.
De Woonvisie 2021-2031 verwoordt de uitgangspunten, ambities en voornemens van de gemeente Losser voor de komende 10 jaar op het gebied van wonen. Met het beleid wil de gemeente voorzien in voldoende, geschikte huisvesting voor alle inwoners. Bovendien ziet de gemeente wonen als vliegwiel voor de vitaliteit en leefbaarheid van haar kernen.
De komende 10 jaar zullen in de gemeente gemiddeld zo'n 65 tot 70 woningen per jaar moeten worden gebouwd. Hierin zijn 150 woningen begrepen die op grond van de Regionale Woonagenda Twente noodzakelijk zijn voor het inlopen van de woningtekorten. Voor wat betreft de kern Losser, is het richtgetal de bouw van 360 woningen in de komende 10 jaar. Vanwege de omvang is het kwalitatieve gemeentelijke woonprogramma hier van toepassing. De gemeente legt een accent op de betaalbare woningen, die met name in de kerkdorpen niet realiseerbaar zijn. Losser heef nog onvoldoende harde plancapaciteit. Er ligt dus een belangrijke opgave in het tijdig voldoende harde plancapaciteit beschikbaar maken.
De voorgenomen woningen in het plangebied voorzien in de behoefte die voor de kern Losser speelt. Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met de toekomstige woonvisie.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. In geval van een gemengd gebied kan worden gewerkt met een verkleinde richtafstand.
Toetsing
Het plangebied is onderdeel van een woonwijk van het dorp Losser. Binnen het plangebied worden uitsluitend woningen gerealiseerd. Dit betreffen bedrijfshindergevoelige functies, waarvoor moet worden bekeken of ze geen hinder ondervinden van omliggende bedrijfsfuncties, en tevens omliggende bedrijven niet beperken in hun bedrijfsvoering.
Rondom het plangebied is voornamelijk sprake van andere woningen. Aan de zuidzijde zijn daarentegen, aan de overzijde van de Vlasakker, wel andere functies aanwezig. Dit betreffen maatschappelijke functies in de vorm van een buitenschoolse opvang, basisscholen en een bijbehorende sporthal. Voor deze functies geldt een maximale richtafstand van 30 meter in een rustige woonwijk. De voorgenomen woningen en appartementen komen op meer dan 30 meter afstand van deze voorzieningen te staan, waardoor wordt voldaan aan de richtafstand en geen nader onderzoek noodzakelijk is. Bovendien zijn op kortere afstand dan de woningen in het plangebied, reeds woningen aanwezig die maatgevend zijn voor deze voorzieningen. De voorgenomen woningen kunnen daarom niet voor een belemmering voor de maatschappelijke voorzieningen zorgen.
Toetsingskader
Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekkingen tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn in de Nederlandse wetgeving. In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden. De Natura 2000-gebieden zijn door de Minister van Economische Zaken aangewezen gebieden die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden. Daarnaast bestaat het Natuur Netwerk Nederland (NNN) uit gebieden die worden aangewezen in de provinciale verordening. Binnen de NNN-gebieden mogen in beginsel geen ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden.
Toetsing
Het plangebied maakt geen deel uit van beschermde gebieden als Natura 2000 en Natuur Netwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is Dinkelland op circa 1,03 kilometer afstand tot het plangebied. Het plangebied is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied. Binnen het plangebied zijn maatschappelijke functies verwijderd en worden 28 woningen gerealiseerd. Gezien deze functiewijziging en het relatief lage aantal woningen, neemt het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied niet toe. Redelijkerwijs kan daarom worden gesteld dat de ontwikkeling in het plangebied geen gevolgen heeft voor omringende beschermde natuurgebieden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt onderscheid gemaakt tussen soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn en daarnaast de overige soorten. De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn.
Toetsing
Het plangebied is gereed gemaakt voor de voorgenomen ontwikkeling. Alle sloopwerkzaamheden zijn reeds uitgevoerd. Er is daarom geen quickscan flora en fauna noodzakelijk in het kader van dit bestemmingsplan.
Toetsingskader
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming van toepassing. In de wet is geregeld dat als ter plaatse van een plangebied ernstige verontreinigingen worden aangetroffen, er sprake is van een saneringsgeval.
Toetsing
In het kader van dit bestemmingsplan is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, die is opgenomen als bijlage 1. Uit het onderzoek is het volgende naar voren gekomen:
In het grondwater zijn lichte verontreinigingen aangetoond. In de bovengrond en in de ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetoond. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, wordt het uitvoeren van nader onderzoek niet noodzakelijk geacht. Verder is asbest aangetoond in gehalten ruim lager dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek.
Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de bestemmingsplanwijziging en de nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik.
Toetsingskader
Omdat in de omgeving van het plangebied geen spoorweg ligt en tevens geen industrieterrein, is uitsluitend het toetsingskader van wegverkeerslawaai relevant voor dit bestemmingsplan. Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet in principe akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd. Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidzone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
Toetsing
Het plangebied ligt temidden van een bestaande woonwijk. De aangrenzende en ook omliggende straten hebben alle een maximaal toegestane snelheid van 30 km/uur. Ten aanzien van deze straten is het vanuit de Wet geluidhinder niet noodzakelijk om akoestisch onderzoek uit te voeren. Aangezien het plangebied midden in een woonwijk ligt en is omringd door andere woningen, kan er vanuit worden gegaan dat als gevolg van wegverkeerslawaai van de bestaande wegenstructuur geen overlast wordt ondervonden en het ook niet nodig is om vanuit een goede ruimtelijke ordening onderzoek uit te voeren.
De dichtstbijzijnde weg met een maximale snelheid van 50 km/uur betreft de Gronausestraat, die op circa 215 meter ten noordoosten van het plangebied loopt. Hoewel het plangebied binnen de richtafstand van deze weg valt, is onderzoek niet noodzakelijk door de hoge mate van tussenliggende bebouwing. Deze bebouwing heeft een dermate geluidwerende werking, dat op voorhand aangenomen kan worden dat wegverkeerslawaai afkomstig van de Gronausestraat niet tot een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde leidt.
Concluderend wordt gesteld dat geen nader onderzoek noodzakelijk is en het aspect geluid geen belemmering vormt voor dit bestemmingsplan.
Toetsingskader
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het Waterschap Vechtstromen, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. Eventuele opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal
Waterschapsbeleid
In het waterbeheerplan 2016 - 2021 is de koers beschreven hoe het waterschap de komende periode gaat zorgen voor een goede bescherming tegen hoog water, een goed functionerend regionaal watersysteem en het zuiveren van afvalwater. Het waterschap heeft het plan vormgegeven in dialoog en samenwerking met de waterschappen Rijn en IJssel en Vechtstromen, die naast Drents Overijsselse Delta deel uitmaken van het stroomgebied Rijn-Oost. Ook provincies en gemeenten zijn hierbij betrokken geweest.
De opdracht van de waterschappen in Rijn-Oost is te zorgen voor voldoende water, schoon water en voor veilig wonen en werken (taakvelden: watersysteem, waterketen en veiligheid). De taken worden uitgevoerd voor én samen met de maatschappij. Dit gebeurt vanuit een brede kijk en tegen aanvaardbare kosten. Hierbij wordt rekening gehouden met agrarische, economische, ecologische en recreatieve belangen.
Het werk van het waterschap draagt ertoe bij dat iedereen op een veilige, gezonde, prettige en duurzame manier met water kan leven. Het waterschap wil daarbij professioneel, betrouwbaar en deskundig werken en zo de positie als lokale en regionale waterautoriteit waarmaken. Met de aanwezige middelen en mogelijkheden werkt het waterschap aan een duurzame ontwikkeling van het stedelijk en landelijk gebied.
Huidige situatie
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland ligt het plangebied in een niet gekarteerd bebouwd gebied. In de omgeving van het plangebied bestaat de bodem uit sterk lemig fijn zand op (kei)leem. In de directe omgeving is sprake van grondwatertrap VI en V. Dat wil zeggen dat de hoogste grondwaterstand tussen de 0,40 m-mv en de 0,80 m-mv is gelegen. De gemiddelde laagste grondwaterstand ligt op circa 1,20 m-mv. Het maaiveld is gelegen op circa 36 m +NAP.
Figuur 4.1 Bodemkaart Nederland, (globale ligging plangebied, rode cirkel)
Waterkwantiteit en waterveiligheid
Binnen het plangebied en in de directe omgeving is geen oppervlaktewater aanwezig. Ook zijn er geen kern en beschermingszones van keringen aanwezig.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is aangesloten op het gemeentelijk rioolstelsel.
Toekomstige situatie
Waterkwantiteit
Binnen het bestemmingsplan wordt de huidige bebouwing gesloopt waarna maximaal 28 wooneenheden gerealiseerd. De toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1.500 m2. Hierdoor zijn watercompenserende maatregelen niet noodzakelijk.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Toetsingskader
In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang. Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging zijn op grond van de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Tevens moet worden bekeken of de luchtkwaliteit ter plaatse voldoende is voor de voorgenomen functie.
Toetsing
Het bestemmingsplan maakt de realisatie van 28 woningen mogelijk. Dit aantal valt ruim onder de grens van 1.500 woningen, die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt dan ook voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2020 die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Enschedesestraat, 300 meter ten noorden van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijnstof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2020; 14.6 µg/m³ voor NO2, 16.1 µg/m³ voor PM10 en 9.7 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6 dagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Figuur 4.2 Uitsnede nsl-monitoringstool
Toetsingskader
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, ruimtelijke plannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie.
Toetsing
In het kader van dit bestemmingsplan zijn archeologische beleidsadvieskaarten en het geldende bestemmingsplan geraadpleegd. Hieruit is naar voren gekomen dat geen sprake is van archeologische verwachtingswaarden ter plaatse van het plangebied. Bovendien is een groot deel van de gronden reeds aangetast bij de aanleg van de huidige bebouwing. Daarom is geen archeologisch onderzoek noodzakelijk.
Toetsingskader
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van wijzigingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Toetsing
Ten aanzien van het aspect cultuurhistorie is de kaart Cultuurhistorische waarden uit het Bodembeheerplan gemeente Losser geraadpleegd, evenals de gemeentelijke Cultuurvisie. Hieruit is naar voren gekomen dat er geen cultuurhistorische waarden in het plangebied aanwezig zijn. Daarom is geen onderzoek noodzakelijk en hoeven geen maatregelen genomen te worden ten aanzien van cultuurhistorie.
Toetsingskader
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over 'externe veiligheid' om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
Toetsing
In de omgeving van het plangebied is geen sprake van risicovolle inrichtingen en transportroutes die invloed hebben op de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied. Wel zijn twee risicovolle buisleidingen aanwezig, ten zuiden van het plangebied, onder de Vlasakker door. Dit betreft een aardgasleidingen. De woningen komen binnen het invloedsgebied van deze buisleidingen te staan, Daarom is een onderzoek uitgevoerd naar de invloed van deze buisleidingen op de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 2. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat het plaatsgebonden risico geen belemmering vormt voor de ontwikkeling. Daarnaast is naar voren gekomen dat het groepsrisico zowel in de huidige als in de toekomstige situatie lager is dan 10 % van de oriëntatiewaarde. Daarom kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Deze is onderstaand opgenomen.
Figuur 4.3 Uitsnede risicokaart, locatie plangebied paarse cirkel
Beknopte verantwoording groepsrisico
Vanwege de ligging binnen het invloedsgebied van de gasleiding dient op grond van het Besluit externe veiligheid transportroutes het groepsrisico te worden verantwoord. In deze verantwoording wordt ingegaan op de aspecten zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid.
In het kader van het wettelijk vooroverleg zal aanvullend advies gevraagd worden aan de veiligheidsregio.
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten, in hoeverre zij in staat zijn hun taken goed uit te kunnen voeren en om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van invalswegen en bluswatervoorzieningen, maar ook de brandweerzorgnorm wordt hier onder geschaard. Ten aanzien van de aspecten bereikbaarheid en bluswatervoorziening hanteert de regionale brandweer de richtlijnen zoals beschreven in de NVBR publicatie “Handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid”.
Uit bovengenoemde handreiking volgt het advies dat het plangebied goed bereikbaar moet zijn voor de hulpverleningsdiensten via twee van elkaar onafhankelijke aanvalswegen, waardoor in geval van werkzaamheden of calamiteiten het plangebied goed bereikbaar is. Het plangebied wordt in zuidoostelijke richting ontsloten door de Vlasakker die vervolgens in noordelijke richting aansluit op de Muchteweg. Deze route kan gebruikt worden als vluchtroute voor de aanwezige personen. Hiermee kunnen zij van de bron af vluchten. Gelet op bovenstaande zijn de bestrijdbaarheid en bereikbaarheid voor hulpdiensten goed te noemen.
Zelfredzaamheid
Het uitgangspunt is dat de meerderheid van de aanwezige personen binnen het plangebied zelfredzaam zullen zijn. Aanwezige kinderen en ouderen worden beschouwd als minder zelfredzame personen. Er wordt uitgegaan van het feit dat de ouders/verzorgers de kinderen en ouderen kunnen begeleiden. In het kader van een effectieve zelfredzaamheid kan het hulpsysteem 'Hartveilig Wonen' gehanteerd worden waarbij vrijwilligers opgeroepen kunnen worden om iemand te reanimeren in afwachting van een ambulance.
Toetsingskader
In (de omgeving van) het plangebied kunnen kabels en leidingen aanwezig zijn die beperkingen opleggen voor de bouwmogelijkheden in het plangebied. Hierbij valt te denken aan hoogspanningsverbindingen, waterleidingen en straalpaden. Bij leidingen, zoals gas-, water- en rioolpersleidingen, volgen deze belemmeringen uit het zakelijk recht. Bij hoogspanningsverbindingen gaat het om veiligheid en gezondheid. De beperkingen bij straalpaden zijn van belang voor het goed functioneren van de straalpaden.
Toetsing
Binnen het plangebied is geen sprake van kabels en leidingen waar rekening mee gehouden dient te worden. Direct ten zuiden van het plangebied is een gasleiding gelegen. De dubbelbestemming van deze leiding blijft gehandhaafd. Het aspect kabels en leidingen vormt daarmee geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Toetsingskader
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt.
Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij projecten die kleiner zijn dan de drempelwaarden uit lijst C en D beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook deze projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een MER nodig is.
Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een MER nodig. Voor deze toets wordt ook wel de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
Op 7 juli 2017 is het Besluit m.e.r. weer gewijzigd. Bij deze wijziging is een nieuwe procedure opgenomen voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden.
Toetsing
Om te bepalen of sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtig plan, dient bepaald te worden of de ontwikkeling de drempel-waarden uit lijst C of D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.
Drempelwaarden Besluit m.e.r.
Dit bestemmingsplan voorziet in een directe eindbestemming en voldoet daarmee aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden over-schrijden.
In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r., er is derhalve geen sprake van een directe m.e.r.-plicht. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.
Indien de volgende drempelwaarden worden overschreden is sprake van een m.e.r.-beoordelingsplichtig plan:
Met de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt worden de hiervoor genoemde drempelwaarden niet overschreden. Er is derhalve geen sprake van een directe m.e.r.-beoordelingsplicht.
Gevoelig gebied
In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden.
Dit bestemmingsplan heeft geen significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden en op het NNN. Van een externe werking van de ontwikkeling op deze gebieden is eveneens geen sprake.
Daarnaast behoort het plangebied niet tot een waterwinlocatie, waterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied. Ook behoort het plangebied niet tot een gebied waarbinnen een Rijksmonument ligt of een Bèlvéderegebied en is eveneens geen sprake van een landschappelijk waardevol gebied.
Milieugevolgen
In de vorige paragrafen van dit hoofdstuk zijn de verschillende milieueffecten beschouwd, zoals geluid, bodem en luchtkwaliteit. Hieruit blijkt dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.
Conclusie
Voor dit bestemmingsplan behoeft geen m.e.r.-procedure doorlopen te worden.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de planbeschrijving, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk zijn de regels nader toegelicht.
Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, digitaal en analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
In het voorliggende bestemmingsplan is zoveel mogelijk rekening gehouden met de systematiek die reeds in Losser is toegepast. Daarop heeft dit plan vijf bestemmingen gekregen.
Groen
De openbare groenvoorzieningen in het plangebied zijn bestemd als 'Groen'. Deze gronden behoren niet tot de woonpercelen, maar zijn openbaar gebied. Overeenkomstig met het bestemmingsplan voor het dorp Losser heeft dit een eigen bestemming gekregen. Ter plaatse zijn alleen groenvoorzieningen toegestaan en mogen geen gebouwen worden gebouwd. Omdat de percelen bereikbaar moeten zijn met gemotoriseerd verkeer, en omdat op deze gronden ook deels in de parkeerbehoefte moet worden voorzien, zijn ook wegen, straten en paden en parkeervoorzieningen toegestaan binnen deze bestemming. Deze zijn niet apart bestemd om de flexibiliteit in het plan te houden en nu nog niet bekend is waar precies inritten en parkeerplaatsen worden aangelegd.
Tuin
De voorzijde van de erven van de grondgebonden woningen, aan de voorkant van de woning, zijn overeenkomstig de bestaande planologische regeling bestemd als 'Tuin'. Hiermee is vastgelegd dat deze gronden niet bebouwd kunnen worden en uitsluitend ingericht kunnen worden als tuinen.
Wonen
De grondgebonden woningen en bijbehorende achtererven zijn bestemd als 'Wonen'. Binnen de bestemming zijn zowel rijwoningen als twee-onder-één-kapwoningen toegestaan. Op de achtererven wordt ruimte geboden voor aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen. Goot- en bouwhoogte mogen maximaal respectievelijk 4 en 8 meter bedragen. De woningen dienen te worden voorzien van een kap.
Wonen - Woongebouw
Tot slot is het appartementengebouw bestemd als 'Wonen - Woongebouw'. Het gaat hierbij om gestapelde woningen die op meerdere punten afwijken van grondgebonden woningen. Daarom is, overeenkomstig de bestaande systematiek, gekozen voor een aparte woonbestemming voor het appartementengebouw. Hier geldt een maximum bouwhoogte van 9 meter en is een plat dak toegestaan. Ook is er een maximum aantal woningen toegestaan van 16 woningen.
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.
Inspraak en overleg
Omdat de gemeente de belanghebbenden wil betrekken bij de planvorming, is op basis van de Inspraakverordening van de gemeente inspraak verleend op het voorontwerpbestemmingsplan. Tevens is het plan in deze periode aangeboden aan overlegpartners.
Hierop is een reactie binnen gekomen van de Brandweer Twente, waarin zij aangeven dat in het bestemmingsplan aandacht moet worden besteed aan de twee buisleidingen die ten zuiden langs het plangebied liggen. In paragraaf 4.9 is een onderzoek verwerkt naar deze buisleidingen. Hieruit zijn geen belemmeringen voor het plan naar voren gekomen.
Zienswijzen
Vervolgens wordt het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van donderdag 7 oktober 2021 tot en met woensdag 18 november 2021 gedurende zes weken als ontwerp ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is een eenieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro).
Tijdens deze periode zijn er 2 zienswijzen ontvangen. De zienswijzen en de reactie hierop zijn verwerkt in een reactie zienswijzenota, welke is opgenomen als Bijlage 3 Nota van zienswijzen plan De Muchte.
Dit heeft geleid tot een aantal aanpassingen in het plan. Zo is ondermeer de positie van het woongebouw gewijzigd. Ook zijn beide bergingen vervangen en gecentraliseerd direct achter het woongebouw. Om het maximum aantal te bouwen woningen te borgen is de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' met een aantal van 16 woningen in de regels en verbeelding opgenomen. De maximum bouwhoogte van het apparatementengebouw is daarnaast verlaagd van 10 naar 9 meter.
Voor wat betreft de grondgebonden woningen wordt de maximum bouwhoogte verlaagd naar 8 meter. Op basis van de nota zienswijzen wordt ook geborgd er meer openbare gebied in plan de behouden blijft.
Vaststelling
Het bestemmingsplan is vervolgens gewijzigd vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.
De economische uitvoerbaarheid van een plan wordt in eerste instantie bepaald door de financiële haalbaarheid ervan. Daarnaast is de grondexploitatieregeling uit de Wro van belang voor de economische uitvoerbaarheid. Deze regeling bepaalt dat de gemeente de door haar gemaakte kosten kan verhalen. Het kostenverhaal heeft dus ook invloed op de haalbaarheid van het plan.
Financiële haalbaarheid
De ontwikkeling is een particulier initiatief. De gemeente heeft hiermee geen directe financiële bemoeienis. De kosten voor de procedure worden verhaald via leges. De initiatiefnemer heeft voor de ontwikkeling een bedrijfsplan overhandigd, waaruit de financiële haalbaarheid van het project blijkt.
Grondexploitatie
De grondexploitatieregeling uit de Wro is van toepassing op dit bestemmingsplan, omdat het bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro mogelijk maakt. De grondexploitatieregeling bepaalt dat de gemeente in beginsel samen met dit bestemmingsplan een exploitatieplan moet vaststellen. Hiervan kan worden afgezien als de kosten 'anderszins verzekerd' zijn, bijvoorbeeld door overeenkomsten. Daarbij moet het stellen van eisen en een fasering niet noodzakelijk zijn.
In dit geval is door de gemeente op 6 juli 2021 een exploitatieplan vastgesteld voor het plangebied. Daarmee is het kostenverhaal voldoende verzekerd.